Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)" (COM(2002) 404 def. — 2002/0164 (COD))
Publicatieblad Nr. C 085 van 08/04/2003 blz. 0083 - 0087
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)" (COM(2002) 404 def. - 2002/0164 (COD)) (2003/C 85/20) Op 26 juli 2002 heeft de Raad besloten, overeenkomstig art. 175 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde verordening. De gespecialiseerde afdeling"Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 13 november 2002. Rapporteur was de heer Kallio. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 395e zitting van 11 en 12 december 2002 (vergadering van 12 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 98 stemmen vóór en 1 tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd. 1. Inhoud van de verordening 1.1. Het onderhavige voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad heeft een nieuwe communautaire actie voor de bewaking van bossen en milieu-interacties tot doel; deze dient ter bescherming van de bossen in de Gemeenschap. 1.2. De actie is gebaseerd op de resultaten van twee eerdere verordeningen van de Raad, waarin de bewaking van de impact van luchtverontreiniging ((EEG) nr. 3528/36) en brand ((EEG) nr. 2158/92) op bosecosystemen werd geregeld(1). De Commissie wil het toepassingsgebied van deze verordeningen in zoverre aanpassen dat de op grond hiervan te nemen bewakingsacties in de toekomst ook betrekking hebben op biodiversiteit, bodembescherming, klimaatverandering en koolstofsekwestratie. 1.3. De Commissie voert als argument voor een nieuwe verordening aan dat de verschillende door haar voorgestelde bewakingselementen alle samenhangen met essentiële prioriteiten in het zesde milieu-actieprogramma en de strategie voor duurzame ontwikkeling. Zij gaat ervan uit dat ter uitvoering van de verschillende communautaire strategieën behoefte bestaat aan betere informatie over de aard van de risico's en de onzekerheden; deze informatie kan dienen als basis voor nieuwe oplossingen en verdere beleidsbeslissingen. Artikel 175 van het Verdrag wordt voorgesteld als rechtsgrondslag van de verordening. 1.4. De looptijd van de actie bedraagt zes jaar: van 2003 t/m 2008. Voor de bewaking van de impact van luchtverontreiniging en branden op bossen, de ontwikkeling van nieuwe bewakingsactiviteiten en de verbetering van de actie zal per jaar een bedrag van 13 miljoen euro worden uitgetrokken. 1.5. In de ontwerpverordening wordt uitgegaan van een cofinanciering tot maximaal 50 % van de subsidiabele kosten voor de bewakingsactiviteiten en databaseplatforms, alsmede voor studies, experimenten en demonstratieprojecten die door de lidstaten in het kader van hun nationale programma's moeten worden uitgevoerd. De Commissie financiert haar eigen activiteiten, zoals het coördinatie- en evaluatiewerk, en stelt middelen beschikbaar voor studies, projecten en experimenten. 2. Het bestaande kader 2.1. Het beginsel van duurzame bosbouw en de bevoegdheden van de lidstaten 2.1.1. De bosbouwstrategie van de EU heeft als algemene doelstelling "de versterking ... van een duurzame bosontwikkeling en een duurzaam bosbeheer, zoals genoemd in de door de Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu en Ontwikkeling goedgekeurde bosbouwbeginselen en zoals omschreven in de op de pan-Europese Ministeriële Conferenties inzake de bescherming van de bossen aangenomen resoluties", ofwel "het beheer en gebruik van bossen en bosgronden met behoud van hun diversiteit, productiviteit, verjongingsvermogen, vitaliteit alsmede hun vermogen om nu en in de toekomst belangrijke ecologische, economische en maatschappelijke functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, zonder dat bij de uitoefening van deze bosbouwactiviteiten schade wordt toegebracht aan andere ecosystemen". Verder heet het dat "deze aanpak ... nader [dient] te worden uitgewerkt in en [dient] te worden toegepast via nationale of subnationale bosbouwprogramma's of soortgelijke instrumenten die door de lidstaten ten uitvoer worden uitgelegd, en, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, via door de Europese Gemeenschap ondernomen acties waar deze voor een toegevoegde waarde kunnen zorgen"(2). 2.1.2. De bosstrategie gaat uit van het subsidiariteitsbeginsel. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het bosbeleid en het gebruik, het beheer en de bescherming van bossen op basis van duurzaamheid bij de lidstaten ligt. Het is dan ook van belang dat de lidstaten zoveel mogelijk speelruimte wordt gelaten op het gebied van duurzame bosbouw, omdat op deze manier alle aspecten van bossen - naast de ecologische ook de sociale en economische - kunnen worden meegewogen. Als de eigen bevoegdheid van de lidstaten in dezen wordt gerespecteerd, kan beter recht worden gedaan aan de verschillende maatschappelijke rol die bosbouw per lidstaat speelt, en aan de regionale en lokale differentiatie in bosecosystemen en soortenbestanden. Van haar kant heeft de EU een coördinerende en harmoniserende rol, waar dat nodig is en voor zover het binnen haar bevoegdheden valt, bijvoorbeeld in het kader van het milieubeleid, het beleid voor plattelandsontwikkeling of het beleid ter bescherming van de biodiversiteit. 2.2. Bestaande bewakingssystemen 2.2.1. Wat biodiversiteit en koolstofopslag in biomassa betreft worden er op dit moment reeds gegevens verzameld en rapporten uitgebracht in het kader van talloze internationale verdragen en in dat van internationale resp. nationale inventariseringen. Hierbij valt o.a. te denken aan de door de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) uitgevoerde evaluatie van bosbestanden (Forest Resources Assessment, FRA), de pan-Europese ministerconferenties (Ministerial Conference on the Protection of the Forests in Europe, MCPFE), internationale verdragen zoals het biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity, CBD) en het klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC), alsmede bosinventarisaties op nationaal niveau. 2.2.2. De FAO houdt al sinds 1946 de toestand van bossen in het oog met haar evaluaties van bosbestanden; om de zoveel jaar publiceert ze daarover een rapport. De evaluaties beperken zich niet tot gegevens over bosbestanden, maar geven ook informatie over de koolstofkringloop, de staat waarin bosecosystemen zich bevinden, de biodiversiteit, bosproducten en de beschermende rol van bossen. De rapporten die m.b.t. de afzonderlijke landen worden opgesteld, bevatten tevens gegevens over de sociale en economische functies van bossen. 2.2.3. In het kader van de pan-Europese ministerconferenties inzake de bescherming van bossen in Europa (MCPFE) zijn zes voor geheel Europa geldende criteria opgesteld, met behulp waarvan gemeten wordt in hoeverre duurzame bosbouw in de praktijk gestalte krijgt. Elk criterium heeft zijn eigen specifieke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Op basis daarvan hebben de Europese landen hun eigen bewakingssystemen voor duurzame bosbouw opgezet. Tal van belanghebbenden hebben bij het opzetten van eigen beleidsvormen en bewakingsmechanismen voor duurzame bosbouw baat gehad bij deze pan-Europese criteria en indicatoren. 2.2.4. Tijdens de in het voorjaar van 2002 te Den Haag gehouden zesde conferentie van partijen bij het biodiversiteitsverdrag is een uitgebreid werkprogramma inzake bossen (Expanded Work Programme for Forest Biological Diversity) goedgekeurd. Hierin wordt benadrukt dat bescherming en beheer van de diversiteit van bossen een taak is van de nationale overheden bij het ten uitvoer brengen van hun bosbeleid en dat het de afzonderlijke landen zijn die zorg dragen voor de bewaking. Een studie(3) heeft uitgewezen dat in bijna alle landen een gemiddelde of hoge prioriteit wordt toegekend aan het uitvoeren en bewaken van programma's op het gebied van biodiversiteit. In vrijwel alle landen die bij deze studie waren betrokken, bestaat al een biodiversiteits- of vergelijkbaar programma. Bij het ten uitvoer brengen van voornoemd werkprogramma dient rekening te worden gehouden met de nationale prioriteiten en de behoeften en specifieke omstandigheden op regionaal en nationaal niveau. De lidstaten volgen hoe de actieprogramma's in praktijk worden gebracht, en brengen daarover verslag tijdens de conferenties van partijen. 2.2.5. Landen die het klimaatverdrag (UNFCCC) hebben ondertekend, worden geacht zog. nationale broeikasgasinventarisaties te verrichten, waarin de bronnen van antropogene broeikasgasemissies en koolstofputten periodiek geteld, in kaart gebracht, gepubliceerd en geactualiseerd worden. Aan bosbouw gerelateerde beleidsmaatregelen op het gebied van klimaat (Land use, land-use change and forestry - LULUCF) hebben raakvlakken met zowel de klimaatstrategie van de afzonderlijke landen als met de nationale bosprogramma's. 2.2.6. Met behulp van de nationale inventarisaties van bosbestanden worden gegevens verzameld over de bosbestanden zelf, over de toestand van de bossen en over de bodemgesteldheid en vegetatie in bossen. De afgelopen jaren zijn de inventarisaties nog uitgebreid: nu wordt ook de diversiteit in het oog gehouden en worden gegevens verzameld over de koolstof die wordt opgeslagen in de staande houtvoorraden en de bodem. Het gaat hierbij o.m. om gegevens die rechtstreeks betrekking hebben op de diversiteit, en om gegevens die indirect van invloed zijn, zoals kruidenlaag (understorey vegetation), opbouw van het bosbestand naar boomsoort en voedingswaarde van de bodem. De auteur van de hierboven genoemde studie, Fischer, stelt vast dat de landen de gegevens die ze nodig hebben voor het bewaken van de diversiteitsprogramma's, voornamelijk aan de nationale bosinventarisaties (national forest inventories) ontlenen. 2.3. Het Permanent Comité voor de bosbouw 2.3.1. Het bij besluit van de Raad (89/367/EEG) op 29.5.1989 opgerichte Permanent Comité voor de bosbouw heeft als taak de samenwerking in bosbouwaangelegenheden tussen de Commissie en de lidstaten te verbeteren en positief bij te dragen tot de bosbouwmaatregelen die worden genomen in het kader van het uit de verordening voor plattelandsontwikkeling voortvloeiende communautaire beleid. Het comité streeft ernaar het uitwisselen van gegevens t.a.v. de stand van zaken en ontwikkeling van de bosbouw in de lidstaten te bevorderen en in de eerste plaats de Commissie voor te lichten omtrent de wijze waarop de verschillende EU-beleidsterreinen van invloed zijn op de bos- en houtsector. Het Permanent Comité voor de bosbouw bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, die bijeenkomen onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie. 3. Opmerkingen 3.1. Bossen spelen zowel bij het reguleren van het klimaat, als bij de bestrijding van vervuiling, erosie, overstromingen, lawines en aardverschuivingen, en ook bij de waterhuishouding een belangrijke rol. Bovendien worden bossen gekenmerkt door een rijk biologisch milieu. In milieu- en economisch opzicht vormen bossen een belangrijk goed, omdat zij, mits goed beheerd, hernieuwbare duurzame natuurlijke hulpbronnen leveren. Welke vorm het boseigendom ook aanneemt, onbetwist is dat de verschillende functies die het bosmilieu vervult, van groot nut zijn voor de samenleving en dus beschermd moeten worden. De exploitatie van natuurlijke hulpbronnen dient daarom op een manier te worden gereguleerd die het algemeen belang dient en de ontwikkeling van het platteland bevordert. Taak van de bevoegde autoriteiten is de nodige regelgeving uit te werken en adequate technische maatregelen te nemen ter voorkoming van bosbranden, bodemverzuring(4), verarming van de biodiversiteit van bossen en alle andere processen die schade zouden kunnen toebrengen aan dit specifieke milieu, dat als gevolg van nieuwe gereedschappen en nieuwe exploitatiemethoden door de eeuwen heen steeds meer invloed heeft ondergaan van menselijke activiteiten. 3.2. Het Comité acht het van belang dat de mogelijkheden tot bestudering en bewaking van het bosmilieu, afhankelijk van de situatie in de lidstaten, verder worden ontwikkeld en de op nationaal niveau verzamelde gegevens worden gecoördineerd, zodat er in het kader van de bosbouwstrategie(5) efficiënter gebruik van kan worden gemaakt. Het staat achter de voorstellen van de Commissie, mits met onderstaande opmerkingen en voorstellen rekening wordt gehouden. 3.3. Het is zaak de bestaande, tien jaar geleden van start gegane programma's die gebaseerd zijn op de verordeningen inzake de bescherming van bossen tegen luchtverontreiniging en de bestrijding van bosbranden, verder te ontwikkelen en voort te zetten. Uit een oogpunt van onderlinge vergelijkbaarheid van de verzamelde gegevens is het belangrijk dat de structuur van de programma's in essentie onaangetast blijft. 3.4. De bewaking van de biodiversiteit van bossen, de effecten van klimaatverandering, de koolstofsekwestratie en de bodemgesteldheid zijn kwesties die in principe buiten de maatregelen ter continuering en ontwikkeling van de bestaande programma's vallen, maar desalniettemin als een aanvulling daarop kunnen worden beschouwd, omdat het ook hier om zorg voor het milieu gaat en voortgebouwd kan worden op reeds bestaande middelen en methoden. De ernstigste problemen waarmee bossen in de EU en de kandidaat-lidstaten te kampen hebben, zijn ontegenzeggelijk luchtverontreiniging(6) en bodemverzuring. Van belang is dat, met inachtneming van de internationale verdragen inzake het klimaat, het broeikaseffect en de biodiversiteit, tegelijkertijd zowel op nationaal niveau als op een gecoördineerde en geharmoniseerde wijze in EU-verband wordt gewerkt aan een oplossing voor deze problemen. Hiervoor zijn adequate bewakingsmechanismen nodig, waarbij met het oog op een zo efficiënt mogelijke kosten-baten-verhouding eerst zou moeten worden nagegaan in hoeverre per geval behoefte bestaat aan een bewakingsmechanisme, hoeveel kosten er per saldo mee gemoeid zijn en wat de financieringsmogelijkheden zijn. 3.5. De in het financiële kader van de verordening genoemde kosten van de bewaking lijken niet erg realistisch, zeker niet als men bedenkt dat nog niet bekend is hoe de bewaking in de praktijk haar beslag zal krijgen. De methoden en middelen die men wil gebruiken, alsook de kosten die verbonden zijn met het verzamelen van gegevens op basis waarvan een betrouwbare en politiek verantwoorde besluitvorming tot stand dient te komen, dienen aan een grondige evaluatie te worden onderworpen. 3.6. In een studie die op dit terrein is verricht(7), wordt uitgegaan van zo'n 150000 à 1,5 miljoen observatiepercelen die nodig zijn voor een betrouwbare bewaking van de biodiversiteit. Ter vergelijking: het huidige netwerk ter bewaking van de effecten van luchtverontreiniging omvat ca. 7000 observatiepercelen. Gezien de weinig precieze gegevens die uit het wetenschappelijk onderzoek naar voren komen, is het beter een inventarisatie op te maken van datgene wat in de praktijk werkelijk nodig is. Daarbij dient onder meer te worden gekeken naar de mogelijkheden om met behulp van de informatiseringstechnologie en nieuwe observatietechnologieën als satellieten, waarnemingsposten en automatische registreerposten bruikbare en betrouwbare gegevens te verzamelen en statistieken op stellen die ter ondersteuning van de bosbouwstrategie kunnen dienen. 3.7. Zoals het er nu naar uitziet, zal de EU reeds in 2004 worden uitgebreid met nieuwe lidstaten. Dit betekent dat het bosareaal in de Unie met zo'n 30 miljoen ha zal toenemen(8). Bij de gepresenteerde kostenramingen is er geen rekening mee gehouden hoeveel middelen er beschikbaar zullen moeten worden gesteld voor de opbouw en het onderhoud van bewakingssystemen in de nieuwe lidstaten. Als de bewakingsactiviteiten worden uitgebreid tot zulke complexe zaken als bewaking van diversiteit, klimaatverandering, koolstofsekwestratie en bodemgesteldheid, zal dit de kosten waarschijnlijk aanzienlijk doen toenemen. Als wordt gekeken naar de tenuitvoerlegging van de verordening, zal ook rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheden die de nieuwe lidstaten hebben om hun bewakingactiviteiten te intensiveren, en met de eventuele structurele en institutionele veranderingen die in deze landen nodig zijn om de bewakingsactiviteiten ook daadwerkelijk uit te voeren. 3.8. Er moet rekening mee worden gehouden dat de lidstaten op nationaal niveau de stand van zaken op het gebied van diversiteit (bijv. op grond van de verplichtingen die voortvloeien uit het diversiteitsverdrag en in het kader van de pan-Europese ministerconferenties) moeten volgen. Daarnaast zijn er nog andere internationale organisaties en actoren die zich bezighouden met het verzamelen van bewakingsgegevens over de toestand van bossen, de diversiteit en de koolstofsekwestratie. De communautaire instanties moeten bijgevolg zo veel mogelijk gebruik maken van alle informatie die de lidstaten en internationale onderzoeksinstellingen verzamelen, om te voorkomen dat er dubbel werk wordt verricht en om de kosten i.v.m. de uitbreiding van de bestaande systemen en de verbetering van de coherentie tussen de procedures zo laag mogelijk te houden. De uitvoeringsmodaliteiten verdienen daarbij bijzondere aandacht. 3.9. Ook op het deelterrein van broeikasgassen en koolstofputten zou moeten worden vermeden dat overlapping optreedt met reeds bestaande bewakingsmechanismen en rapportageprocedures die op grond van andere verdragen of communautaire wetgeving zijn ingesteld. Wat de koolstof betreft, zou het nuttig zijn zich te concentreren op de door het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) op te stellen richtsnoeren voor bosaangelegenheden en zich te baseren op de krachtens het Protocol van Kyoto verplichte rapportage van de lidstaten. Van belang is in deze samenhang dat de verslagen van de lidstaten zo nauwkeurig mogelijk opgesteld worden en alle gevraagde gegevens bevatten. Wat de bewaking van de bodemgesteldheid betreft, zij verwezen naar het voorstel van de Commissie. 3.10. De verschillende landen hebben veel geïnvesteerd in de ontwikkeling en instandhouding van de nationale inventarisaties. Voor een kosteneffectieve bewaking is men aangewezen op de nationale systemen en op versterking daarvan. Door steun te geven aan nationale bewakingssystemen zorgt men enerzijds voor continuïteit en kan men anderzijds de specifieke omstandigheden per lidstaat in aanmerking nemen, zonder dat energie wordt verspild aan het opzetten van elkaar overlappende systemen. Wel zullen aanpassingen noodzakelijk zijn om de nationale systemen op elkaar af te stemmen en om te kunnen inspelen op de behoefte aan bijkomende informatie. Voor de EU zou een taak weggelegd kunnen zijn op het gebied van verbetering van de onderlinge vergelijkbaarheid van gegevens, zulks in samenwerking met de lidstaten en eventueel de bevoegde internationale instellingen en organisaties. Ook zou de EU zich kunnen bezighouden met het verwerken van de gegevens tot één geheel, rekening houdend met andere bronnen; voorts zou zij kunnen aanzetten tot open coördinatie en het verzamelen van goede praktijkvoorbeelden, en zou zij een aantal strategische beleidsvoorstellen of zo nodig wetgevingsvoorstellen op papier kunnen zetten. 3.11. De Commissie stelt voor om alleen art. 175 van het EEG-Verdrag als rechtsgrondslag voor de verordening te nemen, zoals in het verleden al eerder is gebeurd bij verordeningen betreffende het milieu. In de in 1998 door de Raad goedgekeurde resolutie over de bosbouwstrategie wordt het belang van het subsidiariteitsbeginsel in het bosbouwbeleid nogmaals bevestigd. Dit beginsel houdt in dat het de lidstaten zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het duurzame beheer en gebruik van bossen en de bescherming ervan. In het zesde milieuactieprogramma van de EU staat dat bij het ontwikkelen en uitvoeren van strategieën en maatregelen op het gebied van bossen onveranderlijk zal worden uitgegaan van de communautaire bosbouwstrategie en het subsidiariteitsbeginsel. Dit laatste betreft de verdeling van de bevoegdheden over de lidstaten en de EU, waarbij wordt uitgegaan van het meest geschikte niveau. Het gaat hand in hand met het evenredigheidsbeginsel. 3.12. Als t.a.v. bosbouw van duurzaamheid wordt gesproken, worden daarmee alle functies bedoeld. Bij beoordeling van de situatie dient ecologische duurzaamheid dan ook te worden gezien als een van de drie pijlers van duurzame bosbouw: de andere twee zijn sociale en economische duurzaamheid. De forest-based and related industries vormen een van de belangrijkste industriële sectoren in de EU; het totale aantal tewerkgestelden in de houtverwerkende en aanverwante sectoren zal na uitbreiding uitkomen op ongeveer vijf miljoen (toename met ongeveer een kwart). De afzonderlijke landen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het beheer en gebruik en de bescherming van bossen overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling; dit is een belangrijk onderdeel van de eigen nationale bosprogramma's en -strategieën. Daarnaast staan zij in voor de professionele kennis inzake duurzame bosbouw van in de sector werkzame personen. Ook andere economische activiteiten of vormen van vrijetijdsbesteding, zoals het verzamelen van geneeskrachtige planten of ecotoerisme, kunnen plaatsvinden in een bosrijke omgeving, waarbij erop dient te worden toegezien dat de specifieke waarde ervan, met name de diversiteit van flora en fauna, op evenwichtige wijze beschermd worden. Ook in de toekomst moeten de lidstaten verantwoordelijk blijven voor het beheer, het gebruik en de bescherming van bossen, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe maatschappelijke eisen op het gebied van duurzaam gebruik en milieu. 3.13. Bij de actieprogramma's op het gebied van bossen en andere natuurlijke hulpbronnen, de programma's ter bewaking ervan en de besluiten die o.g.v. de bewaking worden genomen, zou er rekening mee moeten worden gehouden dat de maatschappelijke betekenis van de houtverwerkende en aanverwante sectoren per land verschilt. Communautaire wet- en regelgeving dient in de verschillende lidstaten ruimte te laten voor de ontwikkeling van de productievoorwaarden in de genoemde sectoren. 3.14. Het verdient aanbeveling de ontwikkeling van datasystemen te bevorderen. Hierbij dient aandacht te zijn voor verbetering van de toegang tot informatie en moet meer uitwisseling van gegevens en ervaringen op basis van het best practice principe plaatsvinden. Tegelijkertijd moeten bijv. boseigenaren garanties krijgen betreffende de bescherming van persoonlijke gegevens bij de uitwisseling en publicatie van gegevens met betrekking tot hun eigen bosbezittingen. In het voorstel voor een verordening zou expliciet moeten worden verwezen naar de Europese richtlijn uit 1995 inzake gegevensbescherming. 3.15. In de ontwerpverordening worden naast de Commissie, de lidstaten en het Permanent Comité voor de bosbouw nog een aantal andere organen genoemd die betrokken moeten worden bij de uitvoering, nl. het bosprogramma van het ICP (International Co-operative Programme), een op te stellen wetenschappelijk coördinatieorgaan en het Europees Milieuagentschap. Bij de werkverdeling tussen al deze instanties dient ervoor gewaakt te worden dat de werkzaamheden elkaar overlappen en dat de lidstaten te maken krijgen met een excessieve groei van de rapportage. 3.16. Het Permanent Comité voor de bosbouw moet een belangrijke rol spelen bij het ten uitvoer leggen en verder ontwikkelen van de verordening en hier als regelgevende instantie optreden. In de toekomst dient zijn rol uitgebreid te worden tot het uitwisselen van gegevens en het voeren van een dialoog met het grote publiek en de diverse direct betrokkenen. Brussel, 12 december 2002. De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité R. Briesch (1) PB C 80 van 3.4.2002, blz. 45. (2) COM(98) 649 def. van 18.11.1998 (niet gepubliceerd in PB) en PB C 51 van 23.2.2000, blz. 97-104. (3) Fischer, R. - Overview on national biodiversity monitoring activities within some EU/ICP Forest countries, Draft 7.10.2002. (4) Advies van het EESC over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Naar een thematische strategie inzake bodembescherming", en advies van het EESC over "De bescherming van de bossen", PB C 51 van 23.2.2000, blz. 24-26. (5) COM(98) 649 def. van 18.11.1998 (niet gepubliceerd in PB) en PB C 51 van 23.2.2000, blz. 97-104, par. 2.1.2 (De bosbouwstrategie van de EU). (6) Advies van het EESC "Nationale uitstootbovengrenzen voor luchtverontreinigende stoffen/Ozon", PB C 29 van 23.2.2000, blz. 11-17. (7) Prof. Tomppo, E. - Assessing the Biodiversity of Forest at National and Continental Level. 10.9.2002. (8) PB C 149 van 21.6.2002, blz. 51-59.