52003AE1393

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van de Raad en het Europees Parlement tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleidingen" (COM(2003) 273 def. — 2003/0114 (COD))

Publicatieblad Nr. C 032 van 05/02/2004 blz. 0052 - 0056


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van de Raad en het Europees Parlement tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleidingen"

(COM(2003) 273 def. - 2003/0114 (COD))

(2004/C 32/10)

De Raad heeft op 27 juni 2003 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 oktober 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Panero Flórez.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 29 en 30 oktober 2003 gehouden 403e zitting (vergadering van 29 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 124 stemmen vóór en één stem tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. De Commissie verleent al een aantal jaren financiële steun aan organisaties op het gebied van onderwijs en opleiding. Zo heeft zij overeenkomsten gesloten met:

- het Europacollege

- het Europees Universitair Instituut in Florence

- de Academie voor Europees recht in Trier

- het Europees Instituut voor bestuurskunde in Maastricht

- het European Inter-University Centre for Human Rights and Democratisation

- het Centre international de formation européenne, en

- het Europees Agentschap voor de ontwikkeling van het bijzonder onderwijs.

1.2. Ook financiert de Commissie communautaire maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding, zoals:

- voorbereidende acties in verband met de verwezenlijking van de toekomstige doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels;

- activiteiten ter verspreiding van informatie over de Europese integratie in academische kringen, met name via de Jean Monnet-actie.

1.3. Al deze maatregelen hebben gemeen dat er tot op heden geen rechtsgrondslag bestaat voor de financiering ervan.

1.4. Naar aanleiding van de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1605/2002(1) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, en van de daaropvolgende Verklaring van 13 juni 2002, is de Commissie voornemens een verordeningsvoorstel in te dienen waarin de algemene criteria voor de keuze en de toekenning van exploitatiesubsidies aan de in art. 108, lid 1b, van genoemde verordening bedoelde organisaties worden omschreven.

1.5. Daarnaast is de Commissie op grond van het Financieel Reglement ook verplicht om de in het begrotingsjaar 2004 te maken kosten uit te splitsen naar bestemming. Bijgevolg zijn er besluiten van de communautaire wetgever nodig op basis waarvan subsidies zoals die welke hierboven zijn genoemd, kunnen worden verleend.

1.6. Voorts wordt in het op 14 juni 2002 door de Raad goedgekeurde gedetailleerde werkprogramma ter verwezenlijking van de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingssystemen in Europa(2) een actieprogramma beschreven dat communautaire steun vereist. Ook de activiteiten uit dit programma maken deel uit van het kader dat in onderhavig voorstel voor een besluit wordt vastgesteld.

1.7. Ter motivering van onderhavig voorstel kan tevens worden verwezen naar de als bijlage bij de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001 gevoegde Verklaring van Laken, waarin gesteld wordt dat een van de fundamentele uitdagingen voor de EU erin bestaat de burgers nader tot het Europese project en de Europese instellingen te brengen.

1.8. Ten slotte kan ter motivering ook nog worden aangevoerd dat er in dit voorstel, waarover het Comité zich thans dient uit te spreken, wordt gewezen op de noodzaak om nationale rechters via opleidingsmaatregelen vertrouwd te maken met de toepassing van het Gemeenschapsrecht, waarbij het met name gaat om de juridische interpretatie van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(3).

1.9. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag, die de rechtsgrondslagen vormen voor het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs en opleiding. Krachtens deze artikelen moet het Europees Economisch en Sociaal Comité over voorstellen op dit terrein worden geraadpleegd.

2. Samenvatting van het voorstel voor een besluit

2.1. Doel van het voorstel

2.1.1. In de toelichting staat dat het voorstel bedoeld is om een basisbesluit vast te stellen voor het verlenen van subsidies ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding.

2.1.2. Volgens artikel 1 van het voorstel wordt in algemene zin beoogd om activiteiten van organisaties op het vlak van onderwijs en opleiding te ondersteunen.

2.1.3. In par. 5.1.2 van het financieel memorandum is te lezen dat met het voorstel vooral tegemoet wordt gekomen aan de technische noodzaak om een deugdelijke rechtsgrondslag te verschaffen voor exploitatiesubsidies, die van oudsher uit deel A van de begroting worden bekostigd, en gevolg wordt gegeven aan voornoemde gemeenschappelijke verklaring van de drie instellingen bij de goedkeuring van het nieuwe Financieel Reglement.

2.2. Actieprogramma

Voor de toepassing van het programma wordt een aantal "acties" vastgesteld. Deze sluiten aan bij de mogelijke activiteiten van organisaties die voor EU-steun in aanmerking komen. De acties zijn hieronder omschreven:

Actie 1: steun voor een aantal met name genoemde instellingen die op onderwijsgebied actief zijn, d.w.z. de zeven instellingen die hierboven in de inleiding zijn genoemd.

Actie 2: steun voor Europese organisaties die op het gebied van onderwijs of opleiding actief zijn, leden hebben in minstens twaalf EU-lidstaten en een doelstelling van algemeen Europees belang op het gebied van onderwijs of opleiding nastreven.

Actie 3A: steun voor activiteiten in het hoger onderwijs die verband houden met de Europese integratie en in het bijzonder met de Jean Monnet-leerstoelen. Het gaat hierbij vooral om onderricht over de Europese integratie aan universiteiten, oprichting en ondersteuning van organisaties van docenten die in Europese integratie zijn gespecialiseerd, bevordering van het debat over de Europese integratie, enz.

Actie 3B: steun voor activiteiten die de toekomstige doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa helpen verwezenlijken. Dit houdt verband met het gedetailleerde werkprogramma inzake de verwezenlijking van deze doelstellingen.

Actie 3C: steun voor opleidingen Europees recht ten behoeve van nationale rechters en voor organisaties op het gebied van gerechtelijke samenwerking. Er kunnen in het kader van deze actie subsidies worden verleend om organisaties voor gerechtelijke samenwerking te steunen en opleidingen Europees recht ten behoeve van nationale rechters te bevorderen.

2.3. Budget

Voorgesteld wordt om voor de programmaperiode een bedrag van 129620000 EUR uit te trekken, dat als volgt wordt verdeeld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4. Looptijd

Het programma loopt van 1 januari 2004 t/m 31 december 2008. Afhankelijk van de uitkomsten van een externe evaluatie door de Commissie kan het via een nieuw besluit verlengd worden vanaf 1 januari 2009.

3. Opmerkingen over het voorgestelde besluit

3.1. Het Comité stelt vast dat het, in het voorstel voor een besluit uiteengezette, programma bestaat uit een aantal maatregelen die alle een rechtsgrondslag moeten verschaffen voor bepaalde subsidies die vóór de goedkeuring van het nieuwe Financieel Reglement zonder rechtsgrondslag werden verstrekt.

Deze subsidies worden in het voorstel genoemd in het kader van verscheidene basisdocumenten, zoals:

- het gedetailleerde werkprogramma ter verwezenlijking van de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingssystemen in Europa;

- De Verklaring van Laken over de toekomst van de Europese Unie;

- Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

3.2. Het Comité merkt in dit verband op dat er met dit éne programma verschillende doelstellingen worden beoogd. Er moet een rechtsgrondslag worden geschapen voor bepaalde subsidies, er moet steun worden verleend voor activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding èn er moet steun komen voor opleidingsmaatregelen ten behoeve van nationale rechters in de lidstaten.

Daarom beschouwt het Comité het in het Commissievoorstel uitgewerkte programma veeleer als een geheel van programma's die gemeen hebben dat zij allemaal te maken hebben met het feit dat er vanaf 2004 een nieuw Financieel Reglement van kracht is.

3.3. Bij nadere beschouwing blijkt dat de meeste van de in het programma uiteengezette maatregelen niet meer hoeven te worden opgestart, omdat zij voor een groot deel al lopen. M.a.w: het programma - al bestaat het nog niet als zodanig - is al een aantal jaren aan de gang.

Tegen deze achtergrond stemt het Comité ermee in dat er een uitvoerend agentschap wordt opgericht dat het programma geheel of gedeeltelijk gaat beheren, mits dit agentschap voortvloeit uit samenvoeging van de Bureaus voor technische ondersteuning van de programma's Socrates en Leonardo en niet leidt tot hogere beheerskosten ten laste van het toch al krap bemeten budget van onderhavig programma.

3.4. Niettemin staat het Comité uitdrukkelijk achter de steunmaatregelen voor bovengenoemde, door de EU gesubsidieerde organisaties. Het Comité waardeert de activiteiten die deze organisaties, ieder op hun eigen terrein, ontplooien, en erkent dat hier een positief effect van uitgaat. Het bepleit dan ook dat deze activiteiten worden voortgezet en uitgebreid, teneinde stabiliteit en continuïteit te garanderen.

3.5. Het voorstel tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van onderwijs en opleiding is gebaseerd op de artt. 149 en 150 van het EG-Verdrag, waarin de rol van de Gemeenschap op deze terreinen specifiek is omschreven.

Wanneer men de uitvoerige bijlage bij het voorstel bestudeert en men de voorgestelde maatregelen onder de loep neemt, blijkt dat de meeste van de beschreven maatregelen, behalve Actie 3B, betrekking hebben op (m.n. hoger) onderwijs, en niet op beroepsopleiding, uitgaande van wat er in de genoemde Verdragsartikelen over onderwijs en beroepsopleiding staat.

Voorts valt op dat in het Commissievoorstel alleen Actie 3C een maatregel omvat die we onder de noemer "levenslang leren" zouden kunnen brengen. Het Comité is van mening dat levenslang leren zowel onderwijs- als opleidingsmaatregelen moet omvatten; dergelijke maatregelen zouden beter in de verf moeten worden gezet als instrumenten die verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon dichterbij helpen brengen.

3.6. Volgens de Commissie zal het voorgestelde besluit niet tot extra kosten leiden, maar los daarvan acht het Comité het uitgetrokken budget ontoereikend, mede in het licht van de aanstaande uitbreiding van de EU. Er zouden dan ook meer middelen beschikbaar moeten worden gesteld.

De middelen voor het programma zijn afkomstig van de begrotingsposten die momenteel voor de maatregelen uit hoofde van de verschillende acties zijn bestemd; vervolgens wordt het budget elk jaar met een bepaald percentage verhoogd. Het Comité stelt echter vast dat 82 à 93 % van het programmabudget bestemd is voor de financiering van onderwijsactiviteiten, terwijl er voor activiteiten op het gebied van opleiding slechts zo'n 7 à 11 % overblijft.

3.7. In het licht van de gemaakte algemene opmerkingen zou de Commissie moeten overwegen het voorstel voor een besluit een naam te geven die beter aansluit bij de werkelijke inhoud en de doelstellingen van het programma.

3.8. In artikel 2 van het voorstel wordt bepaald welke organisaties voor steunverlening uit hoofde van het programma in aanmerking kunnen komen. Hoeveel organisaties subsidie kunnen ontvangen, is niet vermeld.

In de bijlage bij het voorstel worden onder het kopje "Actie 1" de organisaties die steun kunnen krijgen met name genoemd. Het gaat daarbij om subsidies om huishoudelijke en administratieve uitgaven te dekken. De lijst in de bijlage is beperkt tot de organisaties die in de inleiding van dit document zijn opgesomd.

Het Comité wijst er nogmaals op dat het dit initiatief steunt, omdat het bijdraagt tot de stabiliteit en continuïteit van de maatregelen, maar vindt wel dat de lijst niet uitputtend zou mogen zijn, zodat er andere respectabele organisaties aan kunnen worden toegevoegd die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, hetzij in brede zin, hetzij specifiek op één bepaald gebied.

3.9. Het Comité onderschrijft dat nationale rechters via opleidingsmaatregelen vertrouwd moeten worden gemaakt met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artt. 81 en 82 van het Verdrag.

Deze zeer specifieke maatregel valt in onderhavig voorstel voor een besluit echter enigszins uit de toon. Zij is gericht op één bepaalde beroepsgroep en alleen op een zeer specifieke materie, en valt volledig onder bijscholing.

Het Comité acht het daarom raadzaam om Actie 3C niet in het thans voorgestelde besluit, maar in een ander wetgevingsraamwerk op te nemen, tenzij deze maatregel, in het kader van "levenslang leren", wordt uitgebreid tot andere beroepsgroepen en andere thema's die op Europees niveau van evengroot belang zijn als het onderwerp dat in deze actie wordt genoemd.

3.10. Actie 3B is bedoeld om steun te verlenen voor activiteiten die de toekomstige doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa helpen verwezenlijken. Het gaat hierbij om maatregelen om de bewustwording op deze gebieden te vergroten, het optreden van de EU te promoten, de kwaliteit te verbeteren, de toegang tot de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels voor iedereen te vergemakkelijken en deze stelsels naar de buitenwereld te openen.

Bij al deze voorlichtings- en pr-maatregelen moet er volgens het Comité goed op worden gelet dat zij reeds lopende activiteiten uit hoofde van de programma's Socrates en Leonardo niet overlappen. Daartoe is het zaak dat alle betrokken Commissiediensten en de met het beheer van de diverse programma's belaste instanties hun optreden doeltreffend coördineren.

3.11. Aansluitend bij de hierboven gemaakte algemene opmerkingen over de oprichting van een agentschap voor het beheer van het programma, en gezien het feit dat het grotendeels gaat om activiteiten die al sinds enige tijd lopen, wijst het Comité erop dat er in het budget voor genoemd agentschap ook middelen moeten komen voor studies, bijeenkomsten van deskundigen die het programma helpen uitvoeren, voorlichtingsmaatregelen om het programma bekendheid te geven, enz.

Aangezien het programma in feite niet echt nieuw is, meent het Comité dat deze middelen gebruikt zouden moeten worden voor de financiering van maatregelen waarvoor in het thans geformuleerde voorstel weinig steun is, zoals opleidingsmaatregelen.

4. Conclusies

4.1. Onder voorbehoud van hetgeen hierboven in par. 3 is opgemerkt, stemt het Comité in met de verschillende acties uit het voorstel voor een besluit. De meeste acties lopen al een tijdje, en het zou goed zijn als zij werden voortgezet.

4.2. Het Comité is altijd ingenomen met acties die erop gericht zijn de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels te versterken, te verbeteren en zowel binnen als buiten het EU-grondgebied te promoten. Daarom zouden dergelijke acties, mede in het licht van de terzake gemaakte opmerkingen, bevorderd moeten worden, waarbij wel voor wat meer evenwicht in de begroting van de EU zou moeten worden gezorgd.

4.3. Speciale vermelding verdienen ook de maatregelen die bedoeld zijn ter ondersteuning van prestigieuze organisaties zoals die welke in Actie 1 worden genoemd. Elk van deze organisaties verricht op haar eigen terrein immers belangrijk en coherent werk, dat verband houdt met de waarden die de Europese burger het meest ter harte gaan en die in het Europese integratieproces onmisbaar zijn. Daarom is het Comité er voorstander van dat de desbetreffende organisaties - via de maatregelen uit het voorgestelde besluit - op subsidies kunnen blijven rekenen.

4.4. Ook is het Comité het ermee eens dat er steun komt voor opleidingsmaatregelen om nationale rechters bekend te maken met de hoogst belangrijke, grensoverschrijdende materie van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1/2003. Daarom stemt het in met de terzake voorgestelde maatregelen, onder voorbehoud van hetgeen het in par. 3.9 van dit advies naar voren heeft gebracht.

4.5. Tot slot merkt het Comité op dat dit voorstel voor een besluit deel uitmaakt van een pakket van zeven voorstellen die naar aanleiding van de inwerkingtreding van het nieuwe Financieel Reglement zijn ingediend. Het Comité verzoekt de Commissie om bij het formuleren van dergelijke voorstellen voor een samenhangende aanpak te zorgen, met name wat de criteria voor de toegang tot financiering betreft.

Brussel, 29 oktober 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) PB L 248 van 16.9.2002.

(2) PB C 142 van 14.6.2002.

(3) PB L 1 van 4.1.2003.