52003AE1404

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne" (COM(2003) 180 def. — 2003/0071 (COD))

Publicatieblad Nr. C 032 van 05/02/2004 blz. 0097 - 0100


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne"

(COM(2003) 180 def. - 2003/0071 (COD))

(2004/C 32/21)

De Raad heeft op 30 april 2003 overeenkomstig artikel 37 en artikel 152 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 oktober 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Donnelly.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 403e zitting van 29 en 30 oktober 2003 (vergadering van 30 oktober) het volgende advies met 84 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. In de afgelopen jaren is uit verschillende voedercrises gebleken dat tekortkomingen in elk stadium van de voederketen grote economische gevolgen kunnen hebben. De kosten zijn vooral uit de openbare middelen opgebracht. De crises werden voornamelijk veroorzaakt door verontreinigde voederstoffen, maar het waren de Europese boeren en consumenten die met de ernstige economische gevolgen ervan te maken kregen.

1.2. Richtlijn 95/69/EG(1) van de Raad van 22 december 1995, houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding, vormt een goede basis voor voederveiligheid, maar geldt alleen voor producten die onder Richtlijn 70/524/EEG(2) en Richtlijn 82/471/EEG(3) vallen.

1.3. Uit recente incidenten is gebleken dat een algehele herziening nodig is in verband met de noodzaak om een hoger beschermingsniveau voor de gezondheid van dieren en mensen en het milieu te bereiken.

1.4. Ook is duidelijk geworden dat er een geïntegreerde aanpak nodig is om de voederveiligheid vanaf de primaire productie en het transport tot en met het in de handel brengen of de uitvoer van diervoeders te garanderen.

1.5. Diervoeders en levensmiddelen kunnen, als zij traceerbaar zijn, gemakkelijker uit de handel worden genomen. Een en ander bleek bij een reeks opeenvolgende crises problemen op te leveren. In artikel 9 van Verordening (EG) 178/2002(4) is deze traceerbaarheid als een algemene eis opgenomen.

1.6. Krachtens de algemene levensmiddelenwetgeving en verordening (EG) 178/2002(5) ligt de hoofdverantwoordelijkheid voor de productie van veilig voedsel bij de levensmiddelenbedrijven. Een dergelijk beginsel geldt niet voor de diervoederketen.

2. Inhoud van de mededeling

2.1. De voorgestelde verordening is bedoeld om de veiligheid van alle soorten diervoeder te waarborgen, ervoor te zorgen dat alle diervoederbedrijven volgens geharmoniseerde hygiënevoorschriften te werk gaan, en de traceerbaarheid te verbeteren.

2.2. Benadrukt wordt dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de voederveiligheid berust bij de exploitanten van diervoederbedrijven. Zij moeten er dan ook door middel van een financiële garantie voor zorgen dat hun bedrijfsrisico's gedekt zijn.

2.3. De veiligheid van diervoeders moet door de gehele voedselketen worden gewaarborgd, van de primaire productie tot en met de voeding van voedselproducerende dieren. Alleen diervoederbedrijven die aan de eisen voldoen en op grond daarvan officieel erkend worden of geregistreerd staan, worden dan nog toegelaten.

2.4. Er moet algemeen gebruik worden gemaakt van procedures op basis van de beginselen van "Hazard Analysis and Critical Control Points" (HACCP), wat samen met goede hygiënepraktijken zou moeten resulteren in een grotere verantwoordelijkheid voor de exploitanten van een diervoederbedrijf. Voor de behandeling van het kleinbedrijf wordt echter enige flexibiliteit voorgesteld.

2.5. Er zouden volgens de Commissie gidsen voor goede praktijken moeten komen om exploitanten van diervoederbedrijven wegwijs te maken in de naleving van de voorschriften inzake diervoederhygiëne in alle stadia van de voederketen en de toepassing van de HACCP-beginselen.

2.6. Er moeten microbiologische criteria worden vastgesteld op basis van wetenschappelijke risicocriteria.

2.7. Ingevoerde diervoeders moeten volgens de Commissie, in overeenstemming met de voorgestelde verordening voor officiële controles van voedsel van dierlijke oorsprong(6), ten minste aan gelijkwaardige normen voldoen als in de Gemeenschap geproduceerde diervoeders.

2.8. De Commissie stelt voor Richtlijn 95/69/EG(7) en Richtlijn 98/51/EG(8) (tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 95/69/EG van de Raad houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding) in te trekken.

3. Algemene opmerkingen

3.1. De regels voor voederhygiëne zijn aan herziening toe en moeten voortaan gelden voor de hele voederketen.

3.2. In de mededeling houdt de Commissie terecht rekening met de voedselveiligheidsbeginselen die in haar witboek(9) over voedselveiligheid zijn neergelegd, in het bijzonder:

a) het beleid "van boer tot bord" moet op systematische wijze ten uitvoer worden gelegd;

b) voor het voederveiligheidsbeleid moet een alomvattende, geïntegreerde aanpak gevolgd worden;

c) de diervoederbedrijven, fabrikanten en veehouders dragen de primaire verantwoordelijkheid voor de voeder- en voedselveiligheid;

d) risicoanalyse moet de grondslag van het veiligheidsbeleid voor diervoeders zijn.

3.3. In het voorstel is terecht ook rekening gehouden met een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 178/2002(10), zoals:

a) waarborgen van de goede werking van de interne markt ten aanzien van veilige diervoeders en bevorderen van een hoog beschermingsniveau van de diergezondheid en volksgezondheid en van het milieu;

b) ervoor zorgen dat diervoeders traceerbaar zijn;

c) de primaire verantwoordelijkheid voor de voederveiligheid bij de exploitanten van diervoederbedrijven leggen als hun producten of activiteiten de voederveiligheid zouden kunnen schaden;

d) de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving bij de lidstaten leggen;

e) ervoor zorgen dat er alleen veilige diervoeders in de handel komen.

3.4. Het is goed dat de Commissie een voorstel voor een verordening doet; dit instrument garandeert uniforme toepassing op de hele interne markt en kan meteen geactualiseerd worden als technische en wetenschappelijke ontwikkelingen dat nodig maken.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Het EESC stemt in met de vereiste goede praktijken voor het voederen van dieren in bijlage 3 van het voorstel, maar denkt wel dat alleen met behulp van EU-gidsen voor een consequente toepassing hiervan kan worden gezorgd.

4.2. Het EESC is het met de Commissie eens dat een systeem van registratie en erkenning van alle diervoederbedrijven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat de traceerbaarheid van de fabrikant tot de eindgebruiker zou kunnen waarborgen.

4.3. In bijlage III staat dat diervoeder en strooisel "vaak moeten worden ververst". De Commissie zou dit als volgt moeten uitbreiden: "...vaak moeten worden ververst, afhankelijk van de omstandigheden". Dit vermindert het risico op een te starre toepassing van de verordening.

4.4. Het flexibiliteitsbeginsel verdient alle bijval. Om uiteenlopende interpretaties te vermijden zouden de Commissie en de lidstaten in het Permanent Comité echter duidelijkere definities moeten uitwerken.

4.5. De Commissie wijst er terecht op dat een fout op een bepaald punt in de voeder- en voedselketen enorme financiële consequenties kan hebben en dat men zich hier met een financiële garantie tegen zou moeten indekken. Wat deze garantie precies inhoudt en hoe zij er uit zou moeten zien wordt echter niet helemaal duidelijk in het voorstel. Gezien het fundamentele belang van een en ander dient de Commissie zorgvuldige aandacht te besteden aan deze vereiste financiële garantie, vooral met het oog op de gevolgen ervan voor de producenten van grondstoffen en de voederindustrie.

4.6. De Commissie zou alle betrokken partijen moeten raadplegen om vast te stellen welke soorten risico's door de voorgestelde financiële garantie kunnen worden gedekt en hoe deze eruit zou moeten zien. Dan kan een kostenefficiënte en goed toepasbare garantie worden uitgewerkt, zodat alle kosten als gevolg van eventuele hygiënefouten in de voeder- en voedselketen adequaat zijn gedekt.

4.7. Het EESC zou hier graag zijn standpunt(11) willen herhalen dat er goed moet worden nagedacht over een financiële garantie voor de veiligheid van in de EU ingevoerde diervoeders, omdat de controle van deze producten eveneens cruciaal is voor de voederveiligheid in Europa.

4.7.1. In haar huidige vorm zou de voorgestelde verordening wel eens een oneerlijk zware last voor de importeurs van diervoeders kunnen betekenen en zo tot hogere kosten kunnen leiden. De Commissie moet er dan ook voor zorgen dat de exporteurs uit derde landen eveneens hun verantwoordelijkheid in acht nemen wat de veiligheid van hun producten betreft.

4.7.2. Er moet daarom overeenkomstig de desbetreffende artikelen in de bepalingen voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (de SPS-code) voor worden gezorgd dat de aansprakelijkheid van exporteurs van diervoeders naar de EU zo groot mogelijk is. Om exporteurs uit derde landen te helpen moeten er voor de vereiste conformiteitscontrole op de plaats van herkomst ondersteunende structuren komen.

4.7.3. Ook moet er op worden toegezien dat onder de paraplu van de Grain And Feed Trade Association (GAFTA) te sluiten import/exportakkoorden transparant en eerlijk zijn en stroken met het beginsel van gelijke behandeling.

4.8. Op de regels voor de therapeutische behandeling van diervoeders wordt in het voorstel niet ingegaan.

5. Samenvatting

5.1. Het EESC staat achter het voorstel voor een verordening om de voedselveiligheid in de hele voederketen te garanderen, van de primaire productie tot en met het op de markt brengen of exporteren van diervoeders.

5.2. Voor een consistente toepassing van de verordening zouden EU-gidsen moeten worden gebruikt.

5.3. Met behulp van internationale-samenwerkingsinstrumenten als de Codex Alimentarius en de WTO/SPS-code moet de EU exporteurs van voederingrediënten naar de EU aansprakelijk kunnen stellen voor de kwaliteit van hun producten.

5.4. De Commissie moet onderzoeken wat de gevolgen van de vereiste financiële garantie zijn voor alle diervoederbedrijven.

Brussel, 30 oktober 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) PB L 332 van 30.12.1995.

(2) PB L 270 van 14.12.1970.

(3) PB L 213 van 21.7.1982.

(4) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1-4.

(5) PB L 213 van 21.7.1982.

(6) COM(2002) 377 def. - PB C 95 van 23.4.2003.

(7) PB L 332 van 30.12.1995.

(8) PB L 208 van 24.7.1998.

(9) COM(1999) 719 def. - PB C 204 van 18.7.2000.

(10) PB L 213 van 21.7.1982.

(11) PB C 234 van 30.9.2003.

BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Onderstaand wijzigingsvoorstel, waarop meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen vóór is uitgebracht, werd verworpen.

Paragraaf 4.1

Door het volgende vervangen:

"De Commissie zou in het kader van de verordening een positieve lijst van voedermiddelen moeten opstellen."

Motivering

Met een positieve lijst wordt vastgelegd wat überhaupt als voer gebruikt mag worden, zodat er helemaal geen sprake meer is van de nu nog talrijke vage punten in de voedingsmiddelenketen.

Uitslag van de stemming

Vóór: 29, tegen: 57, onthoudingen: 7.