52002AE0194

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk"

Publicatieblad Nr. C 094 van 18/04/2002 blz. 0040 - 0042


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk"

(2002/C 94/09)

De Raad heeft op 13 september 2001 besloten, het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereiding van de werkzaamheden van het Comité dienaangaande was belast, heeft haar advies op 30 januari 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Etty.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 20 en 21 februari 2002 gehouden 388e zitting (vergadering van 21 februari 2002) het volgende advies uitgebracht, dat met 62 stemmen vóór en 14 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

0. Inleiding

0.1. Op 24 maart 1999 heeft het Economisch en Sociaal Comité een initiatiefadvies over asbest uitgebracht waarin het onder meer aandrong op een volledig verbod op het eerste gebruik van alle asbestsoorten en een betere bescherming van werkenden en zelfstandigen die bij reparatie-, sloop-, onderhouds-, renovatie- en verwijderingswerkzaamheden met asbest in aanraking komen.

0.2. Het onderhavige voorstel van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad is blijkens de toelichting van de Commissie een reactie op het verzoek van het Comité om de bestaande wetgeving te herzien en nieuwe maatregelen te nemen om het risico van hen die in hun werk aan asbest worden blootgesteld, te verminderen.

0.3. In 1999 sprak het Comité de hoop en de verwachting uit dat de betrokken diensten van de Commissie opgewassen zijn tegen de in het advies genoemde taken. Vanuit huidig perspectief is er wellicht toch enige reden voor bezorgdheid ten aanzien van de vereiste financiële armslag en mankracht. In dit verband dient de aandacht nogmaals ook op de op handen zijnde uitbreiding van de EU te worden gevestigd.

0.4. Uit de voorstellen van de Commissie blijkt dat de Commissie de verbetering van veiligheids- en gezondheidsvoorwaarden op het werk, met name wat asbest betreft, niet uit het oog verliest. Wel merkt het Comité tot zijn spijt op dat de Commissie zich minder zorgen lijkt te maken over de onbedoelde gevolgen van de betere bescherming van werkenden in de EU, zoals uitvoer van gevaarlijke producten zoals in de EU gewonnen asbest, en uitbesteding van gevaarlijke werkzaamheden (b.v. het strippen van asbesthoudende schepen) naar andere delen van de wereld waar overheden zich minder om deze aangelegenheden bekommeren. In het laatste geval dient de Commissie de aandacht van de lidstaten te vestigen op hun verantwoordelijkheid in internationale organisaties als de IMO en de IAO en op grond van het Verdrag van Bazel.

1. Algemene opmerkingen

1.1. Het met Commissierichtlijn 1999/77/EG ingevoerde verbod op de verkoop en het gebruik van asbest had de bescherming van werkenden en zelfstandigen(1) tegen risico's als gevolg van blootstelling aan asbest op werkplek op een totaal verschillende manier kunnen verbeteren. Ervan uitgaande dat asbesthoudende producten niet langer in de EU worden verwerkt en dat bijgevolg werkenden in het aan de productie voorafgaande en het eigenlijke productieproces niet langer behoeven te worden beschermd, waarbij de enige uitzondering op de algemene verbodsbepaling diafragma's voor elektrolyse zouden zijn, had het nieuwe instrument kunnen worden geconcentreerd op maatregelen ter verbetering van de bescherming van personen die aan risico's worden blootgesteld omdat zij in hun werk te maken krijgen met bestaande asbestproducten (sloop-, onderhouds-, herstel- en verwijderingswerkzaamheden e.d.). Helaas betekent het onderhavige richtlijnvoorstel niet zo'n duidelijk breekpunt. Sommige onderdelen zijn nog steeds toegesneden op een omgeving waarin asbest vrijkomt.

1.2. Er hadden ook specifieke maatregelen kunnen worden genomen voor toezicht op de gezondheid, registratie, voorlichting en scholing, de risico's waarmee zelfstandigen(2) te maken hebben, de risico's waaraan werkenden (en de bevolking als geheel) worden blootgesteld als gevolg van het tweede gebruik van asbesthoudende producten, alsook een betere erkenning van asbestgerelateerde ziekten als beroepsziekten. Indien deze richtlijn niet het geëigende middel is om deze zaken aan te pakken, dient de Commissie naar andere rechtswegen te zoeken.

1.3. Het voorstel bevat een aantal positieve elementen: de meeste aandacht gaat uit naar werkenden die in de nieuwe situatie het meest blootgesteld zullen zijn, het bevat vereenvoudigingen van bepaalde procedures, de grenswaarden voor blootstelling worden verlaagd, het schrijft voor dat asbesthoudend materiaal moet worden opgespoord voordat met sloop- of onderhoudswerkzaamheden wordt begonnen, en stelt eisen aan de expertisebewijzen van firma's die zich met dit soort werk bezighouden, en aan de scholing van werknemers. Het zou het richtlijnvoorstel ten goede komen als er meer duidelijkheid zou zijn over de winning van asbest in de EU. Ook valt op dat de Commissie niet heeft gereageerd op de voorstellen van het ESC over de kwestie van nationale registers van asbesthoudende gebouwen en installaties.

1.4. Na het aanbrengen van een aantal wijzigingen zal de Richtlijn van de Raad van 1983 een vrij gecompliceerd instrument worden. Daarom acht het Comité het verstandig dat in de nabije toekomst tot codificatie wordt overgegaan. Een complicerende factor is dat bepaalde regelingen van de richtlijn over kankerverwerkende agentia ook van toepassing zijn op de asbestrichtlijn.

2. Bijzondere opmerkingen

2.1. De Commissie zou haar gedachten nog eens moeten laten gaan over het voorstel om artikel 3.3 te vervangen, en met name over de bepalingen met betrekking tot situaties waarin asbestbeplating, -isolatie of -isolatiebeplating wordt verwijderd. In plaats van de afzonderlijke activiteiten te vermelden, dient artikel 3.3 de uitzonderingen door een lijst van criteria te bepalen. Het Comité meent dat de artikelen 4, 15 en 16 niet moeten worden toegepast bij werkzaamheden van geringe omvang die volgens de risico-evaluatie niet zeer riskant zijn (zoals de verwijdering van verspoten of lichtgebonden asbest wèl zeer riskant is).

2.2. De in artikel 4.4 voorgeschreven nieuwe melding moet plaatsvinden vóórdat de gewijzigde activiteiten van start gaan. Hierbij dient naast de al in artikel 4.2 gevraagde informatie ook informatie te worden verstrekt over de duur van het sloop-, herstel-, onderhouds- of verwijderingsproject, alsook over de te nemen maatregelen om de blootstelling van betrokkenen te beperken.

2.3. Artikel 5 moet een algemeen verbod bevatten op alle activiteiten waarbij asbesthoudende producten betrokken zijn, met als enige uitzondering sloop-, herstel-, onderhouds- en verwijderingswerkzaamheden.

2.4. In de voorgestelde nieuwe formulering van artikel 6.5 wordt nog steeds gesproken van mijnbouwwerkzaamheden zoals in de richtlijnen van 1983 en 1991. Blijkbaar vindt de Commissie dat mijnbouw niets te maken heeft met het in de handel brengen of het eerste gebruik van asbest. Het Comité denkt dat dit wèl het geval is. De Commissie dient hierover opheldering te verschaffen.

2.5. Artikel 7.6 vermeldt een bijzondere methode voor meting van het aantal asbestvezels in de lucht. Deze tekst is te specifiek. Het Comité meent dat sommige lidstaten het in dit artikel bedoelde WHO-systeem wel eens niet bevredigend kunnen achten en dat andere methoden, zoals de SEM-EDX-methode(3), moeten worden toegestaan. Daarom zou de methode in dit artikel niet al te specifiek mogen worden vastgelegd. Ook adviseert het ESC andere methoden toe te staan voor zover hiermee op z'n minst een gelijkwaardig gevoeligheidsniveau als de WHO-methode wordt bereikt.

2.6. In artikel 8 van het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld "de werkgevers ervoor (te laten) zorgen dat geen enkele werknemer aan een asbestconcentratie in de lucht wordt blootgesteld die groter is dan 0,1 vezel per cm3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over een periode van 8 uur" (TWA). Het Comité merkt op dat deze bepaling niet is afgestemd op de werkmethoden die in de toekomst te verwachten zijn, omdat activiteiten waarbij werkenden aan asbest worden blootgesteld, zelden in een achturige werkdag worden uitgevoerd. De voorkeur gaat uit naar een grenswaarde van 0,1 vezel per cm3 als TWA over een periode van 4 uur, waardoor de blootstellingsniveaus zouden worden teruggedrongen.

2.7. De inhoud van de in artikel 12 bis genoemde scholing dient op gezette tijden te worden herijkt en te worden gemoderniseerd.

2.8. De in artikel 12 ter opgenomen bekwaamheidseis voor firma's die bij sloop- of verwijderingswerkzaamheden betrokken zijn, moet beter worden uitgewerkt. De Commissie moet verwijzen naar nationale criteria, zodat er een duidelijk en concreet ijkpunt is om de deskundigheid van de betrokken firma's te kunnen beoordelen. De nationale overheden dienen dergelijke criteria in nauw overleg met de betrokken werkgeversorganisaties en vakbonden uit te werken.

Brussel, 21 februari 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Bij de behandeling van het advies door de afdeling is gebleken dat de Commissie blijkens haar werkprogramma van 31 januari 2002 voornemens is in februari 2002 met een ontwerp-aanbeveling over gezondheid en veiligheid van zelfstandigen op de werkplek te komen (artikel 308).

(2) Bij de behandeling van het advies door de afdeling is gebleken dat de Commissie blijkens haar werkprogramma van 31 januari 2002 voornemens is in februari 2002 met een ontwerp-aanbeveling over gezondheid en veiligheid van zelfstandigen op de werkplek te komen (artikel 308).

(3) Het SEM-EDX (Scanning Electron Microscopy - Energy Dispersive X-ray Analyser) meetsysteem is een microscopiesysteem dat gebruik maakt van een scannende elektronenbundel om vezels en deeltjes zichtbaar te maken. Afhankelijk van de gebruikte methoden/apparatuur kunnen vezelvormen tot een omvang van ca 0,05 micron worden vastgesteld. Wordt SEM gekoppeld aan het EDX-systeem, dan kan dit worden gebruikt om de samenstellende bestanddelen van vezels met een omvang van meer dan 0,2 micron te bepalen. Aldus kan de analist asbestvezels van andere vezels onderscheiden en tevens vaststellen om welk type asbest het gaat.

BIJLAGE

bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Tijdens de beraadslaging is het volgende wijzigingsvoorstel, waarvóór meer dan een kwart van de stemmen is uitgebracht, verworpen:

Paragraaf 2.6

De hele paragraaf schrappen.

Motivering

Grenswaarden voor chemische werkstoffen worden altijd voor een referentieperiode van 8 uur vastgelegd. Onduidelijk is wat de gevolgen van kortere referentieperioden zijn: de grenswaarde van 0,1 vezels/cm3 zou hierdoor zowel kunnen stijgen als dalen. Daarom moet het advies zich onthouden van uitspraken over drempelwaarden.

Uitslag van de stemming

Vóór: 39, tegen: 40, onthoudingen: 22.