52002PC0530

Voorstel voor een Richtkijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (Voor de EER relevante tekst) (gecodificeerde versie) /* COM/2002/0530 def. - COD 2002/0231 */


Voorstel voor een RICHTLBN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (Voor de EER relevante tekst) (gecodificeerde versie)

Voorstel voor een RICHTLBN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelCke en bestuursrechtelCke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktCken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (Voor de EER relevante tekst) (gecodificeerde versie)

TOELICHTING

1. In de context van het "Europa van de Burgers" acht de Commissie vereenvoudiging en duidelijkheid van het Gemeenschapsrecht van groot belang teneinde dit voor de burgers toegankelijker en begrijpelijker te maken. Zo krijgen de burgers nieuwe mogelijkheden en specifieke rechten waarop zij zich kunnen beroepen.

Dit doel kan echter niet worden bereikt zolang de voorschriften te talrijk zijn en, nadat zij herhaaldelijk ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspronkelijke besluit, gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn. Om dan na te gaan welke voorschriften van kracht zijn, vergt zoekwerk en vergelijking van een groot aantal besluiten.

Codificatie van dikwijls gewijzigde voorschriften leidt dan ook tot duidelijkheid en doorzichtigheid van het Gemeenschapsrecht.

2. Bij haar besluit van 1 april 1987 heeft de Commissie haar diensten opgedragen[1]25 over te gaan tot de codificatie van besluiten uiterlijk nadat zij voor de tiende maal zijn gewijzigd, en zij heeft er daarbij op gewezen dat dit een minimumregel is, omdat terwille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving haar diensten zouden moeten trachten de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met kortere tussenpozen te codificeren.

[1] COM(1987) 868 PV.

3. De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh, die in december 1992 plaats had, hebben de absolute noodzaak ervan bevestigd [2]26 door het belang te onderstrepen van de codificatie die "rechtszekerheid verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is".

[2] Zie Bijlage 3 bij Deel A van deze conclusies.

Bij deze codificatie moet het normale wetgevingsproces van de Gemeenschap integraal in acht worden genomen.

Aangezien bij de codificatie geen enkele inhoudelijke wijziging in de betrokken wetteksten mag worden aangebracht, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij het interinstitutioneel akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode voor een officiële codificatie van wetteksten overeengekomen.

4. Dit voorstel heeft ten doel [3]27 de codificatie van Richtlijn 87/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen: de nieuwe richtlijn zal de verschillende richtlijnen vervangen waarop de codificatie betrekking heeft [4]28; zij raakt niet aan de inhoud van de gecodificeerde teksten en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en er slechts de formele wijzigingen in aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

[3] Uitgevoerd overeenkomstig de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad Codificatie van het Acquis communautaire, COM(2001) 645 definitief.

[4] Bijlage II, deel A, bij dit voorstel.

5 Het hierbij voorliggende voorstel voor een codificatie is opgesteld uitgaande van een voorafgaande consolidatie van de tekst, in alle officiële talen, van Richtlijn 87/18/EEG en de wijzigingsbesluiten ervan door middel van het gegevensverwerkend systeem van het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen. Alhoewel de artikelen werden hernummerd, wordt de correlatie tussen de oude en nieuwe nummering getoond in de concordantietabel die in bijlage III bij de gecodificeerde richtlijn is opgenomen.

ê 87/18/EEG

Voorstel voor een RICHTLBN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelCijke en bestuursrechtelCijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktCijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

ê 87/18/EEG (aangepast)

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [5]29,

[5] PB C & van &, blz. &

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [6]30,

[6] PB C & van &, blz. &

Overwegende hetgeen volgt:

ê (1) Richtlijn 87/18/EEG van de Raad van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelCijke en bestuursrechtelCijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktCijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen [7]31 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd [8]32. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

[7] PB L 15 van 17.1.1987, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/11/EG van de Commissie (PB L 77 van 23. 3. 1999, blz. 8).

[8] Zie bijlage II, deel A.

ê 87/18/EEG, overweging (1)

(2) BCij RichtlCijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelCijke en bestuursrechtelCijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlCijke stoffen [9]33, wordt de uitvoering van tests op chemische stoffen verplicht gesteld, ten einde evaluatie van eventuele risico's ervan voor mens en milieu mogelCijk te maken.

[9] PB 196 van 16. 8. 1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).

ê 87/18/EEG, overweging (3) (aangepast)

(3) Wanneer de actieve bestanddelen van bestrCijdingsmiddelen aan tests worden onderworpen, geschiedt dit volgens RichtlCijn 67/548/EEG.

ê 87/18/EEG, overweging (2) (aangepast)

(4) RichtlCijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik [10] [9 [8 [7 [6 [5 [4 [3 [2 [1] en RichtlCijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik [11] [10 [9 [8 [7 [6 [5 [4 [3 [2 [1] schrCijven voor dat niet-klinische tests op farmaceutische producten moeten worden verricht volgens de beginselen van goede laboratoriumpraktCijken (GLP) die in de Gemeenschap voor chemische stoffen van kracht zCijn, waarvan de naleving ook door andere communautaire wetgeving wordt voorgeschreven.

[1] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[2] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[3] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[4] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[5] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[6] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[7] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[8] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[9] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.[10] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

[1] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[2] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[3] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[4] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[5] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[6] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[7] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[8] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[9] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[10] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.[11] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

ê 87/18/EEG, overweging (4)

(5) De te volgen methoden voor uitvoering van deze tests worden aangegeven in bCijlage V bij RichtlCijn 67/548/EEG.

ê 87/18/EEG, overweging (5)

(6) Het is noodzakelCijk de beginselen van GLP toe te passen voor de uitvoering van de bCij RichtlCijn 67/548/EEG vastgestelde tests, opdat de resultaten van deze tests van hoge kwaliteit en onderling vergelCijkbaar zCijn.

ê 87/18/EEG, overweging (7)

(7) De voor uitvoering van de tests bestemde middelen mogen niet worden verspild door herhaling van tests, als gevolg van verschillende laboratoriumpraktCijken in de lidstaten.

ê 87/18/EEG, overweging (8)

è1 1999/11/EG, overweging (1) (aangepast)

(8) De Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft op 12 mei 1981 een besluit genomen inzake de wederzCijdse erkenning van de gegevens voor de evaluatie van chemische producten; hCij heeft op 26 juli 1983 een aanbeveling gedaan inzake de erkenning van het in overeenstemming brengen met de GLP; è1 de beginselen van GLP werden gewijzigd bij Besluit van de OESO-Raad [C(97)186(Final)]. ç

ê 87/18/EEG, overweging (9)

(9) Met het oog op de dierenbescherming is het noodzakelCijk het aantal proeven op dieren te beperken; de onderlinge erkenning van de op basis van uniforme en erkende methoden verkregen testresultaten is een wezenlCijke voorwaarde voor de beperking van het aantal proeven op dit gebied.

ê 87/18/EEG, overweging (10)

(10) Er dient een procedure te worden ingevoerd die het mogelCijk maakt de beginselen van GLP snel aan te passen.

ê (11) Deze richtlijn dient geen afbreuk te doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage II, deel B, vermelde termijnen voor omzetting van de richtlijnen betreft,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLBN VASTGESTELD:

ê 87/18/EEG, art. 1

Artikel 1

ê 1999/11/EG, art. 1 (aangepast)

1. De lidstaten treffen alle maatregelen die nodig zCijn om ervoor te zorgen dat de laboratoria die tests op chemische stoffen verrichten overeenkomstig RichtlCijn 67/548/EEG, handelen in overeenstemming met de beginselen van goede laboratoriumpraktCijken (GLP) omschreven in bCijlage I bij deze richtlCijn.

ê 87/18/EEG, art. 1, lid 2

2. Indien andere communautaire maatregelen de toepassing voorschrCijven van de beginselen van GLP voor de tests op chemische stoffen ten einde de veiligheid daarvan voor mens en/of milieu te beoordelen is lid 1 eveneens van toepassing.

ê 87/18/EEG, art. 2 (aangepast)

Artikel 2

BCij het overleggen van de resultaten van de tests verklaren de in artikel 1 bedoelde laboratoria dat deze tests zCijn verricht overeenkomstig de in dat artikel genoemde beginselen van GLP.

ê 87/18/EEG

Artikel 3

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen voor het toezicht op de naleving van de beginselen van GLP. De maatregelen behelzen in het bCijzonder inspecties en controle van de studies overeenkomstig de desbetreffende aanbevelingen van de OESO.

2. De lidstaten delen aan de Commissie de naam mede van de instantie(s) belast met het in lid 1 bedoelde toezicht op de toepassing door de laboratoria van de beginselen van GLP. De Commissie stelt de overige lidstaten hiervan in kennis.

Artikel 4

De in artikel 1 bedoelde beginselen van GLP kunnen worden aangepast volgens de in artikel 29 van RichtlCijn 67/548/EEG vastgestelde procedure.

Artikel 5

1. Wanneer communautaire bepalingen ingevolge de inwerkingtreding van deze richtlCijn de toepassing vereisen van de beginselen van GLP voor tests op chemische producten, mogen de lidstaten niet om redenen in verband met de beginselen van de GLP het in de handel brengen van de chemische producten verbieden, beperken of belemmeren, indien de door de laboratoria toegepaste beginselen in overeenstemming zCijn met die bedoeld in artikel 1.

2. Indien een lidstaat op de grondslag van een gedetailleerde motivering constateert dat een chemische stof, ondanks onderzoek overeenkomstig de voorschriften van deze richtlCijn, door de toepassing van de beginselen van GLP en de controle op de toepassing daarvan op de tests op chemische stoffen, gevaar oplevert voor mens of milieu, kan hCij het in de handel brengen van die stof op zCijn grondgebied tCijdelCijk verbieden of aan bCijzondere voorwaarden onderwerpen. HCij stelt de Commissie en de andere lidstaten hiervan onmiddellCijk in kennis onder vermelding van de beweegredenen voor dit besluit.

De Commissie pleegt binnen zes weken overleg met de betrokken lidstaten, waarna zCij onverwCijld haar oordeel kenbaar maakt en passende maatregelen treft.

Indien de Commissie van oordeel is dat technische aanpassingen van deze richtlCijn nodig zCijn, worden die aanpassingen volgens de in artikel 4 bedoelde procedure hetzCij door de Commissie, hetzCij door de Raad vastgesteld. In dat geval kan de lidstaat die de vrCijwaringsmaatregelen heeft getroffen deze handhaven tot de inwerkingtreding van die aanpassingen.

ê Artikel 6

Richtlijn 87/18/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde richtlijn wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage II, deel B, opgenomen termijnen voor omzetting betreft.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage III opgenomen concordantietabel.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

ê 87/18/EEG, Art. 7

Artikel 8

Deze richtlCijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

ê 1999/11/EG, art. 2

BBLAGE I

DE OESO-BEGINSELEN VAN GOEDE LABORATORIUMPRAKTBK (GLP)

Inhoudsopgave

Deel I

INLEIDING

Voorwoord

1. Toepassingsgebied

2. Definities

2.1. Goede laboratoriumpraktCijk

2.2. Terminologie in verband met de organisatie van een onderzoekinstelling

2.3. Terminologie in verband met het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu

2.4. Terminologie in verband met testmateriaal

Deel II

BEGINSELEN VAN GOEDE LABORATORIUMPRAKTBK

1. Organisatie en personeel van de onderzoekinstelling

1.1. Taken van de leiding van de onderzoekinstelling

1.2. Taken van de onderzoekleider

1.3. Taken van de deelonderzoekleider

1.4. Taken van het onderzoekpersoneel

2. Programma voor kwaliteitsbewaking

2.1. Algemeen

2.2. Taken van het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking

3. Voorzieningen

3.1. Algemeen

3.2. Voorzieningen voor testsystemen

3.3. Voorzieningen voor de behandeling van test- en referentiemateriaal

3.4. Archivering

3.5. AfvalverwCijdering

4. Apparatuur, materialen en reagentia

5. Testsystemen

5.1. Fysische/chemische systemen

5.2. Biologische systemen

6. Test- en referentiemateriaal

6.1. Ontvangst, behandeling, bemonstering en opslag

6.2. Karakterisering

7. Standaardwerkvoorschriften

8. Uitvoering van het onderzoek

8.1. Onderzoekplan

8.2. Inhoud van het onderzoekplan

8.3. Uitvoering van het onderzoek

9. Rapportage van de onderzoekresultaten

9.1. Algemeen

9.2. Inhoud van het eindrapport

10. Opslag en bewaring van geregistreerde gegevens en materialen

Deel I

INLEIDING

Voorwoord

Overheid en industrie hebben te maken met de kwaliteit van het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu waarop risicobeoordelingen worden gebaseerd. Daarom hebben de lidstaten van de OESO criteria voor de uitvoering van dit onderzoek vastgesteld.

Om te voorkomen dat er verschillende uitvoeringsregelingen zouden onststaan, waardoor de internationale handel in de chemische stoffen zou kunnen worden belemmerd, hebben de lidstaten van de OESO gestreefd naar internationale harmonisatie van de onderzoekmethoden en de goede laboratoriumpraktCijk. In 1979 en 1980 heeft een internationale groep van deskundigen, ingesteld in het kader van het speciale programma voor het toezicht op chemische stoffen, uitgaande van gemeenschappelCijke praktCijken en ervaringen op het gebied van bestuur en wetenschap van verschillende nationale en internationale bronnen de ,OESO-beginselen van goede laboratoriumpraktCijk" geformuleerd. Deze beginselen zCijn in 1981 door de Raad van de OESO goedgekeurd als bCijlage bCij het besluit van de Raad inzake de wederzCijdse erkenning van gegevens voor de beoordeling van chemische stoffen [C(81)30(Final)].

In 1995 en 1996 is een nieuwe groep van deskundigen opgericht om de beginselen te herzien en bCij te werken. Het onderhavige document is het resultaat van de overeenstemming welke in die groep werd bereikt. De oorspronkelCijke in 1981 vastgestelde beginselen worden ingetrokken en door dit document vervangen.

Met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk wordt getracht de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardige onderzoekgegevens te bevorderen. Een vergelCijkbare kwaliteit van onderzoekgegevens vormt de basis voor de wederzCijdse aanvaarding van gegevens door landen. Als een land ervan uit kan gaan dat de in andere landen ontwikkelde onderzoekgegevens betrouwbaar zCijn, kan worden voorkomen dat het onderzoek nog eens wordt uitgevoerd en kan er derhalve tCijd en geld worden bespaard. De toepassing van deze beginselen moet er mede voor zorgen dat er geen technische handelsbelemmeringen worden opgeworpen en moet leiden tot een verdere verbetering van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu.

1. Toepassingsgebied

Deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk dienen te worden toegepast op het niet-klinische veiligheidsonderzoek van geneesmiddelen, bestrCijdingsmiddelen, cosmetische producten en diergeneesmiddelen alsmede additieven in levensmiddelen en diervoeders en industriële chemische stoffen. HierbCij gaat het vaak om synthetische chemische stoffen, maar ze kunnen ook van natuurlCijke of biologische herkomst zCijn en in sommige gevallen kan het gaan om levende organismen. Deze materialen moeten worden onderzocht om gegevens te verkrCijgen over hun eigenschappen en/of hun veiligheid ten aanzien van de gezondheid van de mens en/of het milieu.

Tot het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu waarvoor de beginselen van goede laboratoriumpraktCijk gelden, behoren werkzaamheden die in het laboratorium, in kassen en op het veld worden uitgevoerd.

TenzCij er sprake is van specifieke ontheffingen in de nationale wetgeving, zCijn deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk van toepassing op al het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu dat verplicht is krachtens regelgeving met het oog op de registratie of toelating van geneesmiddelen, bestrCijdingsmiddelen, additieven in levensmiddelen en diervoeders, cosmetische producten, diergeneesmiddelen en soortgelCijke producten en in verband met de regulering van industriële chemicaliën.

2. Definities

2.1. Goede laboratoriumpraktCijk

Goede laboratoriumpraktCijk (GLP) is een kwaliteitssysteem voor de organisatie van en omstandigheden bCij de planning, uitvoering, bewaking, registratie, archivering en rapportage van niet-klinisch onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu.

2.2. Terminologie in verband met de organisatie van een onderzoekinstelling

1. Onderzoekinstelling: de personen, grond en gebouwen en operationele eenheden die nodig zCijn voor de uitvoering van het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu. BCij onderzoek dat op meer dan één locatie wordt uitgevoerd, wordt onder de onderzoekinstelling verstaan de plaats waar de onderzoekleider is gevestigd en alle afzonderlCijke onderzoeklocaties die individueel of collectief als onderzoekinstelling kunnen worden beschouwd.

2. Onderzoeklocatie: de plaats(en) waar één of meer fasen van een onderzoek worden uitgevoerd.

3. Leiding van de onderzoekinstelling: de persoon of personen die belast is of zCijn met en officieel verantwoordelCijk is of zCijn voor de organisatie en het functioneren van de onderzoekinstelling in oveeenstemming met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk.

4. Leiding van de onderzoeklocatie (indien aangewezen): de persoon of personen die ervoor moet of moeten zorgen dat de fasen van het onderzoek waarvoor hCij of zCij verantwoordelCijk is of zCijn, in overeenstemming met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk worden uitgevoerd.

5. Opdrachtgever: een persoon of organisatie die opdracht geeft voor een niet-klinisch onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu, een dergelCijk onderzoek ondersteunt en/of dit indient.

6. Onderzoekleider: de persoon die verantwoordelCijk is voor de algehele uitvoering van het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu.

7. Deelonderzoekleider: een persoon die bCij een onderzoek, dat op meer dan één locatie wordt uitgevoerd, namens de onderzoekleider optreedt en een beperkte verantwoordelCijkheid voor gedelegeerde onderzoeksfasen heeft. De verantwoordelCijkheid van de onderzoekleider voor de algehele uitvoering van het onderzoek kan niet aan de deelonderzoekleider(s) worden gedelegeerd: hieronder vallen de goedkeuring van het onderzoekplan en de wCijzigingen daarvan, de goedkeuring van het eindrapport en de waarborging dat alle relevante beginselen van goede laboratoriumpraktCijk in acht worden genomen.

8. Programma voor kwaliteitsbewaking: een gespecificeerd systeem, met inbegrip van het personeel daarvoor, dat onafhankelCijk is van de uitvoering van het onderzoek en bedoeld is als waarborg voor de leiding van de onderzoekinstelling dat deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk in acht worden genomen.

9. Standaardwerkvoorschriften: schriftelCijk vastgelegde procedures waarin wordt bescheven hoe proeven of activiteiten moeten worden uitgevoerd die normaal gesproken niet gedetailleerd in onderzoekplannen of aanwCijzingen voor proeven worden beschreven.

10. Overzicht van lopend en voltooid onderzoek (Master Schedule): een verzameling informatie die moet helpen bCij de evaluatie van de werkbelasting en bCij de bewaking van de voortgang van het in een onderzoekinstelling uitgevoerde onderzoek.

2.3. Terminologie in verband met het niet-klinische onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu

1. Niet-klinisch onderzoek naar de veiligheid voor gezondheid en milieu (hierna ,onderzoek" te noemen): een experiment of aantal experimenten waarbCij materiaal onder laboratoriumomstandigheden of in het milieu wordt onderzocht om gegevens te verkrCijgen over de eigenschappen en/of de veiligheid, die bedoeld zCijn om bCij de desbetreffende regelgevende instantie te worden ingediend.

2. Kortlopend onderzoek: een onderzoek dat beperkt is in de tCijd en waarbCij algemeen gebruikte gangbare technieken worden toegepast.

3. Onderzoekplan: een document waarin de doelstellingen en de experimentele opzet voor de uitvoering van het onderzoek worden vastgelegd en eventuele wCijzigingen worden opgenomen.

4. Amendement van het onderzoekplan: een doelbewuste wCijziging in het onderzoekplan na de datum waarop het onderzoek is begonnen.

5. AfwCijking van het onderzoekplan: een onopzettelCijke afwCijking van het onderzoekplan na de datum waarop het onderzoek is begonnen.

6. Testsysteem: een bCij een onderzoek gebruikt biologisch, chemisch of fysisch systeem of een combinatie daarvan.

7. Ruwe gegevens: alle oorspronkelCijke registraties en documentatie van een onderzoekinstelling, of gewaarmerkte afschriften daarvan, die het resultaat zCijn van de oorspronkelCijke waarnemingen en werkzaamheden bCij een onderzoek. Onder ruwe gegevens kunnen bCijvoorbeeld ook vallen: gegevens op foto's, microfilm of microfiche, voor de computer leesbare informatiedragers, gedicteerde waarnemingen, registraties van geautomatiseerde instrumenten en alle andere informatiedragers die worden beschouwd als een veilig opslagmedium voor informatie gedurende een overeenkomstig punt 10 bepaalde periode.

8. Specimen: materiaal, afkomstig van een testsysteem, om te worden onderzocht, geanalyseerd of bewaard.

9. Experimentele begindatum: de datum waarop de eerste specifieke gegevens voor het onderzoek worden verzameld.

10. Experimentele einddatum: de datum waarop de laatste gegevens voor het onderzoek worden verzameld.

11. Begindatum van het onderzoek: de datum waarop het onderzoekplan door de onderzoekleider wordt ondertekend.

12. Einddatum van het onderzoek: de datum waarop het eindrapport door de onderzoekleider wordt ondertekend.

2.4. Terminologie in verband met testmateriaal

1. Testmateriaal: een materie of object dat aan een onderzoek wordt onderworpen.

2. Referentiemateriaal (,controlemateriaal"): een materie die of een object dat wordt gebruikt om met testmateriaal te worden vergeleken.

3. Charge/Lot (,batch"): een specifieke hoeveelheid of partCij van een test- of referentiemateriaal, zodanig tCijdens een bepaalde fabricagecyclus vervaardigd dat ervan kan worden uitgegaan dat deze homogene eigenschappen heeft en als zodanig moet worden beschouwd.

4. Hulpstof (drager, milieu): een stof die als drager fungeert en wordt gebruikt om het test- of het referentiemateriaal te mengen, te dispergeren of op te lossen zodat dit materiaal gemakkelCijker aan het testsysteem kan worden toegediend/toegevoegd.

Deel II

BEGINSELEN VAN GOEDE LABORATORIUMPRAKTBK

1. Organisatie en personeel van de onderzoekinstelling

1.1. Taken van de leiding van de onderzoekinstelling

1. In elke onderzoekinstelling moet het management ervoor zorgen dat deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk in acht worden genomen.

2. Het moet er ten minste voor zorgen dat:

a) schriftelCijk is vastgelegd welke personen binnen een onderzoekinstelling verantwoordelCijk zCijn voor de uitoefening van de taken van het management zoals die in deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk zCijn geformuleerd;

b) er voldoende gekwalificeerde personeelsleden en passende voorzieningen, apparatuur en materialen beschikbaar zCijn om het onderzoek tCijdig en op een correcte wCijze uit te kunnen voeren;

c) er dossiers worden bCijgehouden van de kwalificaties, de opleiding, de ervaring en de taakomschrCijving voor alle onderzoekers en technisch personeel;

d) het personeel duidelCijk inzicht heeft in de taken die het moet vervullen en waar nodig voor deze taken wordt opgeleid;

e) er passende en technisch correcte standaardwerkvoorschriften worden opgesteld en in acht genomen en alle originele en herziene standaardwerkvoorschriften worden goedgekeurd;

f) er een programma voor kwaliteitsbewaking met daarvoor aangewezen personeel is en de taken op het gebied van kwaliteitsbewaking overeenkomstig deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk worden uitgevoerd;

g) er voor elk onderzoek vooraf een persoon met afdoende kwalificaties, opleiding en ervaring door de leiding als onderzoekleider wordt aangewezen; de vervanging van een onderzoekleider moet volgens vaststaande procedures gebeuren en moet schriftelCijk worden vastgelegd;

h) er bCij een onderzoek, dat op meer dan één locatie wordt uitgevoerd, indien nodig, een deelonderzoekleider wordt aangewezen, die afdoende opleiding, kwalificaties en ervaring heeft om toezicht te houden op de gedelegeerde onderzoeksfase(n); de vervanging van een deelonderzoekleider moet volgens vaste procedures gebeuren en moet schriftelCijk worden vastgelegd;

i) de goedkeuring van het onderzoekplan door de onderzoekleider schriftelCijk wordt vastgelegd;

j) de onderzoekleider het goedgekeurde onderzoekplan aan het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking heeft verstrekt;

k) er een historisch archief van alle standaardwerkvoorschriften wordt bCijgehouden;

l) er een voor het beheer van het archief verantwoordelCijke persoon wordt aangewezen;

m) er een lCijst van lopend en afgerond onderzoek ("Master Schedule") wordt bCijgehouden;

n) de aan de onderzoekinstelling geleverde goederen voldoen aan de eisen van de studie waarvoor zCij gebruikt worden;

o) er bCij een onderzoek, dat op meer dan één locatie wordt uitgevoerd, duidelCijke communicatielCijnen zCijn tussen de onderzoekleider, de deelonderzoekleider(s), het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking en het onderzoekpersoneel;

p) het test- en het referentiemateriaal afdoende worden gekarakteriseerd;

q) er procedures zCijn om ervoor te zorgen dat geautomatiseerde systemen aan hun beoogde doelstelling beantwoorden en in overeenstemming met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk worden gevalideerd, gebruikt en onderhouden.

3. Wanneer op een onderzoeklocatie één of meer fasen van een onderzoek worden uitgevoerd, heeft het management van de onderzoeklocatie (indien deze is aangewezen) de hierboven gespecificeerde taken met uitzondering van die vermeld in punt 1.1.2, onder g), i), j) en o).

1.2. Taken van de onderzoekleider

1. De onderzoekleider heeft als enige de leiding van het onderzoek en is verantwoordelCijk voor de algehele uitvoering van het onderzoek en het eindrapport.

2. Deze taken omvatten ten minste, maar niet uitsluitend, de volgende functies. De onderzoekleider moet:

a) het onderzoekplan en eventuele wCijzigingen van het onderzoekplan goedkeuren door ze te ondertekenen en te dateren;

b) ervoor zorgen dat een afschrift van het onderzoekplan en eventuele wCijzigingen daarvan tCijdig aan het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking worden verstrekt en waar nodig tCijdens de uitvoering van het onderzoek effectieve contacten met de afdeling kwaliteitsbewaking onderhouden;

c) ervoor zorgen dat het onderzoekpersoneel beschikt over onderzoekplannen en wCijzigingen daarvan en standaardwerkvoorschriften;

d) ervoor zorgen dat in het onderzoekplan en het eindrapport voor een onderzoek dat op meerdere locaties wordt uitgevoerd, de rol van alle deelonderzoekleiders en alle bCij de uitvoering van het onderzoek betrokken onderzoekinstellingen en onderzoeklocaties wordt genoemd en gespecificeerd;

e) ervoor zorgen dat de in het onderzoekplan vermelde procedures worden gevolgd, de effecten van eventuele afwCijkingen van het onderzoekplan op de kwaliteit en integriteit van het onderzoek evalueren en schriftelCijk vastleggen en indien nodig passende corrigerende maatregelen nemen; afwCijkingen van de standaardwerkvoorschriften tCijdens de uitvoering van het onderzoek bevestigen;

f) ervoor zorgen dat alle verkregen ruwe gegevens volledig schriftelCijk worden vastgelegd en worden geregistreerd;

g) ervoor zorgen dat tCijdens het onderzoek gebruikte geautomatiseerde systemen zCijn gevalideerd;

h) het eindrapport ondertekenen en dateren om aan te geven dat hCij de verantwoordelCijkheid voor de geldigheid van de gegevens op zich neemt en om aan te geven in hoeverre het onderzoek aan deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk voldoet;

i) ervoor zorgen dat na voltooiing (met inbegrip van de afsluiting) van het onderzoek het onderzoekplan, het eindrapport, de ruwe gegevens en het bCijbehorende materiaal worden gearchiveerd.

1.3. Taken van de deelonderzoekleider

De deelonderzoekleider moet ervoor zorgen dat de gedelegeerde onderzoekfasen in overeenstemming met de desbetreffende beginselen van goede laboratoriumpraktCijk worden uitgevoerd.

1.4. Taken van het onderzoekpersoneel

1. Al het personeel dat bCij de uitvoering van het onderzoek betrokken is, moet goed op de hoogte zCijn van de delen van de beginselen van goede laboratoriumpraktCijk die van toepassing zCijn op hun betrokkenheid bCij het onderzoek.

2. Het onderzoekpersoneel moet kunnen beschikken over het onderzoekplan en de standaardwerkvoorschriften die op hun betrokkenheid bCij het onderzoek van toepassing zCijn. ZCij zCijn verantwoordelCijk voor de naleving van de instructies in deze documenten. Eventuele afwCijkingen van deze instructies moeten schriftelCijk worden vastgelegd en rechtstreeks aan de onderzoekleider en/of, indien van toepassing, de deelonderzoekleider(s) worden meegedeeld.

3. Al het onderzoekpersoneel is verantwoordelCijk voor een onmiddellCijke en zorgvuldige registratie van de ruwe gegevens in overeenstemming met de beginselen van goede laboratoriumpraktCijk en is verantwoordelCijk voor de kwaliteit van deze gegevens.

4. Het onderzoekpersoneel moet voorzorgsmaatregelen nemen om risico's voor hun gezondheid tot een minimum te beperken en de integriteit van het onderzoek te waarborgen. ZCij moeten de bevoegde persoon op de hoogte stellen van eventuele relevante gezondheidsproblemen of medische aandoeningen die hun bekend zCijn, opdat zCij kunnen worden uitgesloten van werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor het onderzoek.

2. Programma voor kwaliteitsbewaking

2.1. Algemeen

1. De onderzoekinstelling moet een schriftelCijk vastgelegd programma voor kwaliteitsbewaking hebben om ervoor te zorgen dat de uitgevoerde onderzoeken in overeenstemming met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk zCijn.

2. Het programma voor kwaliteitsbewaking moet worden uitgevoerd door een of meer personen die zCijn aangewezen door en rechtstreeks verantwoording verschuldigd zCijn aan het management en die goed op de hoogte zCijn van de onderzoeksprocedures.

3. Deze persoon of personen mag of mogen niet betrokken zCijn bCij de uitvoering van het desbetreffende onderzoek.

2.2. Taken van het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking

De taken van het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking omvatten ten minste, maar niet uitsluitend, de volgende opdrachten. ZCij moeten:

a) afschriften bewaren van alle goedgekeurde onderzoekplannen en in de onderzoekinstelling gebruikte standaardwerkvoorschriften en toegang hebben tot een bCijgewerkt exemplaar van de lCijst van lopend en afgerond onderzoek;

b) toetsen of het onderzoekplan de vereiste informatie bevat om in overeenstemming te zCijn met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk; deze toetsing moet schriftelCijk worden vastgelegd;

c) inspecties uitvoeren om na te gaan of alle onderzoeken in overeenstemming met deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk worden uitgevoerd; bCij deze inspecties moet tevens worden nagegaan of onderzoekplannen en standaardwerkvoorschriften aan het onderzoekpersoneel zCijn verstrekt en in acht worden genomen.

Er kunnen drie soorten inspecties worden uitgevoerd, zoals aangegeven in de standaardwerkvoorschriften voor het programma voor kwaliteitsbewaking:

- inspecties op basis van onderzoek,

- inspecties op basis van voorzieningen,

- inspecties op basis van proces.

De verslagen van deze inspecties moeten worden gearchiveerd;

d) de eindrappporten controleren om na te gaan of de methoden, procedures en waarnemingen zorgvuldig en volledig zCijn beschreven en de gerapporteerde resultaten een correcte en volledige weergave van de onbewerkte gegevens van het onderzoek zCijn;

e) de resultaten van alle inspecties onmiddellCijk schriftelCijk rapporteren aan het management en de onderzoekleider en indien van toepassing de deelonderzoekleider(s) en het desbetreffende management;

f) een verklaring opstellen en ondertekenen die in het eindrapport wordt opgenomen en waarin wordt vermeld welke soorten inspecties zCijn uitgevoerd, op welke datums dit is gebeurd, welke fasen van het onderzoek zCijn geïnspecteerd en op welke datums de inspectieresultaten aan het management en de onderzoekleider en eventueel de deelonderzoekleider(s) zCijn gerapporteerd. Deze verklaring fungeert tevens als bevestiging ervan dat het eindrapport een getrouwe weergave van de ruwe gegevens is.

3. Voorzieningen

3.1. Algemeen

1. De omvang, de constructie en de locatie van de onderzoekinstelling moeten voldoen aan de eisen van het onderzoek en zodanig zCijn dat storingen die negatieve gevolgen hebben voor de geldigheid van het onderzoek, tot een minimum worden beperkt.

2. Het ontwerp van de onderzoekinstelling moet zorgen voor een afdoende scheiding tussen de verschillende werkzaamheden om een correcte uitvoering van elk onderzoek te waarborgen.

3.2. Voorzieningen voor testsystemen

1. De onderzoekinstelling moet een voldoende aantal lokalen of ruimten hebben om isolatie van testsystemen en isolatie van afzonderlCijke projecten mogelCijk te maken wanneer daarbCij stoffen of organismen worden gebruikt waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze biologische risico's opleveren.

2. Er moeten geschikte lokalen of ruimten beschikbaar zCijn voor de diagnose, behandeling en controle van ziekten om ervoor te zorgen dat de testsystemen niet in onaanvaardbare mate worden aangetast.

3. Er moeten voldoende opslaglokalen of -ruimten beschikbaar zCijn voor de benodigdheden en de apparatuur. De opslaglokalen of -ruimten moeten worden gescheiden van de lokalen of ruimten waar de testsystemen zCijn ondergebracht en moeten afdoende bescherming bieden tegen ongedierte, besmetting en/of aantasting.

3.3. Voorzieningen voor de behandelingen van test- en referentiemateriaal

1. Om verontreiniging of verwisseling te voorkomen, moeten er aparte lokalen of ruimten zCijn voor de ontvangst en de opslag van het test- en referentiemateriaal en voor het mengen van het testmateriaal met een hulpstof.

2. De opslaglokalen of -ruimten voor het testmateriaal moeten gescheiden zCijn van de lokalen of ruimten waar de testsystemen zCijn ondergebracht. Ze moeten geschikt zCijn voor het behoud van de identiteit, de concentratie, de zuiverheid en de stabiliteit en een veilige opslagplaats voor gevaarlCijke stoffen vormen.

3.4. Archivering

Er moeten voorzieningen zCijn voor de archivering van onderzoekplannen, ruwe gegevens, eindrapporten, monsters van testmateriaal en specimens, zodat deze veilig kunnen worden bewaard en kunnen worden teruggevonden. Het ontwerp van en de omstandigheden in de archieven moeten zodanig zCijn dat de inhoud wordt beschermd tegen voortCijdige aantasting.

3.5. AfvalverwCijdering

De behandeling en verwCijdering van afval moet zodanig gebeuren dat de integriteit van het onderzoek niet in gevaar wordt gebracht. Dit betekent dat er onder andere passende mogelCijkheden voor de inzameling, opslag en verwCijdering moeten zCijn alsmede procedures voor ontsmetting en vervoer.

4. Apparatuur, materialen en reagentia

1. Apparatuur, met inbegrip van gevalideerde geautomatiseerde systemen, die wordt gebruikt om gegevens te verkrCijgen, op te slaan en terug te zoeken en om voor het onderzoek relevante omgevingsfactoren te reguleren, moet op een geschikte plaats worden opgesteld en een passend ontwerp en afdoende capaciteit hebben.

2. De bCij een onderzoek gebruikte apparatuur moet periodiek aan de hand van standaardwerkvoorschriften worden geïnspecteerd, gereinigd, onderhouden en gekalibreerd. Deze werkzaamheden moeten worden geregistreerd. De kalibratie moet, indien van toepassing, kunnen worden herleid tot nationale of internationale meetnormen.

3. De bCij een onderzoek gebruikte apparatuur en materialen mogen geen ongewenste effecten op de testsystemen hebben.

4. Chemicaliën, reagentia en oplossingen moeten worden voorzien van een etiket waarop de identiteit (eventueel met de concentratie), de vervaldatum en de specifieke opslaginstructies worden vermeld. Er moet informatie beschikbaar zCijn over de herkomst, de bereidingsdatum en de stabiliteit. De houdbaarheidstermCijn kan op basis van een schriftelCijk vastgelegde evaluatie of analyse worden verlengd.

5. Testsystemen

5.1. Fysische/chemische systemen

1. De apparatuur die wordt gebruikt om fysische/chemische gegevens te verkrCijgen, moet op een geschikte plaats worden opgesteld en een passend ontwerp en afdoende capaciteit hebben.

2. De integriteit van de fysische/chemische testsystemen moet worden gewaarborgd.

5.2. Biologische systemen

1. Om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat de omstandigheden voor de opslag, de huisvesting, de behandeling en de verzorging van biologische testsystemen passend zCijn en blCijven.

2. Nieuw geleverde dierlCijke en plantaardige testsystemen moeten in eerste instantie worden geïsoleerd totdat hun gezondheidsstatus is geëvalueerd. Als er sprake is van ongebruikelCijke mortaliteit of morbiditeit, mag deze partCij niet voor onderzoek worden gebruikt en moet deze eventueel op humane wCijze worden vernietigd. Op de aanvangsdatum van de experimenten moeten de testsystemen vrCij zCijn van ziekten of omstandigheden die storend kunnen zCijn voor het doel of de uitvoering van het onderzoek. Testsystemen die in de loop van een onderzoek een ziekte of letsel oplopen, moeten indien nodig worden geïsoleerd en behandeld om de integriteit van het onderzoek te behouden. Een eventuele diagnose en behandeling van een ziekte voor of tCijdens een onderzoek moeten schriftelCijk worden vastgesteld.

3. De herkomst, de datum van aankomst en de toestand van de testsystemen bCij aankomst moeten worden geregistreerd.

4. Biologische testsystemen moeten gedurende en afdoende periode aan de onderzoekomstandigheden kunnen wennen voordat het test- of referentiemateriaal voor het eerst wordt toegediend/toegevoegd.

5. Alle informatie die nodig is om de testsystemen afdoende te identificeren, moet op de behuizing worden vermeld. Individuele testsystemen die tCijdens de uitvoering van het onderzoek uit hun behuizing worden weggehaald, moeten waar mogelCijk van een passende identificatie worden voorzien.

6. De behuizing van testsystemen moet tCijdens het gebruik geregeld worden gereinigd en ontsmet. Materiaal dat met het testsysteem in aanraking komt, mag geen verontreinigingen in zodanige hoeveelheden bevatten dat het onderzoek daardoor wordt gestoord. Het strooisel voor dieren moet overeenkomstig voorgeschreven normen voor dierverzorging worden ververst. Het gebruik van middelen voor de bestrCijding van ongedierte moet schriftelCijk worden vastgelegd.

7. BCij veldonderzoek gebruikte testsystemen moeten zodanig worden geplaatst dat verstoring van het onderzoek door overwaaiende bestrCijdingsmiddelen en door gebruik van bestrCijdingsmiddelen in het verleden wordt voorkomen.

6. Test- en referentiemateriaal

6.1. Ontvangst, behandeling, bemonstering en opslag

1. Er moet een registratie worden bCijgehouden van ten minste de karakterisering van het test- en het referentiemateriaal, de datum van ontvangst, de vervaldatum, de ontvangen hoeveelheden en de bCij onderzoek gebruikte hoeveelheden.

2. Er moeten zodanige procedures voor behandeling, bemonstering en opslag worden gespecificeerd dat de homogeniteit en stabiliteit, voorzover mogelCijk, worden gewaarborgd en verontreiniging of verwisseling wordt uitgesloten.

3. Opslagmedia voor de opslag van materialen worden voorzien van informatie voor de identificatie, de vervaldatum en specifieke opslagvoorschriften.

6.2. Karakterisering

1. Elk test- en referentiemateriaal wordt afdoende geïdentificeerd (bCijv. een code, het CAS-nummer (Chemical Abstracts Service Registry Number), de naam of biologische parameters).

2. Voor elk onderzoek moet de identiteit van het test- of referentiemateriaal bekend zCijn, bCijvoorbeeld het charge/lotnummer, de zuiverheid, de samenstelling, de concentraties of andere kenmerken om elke charge/lot afdoende te kunnen definiëren.

3. Wanneer het testmateriaal door de opdrachtgever wordt verstrekt, moet er een door de opdrachtgever en de onderzoekinstelling gezamenlCijk ontwikkeld mechanisme zCijn om de identiteit vast te kunnen stellen van het testmateriaal waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

4. De stabiliteit van het test- en referentiemateriaal onder opslag- en testomstandigheden moet voor alle onderzoeken bekend zCijn.

5. Indien het testmateriaal in een medium wordt toegediend of toegevoegd, moeten de homogeniteit, de concentratie en de stabiliteit van het testmateriaal in dat medium worden bepaald. Wanneer het testmateriaal bCij veldonderzoek wordt gebruikt (bCijv. tankmengsels), kunnen deze gegevens met behulp van afzonderlCijke laboratoriumproeven worden bepaald.

6. Voor elk onderzoek, met uitzondering van kortlopend onderzoek, moet voor analysedoeleinden een monster van elke charge/lot van het testmateriaal worden bewaard.

7. Standaardwerkvoorschriften

1. Een onderzoekinstelling moet schriftelCijk vastgelegde en door het management van de onderzoekinstelling goedgekeurde standaardwerkvoorschriften hebben die bedoeld zCijn om de kwaliteit en integriteit van de door die onderzoekinstelling verkregen gevens te waarborgen. Hierzieningen van standaardwerkvoorschriften moeten door het management van de onderzoekinstelling worden goedgekeurd.

2. In elke afzonderlCijke afdeling of ruimte van een onderzoekinstelling moeten actuele standaardwerkvoorschriften die van toepassing zCijn op de daar uitgevoerde werkzaamheden onmiddellCijk beschikbaar zCijn. Als aanvulling op deze standaardwerkvoorschriften kunnen gepubliceerde handboeken, analysemethoden, artikelen en handleidingen worden gebruikt.

3. AfwCijkingen van de standaardwerkvoorschriften in verband met het onderzoek moeten schriftelCijk worden vastgelegd en moeten worden bevestigd door de onderzoekleider en indien van toepassing de deelonderzoekleider(s).

4. Standaardwerkvoorschriften moeten ten minste maar niet uitsluitend voor de volgende categorieën werkzaamheden beschikbaar zCijn. De onder elke rubriek vermelde bCijzonderheden moeten als voorbeelden ter illustratie worden beschouwd.

1. Test- en referentiemateriaal

Ontvangst, bepaling van de identiteit, etikettering, behandeling, bemonstering en opslag.

2. Apparatuur, materialen en reagentia

a) Apparatuur

Gebruik, onderhoud, reiniging en kalibratie.

b) Geautomatiseerde systemen

Validering, gebruik, onderhoud, beveiliging, controle op wCijzigingen en back-up.

c) Materialen, reagentia en oplossingen

Bereiding en etikettering.

3. Registratie, rapportage, opslag en terugzoeken

Codering van onderzoeken, verzameling van gegevens, samenstelling van rapporten, indexering van systemen, behandeling van gegevens, met inbegrip van het gebruik van geautomatiseerde systemen.

4. Testsysteem (indien van toepassing)

a) Inrichting en klimaatregeling in de ruimten waar de testsystemen zich bevinden.

b) Procedures voor ontvangst, verplaatsing, juiste opstelling, karakterisering, identificatie en verzorging van testsystemen.

c) Voorbereiding van het testsysteem, waarnemingen en onderzoek voor, tCijdens en bCij de afsluiting van het onderzoek.

d) Behandeling van individuen binnen een testsysteem die tCijdens het onderzoek stervend of dood worden aangetroffen.

e) Verzameling, identificatie en behandeling van specimens, met inbegrip van autopsie en histopathologisch onderzoek.

f) Locatie en plaatsing van testsystemen op proefvelden.

5. Procedures voor kwaliteitsbewaking

De taken van het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking bCij de programmering, planning, uitvoering, schriftelCijke vastlegging en rapportage van inspecties.

8. Uitvoering van het onderzoek

8.1. Onderzoekplan

1. Voor elk onderzoek moet een schriftelijk vastgesteld plan bestaan voordat het onderzoek van start gaat. Het onderzoeksplan moet als blijk van goedkeuring door de onderzoeksleider worden gedateerd en ondertekend en overeenkomstig punt 2.2, onder b), door het personeel van de afdeling Kwaliteitsbewaking op naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijk worden gecontroleerd. Het onderzoeksplan moet ook door het management van de onderzoeksinstelling en de opdrachtgever worden goedgekeurd, indien dit verplicht is krachtens de nationale regelgeving of wetgeving in het land waar het onderzoek wordt gevoerd.

2. (a) Wijzigingen aan het onderzoeksplan moeten worden gemotiveerd, als blijk van goedkeuring door de onderzoeksleider worden gedateerd en ondertekend en bij het onderzoeksplan worden bewaard.

(b) Afwijkingen van het onderzoeksplan moeten tijdig door de onderzoeksleider en/of deelonderzoekleider(s) worden beschreven, verklaard, bevestigd en gedateerd en bij de ruwe gegevens van het onderzoek worden bewaard.

3. Voor kortlopend onderzoek kan een algemeen onderzoekplan worden gebruikt, waaraan een voor het onderzoek specifiek supplement wordt toegevoegd.

8.2. Inhoud van het onderzoekplan

Het onderzoekplan moet ten minste maar niet uitsluitend de volgende informatie bevatten:

1. Identificatie van het onderzoek, het test- en het referentiemateriaal

a) Een beschrCijvende titel.

b) Een verklaring waaruit blCijkt wat de aard en het doel van het onderzoek zCijn.

c) Identificatie van het testmateriaal met behulp van een code of naam (de IUPAC-naam, het CAS-nummer, biologische parameters enz.).

d) Het te gebruiken referentiemateriaal.

2. Informatie over de opdrachtgever en de onderzoekinstelling

a) De naam en het adres van de opdrachtgever.

b) De naam en het adres van alle betrokken onderzoekinstellingen en onderzoeklocaties.

c) De naam en het adres van de onderzoekleider.

d) De naam en het adres van de deelonderzoekleider(s) en de door de onderzoekleider gedelegeerde en onder de verantwoordelCijkheid van de deelonderzoekleider(s) uitgevoerde fase(n) van het onderzoek.

3. Data

a) De datum waarop het onderzoekplan als blCijk van goedkeuring door de onderzoekleider is ondertekend. De datum waarop het onderzoekplan als blCijk van goedkeuring door het management van de onderzoekinstelling en de opdrachtgever is ondertekend, indien dit verplicht is krachtens de nationale regelgeving of wetgeving in het land waar het onderzoek wordt uitgevoerd.

b) De voorgenomen begin- en einddatum van de experimenten.

4. Testmethoden

Een verwCijzing naar de ,OESO Test Guidelines" of andere voorschriften of methoden die worden gebruikt.

5. Onderwerpen (voorzover van toepassing)

a) De motivering voor de keuze van het testsysteem.

b) Karakterisering van het testsysteem met vermelding van bCijvoorbeeld soort, stam, substam, herkomst, aantal, spreiding van het lichaamsgewicht, geslacht, leeftCijd en andere relevante informatie.

c) De wCijze van toediening en de reden voor de keuze daarvan.

d) De dosisniveaus en/of concentraties met vermelding van de frequentie en duur van de toediening/toevoeging.

e) Gedetailleerde informatie over de proefopzet, met inbegrip van een chronologische beschrCijving van de onderzoekprocedure, alle methoden, materialen en omstandigheden, de aard en frequentie van de uit te voeren analyses, metingen, waarnemingen en onderzoeken en de (eventueel) te gebruiken statistische methoden.

6. Documentatie

Een lCijst van de documenten die moeten worden bewaard.

8.3. Uitvoering van het onderzoek

1. Elk onderzoek moet een eenduidige identificatie krCijgen, die moet worden vermeld op al het materiaal dat verband houdt met dit onderzoek. Op specimens die afkomstig zCijn van het onderzoek, moet een identificatie worden aangebracht om de herkomst aan te geven. Deze identificatie moet opsporing op een voor het specimen en het onderzoek geschikte wCijze mogelCijk maken.

2. Het onderzoek moet in overeenstemming met het onderzoekplan worden uitgevoerd.

3. Alle gegevens die tCijdens de uitvoering van het onderzoek worden verkregen, moeten rechtstreeks, onmiddellCijk, zorgvuldig en leesbaar worden geregistreerd door de persoon die de gegevens invoert. Ze moeten worden ondertekend of geparafeerd en gedateerd.

4. Eventuele wCijzigingen in de ruwe gegevens moeten zodanig worden aangebracht dat eerdere vermeldingen niet onleesbaar worden, moeten een vermelding van de reden voor de wCijziging omvatten en moeten worden gedateerd en ondertekend of geparafeerd door de persoon die de wCijziging aanbrengt.

5. Rechtstreeks in de computer ingevoerde gegevens moeten bCij de invoering worden geïdentificeerd door de voor de rechtstreekse gegevensinvoer verantwoordelCijke persoon of personen. Geautomatiseerde systemen moeten altCijd zodanig worden ontworpen dat er een volledig ,audit trail" achterblCijft dat alle wCijzigingen in de gegevens zichtbaar maakt zonder de oorspronkelCijke gegevens onleesbaar te maken. Van alle wCijzigingen in gegevens moet kunnen worden achterhaald welke personen deze wCijzigingen hebben aangebracht, bCijvoorbeeld door het gebruik van (elektronische) handtekeningen met vermelding van tCijd en datum. De redenen voor wCijzigingen dienen te worden vermeld.

9. Rapportage van de onderzoekresultaten

9.1. Algemeen

1. Voor elk onderzoek moet een eindrapport worden samengesteld. Voor een kortlopend onderzoek kan een gestandaardiseerd eindrapport worden gebruikt, waaraan een voor het onderzoek specifiek supplement wordt toegevoegd.

2. Rapporten van bCij het onderzoek betrokken deelonderzoekleiders of wetenschappers moeten door deze personen worden ondertekend en gedateerd.

3. Het eindrapport moet door de onderzoekleider worden ondertekend en gedateerd om aan te geven dat hCij de verantoordelCijkheid op zich neemt voor de geldigheid van de gegevens. DaarbCij moet worden aangegeven in hoeverre deze beginselen van goede laboratoriumpraktCijk in acht zCijn genomen.

4. Correcties op en toevoegingen aan een eindrapport moeten in de vorm van rectificaties worden aangebracht. In de rectificatie moet duidelCijk worden vermeld wat de reden voor de correcties of toevoegingen is en deze moeten door de onderzoekleider worden ondertekend en gedateerd.

5. Herindeling van het eindrapport om te voldoen aan de nationale eisen voor de indiening van gegevens vormt geen correctie, toevoeging of rectificatie van het eindrapport.

9.2. Inhoud van het eindrapport

Het eindrapport moet ten minste maar niet uitsluitend de volgende informatie bevatten:

1. Identificatie van het onderzoek, het test- en referentiemateriaal

a) Een beschrCijvende titel.

b) Identificatie van het testmateriaal met behulp van een code of naam (de IUPAC-naam, het CAS-nummer, biologische parameters enz.).

c) Identificatie van het referentiemateriaal met behulp van een naam.

d) Karakterisering van het testmateriaal met vermelding van zuiverheid, stabiliteit en homogeniteit.

2. Informatie over de opdrachtgever en de onderzoekinstelling

a) De naam en het adres van de opdrachtgever.

b) De naam en het adres van alle betrokken onderzoekinstellingen en onderzoeklocaties.

c) De naam en het adres van de onderzoekleider.

d) De naam en het adres van de deelonderzoekleider(s) en de gedelegeerde onderzoeksfase(n), indien van toepassing.

e) De naam en het adres van de wetenschappers die met een rapport een bCijdrage tot het eindrapport hebben geleverd.

3. Data

De begin- en einddatum van de experimenten.

4. Verklaring

Een verklaring van het programma voor kwaliteitsbewaking waarin wordt vermeld welke soorten inspecties zCijn uitgevoerd, op welke datums dit is gebeurd, welke fasen zCijn geïnspecteerd en op welke datums de inspectieresultaten aan de leiding en de onderzoekleider en indien van toepassing de deelonderzoekleider(s) zCijn gerapporteerd. Met deze verklaring wordt eveneens bevestigd dat het eindrapport een getrouwe weergave van de onbewerkte gegevens is.

5. BeschrCijving van de materialen en testmethoden

a) Een beschrCijving van de gebruikte methoden en materialen.

b) Een verwCijzing naar de "OESO Test Guidelines" of andere voorschriften of methoden.

6. Resultaten

a) Een overzicht van de resultaten.

b) Alle krachtens het onderzoekplan vereiste informatie en gegevens.

c) Een beschrCijving van de resultaten, met inbegrip van de berekeningen en de bepalingen van de statistische significantie.

d) Een evaluatie en bespreking van de resultaten en indien van toepassing een conclusie.

7. Archivering

De plaats(en) waar het onderzoekplan, de monsters van het test- en het referentiemateriaal, de specimens, de onbewerkte gegevens en het eindrapport zullen worden bewaard.

10. Opslag en bewaring van geregistreerde gegevens en materialen

10.1. In de archieven moeten gedurende de door de desbetreffende instanties gespecificeerde periode worden bewaard:

a) het onderzoekplan, de onbewerkte gegevens, de monsters van het test- en het referentiemateriaal, de specimens en het eindarapport van elk onderzoek;

b) de registratie van alle door het programma voor kwaliteitsbewaking uitgevoerde inspecties alsmede de overzichten van lopende en afgesloten onderzoeken;

c) de registratie van de kwalificaties, de opleiding, de ervaring en de taakomschrCijving van het personeel;

d) de registratie en verslagen van het onderhoud en de kalibratie van de apparatuur;

e) documentatie over de validering van geautomatiseerde systemen;

f) het historisch archief van alle standaardwerkvoorschriften;

g) de registratie van de klimaatbewaking.

Wanneer er geen vereiste bewaarperiode is, moet schriftelCijk worden vastgelegd wanneer materiaal van het onderzoek definitief wordt verwCijderd. Wanneer om enigerlei reden monsters van het test- en het referentiemateriaal en specimens worden verwCijderd voordat de vereiste bewaarperiode is verstreken, moet hiervoor een motivering worden gegeven en moet dit schriftelCijk worden vastgelegd. Monsters van test- en referentiemateriaal en specimens behoeven slechts te worden bewaard zolang de kwaliteit ervan een evaluatie mogelCijk maakt.

10.2. Het in de archieven bewaarde materiaal moet worden geïndexeerd om te bevorderen dat de opslag en het terugzoeken op een geordende wCijze kan gebeuren.

10.3. De archieven mogen uitsluitend toegankelCijk zCijn voor het personeel dat daartoe door het management is gemachtigd. Er moet een passende registratie zCijn van materiaal dat wordt verwCijderd uit en teruggebracht naar de archieven.

10.4. Als een onderzoekinstelling of een instelling die het archief beheert de werkzaamheden staakt en geen rechtsopvolger heeft, moet het archief worden overgebracht naar de archieven van de opdrachtgever(s) van het onderzoek of de onderzoeken.

________

éBBLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn en wijziging

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn 87/18/EEG van de Raad // (PB L 15 van 17.1.1987, blz. 29)

Richtlijn 1999/11/EG van de Commissie // (PB L 77 van 23.3.1999, blz. 8)

Deel B Termijnen voor omzetting (bedoeld in artikel 6)

Richtlijn // Uiterste datum voor omzetting

87/18/EEG

1999/11/EG // 30 juni 1988

30 september 1999

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 87/18/EEG // Onderhavige richtlijn

Artikel 1-5

Artikel 6

________________

Artikel 7

Bijlage

________

________ // Artikel 1-5

________

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III_______