52003DC0068

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement - En de raad een coherenter Europees verbintenissenrecht - Een actieplan /* COM/2003/0068 def. */

Publicatieblad Nr. 063 van 15/03/2003 blz. 0001 - 0044


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT - EN DE RAAD EEN COHERENTER EUROPEES VERBINTENISSENRECHT - EEN ACTIEPLAN

EEN COHERENTER EUROPEES VERBINTENISSENRECHT - EEN ACTIEPLAN

Samenvatting

De Mededeling van de Commissie over Europees verbintenissenrecht van juli 2001 heeft een proces van raadpleging en discussie op gang gebracht over de manier waarop problemen die voortvloeien uit de verschillen tussen het nationale verbintenissenrecht in de EU op Europees niveau moeten worden aangepakt. Dit actieplan handhaaft het raadgevende karakter van dit proces en presenteert de conclusies van de Commissie. Het bevestigt het resultaat van dat proces, namelijk dat het niet nodig is om af te stappen van de huidige sectorspecifieke aanpak. Het geeft ook een overzicht van de problemen die zijn vastgesteld tijdens het raadplegingsproces in verband met de noodzaak van uniforme toepassing van EG-verbintenissenrecht en het goede functioneren van de interne markt.

In dit actieplan wordt een mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen voorgesteld om deze problemen op te lossen. Naast de nodige sectorspecifieke interventies omvat dit maatregelen:

- om de coherentie van het EG-acquis op het terrein van verbintenissenrecht te verbeteren;

- om het opstellen van contractbedingen voor de gehele EU te bevorderen; en

- om verder te onderzoeken of problemen op het gebied van Europees verbintenissenrecht eventueel niet-sectorspecifieke oplossingen vereisen, zoals een optioneel instrument.

De Commissie zal sectorspecifieke voorstellen blijven doen waar dat nodig is, maar zal ook, waar dat noodzakelijk en mogelijk is, de coherentie tussen instrumenten die deel uitmaken van het EG-acquis trachten te verbeteren, zowel bij de opstelling ervan als bij de tenuitvoerlegging en de toepassing. De voorstellen zullen waar dat zinvol is rekening houden met een gemeenschappelijk referentiekader, dat de Commissie wil opstellen op basis van onderzoek en met de hulp van alle belanghebbende partijen. Dit gemeenschappelijke referentiekader zal optimale oplossingen bieden inzake gemeenschappelijke terminologie en regels, door het definiëren van fundamentele concepten en abstracte termen als "overeenkomst" of "schade" en het vastleggen van de regels die van toepassing zijn bij bijvoorbeeld niet-nakoming van overeenkomsten. Een herziening van het bestaande acquis inzake Europees verbintenissenrecht zou bepaalde vastgestelde inconsistenties kunnen verhelpen, de redactionele kwaliteit kunnen verbeteren, bestaande bepalingen kunnen vereenvoudigen en verduidelijken, de bestaande wetgeving kunnen aanpassen aan economische en handelsontwikkelingen die niet waren voorzien op het ogenblik van aanneming van deze wetgeving , en de gaten in de EG-wetgeving die tot problemen bij de toepassing hebben geleid, kunnen dichten. De tweede doelstelling van het gemeenschappelijk referentiekader is dat het de basis moet vormen voor verdere bezinning over een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht.

Om de uitwerking door de betrokken partijen van contractbedingen voor de gehele EU te bevorderen, wil de Commissie de uitwisseling van informatie over bestaande en geplande initiatieven zowel op Europees niveau als binnen de lidstaten vergemakkelijken. Verder wil de Commissie richtsnoeren publiceren die voor de betrokken partijen duidelijk maken welke beperkingen van toepassing zijn.

Tenslotte verwacht de Commissie commentaren betreffende de vraag of bepaalde problemen niet-sectorspecifieke oplossingen vereisen, zoals bijvoorbeeld een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht. De Commissie wil een gedachtewisseling beginnen over de opportuniteit, de mogelijke juridische vorm, de inhoud, en de rechtsgrondslag van mogelijke oplossingen.

INHOUDSOPGAVE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD - EEN COHERENTER EUROPEES VERBINTENISSENRECHT - EEN ACTIEPLAN

1. Inleiding

2. Beschrijving van het huidige proces

3. Geïdentificeerde probleemgebieden

3.1. Eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht

3.2. Gevolgen voor de interne markt

4. Voorgestelde aanpak: een mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen

4.1. De kwaliteit van het EG-acquis verbeteren op het gebied van verbintenissenrecht

4.2. De opstelling van in de hele EU toepasselijke standaardbedingen bevorderen

4.3. Verder nadenken over de opportuniteit van niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht

5. Conclusie

BIJLAGE

1. Inleiding

1. In juli 2001 publiceerde de Commissie haar Mededeling over Europees verbintenissenrecht [1]. De Mededeling was het eerste consultatiedocument dat de Europese Commissie uitgaf met het oog op een meer fundamentele discussie over de manier waarop problemen die voortvloeien uit verschillen tussen het verbintenissenrecht in de EU-lidstaten moeten worden aangepakt op Europees niveau. De verdere uitwerking ervan is het voorwerp van dit actieplan.

[1] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over Europees verbintenissenrecht, COM (2001) 398 def., 11.7.2001 (PB C 255, 13.9.2001, blz. 1).

2. De Mededeling gaf de aanzet tot een raadplegings- en discussieproces. De Commissie is er zich van bewust dat dit een langdurig proces wordt en wil het raadplegend karakter ervan behouden. Alleen door alle instellingen van de Gemeenschap en alle belanghebbenden continu bij het proces te betrekken, kan men ervoor zorgen dat het eindresultaat van dit proces tegemoet komt aan de praktische behoeften van alle economische deelnemers en uiteindelijk aanvaard wordt door alle betrokkenen. Daarom heeft de Commissie besloten om dit actieplan voor te leggen als basis voor verdere raadpleging.

3. Meer bepaald is dit actieplan bedoeld om commentaren te verzamelen over een voorgestelde mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen, teneinde de samenhang van het EG-acquis op het gebied van verbintenissenrecht te vergroten, de opstelling van in de hele EU toepasselijke standaardbedingen voor overeenkomsten te bevorderen, en te onderzoeken of niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument nodig zijn om problemen op het gebied van Europees verbintenissenrecht op te lossen. Als dusdanig is het een volgende stap in het aan de gang zijnde discussieproces betreffende de ontwikkelingen in het Europees verbintenissenrecht.

2. Beschrijving van het huidige proces

4. De Mededeling over Europees verbintenissenrecht gaf de aanzet tot een raadplegingsprocedure die talrijke bijdragen heeft opgeleverd van regeringen en belanghebbenden, zoals het bedrijfsleven, personen die werkzaam zijn in juridische beroepen, academici en consumentenorganisaties. Sinds het begin van het proces is er post blijven toestromen. Tot nu toe heeft de Commissie 181 reacties op de Mededeling ontvangen.

5. De Mededeling was bedoeld om het debat over Europees verbintenissenrecht te verruimen en om de Commissie in staat te stellen informatie te verzamelen over de noodzaak aan verdergaande EG-actie op het gebied van verbintenissenrecht. De Commissie wilde nagaan of er problemen voortvloeiden uit verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten. De Mededeling stelde met name de vraag of de goede werking van de interne markt belemmerd zou kunnen worden door problemen betreffende het afsluiten, interpreteren en toepassen van grensoverschrijdende overeenkomsten. De Commissie wilde ook weten of verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten grensoverschrijdende transacties bemoeilijkten of duurder maakten, en wilde standpunten horen over het feit of de bestaande benadering van sectorale harmonisatie van het verbintenissenrecht zou kunnen leiden tot mogelijk inconsistenties op EG-niveau of tot problemen i.v.m. een niet-eenvormige uitvoering van de EG-wetgeving en toepassing van nationale omzettingsmaatregelen.

6. De Commissie was ook geïnteresseerd in meningen over de vorm die de oplossingen zouden moeten aannemen. Om te helpen bij het bepalen van mogelijke oplossingen, bevatte de Mededeling een niet-exhaustieve lijst van mogelijke alternatieven, beschreven in keuzemogelijkheid I tot IV.

7. Uit geen enkele bijdrage bleek dat de sectorale benadering als dusdanig tot problemen leidt of dat er van zou moeten worden afgestapt. In alle bijdragen werd echter wel gereageerd op de verschillende keuzemogelijkheden. Slechts een kleine minderheid was voorstander van keuzemogelijkheid I, die erin bestond de geïdentificeerde problemen te laten oplossen door de markt. Er was behoorlijk wat steun voor keuzemogelijkheid II, d.w.z. gemeenschappelijke beginselen van Europees verbintenissenrecht ontwikkelen, via gezamenlijk onderzoek. De overgrote meerderheid stond achter keuzemogelijkheid III, waarin werd voorgesteld om de bestaande EG-wetgeving inzake verbintenissenrecht te verbeteren. Een meerderheid was, althans in dit stadium, tegen keuzemogelijkheid IV, die streefde naar een nieuw instrument voor Europees verbintenissenrecht. In heel wat bijdragen werd evenwel geopperd dat het nuttig kon zijn hier verder over na te denken in het licht van toekomstige ontwikkelingen ter uitvoering van keuzemogelijkheid II en III.

8. De Commissie hecht veel belang aan transparantie in alle stadia van de raadplegingsprocedure. Ze heeft de bijdragen, met de instemming van de auteurs, gepubliceerd op de website van de Commissie ("Responses to the Commission's Communication on European contract law" [2]). Het internet werd ook gebruikt als forum voor het publiceren van een samenvatting waarin al deze reacties werden geanalyseerd ("Summary of the responses to the Communication on European Contract Law" [3]). Deze samenvatting wekte veel interesse [4] en een bijgewerkte versie is als bijlage toegevoegd aan dit actieplan. Deze interesse en de talrijke wetenschappelijke publicaties tonen aan dat de in de Mededeling naar voren gebrachte ideeën op vruchtbare grond gevallen zijn en verlenen de Commissie een mandaat om haar werk op dit gebied voort te zetten. Het resultaat van deze raadpleging vormt de basis voor dit actieplan.

[2] http://europa.eu.int/comm/consumers/ policy/developments/contract_law/index_en.html

[3] Zie vorige voetnoot.

[4] Volgens de statistieken was "Feedback on Commission's European Contract Law initiative now published" (IP/02/496, 3.4.2002) van alle in april 2002 door de Commissie gepubliceerde persberichten het op twee na meest gelezen bericht, afgaande op het aantal keren dat het geopend werd op de EUROPA-startpagina.

9. Het Europees Parlement heeft op 15 november 2001 de "Resolutie over de harmonisatie van het burgerlijk en handelsrecht van de lidstaten" [5] aangenomen. Deze resolutie verzoekt de Commissie om binnen een vastgesteld tijdschema een gedetailleerd actieplan voor te leggen met maatregelen op korte, middellange en lange termijn.

[5] COM (2001) 398, C5-0471/2001 - 2001/2187(COS), PB C140E, 13.6.2002, blz. 538; zie ook: http://www.europarl.eu.int/plenary/ default_nl.htm

10. De Raad heeft op 16 november 2001 een verslag aangenomen over de noodzaak om de wetgevingen van de lidstaten op burgerrechtelijk gebied onderling aan te passen [6]. Meer bepaald achtte hij het noodzakelijk de Commissie te verzoeken om, aansluitend op de raadplegingsprocedure, alle gepaste opmerkingen en aanbevelingen, indien nodig in de vorm van een Groen- of Witboek, voor het einde van 2002 mede te delen.

[6] http://register.consilium.eu.int/pdf/nl/ 01/st12/12735nl1.pdf

11. In zijn op 17 juli 2002 uitgebracht advies [7] beklemtoonde het Europees Economisch en Sociaal Comité de noodzaak om op wereldschaal te zoeken naar oplossingen ter zake. Zolang echter zulke oplossingen niet mogelijk zijn, acht het Comité het verkieslijk dat een eenvormig, alomvattend Europees verbintenissenrecht tot stand wordt gebracht, bijvoorbeeld door middel van een verordening. Deze verordening zou, op middellange termijn, kunnen worden gekozen door de partijen (deelneming) en, op lange termijn, een gemeenschappelijk instrument kunnen worden waar de partijen nog steeds van kunnen afzien als ze een specifieke nationale wetgeving willen toepassen (niet-deelneming).

[7] Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling aan de Raad en het Europees Parlement over Europees verbintenissenrecht, ECOSOC INT/117 Europees verbintenissenrecht, PB C 241, 7.10.2002, blz. 1.

12. De EU heeft zichzelf ten doel gesteld om een zone van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid te ontwikkelen, bijvoorbeeld door initiatieven op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. De in dit actieplan beschreven voorgestelde maatregelen passen inter alia in deze doelstelling. Zij lopen meer bepaald parallel met het Groenboek over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst [8] in een communautair instrument en de modernisering ervan [9].

[8] Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, voor ondertekening opengesteld in Rome op 19 juni 1980 (80/934/EEG; PB L 266, 9.10.1980, blz. 1; geconsolideerde versie: PB C 27, 26.1.1998, blz. 34).

[9] COM (2002) 654 def

13. Dat Groenboek en dit actieplan vullen elkaar aan. De regels inzake het internationaal privaatrecht die vastgelegd zijn in het Verdrag van Rome of in welk toekomstig communautair instrument ook, zijn van groot belang omdat zij de toepasselijke wetgeving bepalen. Zij zijn met name nauw verbonden met één maatregel die in dit actieplan wordt voorgesteld, nl. onderzoeken of niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument nodig en haalbaar kunnen zijn. Als zulke instrumenten zouden worden toegepast, mag worden verwacht dat ze materiële rechtsregels voor bepaalde overeenkomsten bevatten. De rol van het internationaal privaatrecht blijft van groot belang in die zin dat het de toepassing van zulke instrumenten bepaalt, als deze worden gekozen als het op de overeenkomst toepasselijke recht.

3. Geïdentificeerde probleemgebieden

14. Veel bijdragen aan de raadpleging die door de Mededeling van de Commissie over Europees verbintenissenrecht op gang is gebracht, wijzen op concrete en praktische problemen. Andere merken meer in het algemeen op dat verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten inderdaad leiden tot problemen, zowel wat de eenvormige toepassing van de EG-wetgeving, als de vlotte werking van de interne markt betreft. Ook de inconsistenties van de EG-wetgeving zelf werden in veel bijdragen bekritiseerd, soms aan de hand van concrete voorbeelden. In geen enkele bijdrage werd echter aangevoerd dat de sectorale benadering als dusdanig tot problemen leidt noch dat van deze benadering zou moeten worden afgestapt.

15. Hierna volgt een korte typologie van de geïdentificeerde problemen. Het is niet de bedoeling dat elk punt dat in alle bijdragen aan bod kwam, wordt vermeld (voor meer gedetailleerde informatie verwijzen wij de lezer naar de bijlage bij dit actieplan of naar de afzonderlijke bijdragen), en evenmin kan ervan worden uitgegaan dat de reacties op de Mededeling van de Commissie een compleet beeld geven van alle problemen die er mogelijk bestaan. Toch kan dit korte overzicht van specifieke problemen nuttig zijn om de lezer een algemeen idee te geven van de uitdagingen die moeten worden aangegaan en om een debat te stimuleren.

3.1. Eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht

16. Er werden verschillende soorten problemen naar voren gebracht. Onder de categorie van inconsistenties die intrinsiek zijn aan de EG-wetgeving inzake overeenkomsten werd vermeld dat dezelfde situaties verschillend worden behandeld zonder relevante rechtvaardiging voor deze verschillende behandeling. Er werd gewezen op het probleem van de verschillende vereisten en gevolgen van sommige richtlijnen die van toepassing zijn op een zelfde handelssituatie. Als voorbeeld werd aangehaald de verschillende modaliteiten betreffende het recht van herroeping in richtlijnen over huis-aan-huisverkoop [10], timesharing [11], verkoop op afstand [12] en verkoop op afstand van financiële diensten [13], en met name de verschillende duur en wijze van berekening van de herroepingsperioden. Andere voorbeelden betroffen inconsequente benaderingen inzake informatievereisten tussen de richtlijn betreffende e-handel [14] en de twee richtlijnen betreffende verkoop op afstand of verschillende informatievereisten in de verschillende richtlijnen inzake consumentenbescherming voor wat het verbintenissenrecht betreft.

[10] Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372, 31.12.1985, blz. 31).

[11] Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280, 29.10.1994, blz. 83).

[12] Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij overeenkomsten op afstand (PB L 144, 4.6.1997, blz. 19).

[13] Richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (PB L 271 of 9.10.2002, blz. 16).

[14] Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt - "Richtlijn inzake elektronische handel" (PB L 178, 17.7.2000, blz. 1).

17. Een andere categorie van inconsistenties die vermeld werden, betrof gevallen waarbij in specifieke omstandigheden verscheidene EG-wetsbesluiten van toepassing kunnen zijn die tegenstrijdige resultaten voortbrengen. Eén van de vermelde voorbeelden betreft de beperking van de aansprakelijkheid in de richtlijn betreffende pakketreizen [15] in relatie tot, enerzijds, het verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer [16], en de verordening betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen [17], anderzijds [18]. Een ander voorbeeld betreft de situatie van parallelle toepassing van de richtlijn betreffende huis-aan-huisverkoop en de richtlijn betreffende timesharing, zoals bevestigd door de zaak Travel-Vac van het EHJ [19].

[15] Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, 23.6.1990, blz. 59).

[16] Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer - "Verdrag van Montreal" (PB L 194, 18.07.2001, blz. 39).

[17] Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (PB L 285, 17.10.1997, blz. 1).

[18] Er dient te worden opgemerkt dat Verordening (EG) nr. 2027/97 gewijzigd is bij Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 (PB L 140, 30.5.2002, blz. 2). Een van de doelstellingen van deze laatste verordening is, zoals blijkt uit Overweging 6, dat "Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen dient in overeenstemming te worden gebracht met de bepalingen van het Verdrag van Montreal, zodat een uniform aansprakelijkheidssysteem voor het internationale luchtvervoer tot stand komt". Overweging 8 stelt: "Binnen de interne luchtvaartmarkt wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen nationaal en internationaal vervoer en daarom dienen zowel voor het internationale als het nationale vervoer binnen de Gemeenschap dezelfde mate en aard van aansprakelijkheid te gelden."

[19] Zaak C-423/97, Travel-Vac SL tegen Manuel José Antelm Sanchís, Jurispr. 1999-I, blz. 2195.

18. Een andere kritiek betrof het naast elkaar bestaan van twee verschillende juridische benaderingen in een en dezelfde richtlijn. Dit zou kunnen leiden tot inconsistenties binnen het stelsel van de richtlijn zelf. Als voorbeeld werd vermeld de differentiatie tussen de benaderingen van het toepasselijke recht voor marketing en overeenkomsten in de richtlijn inzake e-handel. De inconsistenties binnen het stelsel van de richtlijn zouden ook gevolgen kunnen hebben voor de nationale uitvoeringswetten. Een voorbeeld dat werd aangehaald is het naast elkaar bestaan in de richtlijn inzake handelsagenten [20] van de begrippen "vergoeding" en "herstel", en een lidstaat die bij de toepassing ervan niet had gekozen voor één begrip, maar ze allebei had overgenomen. Volgens de betreffende bijdragen leidt dit tot een gebrek aan rechtszekerheid in handels- en juridische praktijken. Een andere kritiek die in veel bijdragen vermeld werd, gaat over het gebruik van abstracte juridische termen in de richtlijnen. Het betreft hier fundamentele termen als "overeenkomst" en "schade" of meer specifieke termen als "billijke vergoeding", "frauduleus gebruik" en "duurzaam medium".

[20] Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, 31.12.1986, blz. 17).

19. Een deel van dit meer algemene probleem is, dat deze termen vaak niet of te ruim gedefinieerd zijn. [21] Door het ontbreken van gemeenschappelijke definities of het bestaan van al te ruime definities in de richtlijnen wordt de toepassing ervan in zeer grote mate overgelaten aan het oordeel van de nationale wetgevers. Aldus kunnen de nationale uitvoeringswetten in overeenstemming zijn met de betreffende richtlijn en toch leiden tot inconsistenties bij de toepassing ervan op vergelijkbare gevallen.

[21] Dit wordt ook als significant probleem naar voren gebracht in het eindverslag van de raadgevende groep voor een betere regelgeving (de "groep-Mandelkern", in november 2000 op hoog niveau opgericht door de ministers van binnenlandse zaken, rapport voorgelegd op 13 november 2001), blz. 70.

20. In andere gevallen worden abstracte termen in sommige richtlijnen wel gedefinieerd en in andere niet. De term "schade", bijvoorbeeld, wordt gedefinieerd in de richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken voor de doeleinden van deze richtlijn [22], terwijl hij niet wordt gedefinieerd in de richtlijn inzake handelsagenten noch in de richtlijn inzake pakketreizen. De term "duurzaam medium" wordt gedefinieerd in de richtlijn inzake verkoop op afstand van financiële diensten, maar niet in de algemene richtlijn inzake verkoop op afstand.

[22] Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210, 7.8.1985, blz. 29).

21. Een probleem dat in de raadpleging naar voren werd gebracht, is of in zo'n geval de in een bepaalde richtlijn gegeven definitie ook mag worden gebruikt voor de interpretatie van andere richtlijnen, m.a.w. of de desbetreffende abstracte term kan worden geïnterpreteerd in het licht van het hele acquis communautaire of tenminste van het in ruimere zin betreffende gedeelte. Deze methodologische benadering werd ook gebruikt door de advocaat-generaal in Simone Leitner/TUI Deutschland GmbH & Co KG [23]. In dit specifieke geval echter interpreteerde het EHJ de algemene term "schade" alleen in het licht van de richtlijn inzake pakketreizen en volgde het zijn advocaat-generaal niet. Deze uitspraak mag weliswaar niet worden veralgemeend, maar als de interpretatie van een abstracte term in het licht van de specifieke richtlijn het leidend beginsel is, dan kan zo'n interpretatie leiden tot een versnippering van de nationale wetgeving. Lidstaten die, bijvoorbeeld, in hun uitvoeringswetten hebben verwezen naar een bestaand nationaal juridisch begrip met een algemene definitie zullen misschien deze bestaande definitie moeten aanpassen om de specifieke betekenis van deze abstracte term toe te passen in het licht van de desbetreffende richtlijn.

[23] Zaak C-168/00 Simone Leitner tegen TUI Deutschland GmbH & Co. KG, Jurispr. 2002-I, blz. 2631.

22. Een algemene opmerking over de versnippering van het verbintenissenrecht van de lidstaten die in verscheidene bijdragen werd geformuleerd, was dat de nationale wetgever voor een dilemma staat. Ofwel brengt de tenuitvoerlegging van richtlijnen met een beperkt toepassingsgebied een veel ruimere aanpassing van de nationale wetgeving met zich mee dan eigenlijk voorzien wordt door de communautaire maatregel in kwestie, ofwel blijft de tenuitvoerlegging beperkt tot de loutere omzetting van de richtlijn in kwestie. In sommige gevallen zou dit kunnen leiden tot inconsistenties in de nationale wetgeving.

23. Een andere categorie van problemen betrof inconsistenties bij de toepassing van nationale uitvoeringswetten als gevolg van de invoering, door richtlijnen, van begrippen die oneigen zijn aan de bestaande nationale wetgeving [24]. Er werd vermeld dat bij de tenuitvoerlegging van een richtlijn sommige nationale wetgevers de bestaande nationale wetgeving parallel laten bestaan, zodat een toestand ontstaat die leidt tot rechtsonzekerheid, bijvoorbeeld het naast elkaar bestaan van twee wetten inzake oneerlijke bedingen in overeenkomsten in één lidstaat. Sommige wetgevers wekten ook onzekerheid door bepalingen in richtlijnen toe te passen die gebaseerd zijn op niet-vertrouwde begrippen, bijvoorbeeld de term "herstel" in de richtlijn inzake handelsagenten wanneer die werd toegepast in de wetgeving van een bepaalde lidstaat.

[24] Dit probleem werd reeds onderkend in het eindverslag van de groep-Mandelkern voor een betere regelgeving, blz. 67.

24. Het beginsel van minimumharmonisatie in de wetgeving inzake consumentenbescherming werd bekritiseerd omdat het niet de door de interne markt vereiste eenvormigheid van oplossingen voor vergelijkbare situaties tot stand zou brengen. De vermelde voorbeelden betroffen de van lidstaat tot lidstaat verschillende bedenktijd in de context van de richtlijnen inzake huis-aan-huisverkoop, timesharing en verkoop op afstand, de financiële drempels van de uitvoeringswetten van de richtlijn inzake huis-aan-huisverkoop of uiteenlopende begrippen bij de toepassing van de bijlage bij de richtlijn inzake oneerlijke bedingen in overeenkomsten [25]. Zo werd aangevoerd dat deze richtlijn gedeeltelijk werd toegepast als een bindende "zwarte lijst" van oneerlijke bedingen in overeenkomsten en gedeeltelijk als een indicatieve "grijze lijst" [26].

[25] Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 095, 21.04.1993, blz. 29).

[26] Sommige lidstaten hebben de bijlage helemaal niet omgezet in een nationale wet, maar ze opgenomen in hun voorbereidend werk, zie EHJ-vonnis van 7.5.2002, Commissie tegen Zweden, C-478/99, Jurispr. 2002-I, blz. 4147.

3.2. Gevolgen voor de interne markt

25. De in dit hoofdstuk beschreven barrières zijn hindernissen en belemmeringen voor grensoverschrijdende transacties die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten of uit de juridische complexiteit van deze verschillen, en die zulke transacties onmogelijk maken, bemoeilijken of anderszins minder winstgevend maken.

26. Alvorens de specifieke problemen voor de werking van de interne markt te behandelen, moeten we wijzen op het algemeen onderscheid tussen problemen voortvloeiend uit dwingende rechtsregels en uit suppletieve rechtsregels. In sommige reacties werd benadrukt dat de belangrijkste problemen op het gebied van verbintenissenrecht voortvloeien uit bepalingen die de vrijheid om overeenkomsten te sluiten beperken.

27. Er is reeds naar voren gebracht [27] dat veel problemen voor grensoverschrijdende overeenkomsten zouden kunnen worden voorkomen, tenminste voor een van de partijen bij de overeenkomst, als voor het juiste toepasselijke recht zou worden gekozen. Daarnaast kunnen de partijen ook complexe overeenkomsten afsluiten waarin alle mogelijke juridische kwesties geregeld zijn. Er werd echter onderstreept dat deze benadering niet werkt bij dwingende rechtsregels die behoren tot de niet als toepasselijk gekozen wetgeving, maar niettemin wel van toepassing zijn. Veel bijdragen aan de raadpleging vermelden inderdaad het verschil tussen de dwingende bepalingen van het verbintenissenrecht van de lidstaten als een bijzonder probleem, dat extra wordt benadrukt door de groei van de e-handel.

[27] Zie de eerder vermelde Mededeling van de Commissie over Europees verbintenissenrecht, punt 28.

28. Nochtans werd in een aantal bijdragen, vooral uit de exportgerichte industrieën, ook onderstreept dat het vanuit commercieel standpunt niet altijd realistisch of wenselijk is om voor het toepasselijke recht te kiezen.

29. Ten eerste helpt het geenszins de contractsluitende partij die economisch niet sterk genoeg is om haar rechtskeuze bij de onderhandelingen op te dringen. Er werd ook op gewezen dat advies inwinnen over het onbekende toepasselijke recht heel wat juridische kosten en commerciële risico's inhoudt voor deze partij bij de overeenkomst [28], zonder dat het noodzakelijk de economisch meest gunstige oplossing oplevert.

[28] Dit werd benadrukt voor het gebied van de diensten in het verslag van de Commissie over de toestand van de interne markt voor diensten, blz. 36, 42.

30. Dit is vooral belangrijk voor de kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien de kosten van juridische bijstand voor hen verhoudingsgewijs hoger zijn. Dit zal de KMO's er volledig van weerhouden om grensoverschrijdende activiteiten te ondernemen of voor hen een duidelijk concurrentienadeel vormen ten opzichte van binnenlandse marktdeelnemers [29].

[29] Cf. het verslag van de Commissie over de toestand van de interne markt voor diensten, blz. 8.

31. Ten tweede kwam in de raadpleging naar voren dat deze situatie nog meer ontmoedigend werkt voor de consumenten. Hun nationale wetgeving is in de meeste gevallen niet de wetgeving die van toepassing is op de overeenkomst. Hetzij omdat de wetgeving van de handelaar in standaardbedingen als het toepasselijke recht wordt gekozen, hetzij omdat ze objectief als het toepasselijke recht wordt vastgesteld krachtens artikel 4 van het Verdrag van Rome. Artikel 5 van het Verdrag van Rome helpt de consument niet echt omdat het niet van toepassing is als een actieve consument zijn voordeel wil doen met de mogelijkheden die de interne markt biedt. Aangezien de consument over het algemeen slechts een gebrekkige kennis heeft van buitenlandse wetgevingen, zal hij meer juridisch advies nodig hebben alvorens een grensoverschrijdende overeenkomst te kunnen afsluiten.

32. Tot slot kan het onderscheid tussen bindende en niet-bindende bepalingen theoretisch wel duidelijk zijn, maar in de praktijk is het veel minder evident. In de praktijk wordt in veel overeenkomsten niet afgezien van bestaande suppletieve juridische bepalingen door specifiek onderhandelde clausules toe te voegen die het probleem in kwestie regelen, en soms wordt zelfs geen toepasselijk recht gekozen. Het bestaan van deze leemten is niet te wijten aan het feit dat de contractsluitende partijen het betreffende probleem niet zouden hebben onderkend of hun eigen wetgeving niet als het toepasselijke recht voor de overeenkomst zouden hebben willen kiezen. Het is meer het gevolg van een evenwichtige beslissing die rekening houdt met enerzijds de duidelijkheid voortvloeiend uit het onderhandelen over nieuwe clausules die deze leemten opvullen en anderzijds de transactiekosten voor zo'n onderhandeling. In zulke gevallen kunnen de contractsluitende partijen redelijkerwijze beslissen dat de moeite van het onderhandelen gewoon niet opweegt tegen het economische voordeel of het commerciële risico de klant te verliezen, en hopen ze dat het mogelijke probleem zich niet zal voordoen. Aldus worden de betreffende niet-bindende bepalingen van het toepasselijke recht de facto "bindend".

33. Tijdens de raadpleging werd aangegeven dat dit met name geldt voor algemene en heel fundamentele rechtsregels over bijvoorbeeld het afsluiten van een overeenkomst, het beoordelen van de geldigheid ervan, het begrip en de gevolgen van niet-nakoming of gedeeltelijke of onjuiste nakoming van verbintenissen uit overeenkomst.

34. Dit leidt onmiddellijk tot de eerste categorie van specifieke problemen die in de raadpleging werd vermeld. In veel bijdragen werd kritiek geuit op de verschillen tussen regels over fundamentele thema's van het verbintenissenrecht die problemen veroorzaken en hogere transactiekosten met zich meebrengen. Er werden voorbeelden aangehaald van uiteenlopende regels inzake de vertegenwoordiging van buitenlandse bedrijven en de gevolgen voor de geldigheid/erkenning van documenten. In de bijdragen werd gesteld dat juridisch advies inwinnen de enige manier is om rechtszekerheid te krijgen en om zeker te zijn, bijvoorbeeld, van de geldigheid van de documenten en van de bindende kracht van de overeenkomst, Dit wordt beschouwd als een dure en ongeschikte oplossing voor een dagelijkse managementtaak.

35. Andere voorbeelden hebben betrekking op uiteenlopende vereisten voor de totstandkoming van overeenkomsten die belemmeringen vormen. Het betreft vooral vormvereisten, zoals de vereiste dat bepaalde overeenkomsten moeten worden afgesloten voor een notaris of de noodzaak om documenten echt te laten verklaren, wat verplicht is voor bepaalde overeenkomsten en hogere kosten met zich meebrengt voor bedrijven en consumenten. Het betreft ook de vereiste dat bepaalde overeenkomsten schriftelijk of in een bepaalde taal moeten worden opgesteld [30].

[30] In verband met de taalbarrières op het gebied van diensten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit verschillende regelgevingen, zie het verslag van de Commissie over de toestand van de interne markt voor diensten, blz. 44.

36. Een andere categorie van problemen die in veel bijdragen werd vermeld, betreft de uiteenlopende regels inzake het opnemen en toepassen van standaardbedingen in overeenkomsten. In sommige jurisdicties volstaat het om gewoon te verwijzen naar standaardbedingen, terwijl ze in andere jurisdicties bij het contract moeten worden gevoegd of afzonderlijk moeten worden ondertekend. In sommige lidstaten, zoals Italië (Artikel 1341 codice civile), moeten bepaalde clausules individueel geparafeerd zijn om geldig te worden. Zulke regels kunnen van toepassing zijn ongeacht het door de contractsluitende partijen gekozen recht.

37. Er bestaan tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen wat betreft de contractuele bedingen die door de rechtbanken als onaanvaardbaar (en dus ongeldig) worden beschouwd. In sommige lidstaten, zoals Duitsland en de Scandinavische landen, zien de rechtbanken streng toe op de rechtmatigheid van contractuele bedingen, zelfs bij overeenkomsten tussen bedrijven. Andere lidstaten voorzien een beperkte controle door middel van interpretatie of staan alleen specifieke clausules toe die moeten worden vastgelegd in handelsovereenkomsten.

38. Dit schept onzekerheid voor bedrijven die standaardbedingen gebruiken; het belemmert ook het gebruik van kant-en-klare modelovereenkomsten die opgesteld zijn om grensoverschrijdende transacties te vergemakkelijken en bedoeld zijn om te worden gebruikt in alle rechtsstelsels. Er moeten immers verschillende modelovereenkomsten worden gebruikt in verschillende lidstaten, wat het op zijn beurt onmogelijk maakt om hetzelfde bedrijfsmodel te gebruiken voor de hele Europese markt.

39. Dit leidt tot een andere categorie van vaak vermelde problemen betreffende het verschil tussen nationale regels met betrekking tot clausules die de contractuele aansprakelijkheid uitsluiten of beperken in specifieke overeenkomsten of standaardbedingen voor overeenkomsten, en de erkenning ervan door rechtbanken in andere lidstaten. In voorbeelden wordt verwezen naar de volledige aansprakelijkheid van leveranciers voor verborgen gebreken (vices cachés) krachtens de Franse jurisprudentie, en de bindende onmogelijkheid, krachtens de Tsjechische wetgeving, om de contractuele aansprakelijkheid voor toekomstige schade te beperken. In deze context vermelden de bijdragen ook verschillende nationale bindende regels inzake verjaringstermijnen. Exportgerichte industrieën gaven aan dat de eruit voortvloeiende onbeperkte aansprakelijkheid voor leveranciers zou kunnen leiden tot zeer hoge commerciële risico's, wat een ontmoedigend of belemmerend effect heeft op het afsluiten van grensoverschrijdende transacties.

40. In verband met contractuele aansprakelijkheid werd er in de bijdragen ook op gewezen dat het niet op de hoogte zijn van de specifieke vereisten van het relevante toepasselijke verbintenissenrecht vaak leidt tot onvoorziene kosten. Voorbeelden betreffen de verplichting die krachtens het Duitse handelswetboek ( 377) aan kopers (handelaars) wordt opgelegd om in geval van gebrekkige goederen onmiddellijk een kennisgeving van verzuim te betekenen willen ze hun recht op herstel vrijwaren, en de bref délai krachtens art. 1648 van het Franse burgerlijk wetboek.

41. Veel bijdragen betroffen problemen die verband houden met de uiteenlopende nationale regels inzake verbintenissenrecht, enerzijds, en inzake de regels over de overdracht van eigendom van en zekerheden voor roerende goederen, anderzijds [31]. De nationale regels betreffende de overdracht van eigendom verschillen onderling en bijgevolg verschilt ook het moment van de overdracht van eigendom. Bovendien kan dit ook afhangen van de aard van de overeenkomst die eveneens verschilt naar gelang van de nationale wetgeving. Er moet in gedachten worden gehouden dat de mogelijkheid om een toepasselijk recht te kiezen alleen geldt voor contractuele regels, en niet voor regels die van toepassing zijn op rechten in rem, zoals de overdracht van eigendom: in dat geval is de lex rei sitae het toepasselijke recht. Veel bedrijven zijn niet op de hoogte van deze beperking. Er werd op gewezen dat de EG-wetgeving [32] een deel van het probleem oplost door te voorzien in de geldigheid van clausules over eigendomsvoorbehoud, maar verder gaat ze niet.

[31] Met het oog op deze bezwaren heeft de Commissie een studie over deze zaken gestart (2002/ PB S 154-122573), 9. 8. 2002.

[32] Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, 8.8.2000, blz. 35).

42. Eigendomsvoorbehoud wordt verschillend geregeld van jurisdictie tot jurisdictie, en de geldigheid van de betreffende clausules in overeenkomsten varieert dienovereenkomstig. Dit geldt nog meer voor mogelijke uitbreidingen waarbij het eigendomsvoorbehoud, bijvoorbeeld, ook een vordering voor de aankoopprijs inhoudt in geval van herverkoop van de verkochte goederen door de koper [33] of ingeval producten worden gemaakt van de verkochte goederen [34]. Deze uitbreidingen kunnen ook toekomstige vorderingen inhouden, of niet alleen de aankoopprijs van de specifieke goederen die worden geleverd volgens een bepaalde verkoopovereenkomst, maar alle uitstaande schulden van de koper [35].

[33] Volgens de bijdragen schijnen deze clausules alleen geldig te zijn in Frankrijk en Duitsland.

[34] Volgens de bijdragen schijnen deze clausules alleen geldig te zijn in Duitsland.

[35] Volgens de bijdragen schijnen deze zogenoemde "alle gelden"-clausules alleen geldig te zijn in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.

43. De uiteenlopende regels brengen vaak met zich mee dat, bij de verkoop van goederen met eigendomsvoorbehoud, de in de overeenkomst ingebouwde "zekerheid" verdwijnt zodra het goed in kwestie de landsgrens overschrijdt. Er wordt algemeen opgemerkt dat uiteenlopende zekerheidsregels een groot risico scheppen voor de marktdeelnemers. Een gevolg voor de aanbodzijde is, dat de verkoper gedwongen wordt om uit te kijken naar andere vormen van zekerheden, zoals bankwaarborgen, die aanzienlijk duurder zijn en, realistisch gesproken, voor KMO's van meet af aan onverkrijgbaar zijn. Het gevolg voor de vraagzijde is dat het door de verkoper aan de koper bezorgde handelskrediet duurder zal zijn, aangezien het risico voor de verkoper veel groter of kleiner wordt, afhankelijk van de beschikbaarheid van eigendomszekerheid en de juridische geldigheid ervan. Dit risico kan slechts gedeeltelijk worden beperkt door dure juridische adviezen.

44. Vergelijkbare problemen werden in de sector van de financiële diensten vermeld in verband met het verlenen van grensoverschrijdend krediet, wat alleen mogelijk is als de overeenkomstige zekerheden gewaarborgd zijn. Er werd naar voren gebracht dat voor een analyse van de geldigheid van de grensoverschrijdende overdracht van garanties duur en grondig juridisch advies noodzakelijk is, waardoor zulke grensoverschrijdende transacties gemeden of verhinderd worden. Daarnaast werd vermeld dat zulke analyse vrij tijdrovend is, wat bij grensoverschrijdende transacties om fondsen te leveren voor herkapitalisatie ter voorkoming van insolventie, een kritische factor kan zijn die de hele operatie kan tegenhouden.

45. Bovenal zijn sommige vormen van garanties voor roerende goederen gewoon niet bekend in andere lidstaten en verdwijnen ze zodra de gewaarborgde goederen over de grens heen worden overgedragen. Een aangehaald voorbeeld betreft het tot zekerheid overdragen van roerende goederen, overeenkomstig de contractuele overeenkomst van een zogenoemde "Sicherungsübereignung", van Duitsland naar Oostenrijk. Deze verschillen hebben ook een negatief effect op de mogelijkheid om grensoverschrijdende leasingovereenkomsten aan te gaan.

46. Sommige bijdragen wezen ook op verschillen in het verbintenissenrecht van de lidstaten met betrekking tot krediettoewijzingen. De verschillende regels inzake factoring werden beschouwd als een probleem omdat de overdracht van uitstaande vorderingen een belangrijk instrument is voor de financiering van exporttransacties. Sommige lidstaten beperken met name de overdracht van toekomstige uitstaande vorderingen, terwijl andere lidstaten soepeler zijn in dit verband. Bijgevolg wordt factoring in sommige lidstaten ernstig belemmerd, terwijl het door de wetgeving van andere lidstaten wordt bevorderd; dit zou kunnen leiden tot concurrentieverstoringen. Vergelijkbare verschillen bestaan er met betrekking tot de geldigheid van clausules in verkoopovereenkomsten of overeenkomsten betreffende diensten die de overdracht van uit deze overeenkomsten voortvloeiende schuldvorderingen verbieden. In de bijdragen wordt benadrukt dat factoringbedrijven hun diensten niet buiten de lidstaat waar ze gevestigd zijn kunnen aanbieden door gebruik te maken van één soort overeenkomst voor de hele EG. In ieder geval zouden ze een zeer grondige analyse van de verschillende nationale wetgevingen moeten laten uitvoeren.

47. Op het gebied van de financiële diensten stelden sommige bijdragen dat firma's geen financiële diensten over de grenzen heen kunnen aanbieden, of daarvan worden weerhouden, omdat de producten ontworpen worden in overeenstemming met lokale wettelijke vereisten of omdat het toepassen van andere vereisten van andere jurisdicties zou leiden tot buitensporige kosten of onaanvaardbare rechtsonzekerheid. Als firma's desondanks toch beslissen om over de grens te verkopen, worden ze geconfronteerd met belangrijke concurrentienadelen t.o.v. de lokale dienstverleners. De keuze van het toepasselijke recht bij transacties tussen bedrijven lost dit probleem slechts gedeeltelijk op.

48. Dezelfde problemen stellen zich vooral bij verzekeringsovereenkomsten. Uit de bijdragen blijkt dat de verscheidenheid van nationale regelgevingen betreffende levensverzekeringen, schadeverzekeringen voor massarisico's en verplichte verzekeringen een belemmering vormt voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende verzekeringstransacties. De aantrekkelijkheid van bepaalde overeenkomsten op nationaal niveau kan wegvallen in grensoverschrijdende situaties waarbij moet worden voldaan aan andere regelgevende vereisten. Clausules betreffende de keuze van het toepasselijke recht kunnen dit probleem verminderen bij schadeverzekeringen voor grote risico's. Zij zijn echter niet toelaatbaar in de andere gevallen. Het opstellen van één polis die onder dezelfde voorwaarden kan worden aangeboden op de verschillende Europese markten is in de praktijk onmogelijk gebleken.

49. Op het gebied van cabotagevervoer, d.i. binnenlands vervoer over de weg in een lidstaat dat wordt uitgevoerd door een vervoersondernemer uit een andere lidstaat, werd naar voren gebracht dat sommige lidstaten van ontvangst [36] geen keuze van het toepasselijke recht toestaan en eisen dat hun nationale bepalingen worden toegepast. Bijgevolg leiden de eruit voortvloeiende verschillen in de aansprakelijkheidsstelsels niet alleen tot hoge verzekeringskosten, die in het algemeen de kosten van het cabotagevervoer verhogen, maar mogelijk ook tot concurrentieverstoringen.

[36] Cf. artikel 4 van de verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van 11 december tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (PB L 4, 8.1.1998, blz. 10) en cf. verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (PB L 279, 12.11.1993, blz. 1).

50. Op het gebied van consumentenbescherming klagen veel bedrijven over de grote verschillen tussen de nationale rechtsstelsels, die belemmeringen vormen voor grensoverschrijdende transacties tussen bedrijf en consument. Dit wordt vooral geweten aan het feit dat de desbetreffende EG-richtlijnen gebaseerd zijn op het principe van minimumharmonisatie, zodat de lidstaten regels kunnen behouden die gunstiger zijn voor de consument dan de in het Gemeenschapsrecht voorziene regels. Hoewel de EG-wetgeving de rechtsstelsels nader tot elkaar heeft gebracht, blijft het moeilijk voor bedrijven om distributiestrategieën uit te werken die in de hele interne markt kunnen worden toegepast, omdat de door de lidstaten aangenomen regels die verder gaan dan de door de EG-wetgeving voorgeschreven minimumharmonisatie, noodzakelijkerwijze verschillend zijn. Hier komt nog bij dat regels die de consument beschermen, ook als ze verder gaan dan het minimumharmonisatieniveau, vaak bindend zijn en soms zelfs uitgebreid worden tot relaties tussen bedrijven.

51. De bovengenoemde problemen werden geïdentificeerd door de belanghebbenden en de betrokken partijen die hebben deelgenomen aan de raadpleging volgend op de Mededeling over Europees verbintenissenrecht. In het volgende gedeelte stelt de Commissie een mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen voor om een aantal van deze problemen aan te pakken. Deze voorstellen moeten worden gezien in het licht van de beperkte bijdragen die tijdens de raadpleging werden ontvangen.

4. Voorgestelde aanpak: een mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen

52. In sommige gevallen kan het EG-Verdrag reeds de wettelijke basis leveren om de geïdentificeerde problemen op te lossen, hoewel dit actieplan geen standpunt inneemt over de verenigbaarheid van de geïdentificeerde barrières met het Gemeenschapsrecht. In andere gevallen kunnen zowel niet-regulerende als regulerende oplossingen vereist zijn. Zoals de Commissie in haar recente actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving" opmerkt, zijn er naast de regulerende instrumenten (verordeningen, richtlijnen, aanbevelingen) nog andere middelen beschikbaar die, in specifieke omstandigheden, gebruikt kunnen worden om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken en tegelijkertijd de wetgevende activiteiten en de wetgeving zelf te vereenvoudigen (coregulering, zelfregulering, vrijwillige sectorale akkoorden, open coördinatiemethode, financiële tussenkomsten, informatiecampagne) [37]. De Commissie is er zich van bewust dat deze mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen niet alle beschreven problemen zal oplossen. Zij zullen echter wel een oplossing bieden voor een aantal problemen.

[37] Mededeling van de Commissie - Actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving", 5.6.2002. COM (2002) 278 def., blz. 3.

53. De voorgestelde oplossingen kunnen niet allemaal binnen hetzelfde tijdskader ten uitvoer worden gebracht. In een aantal sectoren zijn reeds initiatieven genomen of zullen er op korte termijn initiatieven worden genomen om de huidige richtlijnen bij te werken of nieuwe richtlijnen voor te stellen. De maatregelen ter bevordering van standaardbedingen voor overeenkomsten kunnen binnen een jaar worden uitgevaardigd. Het scheppen van een gemeenschappelijk referentiekader is een tussenstap met het oog op het verbeteren van het EG-acquis op het gebied van verbintenissenrecht. Dit zal onderzoek vergen, evenals een grote inbreng van alle betrokken partijen. Het onderzoek zal gebeuren in de context van het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en zal bijgevolg afhangen van het tijdstip van de respectieve oproep tot het indienen van voorstellen. Hoe dan ook wordt ernaar gestreefd om drie jaar na het begin van het onderzoek over de resultaten te beschikken.

54. De verbetering van het bestaande en toekomstige acquis is een kernactiviteit. De Commissie zal blijven werken aan de verbetering van het bestaande acquis [38] en verwacht in dit verband dat het gemeenschappelijke referentiekader, zodra het beschikbaar is en voor zover het relevant is, een hulpmiddel zal zijn. De gedachtewisseling over een optioneel instrument start met dit actieplan en wordt parallel met het hele proces uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek van de Commissie kunnen pas worden verwacht na de definitieve vaststelling van het gemeenschappelijke referentiekader.

[38] Cf. bijvoorbeeld de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006, COM (2002) 208 def. (PB C 137, 8. 6. 2002), blz. 7.

4.1. De kwaliteit van het EG-acquis verbeteren op het gebied van verbintenissenrecht

55. Zoals hierboven aangegeven, is een van de conclusies die tot dusver uit de raadpleging kunnen worden getrokken, dat de EU haar sectorspecifieke benadering kan voortzetten. Uit de raadpleging is echter ook gebleken dat het bestaande acquis op het gebied van verbintenissenrecht samenhangender moet worden gemaakt en dat onnodige inconsistenties in het nieuwe acquis moet worden vermeden. Daarom is de Commissie voornemens om een aantal maatregelen te treffen die tot doel hebben de samenhang van het EG-acquis op het gebied van verbintenissenrecht te vergroten, meer bepaald door de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren.

56. Het doel is te komen tot een Europees acquis op het gebied van verbintenissenrecht dat uitermate consistent is, zowel qua opstelling als qua omzetting en toepassing. Als echter verschillen tussen bepalingen in richtlijnen verklaard kunnen worden door verschillen tussen de problemen die deze richtlijnen beogen op te lossen, moet er niet worden opgetreden. Verschillen tussen termen en begrippen die niet kunnen worden verklaard door verschillen tussen de op te lossen problemen, moeten worden geëlimineerd.

57. Een verbeterd EG-acquis zou een eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht moeten bevorderen en een vlotte werking van grensoverschrijdende transacties - en bijgevolg de voltooiing van de interne markt - moeten vergemakkelijken. Het zou, bijvoorbeeld, moeten voorkomen dat vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld zonder dat er een relevante rechtvaardiging bestaat voor die verschillende behandeling. Het zou ook tegenstrijdige resultaten moeten voorkomen en abstracte juridische termen consequent moeten definiëren, zodat dezelfde abstracte term met dezelfde betekenis kan worden gebruikt voor verschillende richtlijnen. Aldus zou het onrechtstreeks de versnippering van het verbintenissenrecht van de lidstaten moeten tegengaan en de consequente toepassing ervan moeten bevorderen. Zo'n acquis zou beantwoorden aan de behoefte aan een eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht, zoals vastgesteld is door het EHJ [39].

[39] Zie de eerder vermelde Mededeling van de Commissie over Europees verbintenissenrecht, punt 34, en de verwijzingen naar de relevante jurisprudentie van het EHJ.

58. De Commissie zal proberen om, waar mogelijk, te komen tot een grote consistentie op het gebied van verbintenissenrecht. Zodra het gemeenschappelijke referentiekader beschikbaar is, zal de Commissie, daar waar het mogelijk en gepast is, er gebruik van maken en overeenkomstige bepalingen voorzien in haar wetgevingsvoorstellen.

4.1.1. Een gemeenschappelijk referentiekader

59. Een gemeenschappelijk referentiekader, waarin gemeenschappelijke beginselen en termen op het gebied van Europees verbintenissenrecht zijn vastgelegd, wordt door de Commissie beschouwd als een belangrijke stap in de richting van een verbetering van het acquis op het gebied van verbintenissenrecht. Dit gemeenschappelijke referentiekader zal een publiek toegankelijk document zijn dat de Gemeenschapsinstellingen zou moeten helpen om het bestaande en toekomstige acquis samenhangender te maken op het gebied van Europees verbintenissenrecht. Dit referentiekader zou moeten tegemoet komen aan de behoeften en verwachtingen van de deelnemers aan de interne markt die 's werelds meest dynamische economie wil worden [40].

[40] Zie de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon, 23 en 24 maart 2000.

60. Als het gemeenschappelijke referentiekader algemeen aanvaard wordt als het model voor het Europees verbintenissenrecht dat het beste beantwoordt aan de behoeften van de deelnemers aan het economisch verkeer, mag worden verwacht dat het ook als referentiepunt zal worden gebruikt door de wetgevende lichamen van de EU-lidstaten en mogelijk ook van in aanmerking komende derde landen, telkens als zij nieuwe regels van verbintenissenrecht willen vastleggen of bestaande regels willen wijzigen. Aldus zou het referentiekader de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de EU-lidstaten kunnen verminderen.

61. De volgende beschouwingen geven een idee van de doelstellingen, de te bestrijken inhoudsgebieden en de organisatorische aspecten.

62. a) Zoals hierboven aangegeven, zijn de doelstellingen van het gemeenschappelijke referentiekader drievoudig. Ten eerste kan de Commissie dit gemeenschappelijke referentiekader op het gebied van verbintenissenrecht gebruiken als het bestaande acquis wordt herzien en als nieuwe maatregelen worden voorgesteld. Het zou de beste oplossingen moeten bieden inzake gemeenschappelijke terminologie en regels, d.w.z. de definitie van fundamentele begrippen en abstracte termen zoals "overeenkomst" of "schade" en van de regels die van toepassing zijn bij, bijvoorbeeld, niet-nakoming van overeenkomsten. In deze context moet contractuele vrijheid het leidend beginsel zijn; beperkingen mogen alleen worden voorzien als dit met goede redenen kan worden verantwoord. Het is de bedoeling om te komen tot een zo samenhangend mogelijk acquis op het gebied van Europees verbintenissenrecht, dat gebaseerd is op gemeenschappelijke basisregels en -termen. De tweede doelstelling is dat het een instrument wordt dat het verbintenissenrecht van de EU-lidstaten en mogelijk ook van in aanmerking komende derde landen nader tot elkaar brengt. Ten derde zal de Commissie uitgaan van het gemeenschappelijke referentiekader om te bepalen of niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument nodig kunnen zijn om problemen op te lossen op het gebied van het Europees verbintenissenrecht.

63. b) Opdat het gemeenschappelijke referentiekader beantwoordt aan de behoeften van de deelnemers aan het economisch verkeer en een model biedt voor regulerende benaderingen van het verbintenissenrecht, is de Commissie voornemens om uitgebreid onderzoek op dit gebied te financieren. De door de onderzoeksactiviteiten te bestrijken gebieden en hun inhoud vloeien voort uit deze doelstellingen. De onderzoeksactiviteiten zouden zich moeten richten op de gebieden die door dit actieplan en door de Mededeling over Europees verbintenissenrecht worden behandeld [41].

[41] Het EP en de Raad hebben echter opgeroepen om ook onderzoek te verrichten op het gebied van recht inzake onrechtmatige dood en eigendomsrecht, teneinde te bepalen of de verschillen tussen de wetgeving van de lidstaten op deze gebieden belemmeringen vormen voor de goede werking van de interne markt in de praktijk. Gevolg gevend aan deze oproep heeft de Commissie een uitnodiging tot inschrijving gepubliceerd voor een studie over deze gebieden (2002/ PB S 154-122573), 9. 8. 2002.).

Hoewel de details van het gemeenschappelijke referentiekader zullen worden bepaald op basis van het onderzoek en de inbreng van deelnemers aan het economisch verkeer, mag worden verwacht dat het de volgende elementen zal bevatten:

* Het moet hoofdzakelijk handelen over verbintenissenrecht, en dan vooral over de relevante soorten grensoverschrijdende overeenkomsten zoals verkoopovereenkomsten en overeenkomsten betreffende diensten.

* Algemene regels betreffende de totstandkoming, geldigheid en uitlegging van overeenkomsten, evenals de nakoming, niet-nakoming en rechtsmiddelen moeten erin worden opgenomen, alsook regels betreffende kredietzekerheden voor roerende goederen en het recht inzake ongerechtvaardigde verrijking.

Verscheidene basisbronnen zouden voornamelijk moeten worden benut:

* Er zou gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande nationale rechtsordes teneinde eventuele gemeenschappelijke kenmerken te vinden, gemeenschappelijke beginselen te ontwikkelen en, daar waar gepast, de beste oplossingen te identificeren.

* Het is vooral belangrijk dat rekening wordt gehouden met de jurisprudentie van de nationale rechtbanken, in het bijzonder de hoogste rechtbanken, en met de vastgestelde praktijken inzake overeenkomsten.

* Het bestaande EG-acquis en de relevante bindende internationale instrumenten, vooral het VN-Verdrag inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG) [42], dienen te worden geanalyseerd.

[42] VN-Verdrag inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980.

64. Het is niet de taak van dit actieplan om de beginselen of terminologie uit te werken die de inhoud van het gemeenschappelijke referentiekader zullen vormen. In ieder geval wordt die inhoud bepaald door de doelstellingen van het gemeenschappelijke referentiekader. De eerste doelstelling is mogelijk maken dat het bestaande acquis kan worden verbeterd en vereenvoudigd en zorgen voor een samenhangend toekomstig acquis. Dit betekent dat het gemeenschappelijke referentiekader gemeenschappelijke oplossingen moet bieden voor problemen die het acquis betreffen. Het gaat hier, bijvoorbeeld, om problemen als inconsistenties of het gebruik van abstracte termen zonder definitie in de EG-wetgeving die een juridisch begrip aangeven waarvoor er verschillende regels bestaan in elke nationale wetgeving. Bovendien moet het de identificatie mogelijk maken van gemeenschappelijke termen voor bepaalde fundamentele begrippen of beste oplossingen voor typische problemen, zodat het toekomstige acquis kan worden voorgesteld. Tenslotte moet het gemeenschappelijke referentiekader ook de basis vormen voor een verdere gedachtewisseling over een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht. In deze context kan het een poging zijn om relevante beginselen en regels te formuleren.

65. De onderzoeksactiviteiten zouden een boordeling moeten opleveren van de economische gevolgen van de resultaten voor de deelnemers aan het economisch verkeer, d.w.z. bedrijfsleven, kleinhandel, mensen die een juridisch beroep uitoefenen en consumenten. De Commissie heeft in ieder geval het voornemen om belanghebbenden en andere betrokken partijen op grote schaal te raadplegen over het ontwerp van het gemeenschappelijke referentiekader, opdat het zeker beantwoordt aan de behoeften van de deelnemers aan het economisch verkeer.

66. c) Wat de organisatorische aspecten betreft, moet worden benadrukt dat het niet de bedoeling van de Commissie is om "het wiel opnieuw uit te vinden" met betrekking tot onderzoeksactiviteiten. Het is integendeel opmerkelijk dat er nooit eerder op het gebied van Europees verbintenissenrecht zo'n concentratie van lopende onderzoeksactiviteiten is geweest. Het is van essentieel belang dat deze onderzoeksactiviteiten worden voortgezet en ten volle worden benut. Het hoofddoel is daarom het lopende onderzoek combineren en coördineren teneinde het in een gemeenschappelijk kader te plaatsen en hierbij verscheidene brede benaderingen te volgen.

67. Alleen als het lopende onderzoek niet alle betreffende gebieden omvat, is het wenselijk dat deze leemten worden opgevuld met nieuwe onderzoeksactiviteiten. Bovendien sluiten de bovengenoemde onderzoeksgebieden niet uit dat de lopende onderzoeksprojecten de grenzen van deze gebieden overschrijden als er noodzakelijke verbanden bestaan met andere gebieden zoals het eigendomsrecht of het recht inzake onrechtmatige daad.

68. De onderzoeksactiviteiten op het bovengenoemde gebied zouden kunnen worden ondersteund door het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling (FP6) [43]. In dit "integrerend" programma biedt prioriteit 7 "Burgers en bestuur in een kennismaatschappij" de analytische en intellectuele context voor deze inspanning. Er wordt voorzien dat onderzoeksactiviteiten op het gebied van Europees verbintenissenrecht deel zullen uitmaken van de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen die binnen deze prioriteit worden bekendgemaakt. Gezien de aard van de problematiek zou voor de tenuitvoerlegging een van de nieuwe in FP6 voorziene instrumenten kunnen worden gebruikt om de onderzoeksinspanningen op dit gebied verder te structureren en te integreren.

[43] Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (PB L 232, 29.8.2002, blz. 1).

4.1.2. Hoge kwaliteit en consistentie van het EG-acquis op het gebied van verbintenissenrecht

69. Zoals vastgelegd in het actieplan voor een betere regelgeving [44], meent de Commissie dat het van essentieel belang is om een hoog niveau van kwaliteit en consistentie te handhaven tijdens het hele wetgevingsproces.

[44] Mededeling van de Commissie - Actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving", blz. 15.

70. Deze maatregel past bijgevolg in de algemene strategie van de EU-instellingen, die erop gericht is de regelgeving te vereenvoudigen en de kwaliteit van de EG-wetgeving te verbeteren. De Europese Raad van Lissabon gaf de Commissie de opdracht [45], bekrachtigd op de top van resp. Stockholm, Laken en Barcelona [46], om een gecoördineerde strategie voor verdere actie ter vereenvoudiging van de regelgeving voor te stellen. Sinds 2001 is de Commissie bezig met een uitgebreide raadpleging van de andere instellingen en lidstaten die mede verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de Gemeenschapswetgeving, en er werd een belangrijk debat op gang gebracht teneinde de kwaliteit, de doelmatigheid en de eenvoud van de regelgeving te verbeteren en het maatschappelijk middenveld beter te adviseren en te betrekken bij het EU-besluitvormingsproces.

[45] Conclusie van het voorzitterschap, Europese Raad van Lissabon 23 en 24 maart 2000, SN (2000) 100, blz. 6.

[46] Conclusie van het voorzitterschap, Europese Raad van Stockholm 23 en 24 maart 2001, SN (2001) 100, blz.. 5; conclusie van het voorzitterschap, Europese Raad van Laken 14 en 15 december 2001, SN (2001) 300, blz. 1; conclusie van het voorzitterschap, Europese Raad van Barcelona 15 en 16 maart 2002, SN (2002) 100, blz. 7.

71. In deze context is het in juli 2001 aangenomen Witboek over governance [47], samen met het actieplan voor een betere regelgeving, een dynamische uiting van de politieke wil om de regelgeving te hervormen. Het Witboek over governance beklemtoont dat de Europese Unie "voortdurend aandacht (dient) te besteden aan het verbeteren van de kwaliteit, de doelmatigheid en de eenvoud van haar wetgeving" [48]. Het actieplan voor een betere regelgeving streeft inter alia naar een verbetering van de kwaliteit van de wetgevingsvoorstellen. Het vermeldt dat "met de vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving wordt beoogd de communautaire wetgeving ... beter af te stemmen op de problemen die zich voordoen, de op handen zijnde uitbreiding en de technische en plaatselijke realiteit. Door een minder ingewikkelde redactie moet zij gemakkelijker door de lidstaten en betrokken actoren toe te passen zijn en voor iedereen leesbaarder en toegankelijker worden. Het uiteindelijke doel is een grote rechtszekerheid op het grondgebied van een weldra uitgebreide Unie te bewaren, de sociaal-economische subjecten de mogelijkheid te bieden daadkrachtiger op te treden en aldus bij te dragen tot een grotere geloofwaardigheid van optreden van de Gemeenschap in de ogen van haar burgers" [49].

[47] Europese governance - een Witboek. COM (2001) 428 def.

[48] Zie voetnoot 19, blz. 20.

[49] Mededeling van de Commissie - Actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving", blz. 3.

72. Reeds in haar Mededeling over Europees verbintenissenrecht gaf de Commissie aan dat "het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wetgeving in eerste instantie het moderniseren van bestaande instrumenten impliceert. De Commissie is voornemens om voort te bouwen op de reeds ondernomen activiteiten op het gebied van de consolidatie, codificatie en herschikking van bestaande instrumenten, met het oog op meer doorzichtigheid en duidelijkheid. Ook de kwaliteit van de teksten zou herzien kunnen worden; zowel presentatie als terminologie zouden samenhangender kunnen worden gemaakt. Naast deze wijzigingen in verband met de presentatie van wetsteksten moeten de inspanningen systematisch op vereenvoudiging en verduidelijking van de inhoud van bestaande wetgeving gericht zijn. Tot slot zal de Commissie de effecten van de communautaire regelgeving evalueren en deze, indien nodig, wijzigen" [50].

[50] Zie voetnoten 19, 21.

73. In haar Mededeling over een strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006 [51] benadrukte de Commissie de noodzaak van meer samenhang in het consumentenrecht van de EU, wat met name zou impliceren dat het bestaande recht inzake consumentenovereenkomsten wordt herzien teneinde bestaande inconsistenties te verwijderen, leemten op te vullen en de wetgeving te vereenvoudigen.

[51] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006, blz. 7.

74. Om tot samenhang in het wetgevingskader voor financiële diensten te komen, gaf de Commissie te kennen dat ze een beleid op drie fronten zal voeren om voor meer convergentie van de regels inzake de bescherming van consumenten en beleggers te zorgen. Als derde beleidspunt voorziet de Commissie dat ze zich zal verdiepen in de nationale regels met betrekking tot overeenkomsten inzake financiële diensten aan consumenten [52]. Zoals ook benadrukt werd in de raadpleging spelen overeenkomsten een cruciale rol bij financiële diensten, met name bank- en verzekeringsdiensten. Hier bestaat de dienstverlening immers vaak uit een reeks bedingen en voorwaarden die zijn vastgelegd in een contract. In de loop van de tijd hebben de lidstaten regels ontwikkeld die betrekking hebben op de voorwaarden die al dan niet worden opgenomen in een verzekeringscontract of een andere overeenkomst betreffende financiële diensten. Voor zover deze regels onderling verschillen, kunnen zij invloed hebben op de producten die over de grenzen heen worden aangeboden. Wellicht zal verdere convergentie van zulke maatregelen nodig zijn om te zorgen voor een evenwicht tussen de behoefte aan meer eenvormigheid van nationale regels en de noodzaak om productinnovatie en -keuze te handhaven [53]. Het kwalitatief verbeteren en het samenhangender maken van het acquis [54] op het gebied van verbintenissenrecht wordt daarom beschouwd als een essentieel initiatief in deze context, en het zou een opvolgingsactie zijn voor het actieplan voor een betere regelgeving.

[52] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - E-handel en financiële diensten, COM (2001) 66 def., blz. 10.

[53] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - E-handel en financiële diensten, blz. 13.

[54] Het eindverslag van de groep-Mandelkern over een betere regelgeving (blz. 42) erkent dit als een van de hoofddoelstellingen van rechtsgeldige consolidatie.

75. Deze maatregel vindt algemene bijval bij andere EU-instellingen en ook bij het maatschappelijk middenveld. Zowel de Raad als het Europees Parlement hebben benadrukt dat er behoefte is aan samenhang, verbetering en consolidatie van het bestaande acquis communautaire. Uit de door de Commissie op gang gebrachte raadpleging blijkt dat deze maatregel ook vrijwel unaniem gesteund wordt door alle betrokkenen, vooral het bedrijfsleven en diegenen die werkzaam zijn in juridische beroepen. De Commissie beschouwt het zorgen voor coherentie en consistentie in het bestaande en toekomstige acquis dan ook als een prioriteit waar snel werk van moet worden gemaakt.

76. Om dit probleem op te lossen, moet de EG-wetgeving consistent worden gemaakt met betrekking tot de geïdentificeerde probleemgebieden. Dit betekent meer bepaald:

* de geïdentificeerde inconsistenties in het Europees verbintenissenrecht wegwerken;

* de kwaliteit van de wetsvorming herzien;

* de bestaande wetgeving vereenvoudigen en duidelijker maken;

* de bestaande wetgeving aanpassen aan economische, commerciële en andere ontwikkelingen die niet voorzien waren op het moment van aanneming;

* leemten in de EG-wetgeving opvullen die tot problemen hebben geleid bij de toepassing ervan.

77. De consolidatie [55], codificatie [56] en herschikking [57] van bestaande instrumenten, gericht op meer transparantie en duidelijkheid, zullen waar nodig in overweging moeten worden genomen.

[55] Consolidatie houdt in dat de geldende bepalingen van een bepaalde wet die over de oorspronkelijke wetstekst en in de daaropvolgende wijzigingen zijn verspreid, in één niet-bindende tekst worden ondergebracht.

[56] Codificatie houdt in dat er zónder een substantiële wijziging een nieuwe wetstekst wordt goedgekeurd, waarin de oorspronkelijke basistekst en de daaropvolgende wijzigingen zijn opgenomen. De nieuwe wetstekst vervangt de oude, die daarmee komt te vervallen. Op 20 december 1994 is een interinstitutioneel akkoord over codificatie gesloten.

[57] In het geval van een herschikking wordt één enkele wetstekst goedgekeurd, die de gewenste materiële wijzigingen aanbrengt, deze wijzigingen en de niet-gewijzigde bepalingen uit de vorige wetstekst codificeert en de vorige wetstekst buiten werking stelt. Het interinstitutioneel akkoord van 17 april 2002 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten [SEC(2001) 1364] maakt het mogelijk deze methode beter toe te passen.

78. Zo'n actie zou niet verder gaan dan de geharmoniseerde gebieden, maar zich beperken tot gebieden die reeds, op zijn minst gedeeltelijk, behandeld worden in de EG-wetgeving. Ze zou echter niet alleen het bestaande acquis betreffen, maar ook de toekomstige maatregelen, zodat het acquis als geheel samenhangender wordt.

79. De Commissie is voornemens om de bovengenoemde acties uit te voeren en andere voorstellen in te dienen telkens als zich een sectorale behoefte aan harmonisatie voordoet. Er wordt overwogen om voor de uitvoering van deze acties, waar mogelijk en gepast, het gemeenschappelijke referentiekader te gebruiken als hulpmiddel voor meer convergentie. Aldus zou het gemeenschappelijke referentiekader, bijvoorbeeld, definities of fundamentele regels beschikbaar kunnen maken, zodat deze kunnen worden gebruikt om het bestaande acquis te verbeteren en kunnen worden geïntegreerd in het toekomstige acquis.

80. In haar actieplan voor een betere regelgeving stelde de Commissie dat ervoor moet worden gezorgd dat substantiële wijzigingen die door het Europees Parlement en de Raad in eerste lezing worden aangebracht aan voorstellen van de Commissie de kwaliteit van het wetgevingsvoorstel niet veranderen en achtte ze het onontbeerlijk dat een hoog kwaliteits- en coherentieniveau gedurende het hele wetgevingsproces wordt gehandhaafd [58]. Voor het Europees verbintenissenrecht houdt dit in dat het gemeenschappelijke referentiekader niet alleen als leidraad mag worden gebruikt door de Commissie bij het voorbereiden van haar voorstellen, maar ook nuttig moet zijn voor de Commissie en het Europees Parlement als zij amendementen voorstellen.

[58] Mededeling van de Commissie - Actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving", blz. 15.

4.2. De opstelling van in de hele EU toepasselijke standaardbedingen bevorderen

81. Het beginsel van de contractuele vrijheid, dat de kern vormt van het verbintenissenrecht in alle lidstaten, stelt contractsluitende partijen in staat om de overeenkomst af te sluiten die het beste beantwoordt aan hun specifieke behoeften. Deze vrijheid wordt beperkt door een aantal dwingende verbintenisrechtelijke bepalingen of vereisten die voortvloeien uit andere wetgeving. De dwingende bepalingen zijn evenwel beperkt en de contractsluitende partijen genieten een belangrijke mate van vrijheid bij het onderhandelen over de bedingen en voorwaarden die zij wensen. Dit is vooral belangrijk als de partijen een overeenkomst met speciale kenmerken of voor een complexe situatie willen sluiten.

82. Niettemin hebben de partijen er, in de grote meerderheid van de gevallen, en met name in het geval van vrij rechtlijnige en vaak herhaalde transacties, belang bij om standaardbedingen in overeenkomsten te gebruiken. Het gebruik van standaardbedingen bespaart de partijen de kosten van het onderhandelen over een overeenkomst.

83. Zulke standaardbedingen worden vaak geformuleerd door een van de contractsluitende partijen, met name als één partij een voldoende sterke onderhandelingspositie heeft om haar bedingen voor de overeenkomst op te dringen, hetzij als verkoper of dienstverlener, hetzij als aankoper van goederen of diensten. In andere gevallen worden zulke standaardbedingen ontwikkeld door een groep van contractsluitende partijen, die ofwel één zijde ofwel, minder vaak, beide zijden in de onderhandelingen over een overeenkomst vertegenwoordigt; soms worden ze ontwikkeld door een derde partij.

84. Hoewel standaardbedingen en -voorwaarden voor een overeenkomst zeer vaak worden gebruikt, zijn ze meestal ontwikkeld door partijen van één lidstaat. Zulke bedingen zijn daarom wellicht minder goed aangepast aan de specifieke behoeften van grensoverschrijdende transacties. De Commissie is evenwel op de hoogte van initiatieven waarbij standaardbedingen specifiek ontwikkeld zijn voor internationale transacties [59]. Deze bedingen worden steeds meer ook gebruikt voor overeenkomsten die worden afgesloten binnen de afzonderlijke lidstaten.

[59] Orgaline, bijvoorbeeld, een Europese handelsorganisatie in de metaalverwerkende, werktuigbouwkundige en elektrotechnische sector, heeft algemene voorwaarden, modelformulieren en richtsnoeren ontwikkeld als praktisch hulpmiddel voor bedrijven bij het opstellen van verschillende soorten overeenkomsten die veel gebruikt worden in de internationale handel in de betreffende sectoren.

85. Dit toont het nut aan van standaardbedingen die worden ontwikkeld om te worden gebruikt in verschillende lidstaten en, meer bepaald, bij grensoverschrijdende transacties. De Commissie meent dat als zulke standaardbedingen en -voorwaarden meer algemeen zouden worden ontwikkeld, ze een aantal van de gemelde problemen en belemmeringen zouden kunnen oplossen. Daarom is de Commissie voornemens om het opstellen van zulke bedingen en voorwaarden als volgt te bevorderen:

a) De uitwisseling van informatie over initiatieven vergemakkelijken

86. Als eerste stap in de richting van het bevorderen van de ontwikkeling van in de hele EU toepasselijke standaardbedingen en -voorwaarden, moet een lijst worden opgesteld van bestaande initiatieven op Europees niveau en in de lidstaten. Zodra zo'n lijst beschikbaar is, kunnen de partijen die geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van standaardbedingen informatie krijgen over vergelijkbare initiatieven in andere sectoren of in dezelfde sectoren in andere lidstaten. Aldus kunnen zij leren van de fouten van anderen en profiteren van hun successen ("beste praktijken"); daarnaast kunnen ze ook de namen en adressen opvragen van hun tegenhangers in andere lidstaten, die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in een gezamenlijke inspanning om in de hele EU toepasselijke standaardbedingen en -voorwaarden tot stand te brengen.

87. De Commissie is daarom voornemens om een website te installeren waar bedrijven, personen en organisaties, op hun eigen verantwoordelijkheid [60], informatie over bestaande of geplande initiatieven op dit gebied kunnen publiceren. De Commissie zal al die bedrijven, personen en organisaties verzoeken om de relevante informatie op deze website te plaatsen. De Commissie zal na 18 maanden bij de gebruikers een evaluatieonderzoek houden over het nut van deze website, en eventueel de nodige maatregelen treffen.

[60] Publicatie van deze informatie op een website van de Commissie impliceert niet dat de Commissie enige verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud ervan.

b) Richtsnoeren over het gebruik van standaardbedingen en - voorwaarden aanbieden

88. De algemene steun van de Commissie voor het opstellen van standaardbedingen en -voorwaarden op EU-niveau i.p.v. op lidstaatniveau, mag niet worden geïnterpreteerd als een algemene goedkeuring van zulke bedingen en voorwaarden. De standaardbedingen en -voorwaarden mogen immers niet in tegenspraak zijn met de EU-regelgeving of ingaan tegen het EU-beleid. Daarom wil de Commissie richtsnoeren publiceren om de geïnteresseerde bedrijven, personen en organisaties erop te wijzen dat er bepaalde juridische en andere beperkingen van toepassing zijn. Zo spreekt het voor zich dat de standaardbedingen en -voorwaarden, wanneer toepasselijk, moeten beantwoorden aan de richtlijn inzake oneerlijke bedingen in overeenkomsten. De richtsnoeren zullen de partijen er ook op wijzen dat er beperkingen voor zulke initiatieven voortvloeien uit de EU-mededingingsregels. Bovendien is het belangrijk dat de standaardbedingen en -voorwaarden voor overeenkomsten gezamenlijk worden uitgewerkt door vertegenwoordigers van alle betrokken groepen, zoals kleine en middelgrote ondernemingen, handelaars, consumenten en personen die een juridisch beroep uitoefenen.

4.3. Verder nadenken over de opportuniteit van niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht

89. Tijdens de raadpleging werd erop aangedrongen om te blijven nadenken over de opportuniteit van niet-sectorspecifieke maatregelen op het gebied van Europees verbintenissenrecht.

90. Er werden echter ook argumenten aangehaald ten gunste van een optioneel instrument, dat de contractsluitende partijen zou voorzien van een modern pakket rechtsregels die in het bijzonder geschikt zijn voor grensoverschrijdende overeenkomsten in de interne markt. Bijgevolg zouden de partijen niet meer elk detail moeten behandelen in overeenkomsten die specifiek voor dit doel zijn opgesteld of onderhandeld, maar gewoon kunnen verwijzen naar dit instrument als het toepasselijke recht. Het zou beide partijen, zowel de economisch sterkere als de economisch zwakkere, een aanvaardbare en adequate oplossing bieden, zonder dat de nationale wetgeving van een van de partijen als toepasselijk recht moet worden gekozen, wat ook de onderhandelingen zou vergemakkelijken.

91. Mettertijd zouden de deelnemers aan het economisch verkeer vertrouwd raken met deze regels, zoals ze ook vertrouwd zijn met het bestaande verbintenissenrecht van hun land. Dit zou belangrijk zijn voor alle partijen bij een overeenkomst, met name KMO's en consumenten, en voor het vergemakkelijken van hun actieve deelneming aan de interne markt. Zo'n instrument zou aldus de grensoverschrijdende uitwisseling van goederen en diensten aanzienlijk vergemakkelijken.

92. De Commissie zal onderzoeken of niet-sectorspecifieke maatregelen zoals een optioneel instrument nodig zijn om problemen op het gebied van Europees verbintenissenrecht op te lossen. Ze is voornemens om een gedachtewisseling op gang te brengen over de opportuniteit, de mogelijke vorm, de inhoud en de juridische basis voor de mogelijke invoering van zulke maatregelen. Wat de vorm betreft, zou kunnen worden gedacht aan in de hele EU toepasselijke regels van verbintenissenrecht, in de vorm van een verordening of een aanbeveling, die samen met en niet in plaats van het verbintenissenrecht van de lidstaten zouden bestaan. Dit nieuwe instrument zou bestaan in alle Gemeenschapstalen. Het zou van toepassing kunnen zijn op alle overeenkomsten die grensoverschrijdende transacties betreffen of alleen op overeenkomsten waarbij de partijen beslissen om zich eraan te onderwerpen via een beding van rechtskeuze . Dit laatste zou de partijen het meeste contractuele vrijheid bieden. Ze zouden het nieuwe instrument alleen kiezen als het beter beantwoordde aan hun economische of juridische behoeften dan het nationale recht dat door internationale privaatrechtelijke regels zou zijn bepaald als het toepasselijke recht voor de overeenkomst.

93. De Commissie meent dat contractuele vrijheid een van de leidende beginselen van zo'n instrument voor het verbintenissenrecht moet zijn. Beperkingen op deze vrijheid mogen alleen in overweging worden genomen als dit met goede redenen kan worden verantwoord. Daarom moet de mogelijkheid worden opengelaten dat de specifieke regels van zo'n nieuw instrument, zodra het door de contractsluitende partijen is gekozen als het toepasselijke recht voor hun overeenkomst, door de partijen kunnen worden aangepast aan hun behoeften [61].

[61] Cf. artikel 6 van de CISG.

94. In dit pakket rechtsregels zou slechts een beperkt aantal regels, bijvoorbeeld de regels die tot doel hebben de consument te beschermen, van dwingend recht mogen zijn als het nieuwe instrument van toepassing is voor de overeenkomst. De gedachtewisseling zou, inter alia, ook moeten gaan over de vraag of het optioneel instrument (als het een dwingend rechtsinstrument is) de toepassing van tegenstrijdige dwingende nationale bepalingen zou kunnen uitsluiten voor de gebieden waarop ze betrekking hebben. Zo'n instrument zou bijgevolg contractuele vrijheid garanderen op twee manieren: ten eerste, door de partijen de kans te bieden dit instrument als het toepasselijke recht te kiezen, en ten tweede, door hun de principiële mogelijkheid te bieden om de respectieve regels te wijzigen.

95. Uiteraard zal de Commissie, wanneer ze een niet-sectorspecifiek instrument in overweging neemt, rekening houden met het gemeenschappelijke referentiekader. De inhoud van het gemeenschappelijke referentiekader zou dan normaal moeten dienen als basis voor de ontwikkeling van het nieuwe optionele instrument. Of het nieuwe instrument het toepassingsgebied van het gemeenschappelijke referentiekader geheel of slechts gedeeltelijk moet omvatten, en of het alleen algemene regels van verbintenissenrecht of ook specifieke overeenkomsten moet betreffen, wordt voorlopig nog opengelaten.

96. De Commissie zou graag commentaren ontvangen over het toepassingsgebied van een optioneel instrument met betrekking tot het CISG. Het optionele instrument zou alomvattend kunnen zijn, d.w.z. ook gelden voor grensoverschrijdende verkoopovereenkomsten tussen bedrijven, en bijgevolg het door het CISG bestreken gebied omvatten. Het zou dit gebied ook kunnen uitsluiten en overlaten aan de toepassing van het CISG.

97. Zoals bij alle in dit actieplan vermelde maatregelen, is het de bedoeling van dit actieplan om commentaren van de EG-instellingen en de belanghebbenden op de voorstellen te ontvangen.

5. Conclusie

98. Dit actieplan heeft ten doel reacties te krijgen op de voorgestelde mix van niet-regulerende en regulerende maatregelen, evenals bijdragen voor de verdere gedachtewisseling over een optioneel instrument op het gebied van Europees verbintenissenrecht. Het wil ook een voortzetting zijn van het open, breed en gedetailleerd debat dat door de Mededeling over Europees verbintenissenrecht op gang is gebracht met de medewerking van de instellingen van de Europese Gemeenschap en van het grote publiek, zoals bedrijven, consumentenorganisaties, academici en personen die juridische beroepen uitoefenen.

99. Alle partijen die willen deelnemen aan het debat, worden verzocht om hun bijdrage in te zenden binnen 16.5.2003. Deze bijdragen dienen, indien mogelijk, in elektronische vorm te worden gestuurd naar European-Contract-Law@cec.eu.int, of in geschreven vorm naar de Europese Commissie, 1049 Brussel. Op elke bijdrage moet vermeld staan "Actieplan Europees verbintenissenrecht". Om een echt debat over dit thema te stimuleren, heeft de Commissie dit actieplan gepubliceerd op de Europa-website van de Commissie onder de titel: http://europa.eu.int/comm/consumers/ policy/developments/contract_law/index_en.html. Alle ontvangen bijdragen zullen op dezelfde website worden gepubliceerd, tenzij de verzenders om vertrouwelijkheid verzoeken.

BIJLAGE

Reacties op de Mededeling over Europees verbintenissenrecht

1. Inleiding

Na de publicatie van de Mededeling over Europees verbintenissenrecht hebben de Raad en het Europees Parlement in november 2001 gereageerd op de Mededeling. Bovendien heeft de Commissie bijdragen ontvangen van - tot op heden - 160 betrokkenen (zie bijlagen). Uit deze interesse van de communautaire instellingen en de betrokkenen blijkt het belang van het door de Mededeling op gang gebrachte debat.

Wat de geografische oorsprong van de bijdragen betreft, valt op dat de meeste bijdragen uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk komen. Uit een aantal lidstaten werden geen of weinig bijdragen ontvangen. Heel wat internationale betrokkenen hebben eveneens bijgedragen tot de raadpleging. De academische wereld en het bedrijfsleven hebben het grootste aantal bijdragen geleverd, maar ook de beoefenaars van juridische beroepen hebben in aanzienlijke mate bijgedragen.

De Commissie heeft veruit de meeste bijdragen ontvangen na de oorspronkelijk voorziene afsluitdatum van de raadplegingsperiode. Alle tot en met 31 januari 2002 ontvangen bijdragen zijn in dit document opgenomen en de Commissie zal in de toekomst ook rekening houden met latere bijdragen.

De analyse van de tot nu toe ontvangen bijdragen bestaat uit drie delen. In deel 2 van dit document wordt een analyse gemaakt van de reacties van de Europese instellingen. Deel 3 en 4 bevatten een analyse van de reacties van alle andere respondenten, met hun visie op de bestaande problemen enerzijds (deel 3) en op de mogelijke oplossingen anderzijds (deel 4). In deel 5 worden de volgende stappen van de Commissie samengevat.

Het doel van deze synthese is te beschrijven hoe de diensten van de Commissie de tijdens de raadplegingen ontvangen bijdragen interpreteren. Deze bijdragen worden evenwel niet integraal weergegeven. Ten behoeve van de doorzichtigheid zijn de per e-mail verzonden antwoorden gepubliceerd op de internetsite van de Commissie, voor zover de betrokkenen hun toestemming tot publicatie hebben gegeven. Respondenten die uitdrukkelijk om vertrouwelijkheid hebben verzocht, zijn niet opgenomen in de lijst van respondenten in bijlage I.

De internetsite van de Commissie over het Europees verbintenissenrecht bevindt zich op het volgende adres:

http://europa.eu.int/comm/consumers/ policy/developments/contract_law/index_en.html

2. Reacties van de Europese instellingen

De Mededeling van de Commissie werd op 27 september 2001 voorgesteld aan de Raad Interne Markt/Consumentenbelangen. De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken maakte gebruik van het op 16 november 2001 goedgekeurde "Verslag van de Raad over de noodzaak de wetgevingen van de lidstaten op burgerrechtelijk gebied onderling aan te passen" om te reageren op de Mededeling van de Commissie. Daags voordien had het Europees Parlement een resolutie over de Mededeling van de Commissie aangenomen.

2.1. Het verslag van de Raad

Het verslag van de Raad is vrij evenwichtig. In de inleiding wordt toegelicht hoe de Raad het mandaat ziet dat de Europese Raad van Tampere haar heeft gegeven. Verwijzend naar de resoluties van het EP, de Mededeling van de Commissie en academisch werk, benadrukt de Raad de centrale rol van het verbintenissenrecht. De Raad vermeldt ook - in voorzichtige bewoordingen - het gezinsrecht als mogelijk onderwerp voor een discussie over de onderlinge aanpassing van het privaatrecht in de lidstaten.

In het volgende hoofdstuk vermeldt de Raad in het kort - evenals de Mededeling van de Commissie - de andere instrumenten, nl. geharmoniseerde internationale privaatrechtelijke regels en internationale instrumenten inzake geharmoniseerd materieel recht. Vermeldenswaard is dat de Raad - eveneens net als de Commissie in haar Mededeling - de grenzen van deze benaderingen beklemtoont. Een ander interessant punt in dit verband is dat lidstaten die relevante overeenkomsten nog niet hebben geratificeerd, ertoe worden aangespoord om dat te doen. Dit is vooral belangrijk voor het Verdrag van Wenen over internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG), dat nog niet is geratificeerd door het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Portugal.

Dit hoofdstuk verwijst ook naar het programma van maatregelen voor de toepassing van het principe van wederzijdse erkenning van door de Raad aangenomen besluiten betreffende burgerlijke en commerciële zaken. Bovendien, en dit voor het eerst, wijst de Raad erop dat de noodzakelijke mate van vertrouwen in de toekomst bereikt zou kunnen worden als het materieel recht van de lidstaten nader tot elkaar wordt gebracht.

Het volgende deel van het verslag van de Raad vormt, samen met de conclusies, het centrale gedeelte van het verslag. In dit deel wordt herhaaldelijk de nadruk gelegd op de noodzaak van een grotere samenhang en een verbetering van het bestaande acquis communautaire. In dit verband wordt ook aangestipt dat de via richtlijnen bereikte harmonisatieresultaten soms als ontoereikend worden beschouwd, vooral wegens de grote verschillen tussen de nationale toepassingsmaatregelen. Zoals de Mededeling van de Commissie snijdt ook de raad het probleem aan van het ontbreken van uniforme definities voor algemene voorwaarden en concepten in de communautaire wetgeving, wat kan leiden tot verschillende resultaten in handels- en juridische praktijken.

De Raad vermeldt een aantal van de belangrijkste communautaire instrumenten op het gebied van privaatrecht en erkent dat deze instrumenten een "ius commune" tot stand hebben gebracht in de relevante onderdelen van de nationale wetgevingen.

Behalve dat hij aandringt op meer samenhang in de communautaire wetgeving lijkt de Raad in zijn verslag voorstander te zijn van een meer horizontale benadering van de harmonisatie, zodat een gemeenschappelijke Europese kern van privaatrecht tot stand kan worden gebracht als er een behoefte aan harmonisatie blijkt te bestaan. Tenslotte drukt de Raad de wens uit dat wordt onderzocht of de verschillen op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid en eigendomsrecht de goede werking van de interne markt belemmeren. Dat is het tweede rechtsgebied waar het verslag van de Raad verder gaat dan de Mededeling van de Commissie.

Het vierde deel van het verslag van de Raad handelt over familierecht en hoeft hier niet in detail te worden samengevat, aangezien het familierecht buiten het bestek van de Mededeling van de Commissie valt.

De conclusies van het verslag van de Raad zijn gericht aan de Commissie en preciseren onder andere wat de Commissie volgens de Raad moet doen als vervolg op haar Mededeling.

De belangrijkste conclusie is het verzoek aan de Commissie om de resultaten van de door haar Mededeling en haar aanbevelingen op gang gebrachte raadpleging tegen einde 2002 bekend te maken, indien nodig in de vorm van een groen- of witboek, aan de communautaire instellingen en het publiek. Wat de inhoud van dit toekomstige groen- of witboek betreft, raadt de Raad de Commissie aan om op zijn minst een paar specifieke punten te onderzoeken. Ze zou moeten vaststellen welke communautaire bepalingen moeten worden herzien, en waarom. Bovendien zou ze moeten aanduiden op welke rechtsgebieden de verschillen tussen de nationale wetgevingen nefast zijn voor een goede werking van de interne markt en een uniforme toepassing van de communautaire wetgeving. De aanbevelingen van de Commissie zouden ook moeten gaan over de mogelijkheid van een meer horizontale benadering van nieuwe wetgevingsinitiatieven en hun effect op de consistentie van het privaatrecht. Een ander voorstel van de Raad betreft een regelmatige coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van privaatrecht tijdens de omzetting van richtlijnen. Dit gebeurt nu reeds tot op zekere hoogte. Het laatste punt verwijst naar de werkmethoden die moeten worden toegepast om de nationale wetgevingen meer te harmoniseren en inconsequenties te voorkomen.

Naast het groen- of witboek vraagt de Raad ook dat de Commissie een studie laat uitvoeren over niet-contractuele aansprakelijkheid en eigendomsrecht, teneinde na te gaan of de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten een belemmering vormen voor de werking van de interne markt.

2.2 De resolutie van het Europees Parlement

Het EP vermeldt twee specifieke groepen voor wie de interne markt in grote mate nog niet de gewenste voordelen heeft gebracht: de kleine en middelgrote ondernemingen en de consumenten. De resolutie benadrukt ook dat ernaar moet worden gestreefd om zowel de belangen van ondernemingen en consumenten als de last die consumenten en wettelijke vertegenwoordigers moeten dragen op een billijke manier te verdelen. In overeenstemming met het verslag van de Raad en de Mededeling van de Commissie, wijst ook de resolutie van het EP op de grenzen van het internationaal privaatrecht zoals het Verdrag van Rome en het internationaal geharmoniseerd materieel recht zoals het CISG.

Het EP bekritiseert het feit dat de Mededeling van de Commissie zich beperkt tot het verbintenissenrecht. Het vermeldt ook - evenals de Raad, die om een studie verzoekt - niet-contractuele aansprakelijkheid en eigendomsrecht als relevante onderdelen.

Na een opsomming te hebben gegeven van de belangrijkste EG-instrumenten op het gebied van privaatrecht, stelt het EP dat de relevante richtlijnen niet goed gecoördineerd zijn en dat hun tenuitvoerlegging tot conflicten leidt met het privaatrecht van de verschillende lidstaten. Het benadrukt daarom dat de verschillende regels consequenter moeten worden toegepast.

Het EP onderstreept uitdrukkelijk dat verder moet worden geprobeerd om het verbintenissenrecht te harmoniseren, teneinde grensoverschrijdende transacties in de interne markt te vergemakkelijken.

De kern van de EP-resolutie is het aan de Commissie gerichte verzoek om een gedetailleerd actieplan. De stappen van dit actieplan kunnen worden gegroepeerd in drie fasen: maatregelen op korte, middellange en lange termijn.

Tegen het einde van 2004 zou er een databank in alle talen van de Gemeenschap samengesteld moeten zijn die de nationale wetgevingen en jurisprudenties op het gebied van verbintenissenrecht bevat. Op basis hiervan moeten vergelijkend rechtsonderzoek en samenwerking worden bevorderd om tot gemeenschappelijke rechtsbeginselen en oplossingen te komen, en tot een gemeenschappelijke terminologie voor alle nationale rechtssystemen, d.i. keuzemogelijkheid II van de Mededeling van de Commissie. Het EP wil geregeld over het vorderen van de werkzaamheden worden geïnformeerd en zal er zijn mening over geven. Parallel met deze werkzaamheden rond keuzemogelijkheid II, moet ook keuzemogelijkheid III verder worden onderzocht, en het EP verzoekt de Commissie om wetgevingsvoorstellen ter consolidering van de bestaande EG-wetgeving naar voren te brengen. Op het einde van de eerste fase moet de Commissie oordelen of verdere bepalingen betreffende de interne markt noodzakelijk zijn, en hierbij bijzondere aandacht besteden aan de groeiende sector van de elektronische handel. In verband met deze bepalingen stelt het EP als instrument een verordening voor, terwijl het voor specifieke onderdelen van het consumentenbeschermingsrecht de voorkeur blijft geven aan een richtlijn.

Vanaf 2005 zou een vergelijkende analyse van gemeenschappelijke juridische concepten en oplossingen moeten worden gepubliceerd. Terzelfder tijd moet de Commissie de verspreiding bevorderen van het Gemeenschapsrecht en van de resultaten van keuzemogelijkheid II in academische opleidingen en bij de beoefenaars van juridische beroepen. Alle EG-instellingen moeten gemeenschappelijke juridische concepten, oplossingen en termen consequent toepassen tijdens het wetgevingsproces.

Ten derde mag de EG-wetgeving die gemeenschappelijke juridische principes en termen voor grensoverschrijdende en zuiver nationale overeenkomsten implementeert, de mogelijkheid van verschillend toepasselijk recht niet uitsluiten. De praktische rechtsgevolgen van deze wetgeving moeten worden beoordeeld vanaf 2008. De resultaten van deze beoordeling zouden vanaf 2010 eventueel kunnen leiden tot het opstellen en aannemen van een verzameling regels inzake verbintenissenrecht. Het EP geeft de voorkeur aan een regelgeving die beschikbaar is om optioneel te worden gebruikt onder internationaal privaatrecht. Het EP stelt met nadruk voor om artikel 95 als juridische basis te gebruiken.

3. Antwoorden binnen het raadplegingsproces van de Commissie - Noodzaak van verdergaand EG-optreden op het gebied van verbintenissenrecht

3.1 Gevolgen voor de interne markt

3.1.1 Antwoorden van de overheden

De overheidsorganen die in hun antwoorden ingaan op de gevolgen van de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten voor de interne markt, bevestigen dat er problemen zijn of kunnen zijn. In slechts een minderheid van de bijdragen worden evenwel specifieke problemen genoemd; dit is in sommige gevallen duidelijk te wijten aan het feit dat de nationale overheden de resultaten van hun nationale raadplegingen hebben samengevat.

De Portugese overheid stelt dat de voorlichtingskosten die voortvloeien uit de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten een belemmering vormen voor grensoverschrijdende transacties. Deze verschillen maken het ook moeilijk om grensoverschrijdende processen aan te spannen. Om redenen van rechtszekerheid, meer bepaald om twijfels en juridische leemten op het gebied van elektronische handel te voorkomen, is ook harmonisatie noodzakelijk op het gebied van het recht inzake consumentenovereenkomsten. In dat verband meldt de Oostenrijkse overheid dat tijdens haar nationale raadplegingen niet zozeer de consumenten dan wel de bedrijven pleitten voor een volledige - en niet een minimale - harmonisatie van het recht inzake consumentenovereenkomsten, om aldus uiteenlopende nationale implementaties te voorkomen. Ook het Belgisch ministerie van Economische Zaken en de Finse overheid hebben in hun raadplegingen vastgesteld dat men bedenkingen had bij een minimale harmonisatie van het consumentenrecht. De Finse overheid maakt ook gewag van concrete problemen op het gebied van het verzekeringsrecht en wijst erop dat verschillen tussen bindende regels individuele bedrijven minder bereid maken om deel te nemen aan grensoverschrijdende activiteiten. Dit laatste beschouwt ze als een minder belangrijk probleem in vergelijking met andere, ernstigere problemen op het gebied van, bijvoorbeeld, schade- en eigendomsrecht. Het Belgisch ministerie van Financiën voert aan dat een harmonisatie van het verbintenissenrecht een uniforme classificatie van overeenkomsten voor belastingdoeleinden mogelijk zou maken, waardoor concurrentievervalsing op de interne markt ten gevolge van verschillende belastingstelsels wordt vermeden. De Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen maakt zich zorgen om het gebrek aan harmonisatie van de regels betreffende de contractuele relatie tussen financiële tussenpersonen en hun cliënten, wat een belemmering vormt voor de interne markt. De Duitse deelstaten stellen dat de complexiteit van de huidige juridische situatie en het probleem van het toepasselijk recht wezenlijke belemmeringen veroorzaken.

De Britse overheid aanvaardt dat de interne markt misschien niet vlekkeloos werkt wegens de in de Mededeling van de Commissie vastgestelde obstakels, maar meent dat de omvang van de problemen zal variëren van sector tot sector. Verwijzend naar de verschillende rechtsstelsels in Schotland en in Engeland en Wales, meent ze dat het naast elkaar bestaan van verschillende nationale systemen op het gebied van verbintenissenrecht op zich niet nadelig hoeft te zijn voor de werking van de interne markt. De UK Financial Services Authority kon geen specifieke problemen vaststellen. Zij erkent echter wel dat het naast elkaar bestaan van verschillende nationale systemen op het gebied van verbintenissenrecht, op zijn minst in theorie, een belemmering kan vormen voor de werking van de interne markt, vooral als andere hindernissen verdwijnen, bijvoorbeeld door de invoering van de euro. De Deense overheid meldt dat, volgens de overgrote meerderheid van de tijdens de nationale raadplegingen gegeven antwoorden van industriële organisaties, er geen directe basis is om het bestaan van merkbare moeilijkheden voor de ontwikkeling van de interne markt vast te stellen. Op veel gebieden zijn algemene gebruiken ontstaan, en internationale of gemeenschappelijke Europese standaardovereenkomsten. Deze industrieën zien geen dringende noodzaak om de ontwikkeling van nieuwe standaardovereenkomsten te bevorderen. Uit de resultaten van de Deense raadplegingen blijkt echter ook dat KMO's bijzondere moeilijkheden kunnen ondervinden op de interne markt door de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten, vooral wegens het gevaar dat ze de buitenlandse regels of de kosten om de onzekerheden weg te werken niet kennen. Bovendien moeten KMO's door hun zwakkere onderhandelingspositie vaak de algemene voorwaarden van hun medecontractant accepteren en zijn recht aanvaarden als het toepasselijke recht. Deense consumentenorganisaties constateren kennelijk geen bijzondere problemen die grensoverschrijdende consumentenhandel in de weg staan. Zij wijzen er evenwel op dat het Europees verbintenissenrecht gelijke tred moet houden met de ontwikkelingen, bijvoorbeeld betreffende problemen in verband met de totstandkoming en uitvoering van consumentenovereenkomsten op de interne markt. In een aantal van de Deense raadplegingsantwoorden wordt gewezen op de noodzaak van harmonisatie binnen een beperkter gebied, zoals de totstandkoming en geldigheid van overeenkomsten, gezien de grote verschillen tussen de nationale rechtssystemen inzake de formele vereisten voor de totstandkoming van overeenkomsten, inclusief de bijstand van een notaris. Een paar antwoorden, tenslotte, stellen dat - niet in het minst door de IT-ontwikkelingen - een zekere contractuele harmonisatie nodig kan zijn in bepaalde industrieën, zoals de sector van de financiële diensten. Op basis hiervan heeft de Deense overheid niet kunnen bevestigen dat de verschillende nationale regels inzake verbintenissenrecht een bevredigende ontwikkeling van de interne markt in de weg staan.

De Poolse overheid stelt dat het bestaan van verschillende burgerrechtelijke systemen in de EU geen wezenlijke belemmering vormt voor de werking van de interne markt. Daarnaast benadrukt zij echter dat het gelijkvormig maken van het verbintenissenrecht de transactiekosten voor de bedrijven zou kunnen verlagen. Bovendien meldt zij dat grensoverschrijdende transacties sterk belemmerd worden door de uiteenlopende procedures die moeten worden gevolgd om een overeenkomst af te sluiten en qua beoordeling van de geldigheid ervan.

De landen van de EER-EVA melden dat verschillen op het gebied van verbintenissenrecht rechtstreeks of onrechtstreeks de goede werking van de interne markt kunnen hinderen omdat zij leiden tot hogere transactiekosten, vooral gezien de invloed van nieuwe technologieën op het vergemakkelijken van grensoverschrijdende overeenkomsten, de invoering van de euro en andere factoren. Zij hebben het meer bepaald over de verschillen tussen bindende regels, die een negatieve impact kunnen hebben.

3.1.2. Antwoorden van het bedrijfsleven

Volgens sommige respondenten van de industrie vormen verschillen tussen de nationale wetgevingen geen grote belemmering voor grensoverschrijdende transacties omdat in de meeste gevallen bevredigende oplossingen worden geboden door het internationaal privaatrecht, het Verdrag over internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG) en het bestaande Gemeenschapsrecht. Sommige bedrijfsorganisaties benadrukken dat verschillen tussen de nationale wetgevingen leiden tot concurrentievervalsing, bijvoorbeeld door hogere voorlichtingskosten, en een gebrek aan rechtszekerheid, vooral wat de verschillende aansprakelijkheidsstelsels betreft. De aansprakelijkheid voor verborgen gebreken krachtens de Franse wet wordt genoemd als voorbeeld van een probleem. Er zijn problemen vastgesteld voor KMO's in de dienstensector als gevolg van de grote verschillen tussen de wetgevingen inzake diensten. Soms blijven problemen ook na de harmonisatie bestaan, bijvoorbeeld wat de wetgeving inzake handelsagenten betreft. Dat maakt het nu en dan noodzakelijk om juridisch advies in te winnen. Bijzondere problemen houden verband met de verschillende wetten inzake de beperking van aansprakelijkheid en inzake zekerheidsrechten. Wat grensoverschrijdende transacties betreft, zien de bedrijven belangrijke problemen inzake de aansprakelijkheid voor en de afdwingbaarheid van algemene voorwaarden en de vereisten voor de verwerking van algemene voorwaarden in overeenkomsten die onder een buitenlandse wetgeving vallen, meer bepaald de Italiaanse. Bijkomende problemen worden veroorzaakt door het feit dat niet altijd geweten is dat de wetgeving waaronder de overeenkomst valt niet noodzakelijk de eigendomsaspecten van transacties regelt in sommige lidstaten. Bovendien heeft het feit dat verschillende regels van toepassing zijn op de eigendomsoverdracht en de zekerheidsrechten inzake roerende zaken een negatief effect op de mogelijkheid om grensoverschrijdende leasingovereenkomsten aan te gaan. Precontractuele verschillen bemoeilijken in sterke mate de handel in de EU.

Terwijl respondenten van de detailhandel de ongelijke omzetting van Richtlijn 85/577/EEG betreffende huis-aan-huisverkoop als een belemmering zien voor de grensoverschrijdende rechtstreekse verkoop, wijzen vrijwel alle organisaties die zich bezighouden met financiële diensten op problemen betreffende de grensoverschrijdende handel ten gevolge van verschillende contractuele vereisten en verschillende benaderingen in de lidstaten. Verschillende implementaties en toepassingen van richtlijnen en verschillende nationale contractuele vereisten worden vaak aangehaald als afschrikkende factoren voor de grensoverschrijdende handel. Het is soms niet mogelijk om te weten wanneer een overeenkomst is afgesloten, hoe sommige bedingen zullen worden toegepast of welke bedingen niet meer toepasselijk zullen zijn als gevolg van statutaire bepalingen of impliciete voorwaarden. Bedrijven worden ervan weerhouden om grensoverschrijdende transacties aan te gaan, veeleer door verschillen in de details van verschillende systemen ter bescherming van de consument dan door verschillen in het algemeen niveau van bescherming dat wordt geboden. Het beoordelen van de verschillende beschermingsniveaus gaat gepaard met hoge juridische kosten. Verschillende termijnen in verschillende richtlijnen en de toepassing van de richtlijn betreffende handelsagenten zorgen voor problemen, evenals, bijvoorbeeld, de toepassing van de richtlijn betreffende grensoverschrijdende betalingen. Vooral voor de verzekeringssector worden de verschillende nationale regelgevingen gezien als een belemmering voor grensoverschrijdende activiteiten.

Wat de andere bedrijfsorganisaties betreft, hebben sommige organisaties hindernissen voor grensoverschrijdende handel vastgesteld ten gevolge van de onzekerheid over bindende regels en uiteenlopende regels inzake agenturen en de totstandkoming van overeenkomsten, waardoor verschillende procedures in verschillende lidstaten noodzakelijk zijn. Dat verschillen tussen de nationale wetgevingen de partijen ervan weerhoudt om transacties aan te gaan, wordt vooral gevoeld in de relaties tussen KMO's en consumenten. De verschillende regels voor de totstandkoming van overeenkomsten en de onmogelijkheid om uniforme standaardovereenkomsten te gebruiken, vormen een probleem dat enorme transactiekosten met zich meebrengt, iets waar vooral KMO's kwetsbaar voor zijn.

3.1.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

Volgens de consumentenorganisaties veroorzaken de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten grote onzekerheid bij de consumenten omdat zij niet voldoende informatie hebben over het toepasselijke recht, bijv. de hogere rente op leningen die in Duitsland wordt toegepast, maar niet in Frankrijk. Dit leidt tot hogere transactiekosten en schrikt zelfs af om grensoverschrijdende transacties aan te gaan. Eén respondent voegt eraan toe dat de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten slechts één factor zijn, en dat de praktische middelen om advies te verkrijgen en de mechanismen om geschillen op te lossen grotere moeilijkheden veroorzaken.

3.1.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

Sommige respondenten van het Verenigd Koninkrijk zien het ontbreken van harmonisatie tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten niet als een belemmering voor de ontwikkeling van een geïntegreerde financiële markt.

Over het feit dat de werking van de interne markt gehinderd zou kunnen worden door het bestaan van verschillende nationale systemen van verbintenissenrecht hoeft men zich minder zorgen te maken dan wordt aangenomen, omdat verschillende systemen vaak vergelijkbare resultaten hebben voortgebracht.

Sommige respondenten verwijzen naar de Verenigde Staten, waar geen eenvormig systeem bestaat en de Uniform Commercial Code alleen dient als model voor bepaalde aspecten van het verbintenissenrecht, en naar het Verenigd Koninkrijk, waar het Schotse burgerlijk recht bestaat naast het Engelse gewoonterecht.

Taalbarrières, culturele verschillen, afstanden, gebruiken en gerechtelijke opvattingen worden belangrijker geacht dan de verschillende wetgevingen. Er wordt voorgesteld om de verschillen tussen de civielrechtelijke procedures prioritair aan te pakken.

Sommige beoefenaars van juridische beroepen geloven echter dat consumenten en KMO's moeilijkheden kunnen ondervinden omdat ze, in tegenstelling tot grotere marktdeelnemers, geen passend advies krijgen van bedrijfsjuristen. Hoewel de partijen steeds het toepasselijk recht van de overeenkomst kunnen kiezen, is het zeer vaak de sterkere partij die het recht opdringt van het land waar ze gevestigd is. Grotere marktdeelnemers zullen altijd een manier vinden om problemen te omzeilen door middel van ingewikkelde contractuele regelingen, al is het natuurlijk waar dat de juristen niet alleen de relevante EG-wet moeten kennen, maar ook moeten weten hoe de betreffende richtlijn ten uitvoer is gelegd in de lidstaat in kwestie.

De bijkomende informatiekosten en de kosten voor bijkomend juridisch advies worden niet veel hoger geacht in gevallen met een buitenlandse connectie dan in andere gevallen. De kosten voor deskundig advies kunnen echter groter zijn dan het bedrag waar het om gaat in consumentenovereenkomsten. Daarnaast kan de tenuitvoerlegging van een nieuwe wet leiden tot hogere kosten voor juridisch advies dan thans het geval is met de verschillende wetgevingen.

De respondenten die moeilijkheden hebben ondervonden, melden dat deze vooral te maken hadden met:

* gebrek aan kennis van het andere rechtssysteem in het algemeen, inclusief regels over geschillenbeslechting;

* verwarring over wie de bevoegdheid had om een bepaald document te tekenen;

* verschillen tussen bindende wetten;

* eisen inzake bekrachtiging door een notaris;

* bepalingen inzake formaliteiten;

* bepalingen inzake eigendomsvoorbehoud;

* bepalingen inzake schuldoverneming;

* schadeloosstellingen en waarborgen.

3.1.5 Antwoorden van de academische juristen

De academici die ingaan op het vraagstuk van de gevolgen voor de interne markt verklaren over het algemeen dat de verscheidenheid van nationale wetgevingen wel degelijk problemen veroorzaakt. Internationaal privaatrecht wordt over het algemeen beschouwd als een ontoereikende, ongeschikte of onvolledige oplossing, hoewel er verschillende klemtonen worden gelegd.

Specifieke voorbeelden van probleemgebieden zijn de autoverzekering en de cabotagevervoersverzekering, bedingen inzake eigendomsvoorbehoud en andere zekerheidsrechten, factoring, algemene voorwaarden, huis-aan-huisverkoop en de overdracht van fondsen tussen banken. Doordat de Gemeenschap er niet in geslaagd is om het materiële verzekeringsrecht te harmoniseren, kunnen de verzekeringsmaatschappijen niet in alle lidstaten een dekking "kleine risico's" aanbieden op basis van een en dezelfde polis. Een bepaalde maatschappij was het, na uitgebreid onderzoek, niet gelukt om één verzekeringsovereenkomst op te stellen die met auto's zou kunnen worden verkocht in de hele Europese Unie, wegens onverzoenbare bindende regels. Zekerheidsrechten voor roerende eigendom die in het ene rechtsgebied bestaan, worden in een ander rechtsgebied niet altijd erkend, bijvoorbeeld als de eigendom over de grens tussen de twee rechtsgebieden wordt verplaatst. Sterk verschillende aansprakelijkheidsstelsels betreffende vervoersactiviteiten leiden tot onnodig hoge verzekeringspremies. Het is praktisch onmogelijk om land in een andere EU-staat te gebruiken als borg voor een lening. Uniforme algemene voorwaarden en aanzienlijke besparingen kunnen worden belemmerd, wat bijvoorbeeld zijn weerslag heeft op de kosten van internationale banktransacties. Factoringmaatschappijen kunnen niet een en dezelfde overeenkomst gebruiken in de hele Gemeenschap.

Er wordt opgemerkt dat bij het elektronisch afsluiten van overeenkomsten een deelnemer alleen maar in staat is een product te gebruiken als anderen het gebruiken. Zulke "vernetwerkte" markten kunnen verstrengeld raken in oude technische normen, die geen gelijke tred kunnen houden met de wetgeving. Technologische vooruitgang kan het mogelijk maken om m.b.v. standaardovereenkomsten langs geautomatiseerde weg op zoek te gaan naar contractmogelijkheden. Als de voorwaarden van overeenkomsten niet gestandaardiseerd zijn wanneer de technische normen worden ontwikkeld, kan het moeilijk, zo niet onmogelijk, worden om op een later tijdstip nieuwe voorwaarden te integreren.

Problemen die verband houden met meer algemene regels van het verbintenissenrecht, bijv. betreffende de totstandkoming van overeenkomsten en de overneming van schulden, worden eveneens vermeld, en men toont zich vooral bezorgd over de rechtsmiddelen voor gevallen van contractbreuk.

De academici wijzen op problemen die het aangaan van transacties ontmoedigen of verhinderen, de transactiekosten verhogen, de concurrentie vervalsen en de rechtszekerheid verminderen. Problemen kunnen een nadelig effect hebben op alle fasen van de bedrijfsactiviteit: het plannen, het onderhandelen over en afsluiten van contracten, het nakomen van verplichtingen en het beslechten van geschillen. Vooral KMO's en consumenten hebben hieronder te lijden. Eén respondent voert aan dat de problemen veeleer voortvloeien uit de formele verscheidenheid van de wetgevingen dan uit de materiële verschillen tussen de wetgevingen, wegens de noodzaak om de buitenlandse wetgeving te onderzoeken.

Sommige academici maken een onderscheid tussen regels die de partijen zaken opleggen, zoals de regels betreffende de totstandkoming van overeenkomsten, en niet-dwingende regels. Zij stellen echter dat voorlichtingskosten en risico's zowel voortvloeien uit verschillen tussen bindende rechtsregels en verschillen tussen niet-bindende rechtsregels. Er wordt opgemerkt dat de ervaringen in de Verenigde Staten uitwijzen dat verschillende wetgevingen geen onoverkomelijke hindernis zijn, maar ze vormen wel de grootste belemmering voor de handel. Een ander argument is dat het Amerikaanse systeem heeft geleid tot acht keer meer juristen per capita dan in Europa.

3.2 Uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht

3.2.1 Antwoorden van de overheden

De Portugese overheid merkt op dat het feit dat de communautaire regels vaak verspreid zijn over verschillende instrumenten, het moeilijker maakt om ze te interpreteren en toe te passen. Ze bevestigt ook dat de EG-instrumenten en -concepten dubbelzinnig zijn. De Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Franse overheid stellen in hun antwoord ook dat het acquis inconsequenties bevat. De Commissie noemt als voorbeeld de richtlijnen inzake beleggingsdiensten en e-handel. De Finse overheid wijst op de verschillende interpretaties en ongelijkheden in het Gemeenschapsrecht en de nationale uitvoeringsmaatregelen. In verband hiermee vermeldt de Finse overheid meer bepaald dat door de vrije manier waarop de richtlijnen worden toegepast, de marktdeelnemers eraan gaan twijfelen of ze wel juist zijn toegepast. De Duitse deelstaten bekritiseren ook de consistentie van het acquis, en geven hierbij als voorbeeld de voorwaarden van de informatieverplichting en het herroepingsrecht in de richtlijnen betreffende consumentenovereenkomsten.

De Britse overheid is zich niet bewust van tegenstrijdigheden in het Gemeenschapsrecht en stelt dat problemen van die aard geval per geval moeten worden behandeld, zoals nu gebeurt.

3.2.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

Volgens sommige respondenten uit de sector van de financiële diensten ontstaan er problemen door de verschillende toepassingen van de richtlijnen, en kunnen de verschillende toepasselijke wetgevingen en jurisdicties een heel reële belemmering zijn voor de grensoverschrijdende handel. Twee organisaties van de media, die onder andere personen vertegenwoordigen die auteursrechtelijk beschermd materiaal creëren, vermelden een specifiek voorbeeld van problemen die verband houden met de definitie van termen: "billijke vergoeding" is naar hun mening een nietszeggende term in de Britse wetgeving ter toepassing van de richtlijn betreffende verhuurrecht, uitleenrecht en andere naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom. In andere bedrijfssectoren wordt gezegd dat een verschillende toepassing van de richtlijnen in de lidstaten over het algemeen leidt tot concurrentievervalsing, bijv. in de context van de consumentenbescherming, vooral als de uitvoeringsmaatregelen het vastgelegde minimumbeschermingsniveau overschrijden. Sommige organisaties zeggen dat ze geen problemen hebben ondervonden bij het kopen van goederen of diensten uit andere landen van de Europese Unie.

3.2.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

De bekende problemen in verband met inconsequenties tussen de richtlijnen worden nog verergerd door de door de lidstaten aangenomen uitvoeringsmaatregelen, door de verschillende toepassingen van het Gemeenschapsrecht, inclusief wat de nieuwe technologieën betreft, en door de verschillende interpretaties, vooral wegens de overlapping van het Europees recht en de bestaande wetgevingen van de lidstaten.

3.2.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

De beoefenaars van juridische beroepen die commentaar geven op het vraagstuk van de toepassing van het Gemeenschapsrecht zijn het erover eens dat de huidige benadering van de EG-wetgeving, die erin bestaat om alleen bepaalde aspecten van het verbintenissenrecht te regelen, leidt tot een gebrek aan doorzichtigheid en consistentie. Er bestaat bijv. inconsistentie tussen de richtlijnen betreffende de erkenning van algemene beginselen zoals het beginsel van goede trouw. Voorbeelden van problemen zijn het algemeen ontbreken van een definitie van de term 'overeenkomst' en de verschillende termijnen in de bepalingen betreffende het herroepen van overeenkomsten. Bovendien is er ook het probleem van de ongelijke tenuitvoerlegging en interpretatie van richtlijnen door de lidstaten.

3.2.5 Antwoorden van de academische juristen

De kwaliteit van de communautaire wetgeving wordt bekritiseerd. Bestaande richtlijnen zijn inconsistent wat betreft het al dan niet gedefinieerd zijn van bepaalde termen, de inhoud van de definities van de betrokken personen (bijv. "consument" en "verkoper") en de toegestane bedenktijd. Vooral het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende de garanties voor consumptiegoederen zou onduidelijk zijn. Een mogelijke verklaring voor deze moeilijkheden is het ontbreken van een gemeenschappelijke terminologie voor het privaatrecht.

Een aantal respondenten vermeldt problemen met betrekking tot de implementatie van richtlijnen in de nationale wetgeving. Specifieke voorbeelden betreffen de bescherming van databanken, huis-aan-huisverkoop, pakketreizen, verkoop op afstand en de richtlijn inzake oneerlijke bedingen. Bovendien rijst bij de richtlijnen inzake oneerlijke bedingen, productaansprakelijkheid, garanties voor consumenten, laattijdige betaling van schulden en e-handel het moeilijke probleem of hun toepassingsgebied al dan niet moet worden uitgebreid op nationaal niveau.

Er wordt aangevoerd dat de verticale benadering van de op specifieke onderdelen gerichte communautaire wetgeving heeft geleid tot verstoringen in de nationale rechtssystemen en een gebrek aan coördinatie tussen de richtlijnen. Er wordt gezegd dat sommige richtlijnen de samenhang van de nationale rechtssystemen bedreigen doordat ze nieuwe concepten invoeren, doordat ze onderling niet consistent zijn en doordat het EHJ de interne samenhang van alle nationale rechtssystemen van de EU niet gelijktijdig kan handhaven.

4. Antwoorden binnen het raadplegingsproces van de Commissie - Alternatieve mogelijkheden

4.1 Keuzemogelijkheid I

4.1.1 Antwoorden van de overheden

De grote meerderheid van de antwoordende overheden die hun mening geven over keuzemogelijkheid I, is ertegen gekant.

Van de respondenten die keuzemogelijkheid I afwijzen, acht Frankrijk ze onverenigbaar met een vlotte werking van de interne markt. De Italiaanse overheid wijst op het gevaar van een verdere versplintering van het verbintenissenrecht en de Duitse deelstaten voeren aan dat de marktdeelnemers behoefte hebben aan duidelijkheid en doorzichtigheid. De UK Financial Services Authority stelt dat ze er niet zeker van kan zijn dat keuzemogelijkheid I de naar voren gebrachte vraagstukken doeltreffend zal aanpakken, wat zal afhangen van de omvang van het probleem.

De Britse overheid meent echter dat de markt voldoende armslag heeft om oplossingen te ontwikkelen voor mogelijke problemen. De Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen vermeldt één geslaagd voorbeeld van zelfregulering (precontractuele informatie over hypotheekleningen). Zij is er voorstander van dat, als eerste keuze, de Commissie steun verleent aan de zelfregulering en, als tweede keuze, de EG-wetgever optreedt als de zelfregulering mislukt.

4.1.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

Van de respondenten van de industrie is er één organisatie die mogelijkheid I afwijst, terwijl twee andere stellen dat men de markt zoveel mogelijk zichzelf moet laten reguleren, daar waar de industrie een hoge graad van zelfregulering heeft bereikt door billijke handelsvoorwaarden te ontwikkelen. Sommige respondenten van de sector van de financiële diensten vinden keuzemogelijkheid I onrealistisch, terwijl één respondent stelt dat de krachten van de markt een sterke impuls zullen geven aan de landen om ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving aangepast is aan de internationale commerciële behoeften, en dat een optreden van de Gemeenschap op het gebied van het verbintenissenrecht gepaard zou gaan met niet te verantwoorden aanpassingskosten. In de mediasector bestaat er ruime bijval voor volledige zelfregulering, vooral bij die bedrijven waarvan de bedrijfsactiviteit afhangt van auteursrechtelijk beschermd materiaal dat door anderen is gemaakt. Voor sommige respondenten van andere bedrijfssectoren zijn volledig of gedeeltelijk op de markt gebaseerde oplossingen, inclusief gedragscodes gecombineerd met effectieve zelfregulering, de strategie die het meeste kans op succes heeft.

4.1.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

Op één organisatie na, die de voorkeur geeft aan keuzemogelijkheid I, zijn alle respondenten het erover eens dat men het verbintenissenrecht niet aan de markten kan overlaten, omdat de wetgever dient op te treden om de zwakste partij te beschermen.

4.1.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

De grote meerderheid van de beoefenaars van juridische beroepen meent dat een harmonisatie van het Europees verbintenissenrecht niet tot stand kan worden gebracht door alleen te vertrouwen op de markten. Het gevaar bestaat dat het rechtssysteem van het land van herkomst van de contracterende partij met de meest uitgebreide economische middelen wordt toegepast. De Law Society of England and Wales geeft er de voorkeur aan dat er niet wordt opgetreden met betrekking tot bepaalde specifieke soorten transacties.

4.1.5 Antwoorden van de academische juristen

De overgrote meerderheid van de academici is gekant tegen keuzemogelijkheid I; respondenten verwijzen naar de "praktijkervaring" om aan te tonen hoe ontoereikend zo'n benadering is. De Pavia-groep stelt dat de handelsgebruiken te fragmentarisch zijn om te kunnen voldoen aan de vereisten van de interne markt.

Over het algemeen wordt internationaal privaatrecht gezien als een ontoereikende, ongeschikte en onvolledige oplossing, hoewel er verschillende klemtonen worden gelegd. De studiegroep voor een Europees Wetboek van privaatrecht en de Lando-commissie wijzen erop dat internationaal privaatrecht zeker geen oplossing is ingeval overeenkomsten onbewust worden afgesloten. De respondenten voeren aan dat de markt geen bestaande problemen kan oplossen omdat er een belangenconflict bestaat tussen de beoefenaars van juridische beroepen en hun cliënten en omdat er een gebrek is aan nauwkeurige, volledige en vrij beschikbare informatie.

Er wordt evenwel geopperd dat dynamische concurrentieprocessen een vrijwillige harmonisatie tot stand zouden kunnen brengen, en dat de kans dat dit gebeurt groter is bij een faciliterende dan bij een interventionistische wetgeving. De enige academische mening die sterk pro keuzemogelijkheid I was, kwam van de Society of Public Teachers of Law of the United Kingdom and Ireland, die voor keuzemogelijkheid I pleitte in de context van handelsovereenkomsten.

4.2 Keuzemogelijkheid II

4.2.1 Antwoorden van de overheden

Bij de antwoordende overheden is er heel wat bijval voor keuzemogelijkheid II, hoewel vele respondenten ze op zich niet voldoende vinden, maar wel complementair met keuzemogelijkheid III of IV.

Voor de EU ziet men een mogelijke rol weggelegd in het coördineren van academische werkzaamheden of in het bevorderen en steunen van privé-initiatieven van de markten en van beoefenaars van juridische beroepen. Italië staat achter keuzemogelijkheid II, maar alleen als richtsnoer voor de EG-wetgeving. De Britse overheid stelt dat de Commissie ook zelf initiatieven zou kunnen nemen in sectoren waar er een duidelijke behoefte bestaat, maar zich geen marktoplossing aan het ontwikkelen is. De Deense overheid steunt werkzaamheden die de bestaande standaardovereenkomsten verder ontwikkelen en elk initiatief dat industriële en professionele organen ertoe aanzet om evenwichtige standaardovereenkomsten op te stellen die meer rekening houden met de belangen van de zwakste contracterende partij of om andere initiatieven te ondernemen die vooral de KMO's kunnen motiveren om meer deel te nemen aan grensoverschrijdende transacties. Zij staat ook achter de ontwikkeling van in standaardovereenkomsten te gebruiken niet-bindende gemeenschappelijke beginselen van privaatrecht. Tenslotte stelt ze voor - teneinde te voorkomen dat een gebrek aan kennis van de nationale privaatrechtelijke systemen ontmoedigend werkt en vooral consumenten en KMO's ervan weerhoudt om grensoverschrijdende transacties aan te gaan - dat aan ondernemingen meer mogelijkheden worden geboden om zich te informeren over de nationale rechtssystemen.

De Oostenrijkse overheid is gekant tegen de "institutionalisering" van het onderzoek in de vorm van een "Instituut voor Europees Recht".

4.2.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

Sommige respondenten van de industrie zijn voorstander van het bevorderen van de ontwikkeling van uniforme Europese beginselen van verbintenissenrecht om de Europese integratie te versterken. Een aantal vindt dat voorrang moet worden gegeven aan het vereenvoudigen van de nationale en communautaire wetgeving en het verwijderen van overbodige reguleringslagen. Algemene beginselen en richtsnoeren kunnen dienen als model voor handelsovereenkomsten. Vrijwillige toepassing zou leiden tot een betere aanvaarding, zoals ook het geval was met het Verdrag van Wenen inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG).

De respondenten uit de sector van de detailhandel staan achter de ontwikkeling van een zachte wetgeving en een verbetering van de kwaliteit van de bestaande EG-wetgeving, op voorwaarde dat de nieuwe wetgeving maximumnormen bevat en de minimumbedingen afschaft die de lidstaten thans toestaan om verder te gaan dan de EG-wetgeving vereist.

Sommige ondernemingen uit de sector van de financiële diensten staan achter verder onderzoek in verband met de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen. Er wordt voorgesteld om een voorlopige code van beginselen op te stellen. Respondenten van de media zijn over het algemeen tegen keuzemogelijkheid II gekant. Veel respondenten uit andere bedrijfssectoren zijn er voorstander van om het onderzoek te bevorderen teneinde gemeenschappelijke beginselen uit te werken als eerste stap van de harmonisatie. Er wordt ook gezegd dat de ontwikkeling van richtsnoeren, gedragscodes of standaardovereenkomsten door de Europese instellingen niet de beste benadering is, vooral als de kans groot is dat zulke instrumenten bindend worden en een beperking van de contractvrijheid gaan betekenen. Zulke instrumenten zouden alleen door economische deelnemers moeten worden bevorderd.

4.2.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

De consumentenorganisaties zijn de mening toegedaan dat vrijwillige richtsnoeren niet volstaan en wellicht niet geschikt zijn om de consumentenvraagstukken op te lossen omdat het consumentenrecht een regulerend recht is. Daarom is het praktische nut van vrijwillige richtsnoeren twijfelachtig. Twee respondenten stellen voor om een pakket gemeenschappelijke beginselen van consumentenrecht uit te werken, dat later, in het kader van keuzemogelijkheid IV, zou kunnen worden omgezet in een bindende EU-wetgeving.

4.2.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

Sommige respondenten beschouwen vergelijkende studies over het verbintenissenrecht als een noodzakelijke voorwaarde voor elk initiatief en menen dat de werking van de interne markt verder zou kunnen worden verbeterd door keuzemogelijkheid II na te streven. De "zachte" harmonisatie door het bevorderen van gemeenschappelijke beginselen als richtsnoeren voor de wetgevers en de rechtbanken, met inachtneming van de verschillende tradities van bestaande rechtssystemen, zou uiteindelijk kunnen leiden tot een "modelwetgeving". Er wordt voorgesteld om het eigendomsrecht en het recht inzake onrechtmatige daad in deze beginselen op te nemen.

Andere respondenten vrezen dat niet-bindende instrumenten zoals algemene beginselen en standaardovereenkomsten alleen academisch belang zouden hebben en naar alle waarschijnlijkheid niet algemeen aanvaard zouden worden op de markt en niet consequent zouden worden toegepast. Bovendien is harmonisatie die leidt tot vergelijkbare maar niet identieke wetgevingen geen goede oplossing.

4.2.5 Antwoorden van de academische juristen

De respondenten tonen veel bijval voor keuzemogelijkheid II en de overgrote meerderheid die zich erover uitspreekt is voorstander van verder onderzoek, de uitwerking van gemeenschappelijke beginselen of een herformulering ("restatement"), en wil dat de Commissie deze werkzaamheden bevordert. Eén respondent stelt voor dat er institutionele regelingen worden getroffen voor een periodieke revisie van de herformuleringen. Een aantal respondenten benadrukt het belang van de uitwerking van gemeenschappelijke beginselen, en van keuzemogelijkheid II in het algemeen, als voorbereidend werk op de verwezenlijking van keuzemogelijkheid IV. Een klein aantal respondenten drukt zijn bezorgdheid uit. Onder andere over het feit dat de doorzichtigheid eronder zal lijden als men zich alleen verlaat op keuzemogelijkheid II. Bovendien wordt het praktisch nut van gemeenschappelijke beginselen betwijfeld, vooral omdat gemeenschappelijke beginselen een gemeenschappelijke noemer vereisen en bijgevolg te veel leemten vertonen.

Als bronnen voor de toekomstige werkzaamheden aangaande gemeenschappelijke beginselen dienen te worden gebruikt: economische analyse, het acquis communautaire, nationale regels, internationale regels en het bestaande werk van academische groepen, vooral de Lando-commissie en de Pavia-groep.

Men staat achter het idee dat gemeenschappelijke beginselen, zodra ze zijn aangenomen, kunnen worden gebruikt als hulpmiddel om nationale wetgevingen nader tot elkaar te brengen, zowel door de wetgevers als door de rechtbanken, en als hulpmiddel om structuur te geven aan de Europese wetgeving. Sommige respondenten stellen voor om modelwetten af te kondigen, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar hierbij wordt toch enig voorbehoud gemaakt. Er wordt opgemerkt dat gemeenschappelijke beginselen door de contracterende partijen kunnen worden verwerkt in hun overeenkomsten, ook in de context van overheidsopdrachten, hoewel ook hier voorbehoud wordt gemaakt. Er wordt eveneens opmerkt dat vergelijkend juridisch onderzoek een nuttige bron van informatie kan zijn voor marktdeelnemers.

Vergelijkend recht zou de verbetering van nationale wetgevingen vergemakkelijken door de concurrentie van rechtssystemen en door het juridisch denken te bevrijden van elk dogmatisme. Er wordt gepleit voor het bevorderen van een gemeenschappelijke rechtscultuur, een gemeenschappelijke juridische opleiding, een gemeenschappelijke rechtsleer, een gemeenschappelijke juridische terminologie en een gemeenschappelijke juridische dialoog, onder andere door de oprichting van specifieke instellingen zoals een Instituut en een Academie voor Europees Recht. Er is ook enige steun voor het bevorderen van de ontwikkeling van standaardovereenkomsten; de aanvaarding ervan zou afhangen van hun materiële kwaliteit.

4.3 Keuzemogelijkheid III

4.3.1 Antwoorden van de overheden

De overheden zijn over het algemeen voorstander van keuzemogelijkheid III. De Italiaanse, Portugese en Poolse overheid zien keuzemogelijkheid III als een mogelijke tussenstap naar keuzemogelijkheid IV.

De Franse overheid pleit voor meer precisie bij het opstellen van de EG-wetgeving, voor het vermijden van elkaar overlappende wetgevingsinstrumenten (een punt dat ook de Oostenrijkse overheid aanhaalt) en voor doeltreffende revisiemechanismen in de EG-instrumenten. De Oostenrijkse overheid is er voorstander van om, indien mogelijk, hetzelfde model te gebruiken voor verschillende instrumenten, en vermeldt als mogelijk voorbeeld het herroepingsrecht in de richtlijnen van het recht betreffende consumentenovereenkomsten. Ze is ook voor eenvoudigere wetvormingsprocedures en voor uitzonderingen op de algemene regels. Tenslotte oppert ze de mogelijkheid om over te gaan van een minimale naar een maximale harmonisatie en stelt ze dat het principe van het land van herkomst geen oplossing biedt. De Finse overheid stelt specifiek dat de Gemeenschap op het gebied van het recht betreffende consumentenovereenkomsten de leemten in de wetgeving moet wegwerken, de regels begrijpelijker moet maken en de interpretatieverschillen moet beperken door de bestaande wetgeving aan te vullen en te consolideren. Ze benadrukt dat moet worden gestreefd naar een hoge mate van consumentenbescherming. De Portugese overheid vermeldt als probleem dat sommige concepten moeilijk om te zetten zijn in nationaal recht of verschillende betekenissen hebben in verschillende lidstaten. De Britse overheid ziet veel waardevolle elementen in keuzemogelijkheid III, en pleit voor een vereenvoudiging van de bestaande wetgeving en een verbetering van de toekomstige wetgeving, en voor het elimineren van inconsequenties tussen bestaande richtlijnen en verschillen in de nationale toepassingen. Zij sluit uitdrukkelijk een verdere harmonisatie van slechts minimaal geharmoniseerde richtlijnen van het recht betreffende consumentenovereenkomsten, niet uit. De Deense overheid meent dat men zich beter zou concentreren op het vastleggen van een aantal algemene beginselen in plaats van zeer gedetailleerde regels op de verschillende gebieden uit te werken, teneinde inconsequenties op nationaal en EG-niveau te beperken. Volgens de landen van de EER-EVA zouden bestaande richtlijnen moeten worden bijgewerkt en aangepast wanneer nodig. Over het algemeen echter verkiezen zij richtlijnen met een minimale harmonisatie.

4.3.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

De meeste respondenten van de industrie staan achter keuzemogelijkheid III, terwijl één respondent stelt dat de industrie afkerig is van nieuwe bindende regels die de contractvrijheid beperken, wat vanuit bedrijfsoogpunt niet verantwoord zou zijn. Over het algemeen stellen de respondenten uit de sector van de financiële diensten dat een verbetering van de kwaliteit van de bestaande wetgeving de vorming van een interne markt zal stimuleren. In de mediasector zijn de meningen over keuzemogelijkheid III verdeeld. Sommige respondenten staan achter een uitgebreide verbetering van de wetgeving door het verwijderen van de inconsequenties, terwijl anderen menen dat de bestaande richtlijnen geval per geval moeten worden onderzocht en dat een verbetering kan worden bereikt als men zich richt op specifieke onderdelen in plaats van de wetgeving in haar geheel te harmoniseren. Over het algemeen zijn de respondenten van andere bedrijfssectoren er voorstander van dat de bestaande wetgeving wordt verbeterd, gecoördineerd en gesynchroniseerd.

4.3.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

De bestaande EU-wetgeving inzake consumentenbescherming moet worden verbeterd. Zo dient onder andere haar toepassingsbereik te worden verduidelijkt door, bijvoorbeeld, een uniforme definitie te geven van het begrip "consument" en door de informatieverplichtingen, de rechtsmiddelen en het recht om een overeenkomst te herroepen, te harmoniseren in de verschillende communautaire instrumenten. Het harmonisatieniveau moet ook worden verhoogd. Eén respondent merkt op dat er, naast consistentie en samenhang, ook steeds ruimte moet zijn voor nieuwe regels ter bescherming van de consument die specifieke problemen behandelen.

4.3.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

Bijna alle respondenten staan achter keuzemogelijkheid III, hoewel enkelen menen dat een herziening op zich bijvoorbeeld niet zou volstaan om de toepassing van verschillende regels van bindend nationaal recht overbodig te maken. De herziening van de bestaande wetgeving zou moeten steunen op de ervaringen met de SLIM- en BEST-initiatieven.

4.3.5 Antwoorden van de academische juristen

De overgrote meerderheid van de academici is voor een verbetering van de bestaande communautaire wetgeving, die volgens sommige respondenten prioritair moet zijn.

Als argumenten voor de verbetering van de bestaande communautaire wetgeving wordt aangehaald dat de huidige terminologie veel te vaag en te verwarrend is, en dat het EG-recht coherenter, doorzichtiger en eenvoudiger kan worden gemaakt. Een ander argument is dat er vooruitgang mogelijk is met het oog op het systematisch ordenen van het EG-verbintenissenrecht, het verbeteren van de consistentie ervan en het wegwerken van de leemten. De bindende regels van het EU-verbintenissenrecht zouden ook kunnen worden bijgewerkt.

De meeste academici die zich erover uitspreken, menen echter dat het verbeteren van de communautaire wetgeving de kernproblemen van het Europese verbintenissenrecht niet of, in het beste geval, slechts tijdelijk zal oplossen. Niettemin wordt het ontwikkelen van een concept ter verbetering van de toekomstige communautaire wetgeving voorgesteld als strategie op lange termijn.

Specifieke voorstellen betreffen de herziening van definities en de harmonisatie van de inhoud van de verschillende richtlijnen, inclusief de opzeggingstermijnen voor overeenkomsten en de juridische gevolgen van een opzegging. Andere voorstellen betreffen de omzetting van richtlijnen in verordeningen en de ontwikkeling van een Europees consumentenwetboek, waarin alle bestaande richtlijnen vervat zijn, en eventueel andere wetboeken voor de wetten inzake openbare aanbestedingen en inzake de licentiëring van intellectuele eigendom. Andere voorstellen betreffen het wegwerken van de leemten die betrekking hebben op de overdracht van eigendom en risico bij consumptiegoederen, het opstellen van een zwarte lijst van verboden contractvoorwaarden en het uitbreiden van de regels inzake oneerlijke voorwaarden tot niet-standaardvoorwaarden en van de regels inzake consumptiegoederen tot consumptiediensten. Verder zijn er voorstellen voor strengere sancties bij het niet-nakomen van de informatieverplichtingen en een betere consumentenbescherming in geval van insolventie van leveranciers.

4.4.1 Antwoorden van de overheden

De overheidsmeningen over keuzemogelijkheid IV zijn niet zo gelijklopend als de overheidsmeningen over de andere keuzemogelijkheden.

De Italiaanse overheid is van mening dat er op bepaalde gebieden moet worden gestreefd naar horizontale harmonisatie en vermeldt als voorbeeld het recht betreffende consumentenovereenkomsten. Zij stelt dat de wetgeving bindende en niet-bindende regels moet combineren en dat ze de mogelijkheid moet bieden om een verschillende toepasselijke wetgeving te kiezen. De Portugese overheid beschouwt keuzemogelijkheid IV niet als een realistische doelstelling op korte termijn, maar meent dat het een doelstelling is die kan worden nagestreefd zodra keuzemogelijkheid II verwezenlijkt is. Ze stelt voor om de academische studies op dit gebied voort te zetten en te intensiveren. Keuzemogelijkheid IV zou moeten bestaan uit regels die van toepassing zijn als de partijen het op een andere manier niet eens worden. Bindende regels zouden alleen mogen bestaan in speciale gevallen. De Portugese overheid beschouwt richtlijnen noch aanbevelingen als geschikte instrumenten, omdat ze beide leiden tot verschillen in de nationale wetgevingen. Het Belgisch ministerie van Financiën en Economische Zaken staat welwillend tegenover keuzemogelijkheid IV. De Oostenrijkse overheid is uitdrukkelijk niet gekant tegen keuzemogelijkheid IV, maar benadrukt dat het een langdurende en moeilijke operatie wordt. Zij benadrukt dat de EG-instellingen niet tegen zo'n keuzemogelijkheid gekant zouden mogen zijn. Zij stelt voor om instrumenten te gebruiken die van toepassing zijn als de partijen het eens zijn over hun toepassing. Evenzo vinden de Duitse deelstaten keuzemogelijkheid IV het geschikte instrument voor middellange of lange termijn, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat er behoefte aan is. Zij wijzen erop dat het huidige acquis communautaire volledig zou moeten worden geïntegreerd en dat een hoge mate van consumentenbescherming zou moeten worden gewaarborgd. Zij menen evenwel dat de EG daar momenteel geen juridische basis voor heeft, maar stellen dat in het kader van de voorbereiding van de volgende IGC, in 2004, het bevoegdheidsvraagstuk zou moeten worden onderzocht. Op de EG-bevoegdheid wordt ook de nadruk gelegd door de Poolse overheid, die in keuzemogelijkheid IV echter wel een idee kan zien voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese wetgeving. De Oostenrijkse overheid onderstreept dat het bevoegdheidsvraagstuk moet worden onderzocht.

De landen van de EER-EVA staan sceptisch tegenover de ontwikkeling van een nieuw pakket alomvattende bindende beginselen van verbintenissenrecht, maar vinden de ontwikkeling van een pakket niet-bindende modelbeginselen zeer wenselijk. De Finse overheid is geen voorstander van een alomvattende wetgeving voor het brede spectrum van het verbintenissenrecht, maar ziet wel enige ruimte voor een mogelijke minimale harmonisatie van het verzekeringsrecht. Het idee dat het verzekeringsrecht in aanmerking zou kunnen komen voor harmonisatie wordt ook door de Oostenrijkse overheid naar voren gebracht. De Franse overheid is in dit stadium gekant tegen een echt Europees verbintenissenrecht dat interne wetgevingen vervangt, maar spreekt zich niet uit over een pakket bepalingen die de nationale regels intact laten ("opt-in" of "opt-out"). De UK Financial Services Authority vindt het nog te vroeg voor keuzemogelijkheid IV. Zij menen dat keuzemogelijkheid IV uiterst moeilijk te verwezenlijken is wanneer rekening gehouden wordt met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dit zou vooral gelden voor de automatische toepassing van regels, iets wat niet zou kunnen worden uitgesloten. Zij menen dat voor het aannemen van zelfs zuiver optionele modellen waarop kan worden teruggevallen, een verdere analyse van de zwakten van het huidige systeem vereist zou zijn. Zij aanvaarden echter dat hier te zijner tijd wel iets voor te zeggen kan zijn. De Deense overheid vindt algemene harmonisatie een heel uitgebreid en moeilijk project dat in het licht van subsidiariteit en proportionaliteit alleen mag overwogen worden als duidelijk bewezen is dat uiteenlopende nationale regels een bevredigende ontwikkeling van de interne markt in de weg staan, dat zulke problemen niet op een andere manier kunnen worden opgelost en dat de voordelen van een dergelijke harmonisatie duidelijk opwegen tegen de nadelen. Als dat bewijs kan worden geleverd, zou de Deense overheid er voorstander van zijn om enerzijds een aanbeveling met niet-bindende beginselen van verbintenissenrecht op te stellen en de lidstaten ertoe aan te zetten deze na te leven in hun wetgeving, en anderzijds een aanbeveling of verordening met contractregels die de partijen kunnen aanvaarden als toepasselijke regels voor hun overeenkomst.

De Britse overheid is gekant tegen keuzemogelijkheid IV, in welke vorm ook. Ze vindt deze keuzemogelijkheid disproportioneel en waarschijnlijk ingaand tegen het subsidiariteitsbeginsel. Ze meent dat de EG-wetgeving zich moet richten op specifiek vastgestelde problemen en deze geval per geval moet aanpakken.

4.4.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

Over het algemeen wordt keuzemogelijkheid IV afgewezen door de industrie. Eén organisatie wijst erop dat het opstellen van een wetboek van privaatrecht slechts een doelstelling op lange termijn kan zijn, en bijgevolg stap voor stap zou moeten worden ontwikkeld door een vrijwillige harmonisatie van de nationale wetgevingen, zodat de bedrijven niet plots geconfronteerd worden met enorme aanpassingskosten. Bovendien wordt gezegd dat elk EU-optreden gerechtvaardigd moet zijn en dat de EU-wetgeving moet worden getest op basis van een effectanalyse, een kosten-batenanalyse, proportionaliteit en de mogelijke gevolgen voor de tewerkstelling of de werkloosheid. De meeste respondenten van de media zien de noodzaak niet in van een optreden door de Commissie d.m.v. een nieuw instrument. Sommige organisaties zijn gekant tegen vaste contractvoorwaarden voor handelsovereenkomsten omdat er momenteel geen behoefte is aan de opstelling van een Europees wetboek van privaatrecht.

Veel respondenten uit de sector van de financiële diensten vinden keuzemogelijkheid IV geschikt als doelstelling op lange termijn, en er worden verschillende voorstellen gedaan over de te volgen methode: een algemeen wetgevingskader, een richtlijn of een wetboek van privaatrecht met vooral niet-bindende en gedeeltelijk bindende regels. Er wordt een "opt-in"-systeem voorgesteld. Bij de andere bedrijfssectoren is er enige steun voor een nieuwe alomvattende wetgeving, maar alleen als er concrete problemen zijn vastgesteld en als "opt-out"-oplossing, zoals het CISG of het UCC (United States Uniform Commercial Code).

4.4.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

De respondenten zijn het oneens over de noodzaak en verdedigbaarheid van keuzemogelijkheid IV. Tegenstanders voeren aan dat er te weinig bewijs van mogelijke schade is om een optreden van de EU te rechtvaardigen - concurrentievervalsing kan hoe dan ook niet worden aangevoerd. Voorstanders willen dat keuzemogelijkheid IV wordt nagestreefd, maar hebben verschillende ideeën over wat de beste variatie op keuzemogelijkheid IV is. Volgens één respondent mag het Europees verbintenissenrecht niet worden ingevoerd door een verordening, omdat de lidstaten manoeuvreerruimte moeten behouden. Een andere respondent wil dat keuzemogelijkheid IV beperkt blijft tot een aantal essentiële aspecten. Eén organisatie stelt dat het Europees consumentenrecht beperkt moet blijven tot minimale harmonisatie omdat het Europees verbintenissenrecht alleen bedoeld is om het vertrouwen van de consumenten te versterken, terwijl het nationaal verbintenissenrecht bedoeld is om de zwakste partij te beschermen. Evenzo oppert een respondent dat het Europees verbintenissenrecht strengere Europese regels ter bescherming van de consument zou moeten bevatten. Tenslotte wordt gezegd dat het Europees verbintenissenrecht een goede werking van de interne markt zou kunnen vergemakkelijken, doordat het consumenten ertoe zou aanzetten om meer grensoverschrijdende aankopen te doen.

4.4.4 Antwoorden van de beoefenaars van juridische beroepen

Slechts 6 van de 27 respondenten wijzen het voorstel van een Europees wetboek van privaatrecht volledig af. Vooral de Engelse beoefenaars van juridische beroepen vrezen dat het algemeen gewicht van het Engels gewoonterecht eronder zou lijden. Volgens hen zou het op zijn minst disproportioneel zijn om een bindend Europees verbintenissenrecht op te leggen aan de lidstaten. Eén respondent beweert dat een bindend systeem nefast zou zijn voor de bestaande "uitvoer" van de Engelse "Common Law", die contracterende partijen over de hele wereld meer rechtszekerheid biedt dan de rechtssystemen in de traditie van het "droit civil". De International Swaps Derivatives Association, bijvoorbeeld, heeft voor het opstellen van standaardvoorwaarden gebruik gemaakt van het Engels recht. De Law Society of Scotland, daarentegen, vindt keuzemogelijkheid III de "keuzemogelijkheid van haar voorkeur", maar stelt dat het nastreven ervan keuzemogelijkheid II en IV niet hoeft uit te sluiten.

Anderen beschouwen een uniform en alomvattend Europees wetboek van privaatrecht als de beste oplossing voor de vastgestelde problemen. De meningen zijn echter verdeeld over het feit of deze doelstelling het beste kan worden verwezenlijkt door een aanbeveling, een richtlijn of, aangezien richtlijnen vaak verkeerd worden geïmplementeerd, een verordening. De voorkeur neigt echter naar een "opt-in"-systeem, d.i. een pakket transnationale regels dat, naar goeddunken van de lidstaten, ook kan worden gekozen door de partijen van zuiver binnenlandse overeenkomsten. Er wordt voorgesteld dat in een eerste fase de juridische terminologie gelijkvormig wordt gemaakt. Er dient rekening te worden gehouden met de nationale beginselen inzake publiekrechtelijke overeenkomsten, eigendomsrecht, gezinsrecht en burgerrechtelijke procedures die verband houden met het verbintenissenrecht.

4.4.5 Antwoorden van de academische juristen

De meeste academici zijn voorstander van keuzemogelijkheid IV, hoewel ze wordt beschouwd als een langetermijnstrategie of als iets voor de verre toekomst; sommigen zijn er ronduit tegen. Er wordt ook benadrukt dat het succes van een Europees verbintenissenrecht zal afhangen van zijn materiële kwaliteit. De materiële kwaliteit wordt bepaald door het feit of de regels eenvoudig, duidelijk, toegankelijk, praktisch en alomvattend zijn, rekening houden met de hedendaagse sociaal-economische omstandigheden en niet te abstract zijn. Er wordt gezegd dat een Europees verbintenissenrecht geen flauw compromis tussen verschillende nationale wetgevingen mag zijn, maar dat de beste en meest rechtvaardige regels moeten worden gekozen. Er wordt zelfs geopperd dat een positivistische juridische analyse, zonder oog voor het sociaal en economisch effect van juridische constructies, geen zin heeft. Een cruciale waardemeter voor standaardregels is hoe goed zij weergeven wat de partijen zouden overeengekomen zijn.

Er wordt door diverse academici voorgesteld om de implementatie geleidelijk of in fasen uit te voeren, bijvoorbeeld door eerst een "opt-in"-systeem in te voeren alvorens uiteindelijk de nationale wetgevingen te vervangen; er moet ook een proefperiode worden voorzien. Er wordt aangedrongen op de mogelijkheid dat sommige lidstaten het Europees verbintenissenrecht eerder aannemen dan andere, maar één academicus is hiertegen. Eén respondent stelt voor om het politiek aspect van een pan-Europese codificatie te testen aan de hand van een mogelijke wetgevende tekst.

Veel academici zijn er voorstander van om de nationale wetgeving uiteindelijk te vervangen door een uniform Europees verbintenissenrecht of een Europees wetboek van privaatrecht, hoewel velen de voorkeur geven aan een "opt-in"- of "opt-out"-oplossing, in het bijzonder voor niet-bindende of faciliterende regels. Er wordt opgemerkt dat het in het Engels recht mogelijk is om te kiezen voor de eenvormige wet inzake de internationale verkoop van roerende lichamelijke zaken van 1964, maar dat er nog geen enkel geval is geweest waarin de contracterende partijen dat hebben gedaan. Argumenten om de nationale wetgevingen niet te vervangen, zijn enerzijds het idee dat een Europese codificatie zou leiden tot een verstarring of stagnatie van de wetgeving en anderzijds het idee dat het langdurig naast elkaar bestaan van Europees en nationaal verbintenissenrecht de voordelen van een gecentraliseerde en gedecentraliseerde regelgeving zou combineren en de nadelen zou vermijden.

Er bestaat een sterke voorkeur om een rechtstreeks bindend instrument te gebruiken, zoals een verordening of een ad-hocverdrag, eerder dan een richtlijn of een aanbeveling. De reden hiervoor is dat voor een goede werking van de interne markt niet alleen de algemene beginselen moeten worden geharmoniseerd, maar ook de regels die de economische activiteiten en de rechtbanken richting geven. Er wordt opgemerkt dat, wil men de onzekerheid over de juridische situatie in andere staten wegnemen, de wettelijke bepalingen in alle staten dezelfde moeten zijn en dat het maken van wetten via richtlijnen het proces van juridische adviesverlening en wetsvorming gecompliceerder en inefficiënter zou maken.

4.5 Andere keuzemogelijkheden - Toepassingsbereik van de Mededeling

4.5.1 Antwoorden van de overheden

De Duitse Bundesrat, die voorstander is van keuzemogelijkheid II en III, en ook - zij het op lange termijn - van keuzemogelijkheid IV, meent niettemin dat selectieve harmonisatiemaatregelen nuttig, zo niet nodig, zullen zijn.

De Duitse deelstaten en de Oostenrijkse overheid zijn tegen het opnemen van het gezinsrecht en het erfrecht in het Europees verbintenissenrecht. Het Belgisch ministerie van Financiën is ook tegen het opnemen van regels betreffende gezinsrecht en onroerende zaken. De Duitse deelstaten zijn tegen het opnemen van het eigendomsrecht. De Oostenrijkse overheid oppert de mogelijkheid om het recht inzake onrechtmatige daad op te nemen. De Franse overheid pleit ervoor om het verbintenissenrecht eng te interpreteren en met name het recht inzake onrechtmatige daad en het eigendomsrecht uit te sluiten.

Hoewel de Finse overheid erop wijst dat nieuwe communautaire regels inzake het verzekeringsrecht moeten worden onderzocht (zie keuzemogelijkheid IV), stelt ze voor om op zijn minst de regels van internationaal privaatrecht die toepasselijk zijn op verzekeringscontracten in de nabije toekomst opnieuw te beoordelen.

De Deense overheid raadt aan dat de Commissie zich eerst concentreert op goed functionerende internationale regels inzake rechterlijke bevoegdheid en toepasselijk recht. Ze is er verder voorstander van om grondiger te onderzoeken of een algemene harmonisatie van het verbintenissenrecht of onderdelen ervan niet beter kan worden verwezenlijkt in een groter internationaal kader, zoals dat van de VN. Ze vermeldt het voorbeeld van het CISG.

De Oostenrijkse overheid en de Deense overheid benadrukken dat in alle toekomstige werkzaamheden het principe van de contractvrijheid de algemene regel moet zijn, en beperkingen erop de uitzondering.

4.5.2 Antwoorden van het bedrijfsleven

Voor de respondenten van de industrie bestaat er een bijzondere behoefte aan harmonisatie van de verjaringstermijnen en de regels inzake de beperking van aansprakelijkheid. Bovendien vinden zij het niet verantwoord om de werkzaamheden betreffende het privaatrecht te beperken tot het verbintenissenrecht. Als men ernaar streeft om grensoverschrijdende transacties te vergemakkelijken, kan het verbintenissenrecht niet los worden gezien van het eigendomsrecht. Sommige respondenten van de sector van de financiële diensten stellen voor om onderdelen als informatieverplichtingen, belastingrecht en vennootschapsrecht op te nemen in het harmonisatieproces. Als alternatief instrument wordt door een respondent uit de mediasector voorgesteld om een systeem voor consumentenrecht in te stellen naar het voorbeeld van de Incoterms in het verbintenissenrecht. De Commissie zou ook een platform kunnen voorzien door een website te installeren met informatie over het verbintenissenrecht en een vergelijking van contractuele standaardbedingen, aldus respondenten uit andere bedrijfssectoren.

4.5.3 Antwoorden van de consumentenorganisaties

Eén respondent stelt dat het Verdrag van Rome betreffende bindende regels zou moeten worden verduidelijkt door de toepassing te eisen van de wet van het land van de consument, ongeacht het land van herkomst van het bedrijf.

4.5.4 Antwoorden van de academische juristen

De volgende alternatieve instrumenten worden voorgesteld voor het aannemen van een Europees verbintenissenrecht: beginselen die vrijer kunnen worden "gekneed" dan een gewone wetgeving, zodat ze toegankelijk blijven, maar toch de autoriteit afdwingen van een bindende juridische bron; een ad-hocverdrag; modelwetten zoals in de Verenigde Staten worden gebruikt. Andere technieken bestaan erin het internationaal privaatrecht te veranderen, zodat gemeenschappelijke beginselen als een "autonome gedeeltelijke rechtsorde" kunnen worden aangenomen. Er wordt opgemerkt dat een rechtssysteem voor grensoverschrijdende overeenkomsten unilateraal zou kunnen worden gekopieerd in de nationale wetgevingen.

Er wordt voorgesteld om bindende en niet-bindende regels in het verbintenissenrecht op te nemen en om het consumentenrecht te codificeren en met het Europees verbintenissenrecht samen te voegen in één instrument. Er wordt ook voorgesteld om een onderscheid te maken tussen consumentenovereenkomsten en handelsovereenkomsten, met misschien een speciale behandeling voor KMO's, of tussen bindende en niet-bindende regels, waarbij sommige respondenten nog een verder onderscheid willen maken tussen bindende informatieverplichtingen en bindende regels die verband houden met de resultaten. Als politiek compromis wordt voorgesteld om een reeks toelaatbare niveaus van bescherming door bindende regels vast te leggen, of strikt gedefinieerde keuzemogelijkheden voor de nationale wetgever, gecombineerd met een "opt-in"-systeem voor niet-bindende regels. Eén respondent stelt voor om alleen bindende regels te harmoniseren.

Sommige voorstellen komen erop neer dat er eerst regels moeten worden geformuleerd voor bijzonder problematische onderdelen, zoals de totstandkoming van overeenkomsten en de zekerheidsrechten inzake roerende zaken. Andere academici zouden uiteindelijk willen komen tot een Europees Wetboek van privaatrecht of een gelijkvormig gemaakt "patrimoniaal recht"; één respondent merkte hierbij op dat op specifieke onderdelen gerichte wetboeken zouden kunnen leiden tot coördinatieproblemen in de nationale wetgevingen. Er wordt voorgesteld om regels betreffende het verbintenissenrecht in de ruimere zin op te nemen, dus niet alleen overeenkomsten en onrechtmatige daad (vergrijp), maar ook schadeloosstelling (onrechtvaardige verrijking), evenals regels betreffende eigendom, inclusief overdracht, intellectuele eigendom en immateriële eigendom in het algemeen, en zekerheidsrechten (prioritair) en trusts. Naast deze onderdelen en het consumentenrecht, worden ook het gezinsrecht, het arbeidsrecht, het vennootschapsrecht, openbare aanbestedingen en insolventie vermeld. Eén respondent stelt dat de Gemeenschap niet hoeft op te treden op die gebieden waarvoor internationale verdragen inzake materieel privaatrecht, zoals het CMR en het COTIF, geratificeerd zijn door alle lidstaten.

Om tot een betere internationale coördinatie te komen, wordt voorgesteld dat de Commissie nauw gaat samenwerken met VN-bureaus als UNCITRAL en UNIDROIT, en dat de lidstaten die het Verdrag over internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken nog niet hebben geratificeerd dat alsnog doen. De Pavio-groep bekritiseert evenwel het Verdrag omdat het geen rekening zou houden met verwante transacties en omdat het veel leemten bevat.

Andere voorstellen houden verband met de harmonisatie van de wet op de burgerlijke rechtsvordering en het verbeteren van het internationaal privaatrecht.

5. Volgende stappen

De Commissie heeft haar conclusies nog niet getrokken. Zij heeft het voornemen om haar opmerkingen en aanbevelingen, indien nodig in de vorm van een groen- of witboek, tegen einde 2002 te publiceren. In dat document wil de Commissie:

* vaststellen voor welke onderdelen de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van verbintenissenrecht schadelijk zouden kunnen zijn voor de goede werking van de interne markt en voor de uniforme toepassing van het communautair recht;

* uitvoeriger de keuzemogelijkheid (-heden) beschrijven die de Commissie verkiest om op te treden op het gebied van het verbintenissenrecht, rekening houdend met de resultaten van de raadpleging. In deze context zal worden gestreefd naar een verbetering van de EG-wetgeving en zal de Commissie trachten tegemoet te komen aan de vraag naar wetgevingsvoorstellen om de bestaande EG-wetgeving op een aantal gebieden te consolideren;

* een actieplan ontwikkelen voor de chronologische toepassing van de beleidsconclusies van de Commissie.

Bijlage I: Lijst van alle respondenten

De onderstaande lijst van respondenten vermeldt niet de naam van de respondenten die uitdrukkelijk om vertrouwelijkheid hebben verzocht. De respondenten zijn gerangschikt volgens categorie overeenkomstig het classificatiesysteem dat de Commissiediensten hebben gebruikt bij het analyseren van de bijdragen. De volgorde waarin de namen van de respondenten zijn geplaatst, houdt geen enkel verband met de volgorde waarin de bijdragen zijn ontvangen, en houdt evenmin verband met enig waardeoordeel over het respectieve belang van de bijdragen.

1. Overheden

1.1. Bayerisches Staatsministerium der Justiz, Wilfried Krames, Regierungsdirektor, München

1.2. EVA, Europese Vrijhandelsassociatie, Einar Tamimi, Brussel

1.3 Fins ministerie van Justitie

1.4. Poolse overheid

1.5. Bundesrat (resolutie)

1.6. Britse overheid

1.7. Italiaanse overheid, Ministero Affari Esteri

1.8. Portugese overheid

1.9. Belgisch ministerie van Financiën*

1.10. Belgisch ministerie van Economische Zaken*

1.11. Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen*

1.12. UK Financial Services Authority

1.13. Zweeds consumentenbureau en Zweedse consumentenombudsman

1.14. Oostenrijkse overheid

1.15. Franse overheid

1.16. Finse consumentenombudsman en Fins consumentenbureau

1.17. Deense overheid

* Samengevat in de bijdrage van het Belgisch ministerie van Justitie, die een synthese is van de verschillende ontvangen antwoorden en niet het standpunt is van de Belgische overheid als dusdanig.

2. Bedrijfsleven

2.1. Industrie

2.1.1. Bundesverband der Deutschen Industrie, Abteilung Recht, Wettbewerbspolitik und Versicherung, Berlin

2.1.2. Chambre de Métiers, Paris

2.1.3. Deutscher Industrie und Handelskammertag, Brussel

2.1.4. VDMA Verband Deutscher Maschinen- und Anlagenbau, Holger Kunze, Brussel

2.1.5. Zentralverband Deutsches Baugewerbe, Rechtsanwalt Elmar Esser, Berlin

2.1.6. Orgalime

2.2. Detailhandel

2.2.1. [vertrouwelijkheid gevraagd]

2.2.2. FEDSA, Federation of European Direct Selling Associations, Brussel

2.3. Financiële diensten

2.3.1. Barclays PLC, Bill Eldridge, EU Adviser's Office, London

2.3.2. Bundesverband Deutscher Banken, e.V., Wulf Hartmann, Berlin

2.3.3. Bundesverband der Deutschen Volks- und Raiffeisenbanken, Bundersverband der Öffentlichen Banken Deutschlands, Deutscher Sparkassen- und Giroverband e.V

Dr. Danco, Berlin

2.3.4. Comité Européenne des Assurances, Brussel

2.3.5. London Investment Banking Association, Timothy Baker, Director, London

2.3.6. Servizi Interbancari S.p.A., Sandro Molinari, Dr. hon. c. Cav., Presidente

2.3.7. Zurich Financial Services (UKISA), Adrian Baskerville, Director, Legal Services, London

2.3.8. Eurofinas (European Federation of Finance House Associations)

2.3.9. Euronext S.A.*

2.3.10. Nasdaq Europe S.A.*

2.3.11. Association of European Co-operative and Mutual Insurers

2.3.12. European Mortgage Federation

* Samengevat in de bijdrage van het Belgisch ministerie van Justitie, die een synthese is van de verschillende ontvangen antwoorden en niet het standpunt is van de Belgische overheid als dusdanig.

2.4. Media

2.4.1. Advertising Association, Phil Murphy, London

2.4.2. European Publishers Council, Angela Mills, Executive Director, Oxford

2.4.3. Federation of European Publishers, Anne Bergmann-Tahon, Deputy Director, Brussel

2.4.4. Motion Picture Association, Laurence Djolakian, European Office, Brussel

2.4.5. Neuromedia Intenational, Lyon

2.4.6. Pyramide Europe, Gwen Thomas, General Manager, London

2.4.7. UK Publishers Association

2.4.8. [vertrouwelijkheid gevraagd]

2.4.9. British Copyright Council, London

2.4.10. British Music Rights

2.4.11 ENPA, European Newspaper Publishers' Association, Brussels

2.5. Andere bedrijfssectoren

2.5.1. Business Software Alliance, Brussel

2.5.2. Electricity Association, Jeff Woodhams, Head of Procurement Group, London

2.5.3. EuroCommerce, Brussel

2.5.4. International Chamber of Commerce, Ayesha Hassan, Senior Policy Manager, Electronic Commerce, Telecommunication and IT, Paris

2.5.5. MEDEF, Mouvement des Entreprises de France, Jacques Creyssel, Paris

2.5.6. NECP, New Engineering Contract Panel of the Institution of Civil Engineers, Nigel Shaw, London

2.5.7. UEAPME, European Association for Craft, Trades and Small and Medium- Sized Enterprises, Brussel

2.5.8. Wirtschaftskammer Österreich, Abteilungsleiter Univ. Doz. Dr. Hanspeter Hanreich, Wien

2.5.9. Bundesverband der Freien Berufe (BFB), Berlin

2.5.10. Stockholms Handelskammare

2.5.11. International Chamber of Shipping and EC Shipowners' Associations

2.5.12. Confederation of Business and Industry

2.5.13. Union of Industrial and Employers' Confederations of Europe

2.5.14. European Federation of Leasing Company Associations

2.5.15. Swedish IT Law Observatory**

2.5.16. [vertrouwelijkheid gevraagd]

2.5.17. Leaseurope, Brussels

2.5.18. FEDMA, Federation of European Direct Marketing, Brussels

** Het antwoord van het Swedish IT Law Observatory is behandeld als een bedrijfsantwoord omdat de meeste leden ervan vertegenwoordigers van de IT-industrie zijn.

3. CONSUMENTENORGANISATIES

3.1. BEUC, de Europese consumentenorganisatie, juridische afdeling, Brussel

3.2. Consumers'Association, Alison Lindley, Principal Lawyer, London

3.3. European Consumer Law Group, Brussel

3.4. Union Fédérale des Consommateurs

3.5. Belgische Consumentenraad*

* Samengevat in de bijdrage van het Belgisch ministerie van Justitie, die een synthese is van de verschillende ontvangen antwoorden en niet het standpunt is van de Belgische overheid als dusdanig.

4. BEOEFENAARS VAN JURIDISCHE BEROEPEN

4.1. Bar Council of England and Wales, Evanna Fruithof, Director, Brussel

4.2. Paolo Bernardini, Dr. Giudice presso il Tribunale civile di Lucca

4.3. Heiko Büsing, Rechtsreferendar, Göttingen

4.4. Bundesnotarkammer Deutschland, Dr. Jens Fleischhauer, Geschäftsführer, Köln

4.5. BRAK, Bundesrechtsanwaltskammer Deutschland, Büro Brüssel

4.6. CentreBar, Prof. Arnold Vahrenwald, München

4.7. CMS Cameron McKenna and CMS Bureau Francis Lefebvre, Nathalie Biesel-Wood, Brussel

4.8. Nicolas Charbit, Lawyer

4.9. COMBAR, Commercial Bar Asssociation, William Blair, London

4.10. Conférence des Notariats de l'Union Européenne, Brussel

4.11. Deutscher Anwaltverein, Ausschuss für internationalen Rechtsverkehr, Prof. Dr. Hans-Jürgen Hellwig, Frankfurt am Main

4.12. Deutscher Notarverein, Berlin

4.13. Herbert Gassner, Dr., Landesgericht Eisenstadt

4.14. Harvey McGregor Q.C., Barrister, Engeland

4.15. Eric Gummers, Amhurst Brown Colombotti, Solicitors, London

4.16. Adrian Jack, Barrister, Enterprise Chambers, London

4.17. Achim Kampf, Leiter Euro Info Centre, Mannheim & Joachim Förster, Bereichsstellenleiter Recht, Euro Info Centre, Mannheim

4.18. Landesnotarkammer Bayern, Dr.Bracker, Präsident, Múnchen

4.19. Lovells Boesebeck Droste, London

4.20. Österreichischer Rechtsanwaltskammertag, Dr. Klaus Hoffmann, Präsident, Wien

4.21. Observatorio Juridico Transfronterio Iuris Muga, Colegio de Abogados de Gipuzkoa, San Sebastian

4.22., 4.22a. The Law Society of England and Wales, Hilary Siddle, Chair, Law Reform Board, London

4.23. Österreichische Notariatskammer

4.24. Sveriges Advokatsamfund

4.25. Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Torino

4.26. Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Milano

4.27. The Law Society of Scotland

5. ACADEMICI

5.1. Academia dei Giusprivatisti Europei, Prof. Giuseppe Gandolfi, Prof. José Luis de los Mozos, Pavia

5.2. Rainer Bakker, Professor Dr.iur., Fachhochschule Konstanz

5.3., 5.3a. Christian von Bar, Prof. Dr. iur., Direktor des Instituts für Internationales Privatrecht und Rechtsvergleichung, Universität Osnabrück

5.4., 5.4a. Prof. Dr. Basedow, Direktor des Max-Planck-Institutes für Ausländisches und Internationales Privatrecht, Hamburg

5.5. Sergio Cámara Lapuente, Prof. Dr., Departamento de Derecho, Universidad de La Rioja

5.6. Georges Th. Daskarolis, Professor, Demokritosuniversiteit, Thracïë, Griekenland

5.7. Christina Duevang Tvarnø, Ass. Prof. Ph.d., MSc in Business Administration and Commercial Law, Handelshøjskolen København

5.8. Rechtsfaculteit, Universiteit van Uppsala, Zweden

5.9. Marcel Fontaine, Professeur, Directeur du Centre de droit des obligations, Université catholique de Louvain

5.10. Andreas Furrer, Prof. Dr., Forschungsstelle für Internationalisiertes und Europäisiertes Privatrecht, Universität Luzern, Luzern

5.11. Gabriel García Cantero, Catedrático de Derecho Civil, Emérito de la Universidad de Zaragoza

5.12. María Paz García Rubio, Dr., Catedrática de Derecho Civil & Javier Lete, Dr., Profesor Titular de Derecho Civil, Universidad de Santiago de Compostela

5.13. Silvia Gaspar Lera, Profesora de Derecho Civil, Universidad de Zaragoza

5.14. Walter van Gerven, Professor em. Katholieke Universiteit Leuven en Universiteit van Maastricht

5.15. Alain Ghozi, Professeur à l'Université Panthéon-Assas, Paris II

5.16. Sir Roy Goode QC, Emeritus Professor of Law, University of Oxford

5.17. Dr. Aristide N. Hatzis, Docent, Universiteit van Athene

5.18. Iannarelli Antonio, Prof. Ordinario di diritto agrario, Università di Bari & Nicola Scannicchio, Prof. Straordinario di diritto privato, Università di Bari

5.19. Jane Kaufmann Winn, Professor, Dedman Law School, Southern Methodist University, Dallas

5.20. Christoph Krampe, Prof.Dr., Lehrstuhl für Zivilrecht, Antike Rechtsgeschichte und Römisches Recht, Ruhr-Universität Bochum

5.21. Carlos Lalana del Castillo, Universidad de Zaragoza

5.22., 5.22a. Stefan Leible, Priv. Doz. Dr., Lehrstuhl für Zivilrecht, Universität Bayreuth

5.23. Carlos Martinez de Aguirre, Catedrátido de Derecho Civil, Universidad de Zaragoza

5.24. Poolse academici die de Poolse overheid adviseren: Andrzej CaRus, Marian KepiTski, Jerzy Rajski and StanisRaw SoRtysiTski

5.25. Projectgroep: Restatement of European Insurance Contract Law, Chairman Prof. Dr. Fritz Reichert-Facilides LL.M., Universität Innsbruck

5.26. Peter G. Stein, Queens' College, Cambridge, Emeritus Professor of Civil Law in the University of Cambridge and Vice-President of the Academy of European Private Lawyers

5.27. Anna Quinones Escámez, Universitat Pompeu Fabra, Barcelona

5.28. Norbert Reich, Prof. Dr. Dr. h.c., Rector, Rechtshogeschool Riga

5.29., 5.29a. Oliver Remien, Priv. Doz. Dr., Max-Planck-Institut Hamburg, Universität Würzburg

5.30. Pietro Rescigno, prof. ord. f. r. dell' Università 'La Sapienza' di Roma

5.31. Christoph U. Schmid, European University Institute, Firenze

5.32. Martin Schmidt-Kessel, Universität Freiburg

5.33. Hans Schulte-Noelke, Professor, Dr.iur., Universität Bielefeld

5.34. Reiner Schulze, Professor, Dr. Dr. h.c. Centrum für Europäisches Privatrecht an der Universität Münster & Hans Schulte-Noelke, Professor, Dr., Universität Bielefeld

5.35. José Antonio Serrano García, Professor Titular de Derecho Civil en la Universidad de Zaragoza

5.36., 5.36a. Jan M. Smits, Professor Europees Privaatrecht, Universiteit van Maastricht

5.37. Society of Public Teachers of Law of Great Britain and Northern Ireland, J.R. Bradgate, University of Sheffield

5.38. Hans-Jürgen Sonnenberger, Dr. Dr. h.c., Universität München

5.39. Ansgar Staudinger, Dr., Universität Münster

5.40. Prof. Dr. iur. Christina Hultmark Ramberg, Handelshögskolan i Stockholm

5.41. Study Group on a European Civil Code, Professor Dr. Dr. h.c. mult. Ole Lando & Christian v. Bar, Professor, Dr., Universität Osnabrück

5.42. Issac Tena Piazuelo, Professor de la Facultad de Derecho, Universidad de Zaragoza

5.43. Mitsutaka Tsunoda, Prof., University of the Ryukyus, Nishihara Okinawa, Japan

5.44., 5.44a. Thomas Wilhelmsson, Professor Burgerlijk en Handelsrecht, Universiteit van Helsinki, lid van de Lando-commissie

5.45. Alexander Wittwer, European Insitute of Public Administration, Luxembourg & Heinz Barta, Institut für Zivilrecht, Universität Innsbruck

5.46. Manfred Wolf, Prof. Dr., Johann Wolfgang Goethe-Universität, Frankfurt am Main

5.47. Zboralska Grazyna, LL.M. & Bernard Lukanko, LL.M., Europa-Universität Viadrina, Frankfurt/Oder

5.48. Professor Dr. M. W. Hesselink, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Amsterdam

5.49. Universiteit van Lund, Rechtsfaculteit

5.50. Prof. Dr. LL.M. Josef Drexl, Universität München

5.51. Geraint Howells, University of Sheffield

5.52. Professor Massimo Bianca

5.53. Prof. Ugo Mattei, Università di Torino en UC Hastings

5.54. Prof. Hans-Peter Schwintowski

5.55. Prof. Dr. Roger Van den Bergh, Universiteit van Rotterdam

5.56. Hugh Collins, London School of Economics

5.57. Prof. Grundman & Kerber, Universität Erlangen-Nürnberg & Universität Marburg

5.58. U. Drobnig, Hamburg

5.59. Du Laing, Leuven

5.60. Jean Sace, ULB

5.61. Universiteit van Stockholm, Rechtsfaculteit

5.62. Prof. Jean-Baptiste Racine en DEA-studenten van de Universiteit van Nice

5.63. Kim Østergaard, Onderzoeksassistent, Handelshøjskolen København, Juridisk Institut

5.64. Prof. Dr. iur. Holger Fleischer, Dipl.Kfm., LL.M., Göttingen

5.65. Prof. Dr. iur. Peter Mankowski, Lehrstuhl für Bürgerliches Recht, Internationales Privat- und Prozessrecht und Rechtsvergleichung an der Universität Hamburg

5.66. Ulrich Magnus, Universität Hamburg

5.67. Hans-W. Micklitz, Professor an der Universität Bamberg, Inhaber des Lehrstuhls für Privatrecht, insbes. Handels-, Gesllschafts- und Wirtschaftsrechts, Jean Monnet Lehrstuhl für Europäisches Wirtschaftsrecht

5.68. Stefano Troiano

5.69. Fernando Martínez Sanz

5.70. Professor Dr. Wulf-Henning Roth, LL.M. (Harvard), Direktor des Instituts für Internationales Privatrecht und Rechtsvergleichung und des Zentrums für Europäisches Wirtschaftsrecht der Universität Bonn

5.71 Filali Osman, University Lyon (II)

5.72 Antonio Lordi, Dottore di Ricerca in Diritto Privato dell'Economia

5.72 Prof. Nicola Scannicchio, University of Bari

5.73 UMR Régulation des activités économiques, University of Paris (I) Panthéon-Sorbonne

5.74 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Hans J. Sonnenberger

5.75 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Jean-Baptiste Racine

5.76 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Gerhard Wagner

5.77 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Klaus-Heiner Lehne

5.77 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Sergio Camara Lapuente

5.78 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, panel discussion summarised by Angelika Fuchs

5.79 ERA-Forum, Academy of European Law Trier, submission of Richard Crowe

5.80 Prof Jules Stuyck

5.81 Prof. Andreas Schwartze

5.82 Prof. Hugh Beale

5.83 Prof. Mauro Bussani

5.84 Prof. Gerrit de Geest

5.85 Prof. Bernard Tilleman

5.86 Prof. Christian Kirchner Bijlage II: Statistische analyse van de bijdragen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>