52002XC0125(02)

Kennisgeving overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag van nationale wetgeving die afwijkt van de bepalingen van een communautaire harmonisatiemaatregel (nr. 2001-NOTIF95.4-AU-1) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. C 023 van 25/01/2002 blz. 0004 - 0005


Kennisgeving overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag van nationale wetgeving die afwijkt van de bepalingen van een communautaire harmonisatiemaatregel

(Nr. 2001-NOTIF95.4-AU-1)

(2002/C 23/03)

(Voor de EER relevante tekst)

1. Op 16 november 2001 heeft de Republiek Oostenrijk de Commissie er overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen van in kennis gesteld dat zij het noodzakelijk acht nationale wetgeving te handhaven die afwijkt van de bepalingen van Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake meststoffen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/97/EG(2) van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 ten aanzien van het in het verkeer brengen in Oostenrijk, Finland en Zweden van meststoffen die cadmium bevatten.

2. In artikel 95, lid 4, wordt bepaald dat wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commissie een harmonisatiemaatregel heeft genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis moet geven aan de Commissie.

3. Binnen zes maanden na de kennisgeving moet de Commissie de betrokken nationale bepalingen goedkeuren of afwijzen, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

4. De nationale bepalingen verbieden het in het verkeer brengen in de Republiek Oostenrijk van meststoffen die meer dan 75 mg/kg P2O5 bevatten. Deze waarde wordt genoemd in artikel 2, lid 2, van de Oostenrijkse meststoffenverordening van 1994.

5. De Akte van Toetreding van de Republiek Oostenrijk van 1994 verleende Oostenrijk al een afwijking; het land kreeg toestemming bovengenoemde bepalingen tijdelijk te handhaven. Ingevolge artikel 69 en punt 4 van bijlage VIII van de Akte van Toetreding is artikel 7 van Richtlijn 76/116/EEG, voor zover dit op het cadmiumgehalte van meststoffen betrekking heeft, tot 1 januari 1999 niet op de Republiek Oostenrijk van toepassing.

6. Richtlijn 76/116/EEG is later gewijzigd bij Richtlijn 98/97/EG ten aanzien van het in het verkeer brengen in Oostenrijk, Finland en Zweden van meststoffen die cadmium bevatten. Hierbij werd het de Republiek Oostenrijk toegestaan te verbieden dat op haar grondgebied meststoffen in het verkeer worden gebracht die hogere concentraties cadmium bevatten dan die welke op de datum van toetreding nationaal waren vastgesteld. Deze uitzondering geldt voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001.

7. Op 14 september 2001 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen(3) goedgekeurd, die onder meer voorziet in een uitbreiding van bovengenoemde afwijking. Volgens artikel 33 van dit voorstel kan Oostenrijk verbieden dat op zijn grondgebied EG-meststoffen in de handel worden gebracht die hogere concentraties cadmium bevatten dan die welke op de datum van toetreding nationaal waren vastgesteld, zulks tot en met 31 december 2004. In lid 2 van dat artikel wordt bepaald dat de Commissie uiterlijk op 30 juni 2002 in overleg met de lidstaten en belanghebbenden moet bezien of op communautair niveau bepalingen inzake het cadmiumgehalte van meststoffen moeten worden vastgesteld.

8. De door Oostenrijk voor zijn verzoek aangevoerde redenen hebben betrekking op het milieu. Oostenrijk beroept zich op de conclusies van een risicobeoordeling die zijn neergelegd in een rapport met de titel A Risk assessment for cadmium in Austria based on the recommendations of ERM(4), dat in september 2001 op de website van de Commissie openbaar is gemaakt op het volgende adres:

http://europa.eu.int/comm/enterprise/chemicals/fertilizers/riskassest/reports.htm.

9. Volgens Oostenrijk is door cadmium in minerale meststoffen voor het water in de meeste onderzochte regio's in dat land de PEC-waarde (Predicted Environmental Concentration: voorspelde concentratie in het milieu) groter dan de PNEC-waarde (Predicted No Effect Concentration: voorspelde nuleffectconcentratie); bij gebruik van biologisch beschikbare waarden geldt dit ook voor 5 % van de 52 Oostenrijkse regio's met akkerbouw. Volgens de Oostenrijkse autoriteiten is er bij deze stof reden tot bezorgdheid en moeten er verdere stappen worden genomen om het milieurisico te beperken.

10. In het licht hiervan acht de Republiek Oostenrijk het noodzakelijk bovengenoemde nationale bepalingen ook na 31 december 2001 te handhaven, ten minste tot de Gemeenschap heeft besloten passende maatregelen ten aanzien van het gebruik van cadmium in meststoffen te treffen.

11. Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze kennisgeving door Oostenrijk, die meer dan vijftien dagen na de datum van deze bekendmaking bij de Commissie worden ingediend, kunnen niet in aanmerking worden genomen.

12. Voor nadere informatie over dit verzoek van de Republiek Oostenrijk kan men zich wenden tot: De heer Reinhard Blauensteiner Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft Sektion I "Recht" Stubenring 1 A - 1012 Wien tel. (43-1) 71 10 00 fax (43-1) 711 00 65 03 e-mail: Reinhard.Blauensteiner@bmlf.gv.at

Contactpersoon bij de Europese Commissie: Philippe Brunerie Europese Commissie Directoraat-generaal "Ondernemingen"

Eenheid E3 "Chemicaliën"

AN88 4/40

B - 1049 Brussel tel. (32-2) 295 21 99 fax (32-2) 295 02 81 e-mail: philippe.brunerie@cec.eu.int.

(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

(2) PB L 18 van 23.1.1999, blz. 60.

(3) COM(2001) 508 def.

(4) ERM is een consultant die namens de Commissie werkzaam is.