52002SC0381(02)

Aanbeveling van de Commissie aan de Raad met het oog op machtiging van de Commissie voor het openen van onderhandelingen met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot de IMO /* SEC/2002/0381 def. */


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD Met het oog op machtiging van de Commissie voor het openen van onderhandelingen met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot de IMO

TOELICHTING

Inleiding

Deze mededeling van de Commissie aan de Raad heeft betrekking op de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).

Zoals in het Witboek inzake de toekomst van Europese vervoerbeleid [1] wordt onderstreept, is de Europese Unie de grootste handelsmacht ter wereld, die een groot deel van zijn handel buiten de Unie drijft, en daarom is het noodzakelijk dat de Europese Unie een rol speelt bij de vaststelling van de internationale regels die het vervoer in sterke mate reguleren.

[1] Witboek - Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen", COM(2001)370 van 12.09.2001.

De Gemeenschap heeft de afgelopen tien jaar een uitgebreide wetgeving opgebouwd op het gebied van lucht- en zeetransport. Omdat de Gemeenschap steeds sterker betrokken raakt bij zaken die in deze twee organisaties worden behandeld, met als gevolg daarvan ontwikkeling van interne regels door de Gemeenschap, moet deelname van de Gemeenschap aan de ICAO en de IMO, internationale organisaties die internationale regels vaststellen op het gebied van lucht- en maritiem transport, worden versterkt. Op die manier zal de Gemeenschap kunnen voldoen aan haar verplichtingen met betrekking tot haar externe bevoegdheid, en de samenhang tussen communautair en internationaal recht in deze economisch zo belangrijke sectoren waarborgen.

Het Europese Hof van Justitie heeft reeds in 1971 bepaald dat, aangezien de Gemeenschap gemeenschappelijke interne regels ontwikkelt, zij ook gezag verwerft over externe onderhandelingen die van invloed zijn op die gemeenschappelijke regels (AERT-doctrine [2]). Enkele jaren later verklaarde het Hof van Justitie in Advies 1/76 dat, indien de Gemeenschap een interne bevoegdheid heeft om een specifiek doel te bereiken, het impliciet ook over de exclusieve externe bevoegdheid terzake beschikt, voorzover uitoefening van die bevoegdheid nodig is om genoemde doelstelling te bereiken [3].

[2] Zaak 22/70 van 31.03.1971 Commissie tegen de Raad, Jurispr. 1971, blz. 263.

[3] Advies 1/76 van 26.04.1977, ontwerpakkoord betreffende de instelling van een Europees oplegfonds voor de binnenschipvaart, Jurispr. 1977, blz. 741.

In Advies 1/94 [4] heeft het Hof de grondgedachte van genoemde twee arresten bevestigd. Verder verklaarde het: "wanneer de Gemeenschap in haar interne wetgeving bepalingen heeft opgenomen betreffende de aan onderdanen van derde landen toe te kennen behandeling, of wanneer zij haar instellingen uitdrukkelijk de bevoegdheid heeft verleend om met derde landen te onderhandelen, verwerft zij een exclusieve externe bevoegdheid op het door die wetgeving bestreken gebied. Hiervan is in elk geval ook sprake, zelfs bij ontstentenis van een bepaling die de Gemeenschapsinstellingen met zo veel woorden machtigt om met derde landen te onderhandelen, wanneer de Gemeenschap (...) volledig heeft geharmoniseerd. Immers de aldus vastgestelde gemeenschappelijke regels zouden kunnen worden aangepast, in de zin van genoemd arrest AETR, indien de lidstaten vrij blijven om met derde landen te onderhandelen." [5]

[4] Advies 1/94 van 15.11.1994, Bevoegdheid van de Gemeenschap om internationale akkoorden op het gebied van diensten en bescherming van de intellectuele eigendom te sluiten, Jurispr. 1994, blz. I-5267.

[5] Advies 1/94, paragrafen 95 en 96.

Bijgevolg heeft de Gemeenschap geen andere keuze dan toe te treden tot de verdragen van Chicago en Genève teneinde haar verplichtingen na te komen die zowel voortvloeien uit de secundaire wetgeving als uit de beginselen ingevolge de jurisprudentie van het EHJ.

Afgezien van de juridische overwegingen zegt de Commissie in het recente Witboek "Europees vervoerbeleid voor het jaar 2010: tijd om te kiezen" [6] dat: "(...) de Europese Unie de eerste handelsmacht ter wereld is, die een groot deel van zijn handel buiten de Unie drijft en toch slechts een zeer bescheiden rol speelt bij de vaststelling van internationale voorschriften die het vervoer in sterke mate reguleren. Dit houdt ook verband met het feit dat de Unie als zodanig uitgesloten is van de meeste intergouvernementele organisaties, waar zij slechts de status van waarnemer heeft."

[6] COM(2001)370 van 12.09.2001.

Derhalve is de Commissie van mening dat "aan deze situatie (...) snel een einde (dient) te komen door de toetreding van de Gemeenschap tot de intergouvernementele organisaties die voorschriften voor het vervoer vaststellen, zodat de dertig leden van de uitgebreide Unie niet alleen met één mond spreken maar ook invloed krijgen op het beleid van deze organisaties en dat kunnen sturen in de richting van een internationaal transportsysteem dat is gebaseerd op de beginselen van duurzame ontwikkeling."

Welk effect zorgvuldig gecoördineerde communautaire actie kan hebben op de besluitvorming binnen de ICAO en de IMO, is reeds gedemonstreerd in het kader van de bestaande, zeer beperkte mogelijkheden tot effectieve deelname door de Gemeenschap. Op het gebied van maritieme veiligheid heeft de Gemeenschap ermee ingestemd om enkelwandige tankers vanaf 2015 uit haar havens te weren. De vastberadenheid van de Europese Unie heeft ertoe geleid dat de IMO haar geplande tijdschema voor afschaffing van die schepen heeft gewijzigd. Ook de inspanningen van de Gemeenschap om een geleidelijke vermindering van het vliegtuiglawaai te bereiken hebben bijgedragen tot een vlotter verloop van de multilaterale besprekingen inzake de herziening van de ICAO-normen inzake vliegtuiglawaai.

Het probleem, en hoe het verder moet

De bestaande regeling, dat de Gemeenschap binnen de ICAO, of de Commissie binnen de IMO, als waarnemer aan de werkzaamheden mag deelnemen, is onbevredigend en onvoldoende om een effectieve vertegenwoordiging van het communautair standpunt te waarborgen.

In dit verband doet het feit dat de Gemeenschap enkel als waarnemer op ad-hocbasis kan worden uitgenodigd om vergaderingen bij te wonen van dochterorganen van de ICAO-Raad, en geen informatie ontvangt over de dagelijkse activiteiten van de ICAO-Raad en de Luchtvaartnavigatiecommissie, de organen waar de besluiten worden voorbereid en genomen gedurende de interval van 3 jaar tussen de vergaderingen van de ICAO-Vergadering, een ernstig probleem rijzen voor de Commissie.

Ook maakt de waarnemersstatus van de Commissie in de IMO het haar niet mogelijk namens de Gemeenschap te spreken betreffende aangelegenheden die uitsluitend tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren of te verwijzen naar besluiten die op communautair niveau zijn genomen, aangezien elk nationaal standpunt enkel als zodanig wordt beschouwd, onafhankelijk van het communautaire lidmaatschap van de lidstaat die het formuleert. Derhalve maakt de waarnemersstatus het nuttig effect van de coördinatie van standpunten moeilijk, en werkt deze in plaats daarvan het ontstaan van standpunten die in strijd zijn met de communautaire belangen in de hand.

Er is dus duidelijk een dispariteit tussen het legitieme recht van de Europese Gemeenschap om haar bevoegdheden uit te oefenen in eigen naam en de status die aan de Gemeenschap of de Commissie wordt toegekend in deze twee organisaties.

Aangezien de Verdragen van Chicago en Genève waarbij de twee internationale organisaties zijn opgericht uitsluitend voorzien in lidmaatschap van staten, vereist toetreding van de Gemeenschap wijziging van die verdragen, in die zin dat ook regionale organisaties voor economische integratie lid mogen worden. Dus moet er, voordat de Gemeenschap kan toetreden, eerst een voorstel worden ingediend tot wijziging van het Verdrag van Chicago, respectievelijk het Verdrag van Genève, dat met een twee derde meerderheid door de respectievelijke voltallige vergaderingen van de organisaties moet worden aangenomen, en geratificeerd overeenkomstig de bepalingen van de respectievelijke Verdragen [7].

[7] In het geval van de IMO wordt twee derden van de verslagsluitende staten; in het geval van de ICAO het aantal door de voltallige vergadering aangegeven verdragsluitende staten, welk aantal niet meer dan twee derden van het totale aantal verdragsluitende staten mag bedragen.

Daarom adviseert de Commissie de Raad haar te machtigen onderhandelingen te voeren over de nodige wijzigingen van de Verdragen.

Aangezien de Gemeenschap echter pas tot de ICAO of IMO zal kunnen toetreden nadat de wijzigingen van de respectievelijke verdragen zijn geratificeerd door het benodigde aantal lidstaten van de organisaties, valt te verwachten dat de hele procedure veel tijd zal gaan kosten.

Overgangsbepaling

In verband met het voorgaande wordt een overgangsregeling voorgesteld, die zal worden vastgesteld, zodra de Commissie toestemming heeft gekregen om over wijziging van het Verdrag te onderhandelen. Doelstelling is dat de werkverhoudingen tussen de EG en de ICAO/IMO worden verbeterd, rekening houdende met de noodzaak van en de voorwaarden voor betere deelname aan de werkzaamheden van deze organisaties.

Vanwege de verschillen tussen de reglementen en de werking van beide internationale organisaties zijn de bestaande mogelijkheden tot deelname door de EG aan hun werkzaamheden nogal ongelijk.

Zo heeft de Europese Commissie in de IMO de status van permanente waarnemer, en is zij derhalve gemachtigd alle documenten te ontvangen en naar believen deel te nemen, terwijl in de ICAO de Gemeenschap de status van niet-permanente waarnemer heeft, slechts op uitnodiging aan vergaderingen mag deelnemen [8], en alleen toegang heeft tot de met deze vergaderingen verband houdende documenten; de juridische beperking is met betrekking tot de ICAO nog sterker dan de IMO. In de praktijk is het gevolg hiervan dat de Commissie voor IMO-vergaderingen het standpunt van de lidstaten coördineert, terwijl het in het kader van de ICAO zo kan zijn dat de Gemeenschap de vergaderingen van bindende besluiten nemende ICAO-organen niet kan bijwonen.

[8] De bestaande interne ICAO-regels voorzien niet in de status van permanente waarnemer.

In verband met het bovenstaande wordt in de twee delen van de mededeling betreffende de ICAO en IMO respectievelijk verschillende nadruk gelegd op de tussentijdse stappen en zijn de desbetreffende aanbevelingen afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de respectievelijke situatie.

Vanwege de zwakheid van de huidige status van de Gemeenschap met betrekking tot de werkzaamheden van de ICAO en ook vanwege het veraf gelegen ICAO-hoofdkwartier zal de Commissie tegelijk met de onderhandelingen over het lidmaatschap ook de vertegenwoordiging doeltreffender maken, door aanwijzing van een permanente vertegenwoordiger ter plaatse (de lidstaten van de Raad van de ICAO hebben permanente vertegenwoordigers). Voorts zijn passende interne communautaire procedures vereist die zijn afgestemd op de feitelijke werksituatie binnen de ICAO.

Bij de IMO, waar wel coördinatie plaatsvindt, maar waar de Gemeenschap niet met één stem mag spreken, is een gecoördineerde actie van de lidstaten binnen de IMO-comités nodig om het Voorzitterschap of de Commissie, naar gelang van wie bevoegd is, in staat te stellen het standpunt van de Gemeenschap naar voren te brengen. Het proces van volledige deelname zal waarschijnlijk geruime tijd in beslag nemen. Gedurende de hele procedure zal het van belang zijn nauwe betrekkingen te onderhouden met de overige verdragsluitende partijen van de IMO en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Daarom moet ook de mogelijkheid van een permanente vertegenwoordiger van de Commissie binnen de IMO worden overwogen.

Conclusies.

De Commissie verzoekt de Raad:- de Commissie te machtigen namens de Gemeenschap te onderhandelen over wijziging van de Verdragen van Chicago en Genève, teneinde de Gemeenschap daarvan lid te laten worden, alsmede over passende regelingen voor de overgangsperiode; en/of

- passende interne communautaire procedures vast te stellen om doeltreffende deelname aan de werkzaamheden van beide organisaties mogelijk te maken.

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD Met het oog op machtiging van de Commissie voor het openen van onderhandelingen met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot de IMO

1. Inleiding

Aangezien de Gemeenschap steeds grotere bevoegdheden krijgt op het vlak van de veiligheid bij het zeevervoer lijkt het moment gekomen om het lidmaatschap van de Europese Gemeenschap bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) te overwegen. De versterking van de communautaire deelname is immers noodzakelijk geworden om inbreuken van de lidstaten op hun communautaire verplichtingen te voorkomen en de coherentie van het standpunt van de Gemeenschap te waarborgen.

Een en ander impliceert wel dat het Verdrag van Genève van 1948 tot oprichting van de IMO (zie bijlage II) moet worden gewijzigd en dat twee derde van de 160 in de Vergadering vertegenwoordigde staten de toetreding moeten goedkeuren en ratificeren. Aangezien de IMO-procedures zeer log zijn en dit proces verscheidene jaren zal vergen [9] is het noodzakelijk een overgangsregeling uit te werken met het oog op een verbetering van de interne communautaire procedures voor de coördinatie van de standpunten binnen de IMO en de positie van de Commissie binnen de IMO te versterken.

[9] Het ratificatie-proces van een IMO-verdrag duurt gemiddelt 8 tot 10 jaar.

Zoals de Commissie onderstreept in haar witboek van 2001 over "Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010 [10]" "dient aan deze situatie snel een einde te komen door de toetreding van de Gemeenschap tot de intergouvernementele organisaties die voorschriften voor het vervoer vaststellen, zodat de dertig leden van de uitgebreide Unie niet alleen met één mond spreken maar ook invloed krijgen op het beleid van deze organisaties en dat kunnen sturen in de richting van een internationaal transportsysteem dat is gebaseerd op de beginselen van duurzame ontwikkeling." De Commissie preciseert dat de Europese Unie haar capaciteit om op internationaal niveau op te treden moet versterken zodat zij met één stem kan spreken om haar belangen op sociaal, industrieel en milieugebied te verdedigen.

[10] COM(2001) 370 van 12.09.2001, blz. 106-107.

Dienovereenkomstig, beveelt de Commissie de Raad de aan:

- haar te machtigen onderhandelingen te voeren over de voorwaarden voor toetreding van de Gemeenschap tot de IMO, overeenkomstig de bepalingen van artikel 300 van het Verdrag;

- de hierbijgevoegde onderhandelingsrichtsnoeren goed te keuren. Voorts beveelt de Commissie de Raad aan de lidstaten te verzoeken haar actie met het oog op het bereiken van haar doelstellingen te ondersteunen overeenkomstig artikel 10 van het Verdrag.

2. De communautaire bevoegdheden en belangen in de aangelegenheden waarmee de IMO zich bezighoudt

De problematiek i.v.m. de bevoegdheden berust op het feit dat de communautaire wetsteksten inzake de veiligheid op zee niet alle dezelfde mate van harmonisatie kennen. In sommige teksten worden minimumnormen vastgesteld, in andere maximumnormen terwijl weer andere inhoudelijk een meer hybride karakter vertonen.

Het komt er dus op aan om oplossingen te zoeken die gebaseerd zijn op de communautaire praktijk en de jurisprudentie van het Hof van Justitie op het gebied van de buitenlandse betrekkingen van de Gemeenschap.

De Gemeenschap is bevoegd voor een groot aantal terreinen die direct of indirect verband houden met de veiligheid in het vervoer over zee en het voorkomen van zeeverontreiniging door schepen. Haar bevoegdheden zijn effectief geworden met de inwerkingtreding van talrijke bindende instrumenten (verordeningen en richtlijnen), bij de goedkeuring waarvan is uitgegaan van resoluties, aanbevelingen en overeenkomsten van de IMO.

Deze wetgeving heeft hoofdzakelijk ten doel een geharmoniseerde en coherente uitvoering te verzekeren van de internationale voorschriften in de gehele Gemeenschap, met betrekking tot alle vervoer, internationaal of nationaal [11], en alle vaartuigen, ongeacht welke vlag zij voeren, op weg naar een bij de Gemeenschap aangesloten vlaggenstaat.

[11] In de Gemeenschap is er geen reden om een onderscheid te maken tussen internationaal en intracommunautair zeevervoer.

Deze bevoegdheden situeren zich, bijvoorbeeld, op de volgende gebieden (zie bijlage I):

- vaststelling en tenuitvoerlegging van criteria en technische normen waarvan de goedkeuring door de lidstaten verplicht is, met name op het vlak van scheepsuitrustingen;

- vaststelling van veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen;

- toepassing, door de havenstaat, van de internationale normen inzake de veiligheid op zee, de preventie van verontreiniging en levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden aan boord van schepen, schepen die havens van de Gemeenschap aandoen of wateren bevaren die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen;

- vaststelling van geharmoniseerde regels tussen de lidstaten, ten behoeve van hun scheepvaartinspecties en classificatiemaatschappijen;

Voor al deze en in de toekomst nog vast te stellen regels [12] is het van belang de samenhang tussen dit terrein en de overige beleidsterreinen van de Europese Gemeenschap te bewaren, voornamelijk de samenhang met de doelstellingen van de interne markt en van het milieubeleid.

[12] De goedgekeurde voorstellen van het Erika I -pakket (de door de havenstaat uitgevoerde controles; de regeling betreffende de classificatiemaatschappijen; het uit de vaart nemen van oude enkelwandige tankschepen) en die van het Erika II-pakket die nog ter tafel liggen (het communautaire systeem voor het volgen, het controleren van en de verschaffing van informatie over het zeevervoer; het Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie in de Europese wateren en vooral de oprichting van een Europees agentschap voor de veiligheid op zee).

Het is aan de Europese Gemeenschap, als bewaakster van de verdragen, om te waken over deze samenhang en haar de positie te geven die haar op de internationale scène toekomt.

3. De toetreding van de Europese Gemeenschap

3.1. De status van de Europese Commissie

Het Verdrag van Genève erkent slechts het lidmaatschap van staten. Politiek gezien wordt het zowel voor de lidstaten als voor derde landen absoluut noodzakelijk op te helderen hoe het lidmaatschap van de Gemeenschap juridisch moet worden opgevat. De structuren van de IMO erkennen immers niet het bestaan van organisaties voor economische integratie. Niettemin geniet de Europese Commissie de status van waarnemer sedert de ondertekening van een overeenkomst voor samenwerking tussen de Commissie en de IMCO (voorloper van de IMO) op 28 juni 1974. Het is dus niet de Europese Gemeenschap, maar de Commissie die over deze status beschikt (zie bijlage III).

Sinds 1994, ontvangt de Commissie alle discussiedocumenten van de IMO-organen [13] en neemt zij deel aan alle vergaderingen van de comités en sub-comités die zij van communautair belang acht. Deze comités zijn bevoegd voor het wijzigen en amenderen, per stilzwijgende procedure, van de technische bijlagen van de in IMO-verband gesloten overeenkomsten.

[13] De Commissie neemt deel aan 4 van de voornaamste comités: Comité voor veiligheid op zee (MSC), Comité voor de bescherming van het zeemilieu (MEPC), Comité voor technische samenwerking (CTC) en het Juridisch Comité (LC).

Te dien einde coördineert de Commissie, naar behoefte, de gemeenschappelijke of op elkaar afgestemde standpunten van de lidstaten in de marge van de vergaderingen van deze comités onder auspiciën van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad waarneemt.

Deze standpunten worden mondeling gepresenteerd tijdens de debatten van de IMO-organen. Hierbij spreken een aantal lidstaten voor zich of als groep. [14]

[14] Tot voor kort was het zo dat als de Commissie van de lidstaat die het voorzitterschap waarneemt zich namens de 15 lidstaten uitsprak, er soms mondelinge tegenspraak van derde landen kwam.

3.1.1 De huidige leemten

Het beginsel van de communautaire coördinatie dateert al van 1994, maar in de praktijk is dit niet altijd toereikend gebleken en heeft de toepassing ervan wanklanken doen ontstaan, voornamelijk als gevolg van het gebrek aan communicatie binnen de nationale delegaties. In het witboek wordt hierover opgemerkt dat de lidstaten (binnen de Organisatie) niet altijd een samenhangend standpunt innemen ten opzichte van hetgeen op communautair niveau is overeengekomen.

Bovendien moet hier in het kort op de zwakke punten van de huidige waarnemersstatus worden gewezen:

Met haar waarnemersstatus kan de Commissie niet:

- rechtstreeks onderhandelen, zelfs niet wanneer de vraagstukken in kwestie terreinen betreffen waarop de Gemeenschap haar wetgeving heeft geharmoniseerd;

- namens de 15 lidstaten spreken; momenteel worden bij stemmingen alleen lidstaten die zich uitspreken als voor- of tegenstemmers geregistreerd. Zij nemen altijd individueel aan de stemmingen deel;

- nuttig van de communautaire coördinatie gebruik maken, waarbij er altijd het gevaar is dat de door de lidstaten ingenomen standpunten enigszins afwijken van wat er in het kader van de communautaire coördinatie is besloten;

- een concrete en zichtbare bijdrage leveren aan het communautaire beleid voor veiligheid op zee.

Bovendien maakt de status van waarnemer de deelname van de Gemeenschap aan onderhandelingen over internationale verdragen bijzonder moeilijk, waardoor de Gemeenschap steeds waakzaam moet zijn en loggere procedures moet uitwerken, zowel intern als binnen de IMO-structuren, terwijl nochtans de Gemeenschap op een deelname aanspraak zou kunnen maken.

3.1.2 Evoluerende bevoegdheden

Op vrij korte tijd heeft het communautaire acquis zich sterk ontwikkeld en het tempo van uitbreiding van de bevoegdheden blijft hoog. Zo zijn de voorschriften van het Erika I-pakket onlangs in werking getreden, terwijl die van het Erika II-pakket snel zullen volgen.

Andere voorstellen die momenteel worden behandeld in het kader van het werkprogramma van de Commissie, zoals de versterking van de communautaire regels voor passagiersschepen of op het gebied van het milieu, en de daarmee verband houdende internationale instrumenten zijn stuk voor stuk bevoegdheden die een internationale stellingname, met name binnen de IMO, wettigen.

3.2. De toegevoegde waarde van het communautaire lidmaatschap

De toetreding van de Gemeenschap maakt het mogelijk de hierboven beschreven leemten en problemen met betrekking tot de problemen van de deelname van de Gemeenschap aan de werkzaamheden van de IMO en vertegenwoordiging van de Gemeenschap binnen de IMO te remediëren.

3.2.1 De toegevoegde waarde op het internationale toneel

De IMO is en blijft weliswaar het meest geschikte forum om internationale normen voor de veiligheid van schepen en de preventie van verontreiniging door schepen vast te stellen, maar het communautaire rechtssysteem met zijn bindende karakter blijkt zeer doeltreffend te zijn voor de tenuitvoerlegging van deze normen.

Deze samenhang tussen 15 en later, na de uitbreiding, een dertigtal lidstaten, moet logischerwijze op het internationale toneel tot uiting komen.

Het economische plaatje ziet er als volgt uit: de vloten van de lidstaten vertegenwoordigen momenteel 12% van de tonnage in de wereld; na de uitbreiding wordt dit 22%. Men heeft kunnen vaststellen dat het Europa van de 15 30% va de wereldvloot financieel controleert en dat het zeevervoer van en naar havens van de Gemeenschap 30% van het vervoer in de wereld uitmaakt.

Wanneer de Gemeenschap de IMO-normen in haar regelgeving verwerkt, zullen deze voor de vloten van de lidstaten gevolgen hebben, maar vaak ook voor die derde landen welke, voornamelijk op inspectiegebied, met de lidstaten handelsbetrekkingen onderhouden.

Deze derde landen kunnen een zo belangrijke markt als de Europese moeilijk economisch negeren en zullen zich zo veel mogelijk met het in deze wereldregio gangbare handelsstelsel vertrouwd moeten maken en zich zo veel mogelijk hierop moeten afstemmen. De door de Gemeenschap, met in achtneming van de IMO-regeling, opgelegde veiligheidsvoorschriften worden de facto stukje bij beetje een praktijknorm voor alle schepen die de Europese wateren bevaren.

Deze toegevoegde waarde zou dan ook, onverlet de wijze waarop de bevoegdheden zich ontwikkelen, een passender status voor de Gemeenschap moeten opleveren.

Op sommige gebieden brengen de verordeningen en richtlijnen een volledige harmonisatie tussen de lidstaten tot stand en krijgt de Europese Gemeenschap een exclusieve bevoegdheid. Dientengevolge, zou de Europese Gemeenschap haar bevoegdheden rechtstreeks bij de IMO [15] moeten kunnen uitoefenen.

[15] Zij bijlage I.

3.2.2 De voorwaarde voor toetreding van de Europese Gemeenschap

Wanneer de toetreding een feit is, moeten de manier van stemmen van de Commissie en van de lidstaten, alsmede de voor hen te volgen procedure op de mate van harmonisatie van de bevoegdheden worden afgestemd.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een volledig geharmoniseerd bevoegdheidsterrein betreft, spreekt en stemt de Commissie namens de 15 lidstaten.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een nationaal bevoegdheids terrein betreft, spreken en stemmen de lidstaten voor zich.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een gedeeld bevoegdheids terrein betreft, en indien een gemeenschappelijk standpunt is bereikt, wordt dit standpunt door het voorzitterschap van de Raad van door de Commissie gepresenteerd. Bij uitblijven van een gemeenschappelijk standpunt, spreken en stemmen de lidstaten voor zich, met inachtneming van artikel 10 van het Verdrag.

3.3. Verzoek om toetreding van de Gemeenschap

Ingevolge het Verdrag van Genève kan een wijziging slechts door de Secretaris-generaal van de IMO aan de leden van de Organisatie worden voorgesteld, en wel zes maanden voordat de Algemene Vergadering plaatsvindt.

Om beter te kunnen illustreren welke etappes allemaal moeten worden doorlopen voordat de Gemeenschap effectief tot de IMO kan toetreden, zij hier nogmaals gewezen op de procedurele regels die gelden voor de toetreding tot en wijziging van het verdrag [16].

[16] Zij bijlage II.

3.3.1 De fasen van de toetreding

Aangezien het Verdrag van Genève uitsluitend voorziet in de toetreding van staten, is de enige manier om als Gemeenschap tot de IMO toe te treden bedoeld verdrag te wijzigen, meer bepaald door er een bepaling in op te nemen waarbij organisaties voor economische en regionale integratie voortaan kunnen toetreden, en door voorts alle relevante door deze wijziging beïnvloede artikelen van het verdrag, inclusief de procedurele regels, aan te passen.

De toetreding van de Europese Gemeenschap moet de volgende fasen doorlopen:

- de Raad machtigt de Commissie om onderhandelingen te openen inzake de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot de IMO, meer bepaald door wijziging van artikel 66 van het Verdrag van Genève waardoor de toetreding van organisaties voor economische en regionale integratie mogelijk wordt;

- de Gemeenschap dient bij de bevoegde instanties van de IMO een verzoek in tot wijziging van het Verdrag van Genève waardoor de toetreding van organisaties voor economische en regionale integratie mogelijk wordt;

- "Twaalf maanden na goedkeuring door twee derde van de leden van de Organisatie, exclusief de geassocieerde leden, wordt elke wijziging voor alle leden van kracht";

- de Commissie neemt een voorstel aan voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Gemeenschap tot de IMO en legt dit aan de Raad voor;

- bij besluit van de Raad wordt de Commissie gemachtigd om tot de IMO toe te treden; de instrumenten van ondertekening en aanvaarding worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties (artikel 71 van het Verdrag van Genève).

- de toetreding van de Gemeenschap gebeurt overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag van Genève, zoals gewijzigd.

3.3.2 De procedurele regels

Om de wijziging goed te keuren moeten twee derde van de aan de Algemene Vergadering van de Organisatie deelnemende leden zich bij de stemming in gunstige zin uitspreken en de verdragswijziging ratificeren. De wijziging wordt geacht te zijn aangenomen wanneer twee derde van de leden van de IMO, oftewel 106 staten van de 160, deze wijziging formeel hebben aanvaard [17]. De wijziging wordt twaalf maanden na de kennisgeving van de laatste ratificatie [18] van kracht.

[17] Waarvan men theoretisch de lidstaten, de EVA-landen en sommige kandidaat-lidstaten kan aftrekken.

[18] Artikel 66 van het Verdrag van Genève.

De Algemene Vergadering van de IMO komt om de twee jaar bijeen en de laatste Vergadering heeft in november 2001 plaats, zodat het besluit tot wijziging van het Verdrag zelf kan pas in november 2003 worden goedgekeurd.

Indien de Secretaris-generaal van de IMO weigert een voorstel te doen tot wijziging van het Verdrag zodat de Gemeenschap partij kan worden, is een besluit van de Raad van de IMO nog de enige mogelijkheid om hem zijn standpunt te doen herzien. Deze Raad kan immers alle passende besluiten binnen het kader van de werkingssfeer van de IMO nemen uit hoofde van een algemene machtiging door de Algemene Vergadering van de IMO (Deel IV, artikel 15, sub m) van het verdrag). In de praktijk is artikel 15, sub m), in combinatie met artikel 52, van het verdrag bepalend voor de mogelijkheid van wijziging van het verdrag. Bovendien is voor een besluit van de Raad van de IMO slechts een eenvoudige meerderheid van de aanwezige leden vereist.

Wanneer de Secretaris-generaal van de IMO zou weigeren een voorstel tot wijziging in te dienen, wordt een gezamenlijke actie van de lidstaten binnen de Raad van de IMO vereist.

Gezien de omslachtigheid van de toetredings- en ratificatieprocedure spreekt het hoe dan ook voor zich dat de toetreding van de Gemeenschap meerdere jaren in beslag zal nemen.

4. De overgangsmaatregelen

Uit hoofde van de overgangsmaatregelen wordt een formalisering noodzakelijk van hetgeen bij de communautaire coördinatie in de technische comités en sub-comités van de IMO reeds correct functioneert. Gedurende de duur van de toetredingsprocedure kan een tussentijdse regeling worden gezocht via een gecoördineerde actie in 4 comités van de IMO waarvoor de Gemeenschap over bevoegdheden beschikt.

Tevens moet rekening worden gehouden met de mate van harmonisatie van de bevoegdheden. De harmonisatie van de bevoegdheden is namelijk van nature aan een doorlopende evolutie onderhevig, en de met de communautaire coördinatie in de comités en sub-comités van de IMO ontwikkelde praktijk vormt hiervan een afspiegeling.

Aldus moeten de manier van stemmen van de Commissie en van de lidstaten, alsmede de voor hen te volgen procedure, op de mate van harmonisatie van de bevoegdheden worden afgestemd.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een volledig geharmoniseerd bevoegdheidsterrein betreft, spreekt en stemt de Commissie namens de 15 lidstaten.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een nationaal bevoegdheidsterrein betreft, spreken en stemmen de lidstaten voor zich.

- Wanneer het bij de communautaire coördinatie een gedeeld bevoegdheidsterrein betreft, en indien een gemeenschappelijk standpunt is bereikt, wordt dit standpunt door het voorzitterschap van de Raad gepresenteerd. Bij uitblijven van een gemeenschappelijk standpunt, spreken en stemmen de lidstaten voor zich, met inachtneming van artikel 10 van het verdrag.

Bovendien zou een permanente vertegenwoordiging van de Gemeenschap bij de IMO moeten worden overwogen, aangezien het in verband met de onderhandelingen over de toetreding nodig is dat de Gemeenschap op de een of andere manier beter bij de permanente delegaties van de IMO-lidstaten vertegenwoordigd is.

De toenemende deelname van de Gemeenschap aan de werkzaamheden van de IMO en de natuurlijke evolutie van de regelgeving op het gebied van de veiligheid op zee maken de versterking van de bijdrage van de Gemeenschap aan de ontwikkeling van bedoelde regelgeving noodzakelijk.

Dit zou het bovendien voor de Europese Gemeenschap mogelijk maken om haar verplichtingen op het gebied van haar buitenlandse betrekkingen na te komen en de samenhang van het communautaire standpunt met betrekking tot deze sector te waarborgen.

5. Conclusies

De Europese Gemeenschap moet lid worden van de IMO en de in de Raad vertegenwoordigde lidstaten dienen een gemeenschappelijke aanpak goed te keuren voor de wijziging van deel III en van alle daarmee verband houdende bepalingen van het Verdrag van Genève, zodat organisaties voor economische en regionale integratie ook lid van de IMO kunnen worden.

Aangezien het toetredingsproces verscheidene jaren in beslag zal nemen, is het noodzakelijk een overgangsregeling vast te stellen teneinde de interne procedures van de Gemeenschap voor de coördinatie van de standpunten van de lidstaten binnen de IMO te verbeteren en de vertegenwoordiging van de Commissie binnen die organisatie te versterken.

6. Aanbevelingen

Gezien het voorgaande verzoekt de Commissie de Raad om haar te machtigen namens de Gemeenschap onderhandelingen te openen met de IMO over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag van Genève, om een speciaal comité op te richten dat de Commissie bij deze taak kan bijstaan en om de bijgevoegde onderhandelingsrichtsnoeren goed te keuren.

De in deze aanbeveling opgenomen onderhandelingsrichtsnoeren zijn opgesteld met het oog op het lidmaatschap van de Europese Gemeenschap bij de IMO.

Het statuut van volwaardig lid moet het de Gemeenschap mogelijk maken om op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen en op gelijke voet met de lidstaten van de IMO:

a) haar standpunt te verdedigen bij onderhandelingen of op de vergaderingen van de IMO-instanties;

b) op de gebieden waarop bij stemming moet worden beslist, over een gewogen stemrecht te beschikken dat equivalent is met dat van de in de IMO-instanties vertegenwoordigde lidstaten en dat gebonden is aan de qua buitenlandse betrekkingen geldende bevoegdheden van de Gemeenschap;

c) zich uit eigen naam uit te spreken wat de rechten en plichten betreft inzake de in het kader van de IMO vastgestelde instrumenten.

Overeenkomstig artikel 300 van het EG-Verdrag moeten de onderhandelingen worden gevoerd door de Commissie in overleg met een door de Raad aangewezen speciaal comité. Als leden van de IMO moeten de lidstaten alle steun geven aan de toetreding van de Gemeenschap tot de organisatie.

Wat begrotingskwesties betreft, aangezien de financiële bijdragen van de lidstaten van de Europese Unie een deel van de begroting van de IMO uitmaken, lijkt het niet passend om een extra bijdrage van de Gemeenschap te vergen. De Gemeenschap kan evenwel een oplossing overwegen die geïnspireerd is op haar toetreding tot de FAO, bijvoorbeeld het verstrekken van een bepaald bedrag voor het dekken van de administratieve en andere kosten die door de toetreding tot de IMO worden veroorzaakt (daaronder verstaan dat dit bedrag in geen geval op unilaterale wijze door de IMO kan worden vastgesteld, maar in overleg met de Gemeenschap moet worden bepaald).

Bij deze onderhandelingen moet de vraag betreffende de beste plaats voor de invoering van de bepalingen inzake de toetreding en deelname van de Gemeenschap worden besproken. De IMO kan er de voorkeur aan geven om bepaalde bepalingen in de interne procedurele regels op te nemen. Om redenen van rechtszekerheid van de deelnemingsbepalingen, kan de Gemeenschap er prima facie belang bij hebben ze in het Verdrag zelf op te nemen. Ongeacht de keuze die wordt gemaakt, is het belangrijk dat er een zekere manoeuvreerruimte wordt ingebouwd teneinde te voldoen aan bepaalde IMO-eisen.

De IMO zal waarschijnlijk wensen dat de toetreding van de Gemeenschap wordt geregeld via een algemene bepaling met betrekking tot de toetreding van organisaties voor regionale economische integratie. In dat geval kan de Gemeenschap de IMO voorstellen de definitie te hanteren die is opgenomen in de FAO-statuten.

Zodra het Verdrag van Genève gewijzigd is zal de Commissie op basis van de bereikte resultaten een voorstel indienen voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap.

In de overgangsperiode moeten de procedures betreffende de voorwaarden voor de indiening van het standpunt van de Gemeenschap bij de IMO worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in deel 4.

AANBEVELING

Gezien het voorgaande beveelt de Commissie aan dat:

- de in aanhangsel 1 bij deze aanbeveling opgenomen brief wordt verstuurd naar de Secretaris-generaal van de IMO, waarbij de IMO ervan in kennis wordt gebracht dat de Europese Gemeenschap onderhandelingen wenst te openen met het oog op toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie, het "Verdrag van Genève" genoemd;

- de Raad de Commissie machtigt om met de IMO onderhandelingen te voeren over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag van Genève;

- de Raad een speciaal comité opricht om de Commissie bij deze namens de Gemeenschap te voeren onderhandelingen bij te staan; en

- de Raad de onderhandelingsrichtsnoeren van bijlage 2 bij deze aanbeveling goedkeurt.

BIJLAGE : ONDERHANDELINGSRICHTSNOEREN

Aanhangsel 1

Voorstel voor een aan de Secretaris-generaal van de IMO te richten brief

Excellentie,

Wij hebben de eer U ervan in kennis te stellen dat de Europese Gemeenschap een volwaardig lid wenst te worden van de IMO.

De Europese Gemeenschap heeft de bevoegdheid om maatregelen te nemen op het gebied van de veiligheid en de preventie en monitoring van verontreiniging op zee. Deze bevoegdheid wordt reeds uitgevoerd via een aantal instrumenten op gebieden waarop de IMO werkzaamheden heeft verricht of momenteel verricht.

Als gevolg daarvan is de Gemeenschap steeds meer betrokken bij de werkzaamheden van de IMO. Dit doet de vraag rijzen naar de toetreding van de Gemeenschap tot de IMO. In dat verband is de Europese Gemeenschap van oordeel dat toetreding tot de IMO niet alleen in het voordeel van haarzelf zou zijn, maar ook in dat van de IMO. Door de rechten en verplichtingen te vergemakkelijken die voortvloeien uit zowel het IMO-lidmaatschap als de toetreding tot instrumenten op gebieden waarop de Gemeenschap bevoegd is, worden immers ook de voortgang en de resultaten van de werkzaamheden van de IMO zelf vergemakkelijkt.

Het IMO-Verdrag voorziet evenwel niet in het lidmaatschap van organisaties voor regionale economische integratie. Daarom zouden wij U willen verzoeken om onderhandelingen te openen met het oog op de wijzigingen van het IMO-Verdrag en de andere interne regels welke vereist zijn om de Gemeenschap in staat te stellen lid van de IMO te worden, alsook over de voorwaarden voor het lidmaatschap van de Gemeenschap.

Van de kant van de Gemeenschap zal de Commissie, daarbij bijgestaan door een speciaal comité van de lidstaten, belast worden met het voeren van deze onderhandelingen. De Commissie staat ter beschikking van de IMO om op de vroegste door de IMO gewenste datum vertegenwoordigers van deze organisatie te woord te staan.

Mogen wij U tenslotte ervan verzekeren dat de Gemeenschap haar verbintenis gestand wil doen om ertoe bij te dragen dat de IMO een aantrekkelijk forum voor alle landen ter wereld blijft.

Voor de Commissie

De voorzitter

Voor de Raad van de Europese Unie

De voorzitter

Aanhangsel 2

Onderhandelingsrichtsnoeren met betrekking tot de toetreding tot de IMO

- De Gemeenschap moet de status van volwaardig lid krijgen op gelijke voet met de lidstaten van de IMO.

- Deze status moet deelname van de Gemeenschap aan onderhandelingen en vergaderingen op gelijke voet met staten mogelijk maken.

- Wat het stemrecht betreft, moet de Gemeenschap beschikken over een aantal stemmen dat equivalent is met dat van de lidstaten welke vertegenwoordigd zijn in de relevante IMO-instantie en gebonden is aan de communautaire instrumenten waarop de bevoegdheid voor buitenlandse betrekkingen gebaseerd is.

- De Gemeenschap zal niet bijdragen tot de IMO-begroting. Ingeval dit niet wordt aanvaard of wanneer dit standpunt de aanvaarding van het lidmaatschap van de Gemeenschap door de huidige IMO-leden in het gedrang zou brengen, kan de Gemeenschap in tweede instantie een bepaald bedrag ter beschikking stellen voor de administratieve en andere kosten die haar lidmaatschap voor de IMO veroorzaken. Dit bedrag kan evenwel niet unilateraal door de IMO worden vastgelegd, maar moet in overleg met de Gemeenschap worden bepaald.

- Als volwaardig lid moet de Gemeenschap het recht krijgen toe te treden tot alle toekomstige instrumenten waarover in het kader van de IMO wordt onderhandeld en die onder haar bevoegdheid vallen. De Commissie moet ook nagaan of het mogelijk is om in de interne IMO-regels een bepaling op te nemen welke het voor de Gemeenschap mogelijk maakt om toe te treden tot de bestaande overeenkomsten waartoe de lidstaten kunnen toetreden en die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

- De Commissie moet ernaar streven dat de bepalingen betreffende de toetreding van de Gemeenschap worden opgenomen op de meest geschikte plaats in de interne IMO-regels teneinde de stabiliteit ervan te waarborgen. De noodzaak van stabiliteit van dergelijke regelingen moet echter worden afgewogen tegen eventuele interne IMO-eisen.

- Gedurende de onderhandelingen zal de Commissie zo nodig een definitie voorstellen voor een 'organisatie voor regionale economische integratie' die parallel loopt met de definitie welke is opgenomen in bijlage II van het statuut van de Food and Agriculture Organisation van de Verenigde Naties [19].

[19] "(...) a regional economic integration organisation must be one constituted by sovereign States, a majority van which are Member Nations van the Organisation, and to which its Member States have transferred competence over a range van matters within the purview van the Organisation, including the authority to make decisions binding on its Member States in respect van those matters".

BIJLAGE I

Voor de werkzaamheden van de IMO relevante communautaire wetgeving

1) Vastgestelde wetgeving

- Verordening (EEG) nr. 613/91 van de Raad van 4 maart 1991 betreffende overdracht van schepen tussen nationale registers binnen de Gemeenschap (PB L 68 van 15.3.1991, blz. 1), als gewijzigd

- Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen (PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19)

- Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad van 21 november 1994 betreffende de tenuitvoerlegging van de IMO-resolutie A 747(18) inzake de toepassing van tonnagemeting op de ballastruimten in tankers met gescheiden ballasttanks (PB L 319 van 12.12.1994,blz. 1)

- Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeen schappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instantie (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20)

- Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1)

- Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad van 8 december 1995 betreffende een veiligheidsbeleid voor ro-ro-passagiersschepen (PB L 320 van 30.12.1995, blz. 14)

- Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen - Bijlage A2 (PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25)

- Richtlijn 97/70/EG van de Raad van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt (PB L 34 van 9.2.1998, blz. 1)

- Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheids voorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1)

- Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35)

- Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PB L 138 van 1.6.1999, blz. 1)

- Richtlijn 1999/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de handhaving van de bepalingen inzake de arbeidstijd van zeevarenden aan boord van schepen die havens in de Gemeenschap aandoen (PB L 14 van 20.1.2000, blz. 29)

- Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheeps afval en ladingresiduen (PB L 332 van 28/12/2000 blz. 81-89)

- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.01.2001 p.1)

- Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PB L 136 van 18.5.2001, blz. 17)

- Richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen (PB C 311 van 16.1.2002, blz. 13)

2) Voorgestelde wetgeving

- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het comité maritieme veiligheid en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 276)

- Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme veiligheid en preventie van verontreiniging door schepen (PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 280)

- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versnelde invoering van eisen inzake dubbelwandige uitvoering of gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen (PB C 212 E van 25.7.2000, blz. 121)

- Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een communautair monitoring-, controle- en informatiesysteem voor het zeeverkeer (PB C 120 E van 24.4.2001, blz. 67)

- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie in de Europese wateren en daarmee samenhangende maatregelen (PB C 120 E van 24.4.2001, blz. 79)

- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart (PB C 120 E van 24.4.2001, blz. 83)

BIJLAGE II

De Internationale Maritieme Organisatie

De IMO is een gespecialiseerde organisatie van de VN. Zij is opgericht bij het Verdrag van Genève van 1948 en zetelt in Londen. De IMO is bevoegd voor vraagstukken i.v.m. de veiligheid op zee en de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door schepen.

De IMO bereidt diplomatieke conferenties voor met het oog op de goedkeuring van nieuwe regels (overeenkomsten/protocols) inzake de veiligheid op zee en ter bescherming van het zeemilieu en keurt op deze gebieden aanbevelingen goed in de vorm van resoluties. Deze resoluties zijn (uitzonderingen daargelaten) van niet-dwingende aard.

De voornaamste organen van de IMO zijn de Vergadering, welke om de 2 jaar bijeenkomt (22ste zitting medio november 2001), het Comité voor de veiligheid op zee (MSC), het Comité voor de bescherming van het zeemilieu (MEPC), het Juridisch Comité en het Technisch Comité. Door een aantal sub-comités worden besluiten voorbereid. De Raad, bestaande uit een veertigtal tijdens de Vergadering gekozen leden, bestuurt de organisatie.

De voornaamste woordvoerder van de IMO is de Secretaris-generaal, de heer William O'Neil (Canada) ;

De IMO telt 160 effectieve leden waaronder alle lidstaten en kandidaat-lidstaten. Deze landen vertegenwoordigen ongeveer 25% van de totale tonnage in de wereld.

De IMO is depositaris van een groot aantal bestaande overeenkomsten, in het bijzonder van SOLAS, MARPOL en STCW. Krachtens deze overeenkomsten hebben het MSC en het MEPC beslissingsbevoegdheid (mogelijkheid tot amenderen). Hiertoe nemen deze comités dwingende resoluties aan. Met deze resoluties worden overeenkomsten en protocols gewijzigd, waarop de wijzigingen na stilzwijgende aanvaarding van kracht worden.

BIJLAGE III

De status van de Commissie bij de IMO

De Gemeenschap is als zodanig niet bij de IMO vertegenwoordigd en is geen partij bij enigerlei door de IMO beheerde overeenkomsten. Alleen staten hebben het recht lid van de organisatie te worden. Wat internationale organisaties aangaat, voorziet het Verdrag alleen in betrekkingen op basis van samenwerking. Het bevat geen bepalingen ten aanzien van regionale organisaties voor economische integratie. Daarom beschikt alleen de Commissie over de status van waarnemer, en dit sinds 1974.

Na een briefwisseling tussen de heer Ortoli, de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie en de heer Srivastava, secretaris-generaal van de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie (OMCI, voorloper van de IMO), is op 28 juni 1974 een samenwerkingsakkoord gesloten.

Dit akkoord voorzag in:

- wederzijdse raadpleging over zaken van gemeenschappelijk belang;

- een uitwisseling van informatie over met name voorgenomen projecten en de werkprogramma's;

Gezien de grote vrijheid van handelen welke de staten aan de overeenkomsten en resoluties ontlenen, heeft de Gemeenschap minstens een tiental richtlijnen en verordeningen goedgekeurd, welke direct of indirect op instrumenten (overeenkomsten of resoluties) van de IMO gebaseerd zijn.

Deze wetgeving heeft ten doel een geharmoniseerde en coherente toepassing te verzekeren van de internationale regels in de gehele Gemeenschap op alle vervoer, zowel internationaal als intracommunautair.

Op deze wijze is een soort gemengde bevoegdheid ontstaan en de Raad heeft in 1994 een pragmatische benadering voor de coördinatie vastgesteld om deze bevoegdheid uit te kunnen oefenen.

BIJLAGE IV

De procedurele regels van de IMO

Deel I. Doel van de organisatie

Artikel 1

De Organisatie heeft tot doel:

(a) de nodige instrumenten te verschaffen voor de samenwerking tussen regeringen op het gebied van overheidsregelgeving en -praktijken met betrekking tot allerlei technische aangelegenheden die van belang zijn voor de internationale commerciële scheepvaart; enz.

Deel III. Lidmaatschap

Artikel 4

Het lidmaatschap van de organisatie staat open voor alle staten...

Artikel 7

Een staat die niet gerechtigd is om op grond van artikel 5 of 6 lid te worden, mag het lidmaatschap via de Secretaris-generaal van de Organisatie aanvragen en moet als lid worden toegelaten wanneer hij partij bij het Verdrag wordt, zulks in overeenstemming met het bepaalde in artikel 71, enz.

Deel V. De Vergadering

Artikel 15

De Vergadering heeft tot taak:

(m) De Raad te machtigen alle beslissingen te overwegen of te nemen die tot de bevoegdheid van de organisatie behoren (...)

Deel XI. Het Secretariaat

Artikel 52

Het Secretariaat-generaal vervult alle hem krachtens het Verdrag, de Vergadering of de Raad toevertrouwde functies.

Deel XV. Betrekkingen met de Verenigde Naties en andere organisaties

Artikel 61

De Organisatie mag, wanneer het zaken betreft die onder haar bevoegdheid vallen, samenwerken met andere intergouvernementele organisaties welke geen gespecialiseerde instellingen van de Verenigde Naties zijn, maar wier belangen en activiteiten raakvlakken met de doelstellingen van de Organisatie hebben.

Artikel 63

Behoudens goedkeuring door een meerderheid van twee derde van de Vergadering, mag de Organisatie van enigerlei andere internationale, gouvernementele van non-gouvernementele organisatie die functies, middelen en verplichtingen overnemen welke binnen de bevoegdheid van de Organisatie vallen op grond van internationale overeenkomsten van wederzijds aanvaardbare regelingen zoals deze door de bevoegde autoriteiten van de respectieve organisaties zijn aangegaan. Evenzo mag de organisatie administratieve functies overnemen welke onder haar bevoegdheid vallen en welke uit hoofde van een internationaal instrument aan een regering zijn toevertrouwd.

Deel XVII. Wijzigingen

Artikel 66

De teksten van voorgestelde wijzigingen op het Verdrag worden, ten minste zes maanden voor de bespreking ervan door de Vergadering door de Secretaris-generaal aan de leden voorgelegd. Twaalf maanden na goedkeuring door twee derde van de leden van de Organisatie, exclusief de geassocieerde leden, wordt elke wijziging voor alle leden van kracht. Indien binnen de eerste 60 dagen van deze periode van twaalf maanden een lid aankondigt zich naar aanleiding van een wijziging uit de Organisatie te zullen terugtrekken, zal deze terugtrekking, niettegenstaande het bepaalde in artikel 73 van het Verdrag, effectief worden op de dag waarop de bewuste wijziging van kracht wordt.

Artikel 67

Een overeenkomstig artikel 66 goedgekeurde wijziging wordt gedeponeerd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die onverwijld een afschrift van de wijziging aan alle leden doet toekomen.

Artikel 68

Een verklaring van aanvaarding uit hoofde van artikel 66 geschiedt in de vorm van een aan de Secretaris-generaal mede te delen instrument, dat bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties wordt gedeponeerd. De Secretaris-generaal stelt alle leden in kennis van de ontvangst van een dergelijk instrument en van de datum waarop de wijziging van kracht wordt."

FINANCIEEL MEMORANDUM

Beleidsgebied(en): Zeevervoer

Activiteit(en): Lidmaatschap van de IMO

Benaming van de actie: Vertegenwoordiger van de Commissie bij de IMO

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) EN OMSCHRIJVING(EN)

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1 Totale toewijzing voor de actie (Deel B): miljoen EUR aan vastleggingen: geen

2.2 Duur: Begin in 2003, voor onbepaalde duur

2.3 Meerjarenraming van de uitgaven:

a) Tijdschema voor de vastleggings- en betalingskredieten (financiële steun) (zie punt 6.1.1) geen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 6.1.2) geen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (zie de punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

|X| Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering

| | Dit voorstel vergt een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten

| | Inclusief in voorkomend geval een beroep op de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord

2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten:

|X| Geen enkele financiële implicatie

OF

| | Financiële gevolgen - De gevolgen voor de ontvangsten zijn als volgt:

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGRONDSLAG

artikel 302 (ex-artikel 229)

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1 Doel van het communautaire optreden

5.1.1 Doelstellingen

De steeds grotere betrokkenheid van de Gemeenschap bij zaken die in het kader van de IMO worden behandeld, en de daaruit voortvloeiende ontwikkeling van interne Gemeenschapsregels maken een versterking noodzakelijk van de deelname aan de IMO, die internationale regels op het gebied van het zeevervoer vaststelt. Op die manier zal de Gemeenschap kunnen voldoen aan haar verplichtingen met betrekking tot haar externe bevoegdheid, en de samenhang tussen communautair en internationaal recht in deze economisch zo belangrijke sector waarborgen.

In het onlangs gepubliceerde witboek "Europees vervoerbeleid voor het jaar 2010: tijd om te kiezen", stelt de Commissie dat de huidige situatie zo snel mogelijk moet worden verbeterd door de Gemeenschap te laten toetreden tot de IMO, "zodat de dertig leden van de uitgebreide Unie niet alleen met één stem spreken maar ook invloed krijgen op het beleid van deze organisaties en dat kunnen sturen in de richting van het algemeen belang en een duurzame ontwikkeling."

Aan het lidmaatschap is voor de Gemeenschap geen bijdrage aan de IMO-begroting verbonden.

Aangezien de Gemeenschap echter pas tot de IMO zal kunnen toetreden nadat de wijziging van het desbetreffende verdrag is geratificeerd door het benodigde aantal lidstaten van de organisatie, valt te verwachten dat de hele procedure veel tijd zal gaan kosten. De Commissie zal daarom tegelijk met de onderhandelingen over het lidmaatschap ook de vertegenwoordiging doeltreffender maken, door de benoeming van een permanente vertegenwoordiger in Londen. De vertegenwoordiging zal bestaan uit één ambtenaar, die permanent gevestigd is in de vertegenwoordiging van de Commissie te Londen, en één secretaris, eveneens gevestigd te Londen. De aan deze personele invulling verbonden kosten zijn de enige die in het kader van de aanvraag voor lidmaatschap van de IMO gevolgen hebben voor de begroting.

5.1.2 Getroffen maatregelen voor de evaluatie ex ante

Gelet op de seeds grotere behoefte aan hechte relaties met de andere partijen bij de IMO en de vertegenwoordigers van de sector, en gelet op de ervaring die is opgedaan met een permanent te Londen gestationeerde ambtenaar die de zaken op IMO-niveau volgt, is duidelijk dat er behoefte aan deze posten bestaat. Tegen de achtergrond van de onderhandelingen over het IMO-lidmaatschap, waarvoor in het Witboek over het Europees vervoerbeleid en in deze mededeling wordt gepleit, zal de noodzaak van een dergelijke vertegenwoordiging nog duidelijker worden. DG TREN/G is verantwoordelijk voor het toezicht op het jaarlijks werkprogramma en de resultaten van de vertegenwoordiging.

5.1.3 Naar aanleiding van de evaluatie ex post getroffen maatregelen

De meerwaarde van een permanente vertegenwoordiging bij de IMO in London zal regelmatig worden geëvalueerd in het licht van de toegewezen taken en werkprogramma's.

5.2 Overwogen maatregelen en wijze waarop financiële steun wordt verleend

- de doelgroep(en) (indien mogelijk aantal begunstigden vermelden);

De voorgestelde actie is in het belang van zowel de Commissie als de partijen bij de IMO en de vertegenwoordigers van de sector, omdat een hechte samenwerking tussen de verschillende betrokken erdoor wordt bevorderd.

- de specifieke (kwantificeerbare) doelstellingen voor de programmeringsperiode;

Benoeming van een vertegenwoordiger van de Commissie bij de Internationale Maritieme Organisatie en voorzien in de nodige secretariële ondersteuning.

- de concrete maatregelen die moeten worden genomen om de actie ten uitvoer te leggen;

Onderhandelingen over de mogelijkheden om de vertegenwoordiger van de Commissie bij de IMO onder te brengen in het kantoor van de delegatie van de Commissie in Londen (kantoorruimte).

- de directe resultaten van elke actie;

De lange-termijndoelstelling, namelijk de toetreding van de Gemeenschap tot de IMO, is geen direct resultaat. De voordelen van een permanente vertegenwoordiging (zie 5.1) zullen daarentegen direct merkbaar zijn.

- de verwachte resultaten die een oplossing bieden voor behoeften of problemen;

Door de actie wordt het probleem van de huidige ondervertegenwoordiging van de Commissie bij de IMO opgelost, en wordt een substantiële meerwaarde verleend aan de werkzaamheden van de Commissie in Brussel, doordat de noodzaak van voortdurende dienstreizen naar de IMO wordt verkleind.

Tevens moet informatie worden verstrekt over de regelingen voor de financiële steun (tijdschema en vorm van de vereiste financiële steun).

Voor de vestiging van een vertegenwoordiger van de Commissie bij de IMO en een secretaris zijn begrotingsmiddelen uit hoofde van Deel A van de begroting vereist.

5.3 Tenuitvoerlegging

Voor de voorgestelde vertegenwoordiging moeten twee functionarissen in vaste dienst worden aangesteld(één A-ambtenaar en één C-ambtenaar).

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1 Totale financiële gevolgen voor deel B - (voor de gehele programmeringsperiode): geen

6.1.1 Financiële steun

Geen

6.1.2. Technische en administratieve bijstand, ondersteuningsuitgaven en IT-uitgaven (vastleggingskredieten): geen

6.2 Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode): geen

Vastleggingen in miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1 Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de maatregel voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

De noodzakelijke personele en administratieve middelen worden gedekt binnen de toewijzing voor het met het beheer belaste DG in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure.

I. Jaarlijks totaal (7.2 + 7.3): 197 270EUR

II. Duur van de actie: onbepaald

III. Totale kosten van de maatregel (I x II): n.v.t. //

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

8.1. Follow-up-systeem: Niet van toepassing

8.2. Werkwijze en frequentie van de geplande evaluatie: Niet van toepassing

9. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN FRAUDE: Niet van toepassing