52002AE0847

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 69/208/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen" (COM(2002) 232 def. — 2002/0105 (CNS))

Publicatieblad Nr. C 241 van 07/10/2002 blz. 0064 - 0065


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 69/208/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen"

(COM(2002) 232 def. - 2002/0105 (CNS))

(2002/C 241/12)

De Raad heeft op 21 juni 2002, overeenkomstig art. 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, besloten het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereiding van de werkzaamheden belast was, heeft haar advies op 21 juni 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Sabin.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 392e zitting van 17 en 18 juli 2002 (vergadering van 17 juli 2002) het volgende advies uitgebracht, dat met 126 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 30 juni 1969 heeft de Raad Richtlijn 69/208/EEG goedgekeurd betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, overwegende dat de productie van deze planten en gewassen een belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Europese Unie. Gecertificeerd zaad dient de echtheid en zuiverheid van de rassen te waarborgen. Om gelijke tred te houden met de technologische ontwikkelingen in de sector voor oliehoudende planten heeft de Commissie besloten (d.d. 27 juni 1995) in het kader van Richtlijn 69/208/EEG van de Raad een tijdelijk experiment op te zetten met het oog op het vaststellen van de voorwaarden waaraan zaad van hybriden en van mengrassen van kool- en van raapzaad moet voldoen om in de handel te mogen worden gebracht. Dit experiment is nu bijna afgelopen en de Commissie stelt voor om de bewuste bepalingen op te nemen in Richtlijn 69/208/EEG.

2. Inhoud van het voorstel

2.1. Richtlijn 69/208/EEG heeft betrekking op zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, dat binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht en dat voor landbouwproductie, met uitzondering van sierdoeleinden, bestemd is.

2.2. Zaad van deze planten mag slechts in de handel worden gebracht als het officieel is goedgekeurd als "basiszaad" of "gecertificeerd zaad" overeenkomstig hetgeen bepaald is bijlage II van de richtlijn. De richtlijn voorziet in een aantal mogelijkheden tot vrijstelling van de regelgeving en verplicht verder iedere lidstaat ertoe een lijst op te stellen van de rassen van oliehoudende planten en vezelgewassen die officieel voor goedkeuring op zijn grondgebied in aanmerking komen.

2.3. Daarnaast stipuleert de richtlijn ook de voorwaarden voor de verpakking en etikettering van gecertificeerd zaaigoed.

2.4. In het kader van het tijdelijk experiment van de Commissie, waarvoor op 27 juni 1995(1) groen licht werd gegeven, zijn de productievoorwaarden vastgesteld waaraan hybriden en mengrassen van kool- en raapzaad dienen te voldoen om in de handel te kunnen worden gebracht. Deze voorwaarden betreffen voornamelijk aspecten van de mannelijke steriele component, minimumeisen inzake raszuiverheid en de minimumafstand tot naburige stuifmeelbronnen. De etiketteringsvoorschriften zijn dezelfde als in Richtlijn nr. 69/208.

2.5. De Commissie wil de voorwaarden zoals deze golden in het kader van het tijdelijke experiment opnemen in Richtlijn 69/208/EEG. Vanwege de wettelijke duur van de proefperiode, die op maximaal 7 jaar is vastgelegd, stelt zij voor de nieuwe bepalingen per 30 juni 2002 in werking te laten treden.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het Comité neemt nota van het voorstel van de Commissie om de werkingssfeer van Richtlijn nr. 69/208/EEG uit te breiden tot hybriden en mengrassen van oliehoudende planten en vezelgewassen.

3.2. De selectie draagt al zo'n dertig jaar in uiterst belangrijke mate bij tot de opbrengstverhoging bij oliehoudende planten. Dankzij genetische verbetering is men er ook in geslaagd binnen vrij korte tijd te voldoen aan de nieuwe eisen voor koolzaad dat er geen erucazuur in mag zitten en het minder glucosinolaat moet bevatten.

3.3. Een vrij recente ontwikkeling is het kweken van F1-hybriden. Met deze hybriden blijken op het stuk van opbrengst, oliegehalte en weerstand tegen ziekten (bijv. tegen Phoma) of ook nog vermindering van stikstofbemesting goede vorderingen te kunnen worden gemaakt.

3.4. Deze selectiemethode maakt genetisch gezien gebruik van het heterosiseffect. Om de methode te kunnen toepassen, moet er dus een ruime diversiteit aan genetisch materiaal voorhanden zijn. In 2000(2) besloegen hybriden 15 à 20 % van het ingezaaide koolzaadareaal in Frankrijk en 15 % in Duitsland. Mengrassen zijn dan weer een tussenoplossing waarmee kwekers werken als de hybride rassen nog niet ver genoeg ontwikkeld zijn. Mengrassen namen in 2000(3) minder dan 10 % van het ingezaaide koolzaadareaal in beslag.

3.5. In zijn advies(4) over de uitwerking van een nieuwe strategie inzake de voorziening van plantaardige eiwitten in de Europese Unie heeft het Comité al gewezen op het belang van ondersteuning van onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe variëteiten die de productiviteit van deze planten ten goede dienen te komen. Het Comité kan vanuit dit oogpunt niet anders dan instemmen met het initiatief van de Commissie om Richtlijn 69/208/EEG per 30 juni 2002 ook toe te passen op het in de handel brengen van zaaizaad van hybriden en mengrassen van oliehoudende planten en vezelgewassen.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Zaad van hybriden en mengrassen wordt verkregen door gerichte kruising dankzij bestuiving tussen een mannelijke steriele component en een andere mannelijke stuifmeelbron. Met het oog op het behoud van de raszuiverheid is het van groot belang dat daarbij op een verantwoorde manier te werk wordt gegaan, ook al is door de gebruikte methode (kruisbestuiving) en klimatologische omstandigheden een 100 %-raszuiverheid nooit te garanderen. Voor het tijdelijke experiment van de Commissie zijn in de bijlage van de betrokken beschikking de productievoorwaarden opgenomen waaraan een partij gecertificeerd zaad dient te voldoen ter garantie van de raszuiverheid en -echtheid.

4.2. Het Comité is zich ervan bewust dat dit meer een kwestie is voor het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw in het kader van de comitologieprocedure, maar wil er toch op wijzen dat de Commissie niet aangeeft welke criteria in welke rangorde gehanteerd zijn om de raszuiverheid en -echtheid te bepalen.

4.3. Het Comité verzoekt de Commissie vóór 30 juni 2002 uitsluitsel te geven over de criteria die m.b.t. raszuiverheid aangehouden dienen te worden, aangezien deze steeds belangrijker zullen worden naarmate er meer een beroep wordt gedaan op genetische mogelijkheden om nieuwe variëteiten te ontwikkelen.

5. Conclusies

5.1. Het Comité staat achter het voorstel van de Commissie om de proefregeling voor het in de handel brengen van zaad van hybriden en van mengrassen van kool- en raapzaad te regulariseren. Aangezien er in de EU een groot tekort is aan gewassen die rijk zijn aan plantaardige eiwitten kan dit probleem met deze maatregel voor een deel worden opgelost.

5.2. De Commissie dient echter nog wel met een evaluatie van de proefregeling te komen, en met name moet zij een overzicht geven van de criteria ter bepaling van de raszuiverheid en -echtheid bij de productie van partijen zaaigoed. In dit opzicht benadrukt het Comité dat de druk om bij de productie van zaaizaad resultaten te boeken het noodzakelijk maakt de methodes te moderniseren door de meest efficiënte technieken te gebruiken.

Brussel, 17 juli 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Beschikking 95/232/EG (PB L 154 van 5.7.1995) gewijzigd bij Beschikking 99/84/EG (PB L 27 van 2.2.1999).

(2) Gegevens van AMSOL (Franse nationale beroepsorganisatie voor kwekers van zaaigoed van oliehoudende planten) en GNIS (de Franse nationale bedrijfstakorganisatie voor zaaizaad).

(3) Gegevens van AMSOL (Franse nationale beroepsorganisatie voor kwekers van zaaigoed van oliehoudende planten).

(4) ESC-advies 26/2002 (PB C 80 van 3.4.2002).