52001PC0691

Gewijzigd voorstel voor een Verordening (EG, EGKS, Euratom) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen /* COM/2001/0691 def. - CNS 2001/0318 */


Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG, EGKS, Euratom) VAN DE RAAD houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

(door de Commissie ingediend)

INHOUDSOPGAVE

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG, EGKS, Euratom) VAN DE RAAD houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

TOELICHTING

1. Procedure

2. Analyse van de door de overige instellingen gesuggereerde wijzigingen

2.1. Algemene opmerking

2.2. Toepassingsgebied van het Financieel Reglement

2.3. Begrotingsbeginselen

2.3.1. Eenheid

2.3.2. Jaarperiodiciteit

2.3.3. Evenwicht

2.3.4. Universaliteit

2.3.5. Specialiteit

2.3.6. Doorzichtigheid

2.3.7. Rekeneenheid

2.3.8. Voorzieningen

2.3.9. Omgekeerde reserve

2.4. Structuur van de begroting

2.4.1. Opstelling en beheer van de begroting naar activiteit (ABB)

2.4.2. Afschaffing van negatieve uitgaven en ontvangsten

2.4.3. Vorming van een reserve voor onvoorziene uitgaven binnen de afdeling van de Commissie

2.4.4. Flexibiliteit tot 10% in de personeelsformatie van elke Instelling

2.4.5. Opname van de financiële vooruitzichten in het Financieel Reglement

2.5. Uitvoering van de begroting

2.5.1. Wijzen van uitvoering (artikelen 50-54 van het oorspronkelijk voorstel van de Commissie)

2.5.2. Functie en verantwoordelijkheid van de actoren

2.5.2.1. Ordonnateur (artikelen 56 e.v. van het oorspronkelijke voorstel van

de Commissie)

2.5.2.2 Interne controleur (artikelen 80-82 van het oorspronkelijke voorstel van

de Commissie)

2.5.3. Afzien van schuldvorderingen

2.5.4. Vastlegging

2.5.5. Boekhouding - rekening en verantwoording

2.6. Externe controle en kwijting (artikelen 122 - 133 van het oorspronkelijke

voorstel)

2.7. Bijzondere bepalingen (deel II)

2.7.1. Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

2.7.2. Structuurfondsen

2.7.3. Onderzoek

2.7.4. Externe maatregelen

2.7.5. Europese bureaus

2.8. Overgangs- en slotbepalingen (deel III)

2.8.1. Communautaire organen

3. Overneming van de amendementen van het Europees Parlement

4. Conclusie

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG, EGKS, Euratom) VAN DE RAAD houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

DEEL I Gemeenschappelijke bepalingen

TITEL I Doel

TITEL II Begrotingsbeginselen

Hoofdstuk 1 Eenheidsbeginsel

Hoofdstuk 2 Jaarperiodiciteitsbeginsel

Hoofdstuk 3 Evenwichtsbeginsel

Hoofdstuk 4 Rekeneenheidsbeginsel

Hoofdstuk 5 Universaliteitsbeginsel

Hoofdstuk 6 Specialiteitsbeginsel

Hoofdstuk 7 Beginsel van goed financieel beheer

Hoofdstuk 8 Doorzichtigheidsbeginsel

TITEL III Opstelling en structuur van de begroting

HOOFDSTUK 1 Opstelling van de begroting

HOOFDSTUK 2 Structuur en inrichting van de begroting

TITEL IV Uitvoering van de begroting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 2 Wijze van uitvoering

HOOFDSTUK 3 Financiële actoren

Afdeling 1 Beginsel van scheiding van functies

Afdeling 2 Ordonnateur

Afdeling 3 Rekenplichtige

Afdeling 4 Beheerder van gelden ter goede rekening

HOOFDSTUK 4 Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

Afdeling 1 Algemene regels

Afdeling 2 Regels betreffende de gedelegeerde en gesubdelegeerde ordonnateurs

Afdeling 3 Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening

HOOFDSTUK 5 Ontvangsten

Afdeling 1 Terbeschikkingstelling van de eigen middelen

Afdeling 2 Raming van schuldvorderingen

Afdeling 3 Vaststelling van schuldvorderingen

Afdeling 4 Invorderingsopdracht

Afdeling 5 Invordering

HOOFDSTUK 6 Uitgaven

Afdeling 1 Vastlegging

Afdeling 2 Betaalbaarstelling

Afdeling 3 Betalingsopdracht

Afdeling 4 Betaling

Afdeling 5 Termijnen voor de uitgavenverrichtingen

HOOFDSTUK 7 Computersystemen

HOOFDSTUK 8 Interne controleur

TITEL V Plaatsing van overheidsopdrachten

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1 Toepassingsgebied en gunningsbeginselen

Afdeling 2 Bekendmaking

Afdeling 3 Procedures voor het plaatsen van opdrachten

Afdeling 4 Zekerheden en controle

HOOFDSTUK 2 Bepalingen betreffende de door de communautaire instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten

TITEL VI Subsidies

Hoofdstuk 1 Toepassingsgebied

HOOFDSTUK 2 Beginselen voor de toekenning van subsidies

HOOFDSTUK 3 Toekenningsprocedure

HOOFDSTUK 4 Betaling en controle

HOOFDSTUK 5 Tenuitvoerlegging

TITEL VII Rekening en verantwoording en boekhouding

HOOFDSTUK 1 Rekening en verantwoording

HOOFDSTUK 2 Informatie over de uitvoering van de begroting

HOOFDSTUK 3 Boekhouding

Afdeling 1 Gemeenschappelijke bepalingen

Afdeling 2 Algemene boekhouding

Afdeling 3 Begrotingsboekhouding

HOOFDSTUK 4 Inventaris van de vaste activa

TITEL VIII Externe controle en kwijting

HOOFDSTUK 1 Externe controle

HOOFDSTUK 2 Kwijting

DEEL II Bijzondere bepalingen

TITEL I Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

TITEL II Structuurfondsen

TITEL III Onderzoek

TITEL IV Externe maatregelen

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 2 Uitvoering van de maatregelen

HOOFDSTUK 3 Plaatsing van overheidsopdrachten

HOOFDSTUK 4 Toekenning van subsidies

HOOFDSTUK 5 Nazien van de rekeningen

TITEL V Europese bureaus

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 2 Europees Bureau voor fraudebestrijding

TITEL VI Administratieve kredieten

DEEL III Overgangs- en slotbepalingen

TITEL I Overgangsbepalingen

TITEL II Slotbepalingen

TOELICHTING

1. procedure

De Commissie heeft op 26 juli 2000 een voorstel voor een herziening van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vastgesteld (COM(2000) 461 def.) tot intrekking en vervanging van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 356/77 van de Raad van 21 december 1977.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 78 novies van het EGKS-Verdrag, artikel 279 van het EG-Verdrag en artikel 183 van het EGA-Verdrag is dit voorstel toegezonden aan de Raad, het Europees Parlement en de Rekenkamer.

De Rekenkamer heeft op 8 maart 2001 advies uitgebracht, met wijzigingsvoorstellen.

Vooraleer advies uit te brengen heeft het Europees Parlement op 31 mei 2001 een resolutie aangenomen met ongeveer 180 amendementen op het voorstel.

Gelet op de prioriteit van de hervorming van de Commissie en de modernisering en met het oog op verbetering van het financieel beheer van de Gemeenschappen, heeft de Raad ingestemd met een eerste onderzoek van het voorstel vooraleer het advies van de Rekenkamer en het Europees Parlement te hebben ontvangen, en op basis daarvan heeft hij op 5 juni 2001 zijn conclusies vastgesteld.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 11 juli 2001 een initiatiefadvies aangenomen.

Op basis van het standpunt dat de overige Instellingen kenbaar hebben gemaakt heeft de Commissie dit gewijzigd voorstel aangenomen.

2. Analyse van de door de overige instellingen gesuggereerde wijzigingen

2.1. Algemene opmerking

De Instellingen die hun standpunt bekend hebben gemaakt steunen het opzet en de voornaamste punten van het oorspronkelijke voorstel, met name wat betreft:

* de vereenvoudiging van het Financieel Reglement, de rationalisatie van de structuur van de begroting door veralgemening van gesplitste kredieten en afschaffing van de negatieve uitgaven, en de beperking van de uitzonderingen op de begrotingsbeginselen;

* opstelling van de begroting naar activiteit (activity based budgeting, ABB);

* de wijze van uitvoering van de begroting en de externalisering;

* de nieuwe rol van de financiële actoren; en

* de voorstellen inzake overheidsopdrachten en subsidies.

2.2. Toepassingsgebied van het Financieel Reglement

Om de rol van het Financieel Reglement te versterken, heeft het Europees Parlement voorgesteld te bepalen dat elk besluit dat budgettaire voorschriften bevat in overeenstemming moet zijn met het Financieel Reglement.

De Commissie heeft dit amendement gedeeltelijk aangehouden in artikel 2 van het gewijzigde voorstel door aan te geven dat elk besluit betreffende de uitvoering van de begroting op de beginselen van titel II van het Financieel Reglement gebaseerd moet zijn.

2.3. Begrotingsbeginselen

2.3.1. Eenheid

Het Europees Parlement heeft verschillende amendementen aangenomen opdat de begroting van de Gemeenschappen de uitgaven van het Europees veiligheidsbeleid, de Europese bureaus en het EOF zou bevatten. De Commissie kan deze amendementen niet aanhouden.

Met betrekking tot de uitgaven van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid herinnert de Commissie eraan dat artikel 28, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie uitdrukkelijk bepaalt dat de beleidsuitgaven met gevolgen op militair of defensiegebied niet ten laste van de begroting kunnen komen.

De Commissie is voor opname van het EOF in de begroting, maar is van oordeel dat het Financieel Reglement niet het gepaste rechtsinstrument is. Opname van het EOF in de begroting houdt immers wijziging of ratificatie in van de overeenkomsten Lomé III, Lomé IV en Lomé IVbis, de akkoorden van Cotonou en hun financieel protocol, alsmede wijziging van de interne financiële akkoorden van het 6e, het 7e, het 8e en het 9e EOF. Bovendien zullen de financiële vooruitzichten moeten worden herzien.

Met betrekking tot de Europese bureaus kan de Commissie het amendement van het Parlement over de volledige opname van de bureaus in de begroting niet aanhouden, want dat zou er op neerkomen dat de bureaus budgettaire autonomie wordt ontzegd. Om de democratische controle en de coherentie met betrekking tot de kwijting van de bureaus te versterken, stelt zij echter voor deze verantwoordelijkheid aan het Parlement te geven. Op het gepaste ogenblik zullen voorstellen worden ingediend om de basisverordeningen van de bureaus aan te passen aan het herschikte Financieel Reglement.

2.3.2. Jaarperiodiciteit

De Rekenkamer wenst afschaffing van het mechanisme van kredietoverdrachten, dat een uitzondering op het jaarperiodiciteitsbeginsel is, en suggereert flexibeler gebruik te maken van kredietoverschrijvingen.

De Commissie kan dit voorstel niet aanhouden. Zij herinnert eraan dat in dit mechanisme is voorzien in de artikelen 78bis EGKS, 271 EG en 175 Euratom. Hoewel het een uitzondering op het jaarperiodiciteitsbeginsel vormt, wordt dit mechanisme in alle lidstaten erkend en beantwoordt het aan de behoeften inzake beheer van de kredieten.

2.3.3. Evenwicht

De Commissie is van oordeel dat haar voorstel dat de mogelijkheid geeft leningen op te nemen alleen om materiële vaste activa te financieren, de concrete uitdrukking vormt van het beginsel van goed financieel beheer. Zij stelt evenwel voor in artikel 13 van het oorspronkelijke voorstel de mogelijkheid te beperken tot "leningen om terreinen en gebouwen te financieren", met de toevoeging dat slechts leningen kunnen worden opgenomen als zij "alle garanties voor een goed financieel beheer" bieden. Deze garanties zullen nader worden aangegeven in de uitvoeringsvoorschriften van het gewijzigde herschikkingsvoorstel en zullen moeten blijken uit een beter financieel beheer op basis van een kosten-doelmatigheidsstudie.

2.3.4. Universaliteit

Na haar advies nr. 1/2001 oefent de Rekenkamer nogmaals kritiek uit op het voorstel van de Commissie om de negatieve uitgaven van het EOGFL als bestemmingsontvangsten te behandelen en stelt zij voor ze in de begroting op te nemen onder diverse ontvangsten. Dit standpunt wordt gedeeld door het Europees Parlement.

De Commissie is van oordeel dat het bestaan van negatieve uitgaven een uitzondering vormt op de regel van niet-compensatie en het doorzichtigheidsbeginsel. Gebruik van het instrument van bestemmingsontvangst doet - ondanks de strijdigheid met de regel van onbestemdheid - echter niets af aan de doorzichtigheid en de maxima van de financiële vooruitzichten en leidt niet tot financiële verliezen voor het GLB. Bovendien zou er geen aansporing meer zijn tot discipline en doelmatig beheer bij de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als de resultaten van de inspanningen geen duidelijk en zichtbaar verband meer laten zien met dit beleidsterrein. De bestemmingsontvangsten zijn voor de Commissie het meest geschikte middel om dit verband te garanderen. Daarom handhaaft de Commissie haar oorspronkelijk voorstel op dit punt.

2.3.5. Specialiteit

Het Parlement heeft een amendement goedgekeurd ter vermindering van de voorgestelde flexibiliteit inzake overschrijvingen, waardoor de Commissie tussen de hoofdstukken van eenzelfde titel overschrijvingen zou kunnen verrichten tot 10% van de kredieten. Het Parlement wil deze beheerfaciliteit tot 5% van de oorspronkelijke kredieten verlagen en de begrotingsautoriteit het recht geven overschrijvingen te blokkeren.

De Rekenkamer is echter voor de voorgestelde flexibiliteit. De Commissie wil daarom haar voorstel inzake overschrijvingen tot 10% van de oorspronkelijke kredieten handhaven, maar houdt daarbij het amendement van het Parlement inzake voorafgaande inlichting van de begrotingsautoriteit aan, dat ook door de Raad wordt gesteund.

2.3.6. Doorzichtigheid

De Rekenkamer heeft kritiek op de negatieve reserve, die zij in strijd acht met het doorzichtigheidsbeginsel.

Dit instrument is ongetwijfeld meer een historische dan een logische zaak, maar het Europees Parlement en de Raad blijven eraan gehecht en de Commissie acht het nuttig, omdat meningsverschillen tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit tijdens de procedure voor de vaststelling van de begroting er regelmatig mee worden opgelost.

2.3.7. Rekeneenheid

Het Parlement wenst toevoeging van het beginsel dat de begroting in euro wordt uitgevoerd. Gelet op het politieke belang van dit beginsel om de rol van de gemeenschappelijke munt te bevestigen, houdt de Commissie dit amendement aan, dat ook wordt gesteund door de Rekenkamer.

2.3.8. Voorzieningen

De Commissie had voorgesteld de bepalingen van artikel 19, lid 4, van het huidige Financieel Reglement uit te werken en neer te leggen in artikel 40 van het omwerkingsvoorstel. Dit artikel bepaalt dat iedere afdeling van de begroting een titel "voorzieningen" kan bevatten als op het tijdstip van de opstelling van de begroting een rechtsgrond ontbreekt of in geval van onzekerheid over de toereikendheid of de noodzakelijkheid van de kredieten van de begrotingsonderdelen voor beleidsuitgaven. Als procedure werd voorgesteld de overschrijving op initiatief van de Commissie.

De Instellingen zijn voor een dergelijke "reserve", maar vragen om nadere gegevens. De Rekenkamer wil dat deze mogelijkheid geldt voor alle kredieten (voor administratieve uitgaven en voor beleidsuitgaven). Het Parlement wil een bijkomende voorwaarde, namelijk onzekerheid over de mogelijkheid van besteding overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, en een nauwkeurigere vaststelling van de overschrijvingsprocedure, die zou moeten bestaan in een besluit van de begrotingsautoriteit op voorstel van de Commissie.

De Commissie stelt voor in de tekst de voorwaarde van goed financieel beheer en de gevraagde preciseringen van de procedure van overschrijving uit de reserve naar de begrotingsplaats op te nemen.

2.3.9. Omgekeerde reserve

Het Parlement stelt voor in geval van ernstige uitvoeringsmoeilijkheden de beslissing tot overschrijving aan de begrotingsautoriteit over te laten.

De Commissie neemt dit amendement aan.

2.4. Structuur van de begroting

2.4.1. Opstelling en beheer van de begroting naar activiteit (ABB)

De geraadpleegde Instellingen zijn voor de voorgestelde nomenclatuur van de afdeling van de Commissie: één titel per beleidsterrein en één hoofdstuk per activiteit, met samenvoeging van de administratieve kredieten in één enkel hoofdstuk van elke titel.

De Commissie handhaaft derhalve haar oorspronkelijk voorstel, met verduidelijking en nadere uitwerking van de begrotingsnomenclatuur rekening houdend met de amendementen van het Parlement, maar zonder deze definitief vast te stellen in het Financieel Reglement.

2.4.2. Afschaffing van negatieve uitgaven en ontvangsten

De Rekenkamer heeft herhaaldelijk om redenen van nauwkeurigheid en doorzichtigheid gevraagd geen negatieve bedragen meer op te nemen in de communautaire begroting.

Artikel 39 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie bepaalt dan ook dat de op grond van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen geïnde ontvangsten in de staat van ontvangsten als nettobedrag worden vermeld.

Het Europees Parlement heeft kritiek op dit voorstel van de Commissie en betreurt dat het forfaitaire bedrag dat voor de inning van de eigen middelen aan de lidstaten wordt toegekend, niet meer zichtbaar is. De Rekenkamer daarentegen stelt voor het vraagstuk van de inningskosten buiten beschouwing te laten en slechts de boeking van de beschikbare ontvangsten te vermelden.

De Commissie begrijpt waarom het Parlement de inningskosten, die ten laste van de begroting komen, duidelijk vermeld wil zien, maar kan deze gewettigde bezorgdheid niet verzoenen met de wil de begrotingsprincipes en het verbod op opname van negatieve bedragen te bevestigen. Zij heeft daarom de tekst van haar voorstel op dit punt niet gewijzigd.

De behandeling van de oude negatieve uitgaven van het EOGFL-Garantie is reeds toegelicht onder punt 2.3.4.

2.4.3. Vorming van een reserve voor onvoorziene uitgaven binnen de afdeling van de Commissie

Het Europees Parlement heeft een amendement goedgekeurd om aan de twee reserves die in artikel 42 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie worden genoemd, een reserve voor onvoorziene uitgaven toe te voegen.

De Commissie volgt het Parlement niet in dit voorstel, omdat het doel ervan reeds wordt bereikt door de huidige procedure van de gewijzigde en aanvullende begroting.

2.4.4. Flexibiliteit tot 10% in de personeelsformatie van elke Instelling

De Rekenkamer en het Economisch en Sociaal Comité zijn voor de flexibiliteit die in artikel 44 van het voorstel tot omwerking van het Financieel Reglement aan alle Instellingen wordt toegestaan. Het Parlement merkt echter op dat een dergelijke beslissing door de begrotingsautoriteit moet worden genomen op voorstel van de Commissie.

De Commissie handhaaft haar standpunt ter zake en wijst erop dat deze flexibiliteit kan spelen binnen de grenzen van de begrotingskredieten en niet afdoet aan de voorstellen die zij op statutair gebied indient.

2.4.5. Opname van de financiële vooruitzichten in het Financieel Reglement

De Commissie acht het niet wenselijk in het Financieel Reglement een mechanisme op te nemen dat zo van politieke aard is als de financiële vooruitzichten.

2.5. Uitvoering van de begroting

2.5.1. Wijzen van uitvoering (artikelen 50-54 van het oorspronkelijk voorstel van de Commissie)

De Rekenkamer wil dat de verantwoordelijkheden die uit de verschillende wijzen van uitvoering voortvloeien worden verduidelijkt en met name dat een bepaling wordt aangenomen waarin eraan wordt herinnerd dat de Commissie in alle gevallen verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de begroting.

Het Europees Parlement vraagt de Commissie aan te geven welke opdrachten door uitvoerende organen namens en onder verantwoordelijkheid van de Commissie kunnen worden uitgevoerd. Het wenst ook dat de Commissie in haar voorstel betreffende de uitvoeringsbepalingen de voorwaarden en regels voor de uitoefening van deze gedelegeerde bevoegdheden aangeeft. Ten slotte heeft het Parlement een amendement aangenomen ter versterking van de controle van de Commissie en de tweejaarlijkse informatieverstrekking aan de begrotingsautoriteit over de gedelegeerde uitvoering van de begroting.

De Raad deelt deze benadering en vraagt met name te verbieden dat taken inzake uitvoering van de begroting worden opgedragen aan privaatrechtelijke personen.

De Commissie heeft deze amendementen voor het grootste deel in haar gewijzigde voorstel verwerkt.

2.5.2. Functie en verantwoordelijkheid van de actoren

2.5.2.1. Ordonnateur (artikelen 56 e.v. van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie)

De Instellingen zijn voor het geven van meer verantwoordelijkheden aan de ordonnateurs.

De Rekenkamer wenst dat bovendien hun geldelijke aansprakelijkheid scherper wordt gesteld in het Financieel Reglement. Zij vraagt in het bijzonder een definitie van de fouten waarvoor de ordonnateurs tuchtrechtelijk of geldelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld en de oprichting van een onafhankelijk orgaan dat bevoegd is om de geldelijke aansprakelijkheid van de ambtenaren vast te stellen.

Het Parlement is het eens met de Kamer, maar wil eerder een comité dat gespecialiseerd is in financiële onregelmatigheden, comité dat zal vaststellen of de ordonnateur geldelijk aansprakelijk moet worden gesteld en de zaak zal verwijzen naar de in het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen geregelde tuchtprocedure. Bovendien wenst het Parlement dat de garanties inzake interne controle van de diensten worden verbeterd door invoering van een systeem van dubbele verificatie door twee ambtenaren en scheiding van de functies beslissing en verificatie.

De Raad deelt de bezorgdheid van de andere Instellingen als het gaat om de geldelijke aansprakelijkheid van de ordonnateurs, maar vermeldt niet of zijn voorkeur uitgaat naar vaststelling van de verantwoordelijkheid in het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of in het Financieel Reglement.

Wat de plaats van deze bepaling van de verantwoordelijkheid van de ordonnateurs betreft, is de Commissie van oordeel dat ingevolge actie 67 van het Witboek over de hervorming alle ambtenaren en andere personeelsleden moeten worden onderworpen aan een, in het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen omschreven, enig systeem van geldelijke aansprakelijkheid. De Commissie kan dus niet instemmen met de Instellingen die in het Financieel Reglement weer een bijzondere regeling van de geldelijke aansprakelijkheid willen invoeren.

Actie 66 van het Witboek betreft de vorming van een gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden die de handelingen van de ambtenaren moet beoordelen. De Commissie gaat in het gewijzigde voorstel in op het verzoek van de Instellingen om in het Financieel Reglement een dergelijke instantie te creëren.

Wat ten slotte de versterking van de systemen van interne controle bij de ordonnateursdiensten betreft, neemt de Commissie het amendement van het Europees Parlement over (artikel 60).

2.5.2.2 Interne controleur (artikelen 80-82 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie)

De Commissie heeft de door de Instellingen voorgestelde amendementen grotendeels overgenomen, behalve amendement 122 van het Parlement, dat zou kunnen doen denken dat de rol van de interne controleur erin bestaat elke transactie te verifiëren, hetgeen niet in overeenstemming zou zijn met de geest van de hervorming, welke integendeel tot doel heeft meer verantwoordelijkheid te geven aan de ordonnateurs.

2.5.3. Afzien van schuldvorderingen

Wegens de door de begrotingsautoriteit uitgedrukte bezorgdheid wil de Commissie duidelijk aangeven dat een besluit om van een schuldvordering af te zien op het niveau van de ordonnateur (dus de Instelling) moet worden genomen en slechts mag worden gedelegeerd op de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde voorwaarden.

2.5.4. Vastlegging

De Commissie heeft een definitie van vastlegging voorgesteld die berust op het verschil tussen, enerzijds, vastlegging in de begroting (reservering van kredieten) en juridische verbintenis (verbintenis jegens derden) en, anderzijds, individuele (bedrag en begunstigde zijn bepaald) en globale vastlegging (als ten minste een van de voor de identificatie van de individuele vastlegging vereiste elementen onbepaald blijft).

Wat het eerste onderscheid betreft stelt de Rekenkamer een definitie voor die het financieringsbesluit omvat en eerder verwarring schept dan opheldering brengt, zoals blijkt uit de eerste debatten in het Europees Parlement. Derhalve stelt de Commissie voor haar oorspronkelijke definitie in principe aan te houden, maar met verduidelijking van de drie stappen, te weten:

1) het financieringsbesluit dat de Instelling neemt krachtens de uitvoeringsbevoegdheden die de Raad haar heeft gegeven ingevolge artikel 202 van het Verdrag; vervolgens

2) de vastlegging in de begroting (reservering van kredieten); en ten slotte

3) de juridische verbintenis (ontstaan van een verplichting jegens derden).

Ten slotte wenst de Kamer afschaffing van de mogelijkheid om vastleggingen in jaartranches te verdelen wanneer het gaat om acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt. Op dit punt kan de Commissie niet instemmen met de voorstellen van de Rekenkamer, omdat zij ingaan tegen de wetgeving op de Structuurfondsen en de internationale visserijovereenkomsten en afbreuk zouden doen aan het principe zelf van de financiële vooruitzichten.

Wat de globale vastlegging betreft hebben alle Instellingen om een striktere definitie gevraagd, hetgeen de Commissie aanvaardt door ze te beperken tot gevallen waarin de begunstigde niet is aangegeven.

2.5.5. Boekhouding - rekening en verantwoording

De Rekenkamer heeft kritiek op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, dat zij ontoereikend acht omdat de Commissie niet duidelijk het boekhoudkundige kader en de boekhoudkundige methoden, regels en doelstellingen aangeeft die zij wil hanteren. De Raad van zijn kant wijst erop dat de rekeningen de werkelijke kosten van elke activiteit van de Gemeenschappen moeten weergeven.

De Commissie heeft gevolg gegeven aan deze standpunten. Het gewijzigde voorstel bevat een grondige herziening van de betrokken artikelen op basis van de opmerkingen van de Rekenkamer. Toepassing van de activiteitenbegroting zal de beheer- en controle-instrumenten die de Raad wenst versterken.

Bovendien stelt de Commissie naar aanleiding van het verzoek van de Rekenkamer en het Europees Parlement voor om de indiening van de voorlopige rekeningen te vervroegen van 1 mei tot 31 maart na het afgesloten begrotingsjaar.

Het Parlement heeft ook gevraagd om de procedure voor afsluiting van de definitieve rekeningen met anderhalve maand te verkorten. Om in overeenstemming te blijven met de vervroeging van de indiening van de voorlopige rekeningen, stelt de Commissie voor om deze procedure evenveel, dus met één maand te verkorten.

Bovendien stelt de Commissie voor om de vervroeging van deze twee datums te laten ingaan met het begrotingsjaar 2005, wanneer het nieuwe boekhoudsysteem zal zijn ingevoerd.

2.6. Externe controle en kwijting (artikelen 122 - 133 van het oorspronkelijke voorstel)

De Rekenkamer is gekant tegen het opnemen van een speciale titel in het Financieel Reglement over de externe controle; de bepalingen van de Verdragen volstaan en de Kamer vreest dat haar prerogatieven in het gedrang komen.

De Commissie kan de argumentatie van de Rekenkamer niet volgen. De verwijzing naar het Financieel Reglement in artikel 279 a) van het EG-Verdrag houdt in dat het Financieel Reglement de externe controle regelt (deel I, titel VI, van het huidige Financieel Reglement). Bovendien volstaan de verdragsbepalingen op zichzelf niet en vereisen zij afgeleid recht, het Financieel Reglement, waarin zoals thans de wijze van uitoefening van de controlefunctie die de Rekenkamer heeft wordt omschreven. Derhalve handhaaft de Commissie haar oorspronkelijk voorstel op dit punt.

De Rekenkamer en ook de overige Instellingen zijn echter voorstander van een titel over de kwijting. Het Parlement heeft een amendement aangenomen om het aan het Parlement over te laten te beoordelen of al dan niet kwijting moet worden verleend en te bepalen dat alle documenten (ook vertrouwelijke) aan het Parlement moeten worden toegezonden.

De Commissie heeft het amendement van het Parlement over de weigering van kwijting niet aangehouden, maar stelt een nieuwe tekst voor om de gevolgen van het uitblijven van een besluit van het Parlement tot verlening van kwijting te regelen. De amendementen met het doel het Parlement onbeperkte toegang tot de documenten te geven zijn door de Commissie niet aangehouden, omdat zij verder gaan dan de bepalingen van het Verdrag.

2.7. Bijzondere bepalingen (deel II)

2.7.1. Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

De Rekenkamer is van oordeel dat de bijzondere bepalingen betreffende het EOGFL-Garantie niet nodig zijn, omdat de uitzonderingen die zij bevatten kunnen worden afgeschaft (zoals voor het geval van de bestemmingsontvangsten waarover onder punt 2.3.4. werd gesproken) of in het eerste deel kunnen worden verwerkt.

De Commissie is van mening dat daardoor zou worden afgedaan aan de zichtbaarheid van ongeveer de helft van de uitgaven van de Gemeenschappen in het Financieel Reglement en aan de duidelijkheid van de tekst.

2.7.2. Structuurfondsen

De Rekenkamer stelt voor deze titel te schrappen. Het Parlement suggereert een bepaling betreffende het mechanisme van financiële correcties.

De Commissie handhaaft ook op dit punt haar oorspronkelijk voorstel: de titel voor de Structuurfondsen is absoluut noodzakelijk om in het Financieel Reglement de uitzonderingen te verankeren die gelden voor het beheer van deze kredieten. Op de financiële correcties zijn de mechanismen van gemeenrecht uit titel IV van deel I van toepassing; de door het Parlement voorgestelde bijzonderheden op het gebied van de procedure worden opgenomen in de uitvoeringsvoorschriften.

2.7.3. Onderzoek

De Rekenkamer stelt opnieuw voor deze titel te schrappen. De Commissie wil hem echter behouden, omdat hij afwijkingen op de bepalingen van het eerste deel invoert in de vorm van gewettigde bijzondere voorschriften inzake ABB en overschrijvingen en bijzondere bepalingen voor het GCO.

2.7.4. Externe maatregelen

De Rekenkamer acht deze titel overbodig. De Raad is er echter voorstander van, vooral omdat hij een basis levert voor gezamenlijke acties met internationale organisaties (artikel 164). De Commissie handhaaft deze titel om redenen van coherentie en leesbaarheid van de tekst.

De Rekenkamer is van oordeel dat de minimumcriteria inzake gedecentraliseerde uitvoering van de begroting in derde landen niet realistisch en moeilijk te controleren zijn (artikel 165). De Commissie heeft deze criteria herzien en stelt een nieuwe tekst voor met criteria in termen van doelstellingen, die niet dezelfde administratieve structuur als die van de communautaire Instellingen vereisen.

De Commissie had op het terrein van de externe maatregelen een uiterste datum voor het sluiten van overeenkomsten voorgesteld (artikel 77, lid 2) die langer is dan in het gemeenrecht: 31 december van het jaar n + 3, n zijnde het jaar van reservering van de kredieten (budgettaire vastlegging). De Rekenkamer acht deze termijn te kort, vooral voor de ontwikkelingshulp, maar de Raad vindt hem te lang en stelt n + 2 voor. De Commissie handhaaft derhalve haar oorspronkelijke voorstel, dat tussen de twee in ligt.

De Commissie had in deze titel ook (artikel 170) een afwijking van het beginsel van medefinanciering op het gebied van de subsidies voorgesteld. Voor de Rekenkamer, die dit principe verwerpt, heeft de afwijking geen zin. Voor de Raad daarentegen is zowel de regel als de afwijking gerechtvaardigd, maar zou de afwijking beperkt moeten worden tot de humanitaire hulp, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de ontwikkelingsprojecten voor de armste landen worden geblokkeerd. De Commissie neemt weer een middenpositie in en handhaaft haar voorstel.

2.7.5. Europese bureaus

De Rekenkamer en het Europees Parlement verwachten dat nog andere bureaus zullen worden opgericht en stellen daarom een algemene titel betreffende de bureaus voor, dus niet alleen voor het Bureau voor Officiële Publicaties en het OLAF.

De Commissie wil aan deze aanbeveling gevolg geven door een titel Europese bureaus te creëren, met een algemeen hoofdstuk dat de basisvoorschriften bevat voor alle bureaus naast een hoofdstuk met de specifieke bepalingen voor het OLAF.

2.8. Overgangs- en slotbepalingen (deel III)

2.8.1. Communautaire organen

De Rekenkamer en het Europees Parlement stellen voor het financieel reglement van de communautaire organen op te stellen naar het model van een kaderregeling die de Commissie op advies van de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad zal vaststellen.

De Commissie aanvaardt dit voorstel en heeft een termijn voor het uitbrengen van deze adviezen vastgesteld.

Bovendien stelt de Commissie voor om de kwijting voor de uitvoering van de begroting van deze organen toe te vertrouwen aan het Europees Parlement en om de interne controleur van de Commissie jegens de organen dezelfde bevoegdheden te verlenen als jegens de diensten van de Commissie. De specifieke regelgeving voor deze organen zal derhalve moeten worden aangepast om in overeenstemming te blijven met het Financieel Reglement.

3. Overneming van de amendementen van het Europees Parlement

In de bijlage wordt het standpunt vermeld over elk van de amendementen die het Europees Parlement op 31 mei 2001 heeft aangenomen.

4. Conclusie

Overeenkomstig artikel 250 van het EG-Verdrag legt de Commissie dit voorstel voor aan de Raad met het oog op goedkeuring binnen de door de Europese Raad van Göteborg vastgestelde termijn [1].

[1] In punt 18 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Göteborg is bepaald dat het herschikte Financieel Reglement vóór het einde van 2002 moet zijn goedgekeurd.

2001/0318 (CNS)

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG, EGKS, Euratom) VAN DE RAAD houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 279,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, en met name op artikel 78 novies,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 183,

Gezien het voorstel van de Commissie [2],

[2] PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 1.

Gezien het advies van het Europees Parlement [3],

[3] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van de Rekenkamer [4],

[4] PB C 162 van 5.6.2001, blz. 1.

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [5],

[5] PB C 260 van 17.9.2001, blz. 42.

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Aangezien de context waarin het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen [6] is vastgesteld, sterk is geëvolueerd, onder meer als gevolg van de achtereenvolgende uitbreidingen, het door de financiële vooruitzichten aan de begroting opgelegde kader en de institutionele veranderingen, heeft dat reglement verschillende belangrijke wijzigingen ondergaan. Bij de nieuwe wijzigingen die nodig zijn om in het bijzonder de vereisten van vereenvoudiging van de wetgeving en de administratie en van een nog strenger beheer van de communautaire financiën in acht te nemen, dient ter wille van de duidelijkheid tot een herschikking van het Financieel Reglement van 21 december 1977 te worden overgegaan.

[6] PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001 (PB L 111 van 20.4.2001, blz. 1).

(2) Deze verordening moet beperkt worden gehouden tot de grote beginselen en basisregels voor alle door de Verdragen beoogde begrotingsaangelegenheden, en de nadere bepalingen moeten worden opgenomen in een verordening houdende uitvoeringsvoorschriften, hierna "uitvoeringsvoorschriften" genoemd, zodat een betere hiërarchie van de regelgeving wordt gegarandeerd en de leesbaarheid van het Financieel Reglement wordt verbeterd.

(3) Wat de begrotingsbeginselen betreft, moeten bij de opstelling en de uitvoering van de begroting de vier grondbeginselen van het begrotingsrecht (eenheid, universaliteit, specialiteit, jaarperiodiciteit) worden geëerbiedigd, alsook de beginselen evenwicht, rekeneenheid, goed financieel beheer en doorzichtigheid.

(4) Deze verordening moet deze beginselen opnieuw bevestigen en de uitzonderingen beperken tot wat absoluut noodzakelijk is; de uitzonderingen moeten strikt worden geregeld.

(5) Wat het eenheidsbeginsel betreft, moet deze verordening vermelden dat zij ook van toepassing is op de uitgaven voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en voor de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, wanneer deze ten laste van de begroting komen. De lijst van het aantal ambten van de communautaire organen moet in het kader van de begrotingsprocedure door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld, rekening houdend met de reële en potentiële gevolgen ervan voor het personeelsbestand van de Europese openbare dienst en voor de algemene begroting via de door deze organen betaalde of voorziene toelagen of de pensioenen die aan hun personeel zullen worden uitbetaald.

(6) Wat het universaliteitsbeginsel betreft, moeten de mogelijkheden tot terugbetaling van vooruitbetalingen en tot hergebruik worden afgeschaft; deze zullen gedeeltelijk worden vervangen door bestemmingsontvangsten. Deze wijzigingen gelden niet voor de bijzondere regeling voor de Structuurfondsen.

(7) Wat het specialiteitsbeginsel betreft, is een zekere beheerflexibiliteit voor de Commissie onontbeerlijk met betrekking tot overschrijvingen van kredieten voor personeelskosten en huishoudelijke uitgaven tussen titels van verschillende beleidsterreinen, alsook tussen hoofdstukken van de beleidsuitgaven. Deze verordening moet immers een geïntegreerde weergave van de toewijzing van de financiële en administratieve middelen naar bestemming mogelijk maken. Bovendien moeten de procedures voor de overschrijving van administratieve kredieten voor alle overige Instellingen worden geharmoniseerd, met dien verstande dat overschrijvingen van de ene titel naar de andere tot de bevoegdheid van de begrotingsautoriteit behoren en overschrijvingen binnen dezelfde titel tot de bevoegdheid van elke Instelling. De vorming van reserves door de begrotingsautoriteit moet overigens worden beperkt tot twee gevallen: wanneer een rechtsgrondslag ontbreekt of wanneer onzekerheid bestaat omtrent de toereikendheid of de mogelijkheid tot besteding van de kredieten overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer.

(8) Wat de jaarperiodiciteit betreft, moet voor de gehele begroting gebruik worden gemaakt van gesplitste kredieten, evenwel met behoud van de technische regeling die momenteel van toepassing is op de kredieten van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). De besluiten tot overdracht van vastleggings- en betalingskredieten moeten door de Instelling worden genomen omdat de zaken worden vereenvoudigd door de afschaffing van de niet-gesplitste kredieten. Aanvullende perioden moeten beperkt blijven tot de absoluut noodzakelijke gevallen, te weten de EOGFL-betalingen.

(9) Wat de doorzichtigheid betreft, moet worden gezorgd voor een betere informatievoorziening met betrekking tot de uitvoering van de begroting en de boekhouding. Ook moet een vaste datum voor de publicatie van de begroting worden vastgesteld, met als principe een voorlopige publicatie door de Commissie tussen het ogenblik van constatering van de vaststelling van de begroting door de voorzitter van het Europees Parlement en de officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Teneinde de negatieve bedragen af te schaffen, dienen voorts de negatieve uitgaven voortaan als bestemmingsontvangsten te worden behandeld. De vorming van een negatieve reserve dient evenwel mogelijk te blijven.

(10) Wat ten slotte het beginsel van goed financieel beheer betreft: dit beginsel moet worden gedefinieerd onder verwijzing naar de beginselen zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, en de eerbiediging ervan moet worden gewaarborgd door de bereikte resultaten te beoordelen aan de hand van meetbare indicatoren. Een programma moet gedurende de hele looptijd worden geëvalueerd.

(11) Wat de opstelling en de inrichting van de begroting betreft, moeten de begrotingsprocedures worden geharmoniseerd en vereenvoudigd door het onderscheid tussen aanvullende en gewijzigde begroting, dat geen praktisch nut heeft, op te heffen.

(12) De afdeling van de begroting betreffende de Commissie moet een indeling naar bestemming ("activity based budgeting") van de kredieten en middelen mogelijk maken met het oog op een betere doorzichtigheid van het begrotingsbeheer ten aanzien van de doelstellingen goed financieel beheer en met name efficiëntie en doeltreffendheid.

(13) De Commissie moet bij het beheer van het personeelsbestand over een zekere vrijheid beschikken ten aanzien van de begrotingsmachtigingen, vooral in het kader van de nieuwe aanzet tot een op resultaten en niet op middelen gericht beheer. Deze vrijheid zal evenwel begrensd blijven door de dubbele limiet die wordt gevormd door de begrotingskredieten en het aantal toegestane ambten; bovendien worden de rangen A1 en A2 hiervan uitgesloten.

(14) Wat de uitvoering van de begroting betreft, moeten de verschillende mogelijke wijzen van uitvoering worden verduidelijkt: gecentraliseerd door de Commissie, gedeeld met de lidstaten, gedecentraliseerd naar derde landen die externe steun ontvangen of gezamenlijk met internationale publiekrechtelijke organisaties. Het gecentraliseerde beheer moet ofwel rechtstreeks door de diensten van de Commissie kunnen worden uitgevoerd, dan wel kunnen worden gedelegeerd aan nationale of communautaire publiekrechtelijke organen. De verschillende wijzen van uitvoering moeten, ongeacht de entiteit die met de gehele of gedeeltelijke uitvoering belast is, in overeenstemming zijn met de procedures voor de bescherming van de communautaire middelen, waarbij steeds geldt dat de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig artikel 274 van het EG-Verdrag bij de Commissie berust.

(15) De verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting brengt mee dat het haar verboden is overheidstaken die een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden te delegeren. Deze verordening moet dit beginsel onderstrepen en de delegeerbare taken afbakenen. Bovendien moet duidelijk worden bepaald dat privaatrechtelijke organen, behalve die welke met een openbare dienstverleningstaak onder garantie van de lidstaten zijn belast, geen enkele handeling ter uitvoering van de begroting mogen stellen; zij kunnen slechts diensten van technische of administratieve deskundigheid verstrekken en voorbereidende of bijkomende taken vervullen.

(16) Eerbiediging van het doorzichtigheidsbeginsel en het beginsel van goed financieel beheer impliceert dat publiekrechtelijke organen of organen belast met een openbare dienstverleningstaak onder garantie van de staat waaraan uitvoeringstaken voor rekening van de Commissie worden gedelegeerd, moeten beschikken over doorzichtige procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, doeltreffende interne controle, een systeem van indiening van de rekeningen dat losstaat van de rest van hun werkzaamheden en een externe controle.

(17) Deze verordening voldoet aan de verplichtingen van artikel 279 van het EG-Verdrag door de bevoegdheden en verantwoordelijkheden te bepalen van de ordonnateurs, de rekenplichtigen en de interne controleur. De ordonnateurs krijgen de volle verantwoordelijkheid voor alle ontvangsten- en uitgavenverrichtingen die onder hun gezag worden uitgevoerd, verrichtingen waarvan zij, eventueel ook in het kader van tuchtrechtelijke procedures, rekenschap moeten afleggen. Aan de ordonnateurs moet dus een grotere verantwoordelijkheid worden gegeven door de gecentraliseerde controles vooraf af te schaffen, in het bijzonder het voorafgaand visum van de financieel controleur op de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen en de verificatie van de kwijting door de rekenplichtige. De rekenplichtige blijft belast met de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de schuldvorderingen. Hij zorgt voor het beheer van de kas, het voeren van de boekhouding en is belast met het opstellen van de financiële staten van de Instellingen. De interne controleur oefent zijn taken uit overeenkomstig de internationale audit-normen. Zijn functie is bedoeld om de Instelling redelijke garanties te bieden betreffende de goede werking van de systemen voor beheer en controle die door de ordonnateurs zijn ingesteld. De interne controleur is niet bij de financiële verrichtingen betrokken. Hij oefent er geen controle op uit vóór het besluit van de ordonnateurs; deze functie is voortaan aan de ordonnateurs voorbehouden.

(18) De verantwoordelijkheid van de ordonnateurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening verschilt niet van die van de andere ambtenaren en personeelsleden en moet in het kader van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen worden onderworpen aan de reeds bestaande tuchtrechtelijke en geldelijke sancties. Een aantal specifieke bepalingen inzake bijzondere fouten die rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening wegens de aard van hun opdrachten kunnen begaan, moet daarentegen gehandhaafd blijven; de bijzondere vergoeding en verzekering worden afgeschaft. In gevallen waarbij het niet om fraude gaat dient elke Instelling, om het tot aanstelling bevoegde gezag de nodige deskundigheid te verschaffen, een gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden op te richten, die moet vaststellen of al dan niet sprake is van een onregelmatigheid die tot de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid van een ambtenaar of ander personeelslid leidt en die, wanneer zij systeemgebonden problemen ontdekt, verslag uitbrengt bij de ordonnateur en de interne controleur. Wanneer het echter om fraude gaat moet in deze verordening worden verwezen naar de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten betrokken zijn.

(19) De begrippen vastlegging in de begroting en juridische verbintenis en de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging ervan moeten worden gedefinieerd. Teneinde het potentiële begrotingseffect van de besluiten van de Commissie in de tijd te beperken en de omvang van de sluimerende verplichtingen minimaal te houden, is het van belang de termijn gedurende welke individuele juridische verbintenissen kunnen worden aangegaan op basis van globale vastleggingen, te beperken.

(20) Deze verordening moet omschrijven welke soorten betalingen de ordonnateurs kunnen verrichten. De betalingen moeten vooral op grond van de doelmatigheid en de resultaten van de acties worden verricht.

(21) Deze verordening moet bepalen dat de verrichtingen betaalbaarstelling, betalingsopdracht en betaling moeten geschieden binnen een termijn die in de uitvoeringsvoorschriften zal worden vastgesteld, en dat schuldeisers bij overschrijding van deze termijn recht hebben op achterstandsrente ten laste van de begroting.

(22) Wat de overheidsopdrachten betreft, dienen de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en de uitvoering van werken van toepassing te zijn op door de Instellingen voor eigen rekening geplaatste overheidsopdrachten; de beginselen ervan moeten ook het uitgangspunt zijn van de regels die gelden voor alle opdrachten voor rekening van derden.

(23) Ter voorkoming van onregelmatigheden, ter bestrijding van fraude en corruptie en ter bevordering van een gezond en doeltreffend beheer, moet worden uitgesloten dat opdrachten worden gegund aan gegadigden of inschrijvers die zich aan dergelijke handelingen schuldig hebben gemaakt of bij wie sprake is van belangenverstrengeling.

(24) Bovendien moeten met het oog op doorzichtigheid de gegadigden en inschrijvers op passende wijze op de hoogte worden gebracht van de gunning van de opdrachten.

(25) Ten slotte moet in verband met de grotere verantwoordelijkheid van de ordonnateurs de huidige Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten worden afgeschaft.

(26) Wat de subsidies betreft, dienen de toekenning en de follow-up van communautaire subsidies te worden geregeld in specifieke bepalingen die uitvoering geven aan de beginselen doorzichtigheid, gelijke behandeling, medefinanciering, verbod van werking met terugwerkende kracht, collectieve beoordeling en controle.

(27) Om cumulatie van subsidies te vermijden, mogen deze niet worden toegekend indien eenzelfde actie of lopende uitgaven van eenzelfde begrotingsjaar tweemaal zouden worden gefinancierd.

(28) Evenals bij de gunning van overheidsopdrachten moeten ter bestrijding van fraude en corruptie de gronden worden vermeld die leiden tot uitsluiting van subsidie.

(29) Teneinde de rechten en plichten van de Instelling en de begunstigde van een subsidie te kunnen bepalen, dient de toekenning bij schriftelijke overeenkomst te geschieden.

(30) Wat de boekhouding en de indiening van de rekeningen betreft, dient duidelijk te worden bepaald dat de boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding, en dat de algemene boekhouding een boekhouding op transactiebasis is, terwijl de begrotingsboekhouding bedoeld is om de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering en de verslagen over de uitvoering van de begroting op te stellen.

(31) In deze verordening moeten, onder verwijzing naar de internationaal erkende boekhoudbeginselen en de richtlijnen van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, voor zover zij in de context van de openbare dienst relevant zijn, de beginselen worden omschreven waarop de algemene boekhouding gebaseerd is en volgens welke de financiële staten worden ingediend.

(32) De bepalingen inzake verstrekking van informatie over de uitvoering van de begroting moeten zodanig worden aangepast dat ook informatie over het gebruik van de overgedragen, wederopgevoerde en opnieuw gebruikte kredieten en over de diverse organen naar gemeenschapsrecht wordt verstrekt, en de indiening van de maandelijkse gegevens en het verslag over de uitvoering, dat drie keer per jaar aan de begrotingsautoriteit zal worden gezonden, beter wordt georganiseerd.

(33) De door de Instellingen toegepaste boekhoudmethoden moeten worden geharmoniseerd, en op dit gebied moet de rekenplichtige van de Commissie initiatiefrecht worden toegekend.

(34) Nadrukkelijk moet worden gesteld dat het gebruik van computersystemen voor financieel beheer geen afbreuk mag doen aan het recht van toegang van de Rekenkamer tot de bewijsstukken.

(35) De onduidelijke begrippen voorschot en vooruitbetaling moeten verdwijnen; de betalingen moeten worden verricht in de vorm van voorfinancieringen, tussentijdse betalingen en saldobetalingen, wanneer het totale verschuldigde bedrag niet in één keer wordt uitbetaald.

(36) Wat de externe controle en de kwijting betreft, moet, hoewel de Commissie de volle verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting draagt, wegens het belang van het met de lidstaten gedeelde beheer ervoor worden gezorgd dat zij hun volle medewerking verlenen gedurende de gehele procedure van controle door de Rekenkamer en kwijting door de begrotingsautoriteit.

(37) Om de rekening en verantwoording en de kwijtingsprocedure optimaal te doen verlopen, dient het tijdschema dat tot de kwijting leidt te worden gewijzigd.

(38) Ter verbetering van de interinstitutionele werking dient de Commissie het Europees Parlement desgevraagd alle informatie over het betrokken begrotingsjaar te verstrekken die nodig is voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure, zulks met eerbieding van de grondrechten van de persoon, de bescherming van het zakengeheim, de bepalingen inzake gerechtelijke en tuchtrechtelijke procedures en de belangen van de Unie.

(39) Voor bepaalde communautaire beleidsterreinen zijn specifieke bepalingen nodig die gebaseerd moeten zijn op de beginselen van deze verordening.

(40) Wat het EOGFL betreft, blijven de specifieke kenmerken van het beheer, met name de gelijkheid van vastleggings- en betalingskredieten en de regeling voor de overdracht van kredieten, gehandhaafd, met uitzondering van de kredieten voor plattelandsontwikkeling met ingang van 1 januari 2007.

(41) Om te garanderen dat de beschikbare kredieten volledig behouden blijven, moeten de ontvangsten uit de afdeling Garantie van het EOGFL in hun geheel daaraan worden toegewezen.

(42) Voor de kredieten van het EOGFL en de administratieve kredieten moet de mogelijkheid tot vervroegde vastlegging vanaf 15 november voorafgaande aan het betrokken begrotingsjaar worden geschapen.

(43) Wat de Structuurfondsen betreft, moeten de terugbetaling van vooruitbetalingen en de wederopvoering van kredieten onder de voorwaarden genoemd in de verklaring van de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen behouden blijven.

(44) Wat onderzoek betreft, moet de inrichting van de begroting in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen betreffende de opstelling van de begroting naar activiteit, doch met behoud van de thans aan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek toegestane flexibiliteit van beheer.

(45) Met betrekking tot de externe maatregelen moet decentralisatie van het beheer van de externe steun worden toegestaan, op voorwaarde dat de Commissie garanties krijgt voor een goed financieel beheer en dat de begunstigde staat tegenover de Commissie de verantwoordelijkheid voor de overgemaakte middelen op zich neemt.

(46) In de financieringsovereenkomsten of -contracten die met een begunstigde staat, een nationaal, communautair of internationaal publiekrechtelijk orgaan, dan wel met natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen worden gesloten, moeten de algemene beginselen voor het plaatsen van overheidsopdrachten worden vermeld die in titel V van deel I en titel IV van deel II van deze verordening met betrekking tot het externe beleid worden opgesomd.

(47) Voor de Europese bureaus moeten in een specifieke titel algemene beheervoorschriften worden gegeven. Gezien het statuut en het uitzonderlijke mandaat van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) dienen de specifieke beheervoorschriften voor dit bureau te worden samengebracht in een afzonderlijk hoofdstuk van deze titel.

(48) De specifieke voorschriften voor de administratieve kredieten dienen eveneens in een afzonderlijke titel te worden samengebracht.

(49) Wat het verloop van de programma's op het gebied van plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen betreft, moet worden bepaald dat de bijzondere voorschriften voor de kredietregeling van het EOGFL, afdeling Garantie, slechts tot het einde van de lopende programmaperiode van toepassing zijn.

(50) De wijziging van het tijdschema voor de consolidatie van de rekeningen van de Instellingen moet tot het begrotingsjaar 2005 worden uitgesteld, opdat voldoende tijd beschikbaar is om de vereiste interne procedures in te voeren.

(51) De procedure voor de vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften van deze verordening moet worden onderworpen aan termijnen om te garanderen dat wijzigingen van het Financieel Reglement binnen een redelijke termijn in werking treden.

(52) Wat betreft de financiële voorschriften voor de door de Gemeenschappen ingestelde organen met eigen rechtspersoonlijkheid die subsidies uit de begroting kunnen ontvangen, dient te worden gezorgd voor een kader dat op hun specifieke beheervereisten is afgestemd. Tegelijkertijd, en met volle inachtneming van de operationele autonomie die deze organen voor de vervulling van hun opdrachten nodig hebben, moeten de voorschriften betreffende met name kwijting en boekhouding worden geharmoniseerd. De interne controleur van de Commissie dient jegens deze organen dezelfde bevoegdheid uit te oefenen als die welke hem jegens de diensten van de Commissie zijn verleend. De specifieke regelgeving voor deze organen zal derhalve moeten worden aangepast om deze in overeenstemming te brengen met deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I Gemeenschappelijke bepalingen

TITEL I Doel

Artikel 1 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 1)

Deze verordening regelt de opstelling en uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, hierna "begroting" genoemd.

Voor de toepassing van deze verordening worden het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Ombudsman gelijkgesteld met de Instellingen van de Gemeenschappen.

Artikel 2 (Nieuw)

Ieder ander normatief besluit betreffende de uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- of uitgavenzijde moet gebaseerd zijn op de in titel II vermelde beginselen.

TITEL II Begrotingsbeginselen

Artikel 3 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 2)

Onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden worden bij de opstelling en de uitvoering van de begroting het eenheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer en het doorzichtigheidsbeginsel in acht genomen.

Hoofdstuk 1 Eenheidsbeginsel

Artikel 4 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 3)

1. De begroting is het besluit waarbij ieder jaar de noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen worden geraamd en goedgekeurd.

2. De uitgaven en de ontvangsten van de Gemeenschappen omvatten:

a) de ontvangsten en de uitgaven van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van de administratieve uitgaven van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en van de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, alsmede de daarop betrekking hebbende beleidsuitgaven wanneer deze ten laste van de begroting komen;

b) de administratieve uitgaven van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de desbetreffende ontvangsten;

c) de uitgaven en de ontvangsten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

3. In de begroting worden tevens opgenomen de garantie voor de leningsoperaties van de Gemeenschappen en de overmakingen aan het Garantiefonds voor externe maatregelen.

Artikel 5 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 4)

1. Behoudens het bepaalde in artikel 74, kunnen ontvangsten slechts worden geïnd en uitgaven slechts worden verricht door aanwijzing op een begrotingsonderdeel.

2. Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de goedgekeurde kredieten.

3. In de begroting kan slechts een krediet worden uitgetrokken als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.

4. Rente op middelen die eigendom van de Europese Gemeenschappen blijven worden als algemene ontvangsten in de begroting opgenomen, behoudens het bepaalde in artikel 74.

Hoofdstuk 2 Jaarperiodiciteitsbeginsel

Artikel 6 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 5)

De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor één begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 7 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 6)

1. De in begroting opgenomen kredieten zijn gesplitst in vastleggingskredieten en betalingskredieten.

2. Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan, behoudens het bepaalde in artikel 77, lid 2, en artikel 167, lid 2.

3. Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.

4. De leden 1 en 2 laten de bijzondere bepalingen van de titels I, IV en VI van deel II onverlet. Zij doet niets af aan de mogelijkheid kredieten in hun geheel vast te leggen of vastleggingen in jaartranches te verdelen.

Artikel 8 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 7)

1. De ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar verantwoord aan de hand van de in dat jaar geïnde bedragen. De eigen middelen van de maand januari van het volgende begrotingsjaar kunnen evenwel vervroegd worden gestort op grond van de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

2. De boekingen van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde, de aanvullende middelen op basis van het bruto nationaal product (BNP) en, in voorkomend geval, de financiële bijdragen kunnen worden aangepast overeenkomstig de in lid 1 genoemde verordening.

3. De voor een begrotingsjaar uitgetrokken kredieten mogen alleen worden gebruikt ter dekking van de tijdens dat begrotingsjaar vastgelegde en betaalde uitgaven, behoudens de in titel I van deel II bedoelde afwijkingen, alsmede ter dekking van bedragen die verschuldigd zijn op grond van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.

4. De vastleggingen van kredieten worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan, behoudens de in artikel 77, lid 2, bedoelde globale vastleggingen en de in artikel 167, lid 2, bedoelde financieringsovereenkomsten, welke worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen.

5. De betalingen worden voor een begrotingsjaar geboekt op basis van de uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige verrichte betalingen.

6. In afwijking van de leden 4 en 5 worden de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord volgens de voorschriften van titel I van deel II.

Artikel 9 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 8)

1. Vastleggingskredieten en betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij waren uitgetrokken niet zijn gebruikt, komen te vervallen.

Zij mogen evenwel worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar, bij een uiterlijk op 15 februari door de betrokken Instelling overeenkomstig de leden 2 en 3 genomen besluit.

2. Bij de vastleggingskredieten kan de overdracht betrekking hebben op:

a) hetzij de bedragen die overeenstemmen met de vastleggingskredieten waarvoor alle in artikel 60 omschreven voorbereidende stadia van het vastleggingsbesluit op 31 december zijn beëindigd. Deze bedragen kunnen tot 31 maart van het volgende jaar worden vastgelegd;

b) hetzij de bedragen die nodig blijken wanneer de wetgevende autoriteit het basisbesluit in het laatste kwartaal van het begrotingsjaar heeft vastgesteld, zonder dat de Commissie tot 31 december de daartoe in de begroting uitgetrokken kredieten heeft kunnen vastleggen.

3. Bij betalingskredieten kan de overdracht betrekking hebben op de bedragen die nodig zijn ter dekking van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren of die betrekking hebben op overgedragen vastleggingskredieten, wanneer de kredieten van de betrokken begrotingsonderdelen in de begroting van het volgende begrotingsjaar ontoereikend zijn. De betrokken Instelling zal bij voorrang de voor het lopende begrotingsjaar toegestane kredieten gebruiken en pas na de besteding daarvan de overgedragen kredieten.

4. De Instelling stelt het Europees Parlement en de Raad, hierna "de begrotingsautoriteit" genoemd, uiterlijk op 15 maart in kennis van het overdrachtbesluit dat zij heeft genomen en geeft per begrotingspost aan op welke wijze de in de leden 2 en 3 genoemde criteria voor elke overdracht zijn toegepast.

5. In een reserve opgenomen kredieten en de kredieten voor personeelsuitgaven kunnen niet worden overgedragen.

Artikel 10 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 9)

Op 31 december niet-gebruikte ontvangsten en beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 18 bedoelde bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen. De met de overgedragen bestemmingsontvangsten overeenstemmende beschikbare kredieten moeten als eerste worden gebruikt.

Artikel 11 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 10)

Vrijmakingen, wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de acties waarvoor de kredieten bestemd waren, tijdens latere begrotingsjaren dan het jaar waarin de kredieten in de begroting werden opgenomen, leiden tot annulering van de betrokken kredieten.

Artikel 12 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 11)

De kredieten die in de begroting zijn opgenomen, kunnen met ingang van 1 januari worden vastgelegd zodra de begroting definitief is vastgesteld, behoudens de in titel I en titel VI van deel II genoemde afwijkingen.

Artikel 13 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 12)

1. Indien de begroting aan het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn artikel 273 van het EG-Verdrag, artikel 78 ter van het EGKS-Verdrag en artikel 178 van het Euratom-Verdrag van toepassing op de vastleggingen en betalingen ter zake van uitgaven die in beginsel in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting zijn aanvaard.

2. Indien voor een bepaald hoofdstuk twee of meer overeenkomstig de Verdragen toegestane voorlopige twaalfden niet toereikend zijn om een breuk in de continuïteit van het optreden van de Gemeenschappen op het betrokken gebied te voorkomen, kan bij wijze van uitzondering een overschrijding van het aan kredieten geboekte bedrag in het overeenkomstige hoofdstuk van de begroting van het voorgaande begrotingsjaar worden toegestaan volgens de in de Verdragen bedoelde procedures. In dat geval mag het totale bedrag van de in de begroting van het voorafgaande begrotingsjaar opgenomen kredieten niet worden overschreden.

Hoofdstuk 3 Evenwichtsbeginsel

Artikel 14 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 13)

1. De begroting moet wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht zijn.

2. De Gemeenschappen mogen geen leningen aangaan om een begrotingstekort te dekken. Zij zijn evenwel gemachtigd leningen aan te gaan uitsluitend voor het aankopen van terreinen en gebouwen, mits de leningen alle garanties voor een goed financieel beheer bieden.

Artikel 15 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 14)

1. Het saldo van elk begrotingsjaar wordt, naargelang het een overschot of een tekort betreft, in de begroting van het volgende begrotingsjaar als ontvangst of als betalingskrediet opgenomen.

2. De ramingen van deze ontvangsten of betalingskredieten worden tijdens de begrotingsprocedure in de begroting opgenomen en, in voorkomend geval, door middel van de procedure van de nota van wijzigingen die wordt ingediend overeenkomstig artikel 34. Zij worden vastgesteld overeenkomstig de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

3. Na de indiening van de rekeningen van het begrotingsjaar wordt het verschil ten opzichte van de ramingen door middel van een gewijzigde begroting overeenkomstig artikel 37 in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen.

Hoofdstuk 4 Rekeneenheidsbeginsel

Artikel 16 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 15)

De begroting wordt in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording.

De rekenplichtige en, in het geval van gelden ter goede rekening, de beheerder van gelden ter goede rekening zijn evenwel gemachtigd voor de in artikel 61 bedoelde kasbehoeften transacties in nationale valuta's te verrichten onder de voorwaarden die nader worden bepaald in een verordening houdende uitvoeringsvoorschriften van deze verordening, hierna "uitvoeringsvoorschriften" genoemd.

Hoofdstuk 5 Universaliteitsbeginsel

Artikel 17 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 16)

De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten, behoudens het bepaalde in artikel 18. De ontvangsten en de uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, behoudens het bepaalde in artikel 20.

Artikel 18 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 17, lid 1)

1. De volgende ontvangsten zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven:

a) de financiële bijdragen van de lidstaten voor bepaalde onderzoekprogramma's ingevolge het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen;

b) de rente op deposito's en de boeten bedoeld in de verordening over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten;

c) de ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten;

d) de deelnemingen van derde landen of diverse instellingen aan activiteiten van de Gemeenschappen;

e) ontvangsten afkomstig van derden wegens op hun verzoek verrichte leveringen, diensten en werken;

f) terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen;

g) de opbrengst van leveringen, diensten en werken ten behoeve van andere Instellingen of organen, met inbegrip van vergoedingen voor dienstreizen betaald voor rekening van en terugbetaald door andere Instellingen of organen;

h) ontvangen verzekeringsuitkeringen;

i) ontvangsten uit huurvergoedingen;

j) opbrengsten van de verkoop van publicaties en films, eventueel op elektronische drager.

2. De rechtsgrondslag kan eveneens voorzien in de bestemming van de verwachte ontvangsten voor specifieke uitgaven.

3. De begroting voorziet in een structuur voor de opname van de in de leden 1 en 2 vermelde categorieën bestemmingsontvangsten, alsmede, voor zover mogelijk, in een raming.

Artikel 19 (Oorspronkelijk voorstel: artikel 17, lid 2)

1. De Commissie kan alle schenkingen ten gunste van de Gemeenschappen, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.

2. Voor het aanvaarden van schenkingen die enigerlei lasten kunnen meebrengen, is de goedkeuring vereist van het Europees Parlement en de Raad, die zich binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie uitspreken. Indien binnen deze termijn geen bezwaar kenbaar is gemaakt, neemt de Commissie een definitieve beslissing over de aanvaarding.

Artikel 20 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 18)

1. In de uitvoeringsvoorschriften kunnen de gevallen worden vastgesteld waarin bepaalde ontvangsten in mindering mogen worden gebracht op het bedrag van de rekeningen of betalingsverzoeken, in welk geval de betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven.

2. De prijzen van aan de Gemeenschappen geleverde goederen en diensten waarin belastingen zijn begrepen die op grond van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen worden terugbetaald door de lidstaten, of op grond van overeenkomsten ter zake door derde landen, worden exclusief belastingen in de begroting opgenomen.

3. De tijdens de uitvoering van de begroting geregistreerde koersverschillen mogen met elkaar worden verrekend. Het positieve of negatieve resultaat wordt opgenomen in het saldo van het begrotingsjaar.

Hoofdstuk 6 Specialiteitsbeginsel

Artikel 21 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 19)

De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk; de hoofdstukken worden onderverdeeld in artikelen en posten.

Artikel 22 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 20)

1. Iedere Instelling kan binnen haar afdeling van de begroting de begrotingsautoriteit overschrijvingen van de ene titel naar de andere voorstellen.

Voorstellen van andere Instellingen voor overschrijvingen van de ene titel naar de andere worden door de Commissie ter goedkeuring aan de begrotingsautoriteit voorgelegd. Bij deze voorstellen kan de Commissie haar advies voegen.

2. Iedere Instelling kan binnen haar afdeling van de begroting overschrijvingen verrichten van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar het andere. Zij stelt de begrotingsautoriteit en de Commissie in kennis van de overschrijvingen die zij heeft uitgevoerd.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 laat de specifieke voorschriften van artikel 23 voor de Commissie onverlet.

Artikel 23 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 21)

1. De Commissie kan in haar afdeling van de begroting:

a) in ieder hoofdstuk kredieten overschrijven binnen de artikelen en, behalve voor de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven, van het ene artikel naar het andere;

b) wat de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven betreft, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voor zover het gaat om kredieten voor hetzelfde doel;

c) wat de beleidsuitgaven betreft, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere binnen eenzelfde titel tot maximaal 10% van de kredieten van het begrotingsjaar van het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven.

Drie weken voordat zij de onder b) en c) vermelde overschrijvingen verricht, stelt de Commissie de begrotingsautoriteit in kennis van haar besluit.

2. De Commissie kan binnen haar afdeling van de begroting nog andere dan de in lid 1 bedoelde kredietoverschrijvingen voorstellen aan de begrotingsautoriteit.

Artikel 24 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 22)

1. De begrotingsautoriteit beslist op de in de leden 2, 3 en 4 beschreven wijze over de kredietoverschrijvingen, behoudens de afwijkingen genoemd in titel I van deel II.

2. Ter zake van voorstellen tot kredietoverschrijving met betrekking tot uitgaven die verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien, neemt de Raad, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement. Het Europees Parlement brengt tijdig advies uit opdat de Raad binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een besluit kan nemen. Indien de Raad binnen deze termijn geen besluit neemt, worden de voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.

3. Ter zake van voorstellen tot overschrijving met betrekking tot andere uitgaven dan die welke verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien, neemt het Europees Parlement, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken een besluit, na raadpleging van de Raad. De Raad brengt tijdig, bij gekwalificeerde meerderheid, advies uit opdat het Europees Parlement binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een besluit kan nemen. Indien binnen deze termijn geen besluit is genomen, worden de voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.

4. Voorstellen tot overschrijving betreffende zowel uitgaven die verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien als andere uitgaven, worden geacht te zijn goedgekeurd als noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen zes weken na ontvangst van de voorstellen anders hebben besloten. Als het Europees Parlement en de Raad het bedrag van een dergelijk voorstel tot overschrijving op verschillende wijze verminderen, wordt het laagste bedrag geacht te zijn goedgekeurd. Indien een van de twee Instellingen de overschrijving in beginsel afwijst, kan geen overschrijving plaatsvinden.

Artikel 25 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 23)

1. Slechts begrotingsonderdelen waarvoor in de begroting een krediet is toegestaan of die de vermelding pro memorie (p.m.) dragen, kunnen door middel van overschrijvingen van kredieten worden voorzien.

2. Bestemmingsontvangsten kunnen slechts worden overgeschreven voor zover zij hun bestemming behouden.

Artikel 26 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 24)

1. Op overschrijvingen binnen de titels van de begroting die betrekking hebben op de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, de Structuurfondsen en onderzoek zijn de bijzondere bepalingen van de titels I, II en III van deel II van toepassing.

2. Overschrijvingen die het gebruik van de reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen ten behoeve van derde landen en van de reserve voor spoedhulp mogelijk moeten maken, worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd op voorstel van de Commissie.

De in artikel 24 geregelde procedure is van toepassing. Indien het Europees Parlement en de Raad geen akkoord kunnen bereiken over een ander dan het in het voorstel van de Commissie opgenomen bedrag of indien zij geen besluit nemen, wordt het overschrijvingsvoorstel van de Commissie geacht te zijn goedgekeurd.

Hoofdstuk 7 Beginsel van goed financieel beheer

Artikel 27 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 25)

1. De begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt.

2. Zuinigheid betekent dat de door de Instelling voor haar activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd.

Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt.

3. Er worden doelstellingen vastgesteld die door middel van meetbare indicatoren te verifiëren zijn, en er wordt toegezien op de verwezenlijking ervan.

4. Om het beginsel van goed financieel beheer toe te passen, evalueren de Instellingen regelmatig hun programma's of acties.

Artikel 28 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 26)

1. Bij ieder voorstel aan de wetgevende autoriteit dat gevolgen kan hebben voor de begroting, met inbegrip van het aantal ambten, wordt een financieel memorandum gevoegd.

2. Tijdens de begrotingsprocedure verstrekt de Commissie de benodigde gegevens voor een vergelijking tussen de ontwikkeling van de kredietbehoeften en de oorspronkelijke ramingen in de financiële memoranda. Deze gegevens omvatten inlichtingen over de gemaakte vorderingen en de stand van de werkzaamheden van de wetgevende autoriteit met betrekking tot de ingediende voorstellen. De kredietbehoeften worden eventueel herzien op basis van de stand van de beraadslagingen over de rechtsgrondslag.

Hoofdstuk 8 Doorzichtigheidsbeginsel

Artikel 29 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 27)

1. De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het doorzichtigheidsbeginsel.

2. De begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm op initiatief van de voorzitter van het Europees Parlement in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Deze bekendmaking geschiedt binnen twee maanden na de datum van constatering van de definitieve vaststelling van de begroting.

De geconsolideerde financiële staten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De verslagen en de analyses van het financieel beheer die iedere Instelling opstelt, worden eveneens in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 30 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 28)

1. De door de Gemeenschappen ten behoeve van derden opgenomen en verstrekte leningen worden ter informatie vermeld in een bijlage van de begroting.

2. De verrichtingen van het Garantiefonds voor externe maatregelen worden ter informatie vermeld in de financiële staten.

TITEL III Opstelling en structuur van de begroting

Hoofdstuk 1 Opstelling van de begroting

Artikel 31 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 29)

Het Europees Parlement, de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Ombudsman stellen een raming op van hun ontvangsten en uitgaven, die zij vóór 1 juli van elk jaar aan de Commissie toezenden.

De ramingen worden door deze Instellingen vóór 1 juli van elk jaar tevens ter informatie toegezonden aan de begrotingsautoriteit. De Commissie stelt haar eigen raming op en zendt deze ook voor dezelfde datum aan de begrotingsautoriteit toe.

Bij de opstelling van haar eigen raming maakt de Commissie gebruik van de in artikel 32 genoemde inlichtingen.

Artikel 32 (Nieuw)

Elk in artikel 190 bedoeld orgaan zendt de Commissie overeenkomstig zijn oprichtingsbesluit vóór 1 april van elk jaar een raming van zijn uitgaven en ontvangsten, met inbegrip van de tabel van zijn personeelsbestand, alsmede zijn werkprogramma toe.

De Commissie zendt deze documenten ter informatie toe aan de begrotingsautoriteit, behalve in het in artikel 46, lid 1, punt 3, onder d), bedoelde geval.

Artikel 33 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 30)

1. De Commissie legt de Raad uiterlijk op 1 september van elk jaar een voorontwerp van begroting voor. Het voorontwerp van begroting wordt tezelfdertijd aan het Europees Parlement toegezonden.

Het voorontwerp van begroting bevat een algemene, samenvattende staat van de uitgaven en ontvangsten van de Gemeenschappen en de in artikel 31 bedoelde ramingen.

2. Bij het voorontwerp van begroting voegt de Commissie:

a) een analyse van het financiële beheer van het afgelopen begrotingsjaar;

b) een advies over de ramingen van de overige Instellingen. Dit advies mag met redenen omklede afwijkende ramingen inhouden;

c) ieder nuttig geacht werkdocument over het personeelsbestand van de Instellingen en de subsidies die de Commissie aan de in artikel 190 bedoelde organen en de Europese Scholen toekent;

d) inlichtingen over de doelstellingen per activiteit en de beschikbare evaluaties.

Artikel 34 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 31)

1. De Commissie kan, eigener beweging of op verzoek van de overige Instellingen met betrekking tot hun respectieve afdeling, bij de Raad een nota van wijzigingen indienen waarmee het voorontwerp van begroting wordt gewijzigd op grond van nieuwe gegevens die ten tijde van de opstelling van het voorontwerp niet bekend waren.

2. Tenzij anders tussen de Instellingen wordt overeengekomen of in uitzonderlijke omstandigheden dient de Commissie de nota van wijzigingen ten minste 30 dagen vóór de eerste lezing van het ontwerp van begroting door het Europees Parlement bij de Raad in. De Raad legt de nota van wijzigingen ten minste 15 dagen vóór de genoemde eerste lezing aan het Europees Parlement voor.

Artikel 35 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 32)

1. De Raad stelt de ontwerpbegroting op volgens de procedure van artikel 272 van het EG-Verdrag, artikel 78 van het EGKS-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag.

2. De Raad dient de ontwerpbegroting uiterlijk op 5 oktober van elk jaar bij het Europees Parlement in. Hij voegt er een memorie van toelichting aan toe, waarin eventueel de redenen worden uiteengezet waarom hij van het voorontwerp van begroting is afgeweken.

Artikel 36 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 33)

1. De voorzitter van het Europees Parlement constateert volgens de procedure van artikel 272 van het EG-Verdrag, artikel 78 van het EGKS-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag dat de begroting definitief is vastgesteld.

2. De definitieve vaststelling van de begroting brengt, met ingang van 1 januari van het volgende begrotingsjaar of met ingang van de datum van constatering van de vaststelling als deze na 1 januari valt, voor elke lidstaat de verplichting mee de Gemeenschappen de verschuldigde bedragen ter beschikking te stellen op de wijze bepaald in de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

Artikel 37 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 34)

1. De Commissie kan indien nodig of in het in artikel 15, lid 3, bedoelde geval voorontwerpen van gewijzigde begroting indienen.

Voorontwerpen van gewijzigde begroting van de andere Instellingen worden aan de Commissie toegezonden.

2. De Commissie dient alle voorontwerpen van gewijzigde begroting uiterlijk op 1 september van elk jaar bij de Raad in, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden. Zij kan bij de door andere Instellingen ingediende voorontwerpen van gewijzigde begroting een afwijkend advies voegen.

3. De begrotingsautoriteit beraadslaagt met inachtneming van de vereiste spoed.

Artikel 38 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 35)

1. Wanneer de Raad een voorontwerp van gewijzigde begroting ontvangt, stelt hij een ontwerp van gewijzigde begroting op overeenkomstig artikel 35.

2. De artikelen 35 en 36 zijn, behalve wat het tijdschema betreft, van toepassing op de gewijzigde begrotingen. Deze worden gemotiveerd door verwijzing naar de begroting waarvan zij de ramingen wijzigen.

Artikel 39 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 36)

De Commissie en de begrotingsautoriteit kunnen overeenkomen bepaalde data voor de indiening van de ramingen en voor de aanneming en de indiening van het voorontwerp en het ontwerp van begroting te vervroegen, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat de perioden voor de behandeling van deze teksten, als voorgeschreven in artikel 272 van het EG-Verdrag, artikel 78 van het EGKS-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag, worden verkort of verlengd.

Hoofdstuk 2 Structuur en inrichting van de begroting

Artikel 40 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 37)

De begroting omvat:

a) een samenvattende staat van de ontvangsten en de uitgaven,

b) afdelingen, verdeeld in staten van ontvangsten en uitgaven van elke Instelling.

Artikel 41 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 38)

1. De ontvangsten van de Commissie en de ontvangsten en uitgaven van de overige Instellingen worden door de begrotingsautoriteit ingedeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten al naar hun aard of bestemming.

2. De staat van uitgaven van de afdeling van de Commissie wordt ingericht volgens de door de begrotingsautoriteit vastgestelde nomenclatuur met een indeling naar bestemming.

Een titel komt overeen met een beleidsterrein en een hoofdstuk als regel met een activiteit.

Elke titel kan beleidskredieten en administratieve kredieten bevatten.

Binnen een zelfde titel worden de administratieve kredieten samengebracht in één hoofdstuk.

Artikel 42 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 39)

De begroting mag geen negatieve ontvangsten of uitgaven bevatten.

De op grond van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geïnde eigen middelen zijn nettobedragen en worden in de samenvattende staat van ontvangsten van de begroting als zodanig vermeld.

Artikel 43 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 40)

1. Iedere afdeling van de begroting kan een titel "voorzieningen" bevatten. De kredieten worden in de volgende twee situaties in deze titel opgenomen:

a) ontbreken van een rechtsgrondslag voor de betrokken actie op het tijdstip van opstelling van de begroting,

b) op ernstige gronden bestaande onzekerheid over de toereikendheid of de mogelijkheid tot besteding, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, van de op de begrotingsonderdelen opgevoerde kredieten.

De kredieten van deze titel kunnen alleen door middel van overschrijving volgens de procedure van de artikelen 22, 23 en 24 worden gebruikt.

2. In geval van ernstige uitvoeringsmoeilijkheden kan de Commissie tijdens het begrotingsjaar voorstellen kredieten over te schrijven naar de titel "voorzieningen". De begrotingsautoriteit beslist over deze overschrijvingen op de in artikel 26 beschreven wijze.

Artikel 44 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 41)

De afdeling van de Commissie mag een "negatieve reserve" bevatten van ten hoogste 200 miljoen euro. Deze reserve, die in een aparte titel wordt opgenomen, kan zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten bevatten.

Deze reserve wordt vóór het einde van het begrotingsjaar gebruikt door middel van overschrijvingen volgens de procedure van de artikelen 22, 23 en 25.

Artikel 45 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 42)

1. De begroting bevat in de afdeling van de Commissie de volgende twee reserves:

a) een reserve voor spoedhulp aan derde landen,

b) een reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen voor operaties ten behoeve van derde landen.

2. De voorwaarden voor opvoering, gebruik en financiering van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde reserves zijn vastgesteld bij respectievelijk de verordening van de Raad betreffende de begrotingsdiscipline en de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

Artikel 46 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 43)

1. In de begroting worden opgenomen:

1) in de samenvattende staat van ontvangsten en uitgaven:

a) de ramingen van de ontvangsten van de Gemeenschappen voor het betrokken begrotingsjaar,

b) de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het begrotingsjaar n-2,

c) de vastleggings- en betalingskredieten voor het betrokken begrotingsjaar,

d) de vastleggings- en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar,

e) de in het begrotingsjaar n-2 vastgelegde uitgaven en gedane betalingen,

f) een overzicht van de tijdschema's voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren;

g) een passende toelichting bij elk onderdeel;

2) In de afdeling van elke Instelling worden de ontvangsten en de uitgaven volgens dezelfde structuur als onder lid 1 aangegeven, met een passende toelichting bij elk onderdeel, alsook de tijdschema's voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.

De per jaar geraamde bedragen van de in verband met de vastleggingskredieten van het begrotingsjaar voor latere begrotingsjaren benodigde betalingskredieten worden vermeld in een indicatief tijdschema in de toelichting bij de begroting;

3) Met betrekking tot het personeelsbestand:

a) een personeelsformatie waarin, voor elke afdeling van de begroting, per rang in elke categorie en in elke groep, het aantal binnen de grenzen van de begrotingskredieten toegestane vaste en tijdelijke ambten is vastgesteld;

b) een personeelsformatie van de uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde personeelsleden voor eigen werkzaamheden, en een personeelsformatie van de uit dezelfde kredieten bezoldigde personeelsleden voor werkzaamheden onder contract, onderverdeeld naar categorie en naar rang en met onderscheid tussen vaste en tijdelijke ambten, waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten;

c) de onderverdeling van het wetenschappelijk en technisch personeel kan onder de bij elke begroting vastgestelde voorwaarden volgens groepen van rangen worden aangegeven. In de personeelsformatie wordt het aantal wetenschappelijk of technisch hoog gekwalificeerde personeelsleden vermeld aan wie bijzondere voordelen worden toegekend in de specifieke bepalingen van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna "statuut" genoemd;

d) een personeelsformatie waarin voor elk orgaan, als bedoeld in artikel 190, het aantal vaste en tijdelijke ambten per rang en categorie wordt vermeld waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten.

In de personeelsformaties wordt naast het aantal voor het begrotingsjaar toegestane ambten het aantal ambten vermeld dat voor het vorige begrotingsjaar was toegestaan;

4) met betrekking tot de opgenomen en verstrekte leningen:

a) in de algemene staat van ontvangsten, de met deze verrichtingen overeenkomende begrotingsonderdelen die dienen voor het boeken van de eventuele aflossingen door begunstigden die aanvankelijk in gebreke waren gebleven, zodat de "honoreringsgarantie" moest worden toegepast. Deze begrotingsonderdelen worden van de vermelding "pro memorie" (p.m.) en van de passende toelichtingen voorzien;

b) in de afdeling van de Commissie:

i) de begrotingsonderdelen betreffende de "honoreringsgarantie" van de Gemeenschappen voor deze verrichtingen. Zij worden van de vermelding "pro memorie" (p.m.) voorzien zolang uit dien hoofde geen daadwerkelijke last is gebleken die uit de definitieve middelen moet worden gedekt;

ii) toelichtingen met verwijzing naar de rechtsgrondslag en vermelding van het bedrag van de overwogen verrichtingen, de duur ervan en de financiële waarborg die de Gemeenschappen voor de afwikkeling van deze verrichtingen op zich nemen;

c) in een bijlage bij de afdeling van de Commissie, ter indicatie:

i) de lopende kapitaalverrichtingen en het lopende beheer van de schulden,

ii) de kapitaalverrichtingen en het beheer van de schulden voor het betrokken begrotingsjaar;

5) de begrotingsonderdelen betreffende ontvangsten en uitgaven die nodig zijn voor het gebruik van de reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen ten behoeve van derde landen en voor de inschakeling van het Garantiefonds voor externe maatregelen.

2. De begrotingsautoriteit kan naast de in lid 1 genoemde documenten nog andere documenten bij de begroting voegen.

Artikel 47 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 44)

1. De in artikel 46, lid 1, punt 3, beschreven personeelsformatie vormt voor iedere Instelling en elk orgaan een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht.

Iedere Instelling en elk orgaan mag evenwel tot maximaal 10% van de ambten en binnen de grenzen van de begrotingskredieten en het totale aantal toegestane ambten de personeelsformatie wijzigen, behalve voor de rangen A1 en A2.

2. In afwijking van lid 1, eerste alinea, kunnen de gevallen van arbeid in deeltijd waarvoor het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de bepalingen van het statuut toestemming heeft verleend, worden gecompenseerd.

TITEL IV Uitvoering van de begroting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 48 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 45)

1. De Commissie voert de begroting aan de ontvangsten- en uitgavenzijde uit overeenkomstig deze verordening, onder haar eigen verantwoordelijkheid en binnen de grens van de toegekende kredieten.

2. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de kredieten worden besteed volgens het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 49 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 46)

1. De in de begroting opgenomen kredieten kunnen eerst voor een actie van de Gemeenschap of de Unie worden besteed nadat een basisbesluit is vastgesteld.

2. De volgende kredieten mogen zonder basisbesluit worden besteed, voor zover de gefinancierde acties onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschappen vallen:

a) kredieten voor proefprojecten van experimentele aard om de haalbaarheid en het nut van een actie te bepalen;

b) kredieten voor voorbereidende acties om voorstellen voor te bereiden met het oog op de vaststelling van toekomstige communautaire acties;

c) kredieten voor acties van incidentele en ook permanente aard die de Commissie uitvoert op grond van de taken die voortvloeien uit haar prerogatieven op institutioneel vlak, anders dan haar initiatiefrecht inzake wetgeving, en op grond van de bijzondere bevoegdheden die haar rechtstreeks door de Verdragen zijn toegekend;

d) kredieten die bestemd zijn voor de werking van elke Instelling uit hoofde van haar administratieve autonomie.

Artikel 50 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 47)

De Commissie kent de overige Instellingen de bevoegdheden toe die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdeling van de begroting.

Artikel 51 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 48)

De Commissie en elk van de overige Instellingen kunnen hun bevoegdheden tot uitvoering van de begroting binnen hun diensten delegeren onder de in deze verordening en hun interne voorschriften bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen die zij in de akte van delegatie vaststellen. De delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hen uitdrukkelijk verleende bevoegdheden.

Artikel 52 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 49)

Het is alle financiële actoren verboden enige handeling tot uitvoering van de begroting te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van de Gemeenschappen. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokken actor zich te onthouden en zich tot het bevoegde gezag te wenden.

Hoofdstuk 2 Wijze van uitvoering

Artikel 53 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 50)

1. De Commissie voert de begroting uit:

a) op gecentraliseerde wijze,

b) onder gedeeld of gedecentraliseerd beheer, of

c) in gezamenlijk beheer met internationale organisaties.

2. Wanneer de Commissie de begroting op gecentraliseerde wijze uitvoert, worden de uitvoeringstaken ofwel direct door haar diensten, ofwel indirect overeenkomstig de artikelen 54 tot 57 verricht.

3. Wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten opgedragen overeenkomstig het bepaalde in de titels I en II van deel II.

4. Wanneer de Commissie de begroting onder gedecentraliseerd beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan derde landen opgedragen overeenkomstig het bepaalde in titel IV van deel II.

5. Bij gedeeld of gedecentraliseerd beheer vergewist de Commissie zich ervan dat de middelen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden besteed door procedures voor de goedkeuring van de rekeningen of financiële correctiemechanismen toe te passen die haar in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting op zich te nemen overeenkomstig artikel 274 van het EG-Verdrag.

6. Bij de in de leden 3 en 4 bedoelde wijzen van uitvoering van de begroting vergewissen de lidstaten en de derde landen zich er regelmatig van dat de door de communautaire begroting te financieren acties correct zijn uitgevoerd.

Zij nemen de nodige maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en stellen in voorkomend geval vervolging in om ten onrechte betaalde middelen terug te vorderen.

7. Wanneer de Commissie de begroting in gezamenlijk beheer uitvoert, worden bepaalde uitvoeringstaken aan internationale publiekrechtelijke organisaties opgedragen overeenkomstig het bepaalde in de uitvoeringsvoorschriften.

Deze organisaties passen inzake boekhouding, audit, controle en overheidsopdrachten normen toe die dezelfde garanties bieden als de internationaal erkende normen.

Artikel 54 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 51)

1. De Commissie mag de uitvoeringsbevoegdheden die zij krachtens de Verdragen bezit niet aan derden toevertrouwen wanneer zij een ruime beoordelingsmarge inhouden die door politieke keuzen kan worden bepaald. Uitvoeringstaken die aan derden worden toevertrouwd, worden nauwkeurig omschreven en gecontroleerd.

2. Binnen de beperkingen van lid 1 mag de Commissie bij indirecte gecentraliseerde uitvoering van de begroting volgens artikel 53, lid 2, overheidstaken en met name taken tot uitvoering van de begroting toevertrouwen aan:

a) agentschappen naar gemeenschapsrecht als bedoeld in artikel 55, hierna "uitvoerende agentschappen" genoemd;

b) door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 190;

c) nationale publiekrechtelijke organen of organen belast met een openbare dienstverleningstaak onder staatsgarantie.

3. Wanneer de in lid 2 bedoelde organen uitvoeringstaken verrichten, vergewissen zij zich er regelmatig van dat de door de communautaire begroting te financieren acties correct zijn uitgevoerd.

Deze organen nemen de nodige maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en stellen in voorkomend geval vervolging in om verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen terug te vorderen.

Artikel 55 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 52)

1. Uitvoerende agentschappen worden bij besluit van de Commissie opgericht. Uitvoerende agentschappen zijn rechtspersonen naar gemeenschapsrecht waaraan, voor rekening en onder verantwoordelijkheid van de Commissie, de uitvoering van een communautair programma of project geheel of gedeeltelijk kan worden gedelegeerd.

2. De voorwaarden en de modaliteiten betreffende de oprichting en de werking van de uitvoerende agentschappen worden zodanig vastgesteld dat de Commissie de controle over de uitvoering en het toezicht op hun werking behoudt.

Artikel 56 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 53)

1. Besluiten waarbij uitvoeringstaken worden toevertrouwd aan de in artikel 54, lid 2, bedoelde organen bevatten alle nodige bepalingen om de doorzichtigheid van de verrichte handelingen te garanderen en voorzien ten minste in:

a) doorzichtige, niet-discriminerende en belangenconflicten uitsluitende procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en het toekennen van subsidies;

b) een doelmatig systeem voor de interne controle van de beheerverrichtingen;

c) een boekhouding van deze verrichtingen en procedures voor rekening en verantwoording om zich te verzekeren van een correct gebruik van de communautaire middelen en om in de rekeningen van de Gemeenschappen de werkelijke benuttingsgraad weer te geven;

d) een onafhankelijke externe controle.

2. De Commissie kan de gelijkwaardigheid van de controle- en boekhoudsystemen en de aanbestedingsprocedures van de in artikel 54, lid 2, onder c), bedoelde nationale organen met haar eigen regels erkennen, rekening houdend met de internationaal aanvaarde normen.

3. De Commissie zorgt voor periodieke bewaking, evaluatie en controle van de uitvoering van de aan organen toevertrouwde taken.

Artikel 57 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 54)

1. De Commissie mag uitvoeringshandelingen uit begrotingsmiddelen, met name betaling en invordering, niet aan privaatrechtelijke externe entiteiten of organen opdragen, tenzij deze met een openbare dienstverleningstaak onder staatsgarantie zijn belast, overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, lid 2, onder c).

2. Taken die contractueel aan andere privaatrechtelijke entiteiten of organen dan die welke met een openbare dienstverleningstaak onder staatsgarantie zijn belast, kunnen worden opgedragen, zijn: technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende taken die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden.

Hoofdstuk 3 Financiële actoren

Afdeling 1 Beginsel van scheiding van functies

Artikel 58 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 55)

De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden.

Afdeling 2 Ordonnateur

Artikel 59 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 56)

1. De Instelling oefent de functies van ordonnateur uit.

2. Elke Instelling bepaalt in haar interne voorschriften aan welke personeelsleden van het gepaste niveau zij de functies van ordonnateur delegeert, alsook de omvang van de toegekende bevoegdheden en de mogelijkheid voor de delegatieverkrijgers om hun bevoegdheden verder te delegeren.

3. Delegatie en subdelegatie van de functies van ordonnateur worden slechts toegestaan aan personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut.

4. De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs kunnen slechts handelen binnen de in het (sub)delegatiebesluit gestelde grenzen.

Artikel 60 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 57)

1. De ordonnateur is bij elke Instelling belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan.

2. Voor het verrichten van de uitgaven gaat de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur vastleggingen en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

3. De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van tegoedenramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de verstrekking van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien.

4. De gedelegeerde ordonnateur voert, overeenkomstig de door elke Instelling vastgestelde minimumnormen en rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde transacties verbonden risico's, de organisatorische structuur en de systemen en procedures voor beheer en interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn taken. Vooraleer een verrichting wordt toegestaan, worden de operationele en financiële aspecten ervan overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften gecontroleerd door andere personeelsleden dan degene die de verrichting heeft ingeleid. Inleiding en verificatie van een verrichting zijn gescheiden functies.

5. Elk personeelslid dat verantwoordelijk is voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen, bezit de vereiste beroepsbekwaamheden en respecteert een specifieke beroepscode die door elke Instelling wordt vastgesteld.

6. Elk bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid dat van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer, deelt dit schriftelijk aan de gedelegeerde ordonnateur mede en, wanneer deze laatste niet optreedt, aan de in artikel 66, lid 3, bedoelde instantie. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschappen kunnen schaden, waarschuwt hij de bij de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

7. De gedelegeerde ordonnateur legt voor zijn Instelling verantwoording af van de uitoefening van zijn functies in een jaarlijks activiteitenverslag, dat melding maakt van de resultaten van zijn verrichtingen in het licht van de hem gestelde doelstellingen, de met deze verrichtingen verbonden risico's en het gebruik van de hem ter beschikking gestelde middelen. De gedelegeerde ordonnateur dient bij zijn Instelling het jaarlijks activiteitenverslag in samen met informatie over financiën en beheer.

Afdeling 3 Rekenplichtige

Artikel 61 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 58)

1. Elke Instelling stelt een rekenplichtige aan, die binnen de Instelling wordt belast met:

a) de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b) het opstellen en inrichten van de rekeningen overeenkomstig titel VII;

c) het voeren van de boekhouding overeenkomstig titel VII;

d) het vaststellen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel overeenkomstig titel VII;

e) het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toerpassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren;

f) het beheer van de kasmiddelen.

2. De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid ervan garanderen, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een getrouw beeld geven van het vermogen van de Gemeenschappen en de uitvoering van de begroting.

3. Behoudens de in deze verordening genoemde afwijkingen, is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waardepapieren. Hij is aansprakelijk voor de bewaring ervan.

Artikel 62 (nieuw)

De rekenplichtige kan voor de uitvoering van zijn taken een aantal van zijn functies delegeren aan onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut.

In het delegatiebesluit worden de aan de delegatie verkrijgende personeelsleden toevertrouwde taken omschreven.

Afdeling 4 Beheerder van gelden ter goede rekening

Artikel 63 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 59)

Voor de betaling van uitgaven van een gering bedrag en de inning van andere ontvangsten dan de eigen middelen kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld, waarvoor de middelen worden verstrekt door de rekenplichtige van de Instelling en dat onder de verantwoordelijkheid valt van door de rekenplichtige van de Instelling aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening.

Hoofdstuk 4 Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

Afdeling 1 Algemene regels

Artikel 64 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 60)

1. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief van hun delegatie of subdelegatie worden ontheven.

2. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de rekenplichtige te allen tijde door het gezag dat hem heeft benoemd tijdelijk of definitief van zijn functies worden ontheven.

3. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de beheerders van gelden ter goede rekening te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief van hun functies worden ontheven.

Artikel 65 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 61 en artikel 62, lid 1)

1. De bepalingen van dit hoofdstuk doen niets af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 64 genoemde personeelsleden krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten betrokken zijn.

2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 67 en 68, is elke ordonnateur, rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut.

Afdeling 2 Regels betreffende de gedelegeerde en gesubdelegeerde ordonnateurs

Artikel 66 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 62, leden 2 en 3)

1. Wanneer een gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur oordeelt dat een door hem te nemen besluit onregelmatig is of tegen het beginsel van goed financieel beheer indruist, deelt hij dat schriftelijk mede aan het delegatieverlenend gezag. Indien dit schriftelijk de met redenen omklede opdracht geeft het genoemde besluit te nemen, is de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur van zijn verantwoordelijkheid ontslagen.

2. In geval van subdelegatie blijft de gedelegeerde ordonnateur verantwoordelijk voor de doelmatigheid van het ingestelde systeem voor beheer en interne controle en de keuze van de gesubdelegeerde ordonnateur.

3. Om het bestaan van een financiële onregelmatigheid en de eventuele gevolgen ervan vast te stellen, richt elke Instelling een instantie op die gespecialiseerd is op dit gebied.

Op grond van het advies van deze instantie neemt de Instelling een beslissing over het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de gedelegeerde ordonnateur en de interne controleur een verslag met aanbevelingen toe.

Afdeling 3 Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening

Artikel 67 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 63)

Een rekenplichtige kan, onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, met name tuchtrechtelijk verantwoordelijk of geldelijk aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

a) middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;

b) bankrekeningen of postrekeningen wijzigen;

c) invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de invorderings- of betalingsopdrachten;

d) nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

Artikel 68 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 64)

Een beheerder van gelden ter goede rekening kan, onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, met name tuchtrechtelijk verantwoordelijk of geldelijk aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

a) middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;

b) verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden;

c) aan een ander dan de rechthebbende betalen;

d) nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

Hoofdstuk 5 Ontvangsten

Afdeling 1 Terbeschikkingstelling van de eigen middelen

Artikel 69 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 65)

De ontvangsten gevormd door de eigen middelen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen worden als raming in euro in de begroting opgenomen. Zij worden ter beschikking gesteld overeenkomstig de verordening van de Raad tot uitvoering van het genoemde besluit.

Afdeling 2 Raming van schuldvorderingen

Artikel 70 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 66)

1. Elke maatregel of situatie waardoor een schuldvordering van de Gemeenschappen ontstaat of wordt gewijzigd, is vooraf het voorwerp van een schuldvorderingsraming van de bevoegde ordonnateur.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor de eigen middelen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen die door de lidstaten op vaste vervaldagen worden afgedragen, geen schuldvorderingsraming opgesteld vóór de terbeschikkingstelling van de bedragen door de lidstaten aan de Commissie. Voor deze middelen geeft de bevoegde ordonnateur een invorderingsopdracht af.

Afdeling 3 Vaststelling van schuldvorderingen

Artikel 71 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 67)

1. De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur:

a) het bestaan van de schuld van de debiteur verifieert;

b) het voorwerp en het bedrag van de schuld vaststelt of verifieert;

c) de invorderbaarheid van de schuld verifieert.

2. De ter beschikking van de Commissie te stellen eigen middelen en elke als zeker, vaststaand en invorderbaar aangemerkte schuldvordering worden vastgesteld door middel van een aan de debiteur gerichte debetnota, gevolgd door een invorderingsopdracht aan de rekenplichtige, welke beide worden opgesteld door de bevoegde ordonnateur.

3. Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd.

4. De voorwaarden waaronder achterstandsrente aan de Gemeenschappen verschuldigd is, worden nader aangegeven in de uitvoeringsvoorschriften.

Afdeling 4 Invorderingsopdracht

Artikel 72 (nieuw)

1. De opdracht tot invordering is de handeling waarbij de bevoegde gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een schuldvordering die hij heeft vastgesteld in te vorderen.

2. De Instelling kan de vaststelling van een schuldvordering jegens andere personen dan Staten formeel neerleggen in een besluit dat een executoriale titel in de zin van artikel 256 van het EG-Verdrag en artikel 92 van het EGKS-Verdrag vormt.

Afdeling 5 Invordering

Artikel 73 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 68)

1. De rekenplichtige neemt de door de bevoegde ordonnateur naar behoren opgestelde invorderingsopdrachten in behandeling. Hij is gehouden zorg te dragen voor het innen van de ontvangsten van de Gemeenschappen en toe te zien op het behoud van de rechten van de Gemeenschappen.

De rekenplichtige gaat over tot invordering door verrekening van de schuldvorderingen van de Gemeenschappen wanneer de debiteur zelf een zekere, vaststaande en invorderbare vordering op de Gemeenschappen heeft.

2. Wanneer de bevoegde gedelegeerde ordonnateur overweegt van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, verifieert hij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde criteria. Het besluit wordt gemotiveerd.

De ordonnateur kan dit besluit slechts delegeren onder de in de uitvoeringsvoorschriften genoemde voorwaarden.

Artikel 74 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 69)

De ontvangsten uit boeten, dwangsommen en sancties, alsmede de rente hierover, worden niet definitief als begrotingsontvangsten geboekt zolang de desbetreffende beschikkingen door het Hof van Justitie nietig kunnen worden verklaard.

De eerste alinea is niet van toepassing op de beschikkingen inzake goedkeuring van de rekeningen of financiële correcties.

Hoofdstuk 6 Uitgaven

Artikel 75 (nieuw)

1. Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.

2. De vastlegging van een uitgave wordt voorafgegaan door een financieringsbesluit van de Instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten.

Afdeling 1 Vastlegging

Artikel 76 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 70)

1. De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van een juridische verbintenis.

Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur een verplichting jegens derden doet ontstaan die tot een uitgave ten laste van de begroting kan leiden.

De vastlegging en de juridische verbintenis worden door dezelfde ordonnateur aangegaan, behoudens naar behoren gemotiveerde gevallen die in de uitvoeringsvoorschriften worden vermeld.

2. Bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald.

Van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet bepaald is.

Een voorlopige vastlegging heeft betrekking op in artikel 151 bedoelde uitgaven of lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn aangegeven.

3. Vastleggingen voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen slechts in jaartranches worden verdeeld wanneer het basisbesluit daarin voorziet, ook wat betreft administratieve uitgaven. Wanneer een vastlegging aldus in jaartranches wordt verdeeld, wordt dit in de juridische verbintenis vermeld, tenzij het gaat om personeelskosten.

Artikel 77 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 71)

1. Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur een vastlegging vooraleer een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.

2. Behoudens het bepaalde in titel IV van deel II, hebben de globale vastleggingen betrekking op de totale kosten van de betrokken individuele juridische verbintenissen gesloten tot 31 december van het jaar n + 1.

Behoudens het bepaalde in artikel 76, lid 3, en artikel 183, lid 2, worden de individuele juridische verbintenissen betreffende individuele of voorlopige vastleggingen uiterlijk tot 31 december van het jaar n gesloten.

Bij het verstrijken van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde perioden wordt het niet-gebruikte saldo van deze vastleggingen door de bevoegde ordonnateur vrijgemaakt.

Elke individuele juridische verbintenis die volgt op een globale vastlegging wordt vóór ondertekening door de bevoegde ordonnateur in de begrotingsboekhouding ingeschreven ten laste van de globale vastlegging.

3. Voor juridische verbintenissen die worden aangegaan voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, alsook de desbetreffende vastleggingen, behalve wanneer het personeelskosten betreft, geldt een uiterste uitvoeringsdatum die overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer wordt bepaald.

De delen van deze verbintenissen die zes maanden na deze datum niet zijn uitgevoerd, worden overeenkomstig artikel 11 vrijgemaakt.

Artikel 78 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 72)

Bij elke vastlegging vergewist de bevoegde ordonnateur zich van:

a) de juistheid van de aanwijzing op de begroting;

b) de beschikbaarheid van de kredieten;

c) de overeenstemming van de uitgave met de geldende bepalingen, in het bijzonder de begroting en de verordeningen, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de verordeningen zijn genomen;

d) de naleving van het beginsel van goed financieel beheer.

Afdeling 2 Betaalbaarstelling

Artikel 79 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 73)

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur:

a) het bestaan van de rechten van de schuldeiser verifieert;

b) het voorwerp en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert;

c) de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert.

Afdeling 3 Betalingsopdracht

Artikel 80 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 74)

De betalingsopdracht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een uitgave te betalen die door hem betaalbaar is gesteld.

Afdeling 4 Betaling

Artikel 81 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 75)

1. Een betaling wordt slechts uitgevoerd indien is aangetoond dat de actie overeenkomstig het basisbesluit of het contract is uitgevoerd en betrekking heeft op een van de volgende verrichtingen:

a) betaling van het volledige verschuldigde bedrag;

b) betaling van het verschuldigde bedrag op de volgende wijze:

i) een voorfinanciering, eventueel verdeeld in verschillende stortingen;

ii) een of meer tussentijdse betalingen;

iii) betaling van het saldo van de verschuldigde bedragen.

2. In de boekhouding wordt onderscheid gemaakt tussen de in lid 1 genoemde soorten betalingen op het ogenblik waarop zij worden verricht.

Artikel 82 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 76)

De betalingen worden door de rekenplichtige binnen de grenzen van de beschikbare middelen verricht.

Afdeling 5 Termijnen voor de uitgavenverrichtingen

Artikel 83 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 77)

Tot betaalbaarstelling, afgifte van betalingsopdrachten en betaling van uitgaven wordt overgegaan binnen de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde termijnen. In de uitvoeringsvoorschriften worden tevens de voorwaarden aangegeven waaronder te laat betaalde crediteuren recht hebben op achterstandsrente ten laste van het begrotingsonderdeel dat de hoofdsom van de betrokken uitgaven draagt.

Hoofdstuk 7 Computersystemen

Artikel 84 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 79)

Wanneer de ontvangsten en uitgaven met behulp van computersystemen worden beheerd, kunnen de handtekeningen door middel van een geautomatiseerde of elektronische procedure worden aangebracht.

Hoofdstuk 8 Interne controleur

Artikel 85 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 80)

Elke Instelling stelt een interne controleur aan, die de Instelling volgens de ter zake doende internationale normen de verzekering moet geven van de goede werking van de systemen en de procedures voor de uitvoering van de begroting. De interne controleur kan noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn.

Artikel 86 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 81)

1. De interne controleur adviseert zijn Instelling bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

Hij is belast met:

a) het beoordelen van de toereikendheid en doeltreffendheid van de interne beheersystemen, alsmede de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen, programma's en acties in relatie met de ermee verbonden risico's;

b) het beoordelen van de toereikendheid en kwaliteit van de interne controlesystemen die worden toegepast op de verrichtingen tot uitvoering van de begroting.

2. De werkzaamheden van de interne controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van de Instelling. Hij heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft.

3. De interne controleur brengt aan zijn Instelling verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen. De Instelling zorgt voor de follow-up van de uit de controles voortvloeiende aanbevelingen.

Artikel 87 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 82)

Voor de interne controleur wordt door de Instelling een bijzondere regeling vastgesteld om de onafhankelijkheid van zijn functie te garanderen.

De interne controleur is bij de uitoefening van zijn functies verantwoordelijk onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, welke nader worden aangegeven in de uitvoeringsvoorschriften.

TITEL V Plaatsing van overheidsopdrachten

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1 Toepassingsgebied en gunningsbeginselen

Artikel 88 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 83)

1. Overheidsopdrachten zijn overeenkomsten onder bezwarende titel die schriftelijk door een aanbestedende dienst in de zin van de artikelen 103 en 168 worden gesloten om tegen een geheel of gedeeltelijk ten laste van de begroting komende prijs de levering van roerende of onroerende zaken, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten te verkrijgen.

Deze opdrachten kunnen betrekking hebben op:

a) vastgoed,

b) leveringen,

c) de uitvoering van werken,

d) dienstverlening.

2. Subsidies vallen niet onder deze titel.

Artikel 89 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 84)

1. Bij alle geheel of gedeeltelijk door de begroting gefinancierde overheidsopdrachten worden het doorzichtigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het discriminatieverbod in acht genomen.

2. Elke procedure voor de plaatsing van een opdracht begint met een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving, behalve bij toepassing van de procedure van gunning via onderhandelingen als bedoeld in artikel 91, lid 1, onder d).

Afdeling 2 Bekendmaking

Artikel 90 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 85)

1. Alle opdrachten waarvan de waarde hoger is dan de in artikel 104 of artikel 168 bedoelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Voorafgaande bekendmaking kan slechts in de in artikel 91, lid 2, genoemde gevallen en bij de in de uitvoeringsvoorschriften bedoelde dienstenopdrachten achterwege blijven.

Bekendmaking van bepaalde inlichtingen na gunning van de opdracht kan achterwege blijven wanneer zulks aan de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken.

2. Aan opdrachten waarvan de waarde lager is dan de in artikel 104 of artikel 168 bedoelde drempelwaarden wordt passende publiciteit gegeven.

Afdeling 3 Procedures voor het plaatsen van opdrachten

Artikel 91 (Oorspronkelijk voorstel: Artikelen 86 en 87)

1. Bij het plaatsen van opdrachten kan een van de volgende procedures worden gevolgd:

a) de openbare procedure,

b) de niet-openbare procedure,

c) de prijsvraag,

d) de gunning via onderhandelingen.

2. Bij opdrachten met een waarde die hoger is dan de in artikel 104 of artikel 168 bedoelde drempelwaarden is de procedure van gunning via onderhandelingen slechts toegestaan in de in de uitvoeringsvoorschriften genoemde gevallen.

De eerste alinea is niet van toepassing op de in de uitvoeringsvoorchriften bedoelde dienstenopdrachten.

3. De drempelwaarden waaronder de aanbestedende dienst hetzij gebruik mag maken van de procedure van gunning via onderhandelingen, hetzij in afwijking van het bepaalde in artikel 88. lid 1, eerste alinea, eenvoudig op factuur mag handelen, worden vastgesteld in de uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 92 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 85, lid 4)

Het voorwerp van de opdracht wordt volledig, duidelijk en precies omschreven in de inschrijvingsdocumenten.

Artikel 93 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 88)

1. Van deelname aan een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die:

a) in staat van faillissement, vereffening, akkoord of surséance van betaling verkeren of wier faillissement is aangevraagd of tegen wie een procedure van vereffening, akkoord of surséance van betaling loopt, dan wel die hun werkzaamheden hebben gestaakt of in een overeenkomstige toestand verkeren als gevolg van een soortgelijke procedure krachtens de nationale wet- en regelgeving;

b) bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde zijn veroordeeld voor een delict dat hun beroepsmoraliteit in het gedrang brengt;

c) in de uitoefening van hun beroep een ernstige fout hebben begaan, vastgesteld op elke grond die de aanbestedende diensten aannemelijk kunnen maken;

d) niet hebben voldaan aan hun verplichtingen tot betaling van sociale-zekerheidsbijdragen of belastingen volgens de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd of van het land van de aanbestedende dienst dan wel van het land waar de opdracht moet worden uitgevoerd;

e) bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde zijn veroordeeld voor fraude, corruptie, deelname aan een criminele organisatie of enige andere illegale activiteit die de financiële belangen van de Gemeenschappen schaadt;

f) na de procedure voor de plaatsing van een andere opdracht of de procedure voor de toekenning van een subsidie uit de communautaire begroting ernstig in gebreke zijn gesteld wegens niet-nakoming van hun contractuele verplichtingen.

2. De gegadigden of inschrijvers moeten bewijzen dat zij niet in een van de in lid 1 genoemde situaties verkeren.

Artikel 94 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 89)

1. Van gunning van een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die naar aanleiding van de aanbestedingsprocedure:

a) in een belangenconflict verkeren;

b) valse verklaringen hebben afgelegd in de door de aanbestedende dienst verlangde inlichtingen voor deelname aan de aanbesteding, of deze inlichtingen niet hebben verstrekt.

Artikel 95 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 90)

Aan gegadigden of inschrijvers die in een van de in de artikelen 93 en 94 bedoelde uitsluitingsgevallen verkeren, kunnen, nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken, door de aanbestedende dienst administratieve of financiële sancties worden opgelegd.

Deze sancties kunnen zijn:

a) uitsluiting van de gegadigde of inschrijver gedurende een periode van maximaal vijf jaar van de door de begroting gefinancierde opdrachten en subsidies, en

b) financiële sancties ten laste van de contractant, in het in artikel 93, lid 1, onder f), bedoelde geval, en ten laste van de gegadigde of inschrijver, in de in artikel 94 bedoelde gevallen, wanneer de feiten zwaar wegen, zulks tot maximaal de waarde van de betrokken opdracht.

De sancties staan in verhouding tot de ernst van de begane fouten.

Artikel 96 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 91)

1. De selectiecriteria op grond waarvan de geschiktheid van de gegadigden of inschrijvers wordt beoordeeld en de gunningscriteria op grond waarvan de inhoud van de offertes wordt beoordeeld, worden vooraf in de inschrijvingsdocumenten gedefinieerd en gepreciseerd.

2. De opdracht kan worden gegund door automatische aanbesteding of door gunning aan de economisch voordeligste inschrijving.

Artikel 97 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 92)

1. De regels voor de indiening van de offertes garanderen een werkelijke concurrentie en de vertrouwelijkheid van de inhoud totdat zij gelijktijdig worden geopend.

2. Als garantie voor het behoud van de ingediende offertes kan de aanbestedende dienst van de inschrijvers een voorafgaande zekerheidstelling verlangen onder de in de uitvoeringsvoorschriften bepaalde voorwaarden.

3. Behalve voor de in artikel 91, lid 3, bedoelde opdrachten voor een gering bedrag wordt het openen van de inschrijvingen of offertes verricht door een daartoe aangewezen openingscommissie. Elke offerte of inschrijving die door deze commissie ondeugdelijk wordt verklaard, wordt verworpen.

4. Alle door de openingscommissie deugdelijk verklaarde inschrijvingen of offertes worden door een daartoe aangewezen comité beoordeeld op basis van de vooraf in de inschrijvingsdocumenten vastgestelde selectie- en gunningscriteria om de begunstigde van de opdracht te kunnen voorstellen.

Artikel 98 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 93)

Zolang de procedure voor het plaatsen van een opdracht loopt, mogen de contacten tussen de aanbestedende dienst en de gegadigden of inschrijvers slechts plaatshebben onder voorwaarden die doorzichtigheid en een gelijke behandeling garanderen. Zij mogen niet leiden tot wijziging van de voorwaarden van de opdracht of van de offerte.

Artikel 99 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 94)

1. De bevoegde ordonnateur maakt de naam bekend van degene aan wie de opdracht wordt gegund, met inachtneming van de selectie- en gunningscriteria die vooraf in de inschrijvingsdocumenten werden vastgesteld en de regels voor het plaatsen van opdrachten.

2. De aanbestedende dienst deelt aan elke afgewezen gegadigde of inschrijver de redenen mede waarom zijn inschrijving of offerte niet in aanmerking werd genomen, en stelt elke inschrijver die een geldige offerte heeft ingediend op zijn schriftelijk verzoek in kennis van de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte en van de naam van degene aan wie de opdracht werd gegund.

De mededeling van bepaalde gegevens kan echter achterwege worden gelaten wanneer zulks aan de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken.

Artikel 100 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 95)

De aanbestedende dienst kan tot op het ogenblik van de ondertekening van het contract van de opdracht afzien of de procedure voor het plaatsen van de opdracht annuleren, zonder dat de gegadigden of inschrijvers aanspraak kunnen maken op enige schadeloosstelling.

Dit besluit moet worden gemotiveerd en ter kennis van de gegadigden of inschrijvers worden gebracht.

Afdeling 4 Zekerheden en controle

Artikel 101 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 96)

De aanbestedende dienst kan, onder de in de uitvoeringsvoorschriften bepaalde voorwaarden, van de contractanten een voorafgaande zekerheidstelling verlangen om:

a) de goede uitvoering van de opdracht te verzekeren;

b) de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken.

Artikel 102 (nieuw, tekst van artikel 84, lid 3, van het oorspronkelijke voorstel)

Indien de plaatsingsprocedure of de uitvoering van een opdracht gepaard is gegaan met fouten of wezenlijke onregelmatigheden of met fraude, schorten de Instellingen de uitvoering van de opdracht op.

Indien de fouten, onregelmatigheden of fraude door de contractant zijn begaan, kunnen zij bovendien weigeren te betalen of kunnen zij reeds betaalde bedragen terugvorderen in verhouding tot de ernst van de fouten, onregelmatigheden of fraude.

Hoofdstuk 2 Bepalingen betreffende de door de communautaire instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten

Artikel 103 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 97)

De communautaire instellingen worden als aanbestedende diensten beschouwd wanneer zij voor eigen rekening opdrachten plaatsen.

Artikel 104 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 98)

Onverminderd het bepaalde in titel IV van deel II van deze verordening, worden in de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken, de drempelwaarden vastgelegd die bepalend zijn voor:

a) de in artikel 90 bedoelde publicatieregels,

b) de keuze van de in artikel 91 bedoelde procedures, en

c) de betrokken termijnen.

Artikel 105 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 99)

De deelneming aan de inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die binnen de werkingssfeer van de Verdragen vallen en voor alle natuurlijke en rechtspersonen van een derde land dat een bijzondere overeenkomst heeft geratificeerd waardoor dit land met de Europese Gemeenschappen is verbonden op het gebied van de overheidsopdrachten, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst.

Artikel 106 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 100)

Ingeval de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten van toepassing is, staan de opdrachten ook open voor onderdanen van de staten die deze overeenkomst hebben geratificeerd, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst.

TITEL VI SUBSIDIES

Hoofdstuk 1 Toepassingsgebied

Artikel 107 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 101)

1. Subsidies zijn rechtstreekse financiële bijdragen ten laste van de begroting, bij wijze van schenking verleend voor de financiering van:

a) een actie die moet bijdragen tot de verwezenlijking van een in het kader van het beleid van de Europese Unie passende doelstelling; of

b) de werking van een orgaan dat een doelstelling van algemeen Europees belang of een in het kader van het beleid van de Europese Unie passende doelstelling nastreeft.

Subsidies zijn voorwerp van een schriftelijke overeenkomst.

2. Geen subsidies in de zin van deze titel zijn:

a) uitgaven voor het personeel van de Instellingen, leningen en deelnemingen en overheidsopdrachten;

b) de uitgaven van het EOGFL, afdeling Garantie, en de Structuurfondsen, als bedoeld in artikel 149, lid 1, en artikel 156, lid 1, en de bij wijze van macro-financiële bijstand verleende steun.

Hoofdstuk 2 Beginselen voor de toekenning van subsidies

Artikel 108 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 102)

1. De toekenning van subsidies geschiedt met inachtneming van het doorzichtigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling, het cumulatieverbod, het verbod van werking met terugwerkende kracht en het medefinancieringsbeginsel.

2. De subsidie mag niet tot doel of tot gevolg hebben dat zij de begunstigde winst oplevert.

Artikel 109 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 103)

1. Jaarlijks wordt een subsidieprogramma vastgesteld dat aan het begin van het begrotingsjaar bekend wordt gemaakt, behoudens voor de hulp in crisissituaties en de humanitaire hulp.

Dit werkprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen, behalve in spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt.

2. Jaarlijks wordt een overzicht gepubliceerd van alle in de loop van het begrotingsjaar toegekende subsidies, waarbij rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid.

Artikel 110 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 104)

1. Voor eenzelfde actie kan slechts één subsidie ten laste van de begroting aan eenzelfde begunstigde worden toegekend.

2. Per begrotingsjaar kan aan een begunstigde slechts één subsidie ten laste van de begroting voor exploitatiekosten worden toegekend.

Artikel 111 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 105)

1. Subsidiëring van reeds begonnen acties kan slechts worden aanvaard indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de overeenkomst.

In dit geval mogen de voor financiering in aanmerking komende uitgaven evenwel niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gedaan, behalve in naar behoren gemotiveerde, uitzonderlijke gevallen die in de rechtsgrondslag worden genoemd of indien de uitgaven noodzakelijk zijn voor het goede verloop van de steunverlening in crisissituaties en humanitaire operaties, zulks onder de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde voorwaarden.

Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide acties is niet mogelijk.

2. De overeenkomst inzake een exploitatiesubsidie wordt uiterlijk vier maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde ondertekend. De voor financiering in aanmerking komende uitgaven mogen niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag of vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde zijn gedaan.

Artikel 112 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 106)

1. Subsidiëring van een actie mag niet dienen tot volledige financiering van de kosten van de actie, onder voorbehoud van het bepaalde in titel IV van deel II.

Subsidiëring van exploitatiekosten mag niet dienen tot volledige financiering van de exploitatiekosten van de begunstigde organisatie.

2. Subsidies voor exploitatiekosten hebben in geval van verlenging een degressief karakter.

In de rechtsgrondslag mag evenwel van de eerste alinea worden afgeweken ten gunste van organisaties die een doel van algemeen Europees belang nastreven.

Hoofdstuk 3 Toekenningsprocedure

Artikel 113 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 108)

1. Voor toekenning komen in aanmerking schriftelijke subsidieaanvragen van rechtspersonen.

Bij wijze van uitzondering kan, op grond van de aard van de actie of het door de aanvrager nagestreefde doel, in de rechtsgrondslag worden bepaald dat subsidies kunnen worden toegekend aan natuurlijke personen.

2. Van aanspraak op subsidies zijn uitgesloten aanvragers die ten tijde van de procedure voor het toekennen van een subsidie in één van de in de artikelen 93 en 94 bedoelde situaties verkeren.

De aanvragers moeten bewijzen dat zij niet in één van de in artikel 93 bedoelde situaties verkeren.

3. Aan de aanvragers die ingevolge lid 2 zijn uitgesloten, kunnen door de ordonnateur administratieve en financiële sancties worden opgelegd onder de in artikel 95 bedoelde voorwaarden.

Artikel 114 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 107)

1. Aan de hand van de selectiecriteria wordt beoordeeld of de aanvrager de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde kan brengen.

2. Aan de hand van de toekenningscriteria wordt de kwaliteit van de ingediende voorstellen beoordeeld in het licht van de doelstellingen en prioriteiten.

Artikel 115 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 109)

1. De voorstellen worden door een daartoe ingesteld evaluatiecomité op basis van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria beoordeeld om te bepalen welke voorstellen voor financiering in aanmerking komen.

2. De bevoegde ordonnateur stelt vervolgens de lijst van de begunstigden en de aangehouden bedragen vast.

3. De bevoegde ordonnateur brengt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van het gevolg dat aan zijn aanvraag is gegeven. Indien de gevraagde subsidie niet wordt verleend, deelt de Instelling de redenen voor de verwerping van de aanvraag mede, met name in het licht van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria.

Hoofdstuk 4 Betaling en controle

Artikel 116 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 110)

Het betalingstempo is afhankelijk van de financiële risico's, de duur en het vorderingsstadium van de actie of de door de begunstigde gemaakte kosten.

Artikel 117 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 111)

De bevoegde ordonnateur kan van de begunstigde een voorafgaande zekerheidstelling verlangen om de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken.

Artikel 118 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 112)

1. Het bedrag van de subsidie wordt eerst definitief vastgesteld nadat de Instelling de eindverslagen en -rekeningen heeft aanvaard, onverminderd latere controles door de Instelling.

2. Indien de begunstigde zijn wettelijke en contractuele verplichtingen niet nakomt, wordt de subsidie opgeschort; zij kan vervolgens worden verlaagd of ingetrokken, nadat de begunstigde in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te formuleren.

Hoofdstuk 5 Tenuitvoerlegging

Artikel 119 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 113)

1. Wanneer voor de tenuitvoerlegging van de actie door de begunstigde overheidsopdrachten moeten worden geplaatst, is deze onderworpen aan de in titel V van dit deel genoemde principes.

2. Bij gezamenlijk beheer vergewist de Commissie zich ervan dat het doorzichtigheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn nageleefd in de door de internationale organisaties gevolgde procedures voor plaatsing van overheidsopdrachten.

3. In elke subsidieovereenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschappen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren.

TITEL VII Rekening en verantwoording en boekhouding

Hoofdstuk 1 Rekening en verantwoording

Artikel 120 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 115)

De rekeningen van de Gemeenschappen omvatten:

a) de financiële staten van de Instellingen als vastgesteld in artikel 125 en die van de in artikel 190 bedoelde organen;

b) de geconsolideerde financiële staten, die in samengevoegde vorm de financiële gegevens uit de onder a) bedoelde financiële staten weergeven;

c) de verslagen over de uitvoering van de begroting van de Instellingen en van de in artikel 190 bedoelde organen;

d) de geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting, die in samengevoegde vorm de gegevens uit de onder c) bedoelde verslagen weergeven.

Artikel 121 (nieuw)

De rekeningen van de Instellingen en van de in artikel 190 bedoelde organen gaan vergezeld van een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar.

Artikel 122 (Nieuw, gedeeltelijk overgenomen uit artikel 116/1 van het oorspronkelijke voorstel)

De rekeningen moeten regelmatig, waarheidsgetrouw en volledig zijn en een getrouw beeld geven van:

a) wat de financiële staten betreft: de activa, de passiva, de lasten en baten, de rechten en verplichtingen die niet bij de activa en passiva zijn opgenomen, alsmede de kasstromen;

b) wat de verslagen over de uitvoering van de begroting betreft: de elementen van de uitvoering van de begroting aan de ontvangstenzijde en aan de uitgavenzijde.

Artikel 123 (Nieuw, overgenomen uit artikel 116/2 van het oorspronkelijke voorstel)

De financiële staten worden opgemaakt volgens de hierna opgesomde, algemeen erkende boekhoudbeginselen:

a) continuïteit van de activiteiten,

b) voorzichtigheid,

c) bestendigheid van de boekhoudmethoden,

d) vergelijkbaarheid van de informatie,

e) relatief belang,

f) niet-compensatie,

g) voorrang van inhoud boven vorm,

h) periodetoerekening per begrotingsjaar.

Artikel 124 (Nieuw)

1. Volgens het beginsel van de periodetoerekening worden in de financiële staten de lasten en baten van het begrotingsjaar opgenomen, ongeacht de datum van betaling of inning.

2. De waarde van de actief- en passiefbestanddelen wordt bepaald volgens de waarderingsregels die zijn vastgesteld in de in artikel 132 bedoelde boekhoudmethoden.

3. De bijlage bij de financiële staten bevat de rechten en verplichtingen die niet in de balans zijn opgenomen en die een belangrijke invloed kunnen hebben op het vermogen, de financiële situatie of het resultaat van de betrokken Instelling of van een in artikel 190 bedoeld orgaan.

Artikel 125 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 115)

1. De financiële staten zijn uitgedrukt in miljoen euro en omvatten:

a) de balans en de economische resultatenrekening, die de vermogenssituatie en de financiële situatie, alsook het economisch resultaat op 31 december van het afgelopen begrotingsjaar weergeven.

Zij worden ingericht volgens de structuur die is vastgesteld in de richtlijn van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, evenwel met inachtneming van de bijzondere aard van de activiteiten van de Gemeenschappen;

b) de tabel van de kasstromen die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsook de eindstand weergeeft;

c) de staat van de veranderingen van het eigen vermogen die een gedetailleerd overzicht van de vermeerderingen en verminderingen van elk van de bestanddelen van de vermogensrekeningen in de loop van het begrotingsjaar geeft.

2. De bijlage bij de financiële staten vult de in de in lid 1 bedoelde staten opgenomen informatie aan en licht deze toe.

Artikel 126 (Oorspronkelijk voorstel: artikel 115, lid 3)

De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld in miljoen euro. Zij omvatten:

a) de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die een samenvatting is van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde; zij wordt opgesteld volgens dezelfde structuur als de begroting zelf;

b) de bijlage bij de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die de daarin gegeven informatie aanvult en toelicht.

Artikel 127 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 117)

1. Uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zenden de rekenplichtigen van de andere Instellingen en de in artikel 190 bedoelde organen hun voorlopige rekeningen met een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie.

2. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen en zendt de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar de voorlopige rekeningen van elke Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan alsmede de voorlopige geconsolideerde rekeningen toe.

Hij zendt vóór dezelfde datum het verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar van elke Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Artikel 128 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 118)

1. Uiterlijk op 15 juni maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van elke Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan bekend, om hen in de gelegenheid te stellen de correcties aan te brengen die nodig worden geacht om de definitieve rekeningen op te stellen.

2. Elke Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan maakt onder haar/zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen op en zendt deze uiterlijk op 31 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer met het oog op de opstelling van de definitieve geconsolideerde rekeningen.

3. De Commissie keurt de definitieve geconsolideerde rekeningen goed en zendt deze uiterlijk op 15 september van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

4. De definitieve geconsolideerde rekeningen worden tegen 31 oktober van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, vergezeld van de betrouwbaarheidsverklaring die door de Rekenkamer wordt verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag, artikel 45C van het EGKS-Verdrag en artikel 160C van het Euratom-Verdrag.

Hoofdstuk 2 Informatie over de uitvoering van de begroting

Artikel 129 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 119)

Naast de in de artikelen 125 en 126 bedoelde staten brengt de Commissie tweemaal per jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de situatie in verband met de begrotingsgaranties en de desbetreffende risico's.

Deze gegevens worden tegelijk aan de Rekenkamer toegezonden.

Artikel 130 (Nieuw - ex Artikel 78)

1. Naast de in de artikelen 125 en 126 bedoelde staten zendt de Commissie het Europees Parlement en de Raad eenmaal per maand, zowel voor de ontvangsten als voor de uitgaven betreffende alle kredieten, minstens per hoofdstuk samengevoegde kwantitatieve gegevens over de uitvoering van de begroting toe.

Deze gegevens omvatten ook gegevens over het gebruik van de overgedragen kredieten.

De kwantitatieve gegevens worden binnen tien werkdagen na het einde van elke maand toegezonden;

2. De Commissie zendt driemaal per jaar, binnen dertig werkdagen na 31 mei, 31 augustus en 31 december, het Europees Parlement en de Raad een verslag over de uitvoering van de begroting toe, dat zowel betrekking heeft op de ontvangsten als op de uitgaven, die naar hoofdstuk, artikel en post worden gespecificeerd.

Dit verslag bevat ook gegevens over de besteding van de uit voorafgaande begrotingsjaren overgedragen kredieten.

Hoofdstuk 3 Boekhouding

afdeling 1 gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 131 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 120)

1. De boekhouding van de Instellingen is een systeem van ordening van budgettaire en financiële informatie om kwantitatieve gegevens te behandelen, in te delen en te registreren.

2. De boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd.

3. Aan het einde van het begrotingsjaar worden de gegevens van de algemene boekhouding en van de begrotingsboekhouding afgesloten met het oog op de opstelling van de in hoofdstuk 1 bedoelde rekeningen.

4. De leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de gedelegeerde ordonnateur om een analytische boekhouding te voeren.

5. Voor de behoeften van haar beheer kan de Commissie bestemmingsrekeningen creëren.

Artikel 132 (Nieuw, overgenomen uit artikel 120, lid 2)

1. De rekenplichtige van de Commissie stelt na raadpleging van de rekenplichtigen van de andere Instellingen en de in artikel 190 bedoelde organen de boekhoudmethoden en -regels en het geharmoniseerde rekeningstelsel vast die door alle Instellingen en alle in artikel 190 bedoelde organen moeten worden toegepast.

2. De rekenplichtige van de Commissie stelt de in lid 1 bedoelde regels en methoden vast op basis van de algemeen aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector, waarvan hij mag afwijken wanneer de bijzondere aard van de activiteiten van de Gemeenschappen dat wettigt.

afdeling 2 algemene boekhouding

Artikel 133 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 120/3)

De algemene boekhouding volgt op chronologische wijze, volgens de methode van dubbel boekhouden, alle gebeurtenissen en verrichtingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van de Instellingen en van de in artikel 190 bedoelde organen.

Artikel 134 (Nieuw, overgenomen uit artikel 120, lid 5)

1. Alle verrichtingen per rekening en de saldi worden in de boekhouding geregistreerd.

2. Iedere boeking, inclusief de boekhoudkundige correcties, wordt gestaafd met bewijsstukken waarnaar zij verwijst.

3. Het boekhoudsysteem maakt het mogelijk alle boekingen terug te vinden.

Artikel 135 (Nieuw, overgenomen uit artikel 121, lid 2)

De rekenplichtige brengt tussen de afsluiting van het begrotingsjaar en de dag van rekening en verantwoording de correcties aan die, zonder tot een betaling of inning voor dit begrotingsjaar te leiden, nodig zijn voor een regelmatige, getrouwe en juiste weergave van de rekeningen.

afdeling 3 begrotingsboekhouding

Artikel 136 (Nieuw, overgenomen uit artikel 120/4)

1. De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting in detail te volgen.

2. Voor de toepassing van lid 1 worden in de begrotingsboekhouding alle handelingen tot uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde, als bedoeld in titel IV van deel I, geregistreerd.

Hoofdstuk 4 Inventaris van de vaste activa

Artikel 137 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 122)

1. Iedere Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot het vermogen van de Gemeenschappen behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij volgens het door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde model.

Iedere Instelling en elk in artikel 190 bedoeld orgaan controleert of de stand op de inventarislijsten overeenstemt met de werkelijkheid.

2. Verkoop van roerende goederen wordt op een daartoe geëigende wijze bekendgemaakt.

TITEL VIII Externe controle en kwijting

Hoofdstuk 1 Externe controle

Artikel 138 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 123)

De Rekenkamer verricht de controle van de rekeningen, bedoeld in artikel 248 van het EG-Verdrag, artikel 45 van het EGKS-Verdrag en artikel 180 van het Euratom-Verdrag.

Artikel 139 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 124)

1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie stellen de Rekenkamer zo spoedig mogelijk in kennis van alle beslissingen en besluiten die zij ter uitvoering van de artikelen 9, 13, 18, 22, 23, 26 en 36 hebben genomen.

2. De Instellingen zenden de Rekenkamer de interne voorschriften die zij op financieel gebied vaststellen toe.

3. De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de aanwijzing van ordonnateurs, interne controleurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening, alsmede van de delegaties krachtens de artikelen 51, 61, 62, 63 en 85.

Artikel 140 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 125)

1. De controle door de Rekenkamer wordt aan de hand van stukken en zo nodig ter plaatse uitgevoerd. Zij heeft tot doel de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven in het licht van de bepalingen van de Verdragen, van de begroting, van deze verordening en van alle ter uitvoering van de Verdragen genomen besluiten vast te stellen. Zij heeft tevens tot doel na te gaan of een goed financieel beheer werd gevoerd. De controle in de lidstaten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten.

2. Bij de vervulling van haar taak kan de Rekenkamer onder de in artikel 142 vastgestelde voorwaarden kennis nemen van alle documenten en inlichtingen betreffende het financieel beheer van de aan haar controle onderworpen diensten en organen. Zij is bevoegd ieder personeelslid dat verantwoordelijkheid draagt voor uitgaven- of ontvangstenverrichtingen te horen en alle controlemogelijkheden te benutten die de bedoelde diensten en organen zijn toegekend.

Teneinde alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de vervulling van de taak die haar bij de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten is opgedragen, kan de Rekenkamer op haar verzoek aanwezig zijn bij de controleverrichtingen die in het kader van de uitvoering van de begroting door of voor rekening van een communautaire instelling worden uitgevoerd.

Op verzoek van de Rekenkamer geeft elke Instelling de financiële instellingen die houder zijn van communautaire tegoeden toestemming om de Rekenkamer in staat te stellen na te gaan of de externe gegevens overeenstemmen met de boekhoudkundige situatie.

3. Ter vervulling van haar taak deelt de Rekenkamer aan de Instellingen en autoriteiten waarop deze verordening van toepassing is, de namen mede van de personeelsleden die bevoegd zijn bij hen controles te verrichten.

Artikel 141 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 126)

De Rekenkamer ziet erop toe dat alle waardepapieren en middelen welke gedeponeerd zijn of zich in kas bevinden, worden gecontroleerd aan de hand van verklaringen, ondertekend door de depothouders, of van processen-verbaal van de stand van de kas en de portefeuille. Zij kan deze controles zelf verrichten.

Artikel 142 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 127)

1. De Commissie, de andere Instellingen, de organen die ontvangsten of uitgaven namens de Gemeenschappen beheren en de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de vereiste bevoegdheden beschikken, de bevoegde nationale diensten, alsook de eindbegunstigden van uit de begroting verrichte betalingen, verlenen de Rekenkamer alle faciliteiten en verstrekken haar alle inlichtingen welke zij bij de vervulling van haar taak nodig meent te hebben. Zij houden ter beschikking van de Rekenkamer alle bescheiden inzake plaatsing en uitvoering van overheidsopdrachten die uit de communautaire begroting worden gefinancierd, en alle geld- en goederenrekeningen, alle boekingsbescheiden en bewijsstukken, alsmede de daarop betrekking hebbende administratieve documenten, alle documentatie betreffende de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen, alle inventarislijsten en alle organigrammen welke de Rekenkamer voor de controle, aan de hand van stukken of ter plaatse, van het verslag over het resultaat van de begrotingsuitvoering nodig meent te hebben en, voor hetzelfde doel, alle op geautomatiseerde gegevensdragers opgestelde of bewaarde documenten en gegevens.

De eerste alinea geldt tevens voor de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de communautaire begroting ten goede komen.

2. De aan de controle van de Rekenkamer onderworpen personeelsleden zijn gehouden:

a) hun kas te openen, hun gelden, waardepapieren en andere goederen te tonen, alsmede de bewijsstukken van hun beheer die zij onder zich hebben, alsook elk boek, register of ander document dat daarop betrekking heeft;

b) inzage te geven in de correspondentie en ieder ander document dat noodzakelijk is voor de volledige uitvoering van de in artikel 140, lid 1, bedoelde controle.

Om mededeling van de onder b) bedoelde inlichtingen kan slechts door de Rekenkamer worden verzocht.

3. De Rekenkamer is bevoegd de documenten betreffende de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen te verifiëren die berusten bij de diensten van de Instellingen, met name bij de diensten die verantwoordelijk zijn voor de beslissingen omtrent deze ontvangsten en uitgaven, bij de organen die ontvangsten en uitgaven namens de Gemeenschappen beheren en bij de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de begroting ten goede komen.

De nationale controle-instanties of, indien deze niet over de vereiste bevoegdheden beschikken, de bevoegde nationale diensten stellen alle inlichtingen die zij met betrekking tot de door de Gemeenschappen gefinancierde of medegefinancierde verrichtingen alsmede met betrekking tot het beheer en de controle van deze verrichtingen bezitten, op verzoek ter beschikking van de Rekenkamer.

4. De controle van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en de controle van het goed financieel beheer strekken zich uit tot het gebruik van als subsidies ontvangen communautaire middelen door niet onder de Instellingen ressorterende organen.

5. Communautaire financieringen waarvan de ontvangers niet onder de Instellingen ressorteren, worden slechts toegekend indien de ontvangers of, bij verzuim, de contractanten en subcontractanten schriftelijk instemmen met de controle van de Rekenkamer van het gebruik van de toegekende middelen.

6. De Commissie verstrekt de Rekenkamer op verzoek alle inlichtingen over de opgenomen en verstrekte leningen.

7. Het gebruik van geïntegreerde informatiesystemen mag niet tot gevolg hebben dat de toegang van de Rekenkamer tot de bewijsstukken wordt beperkt.

Artikel 143 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 128)

1. Voor het jaarverslag van de Rekenkamer als bedoeld in artikel 248, lid 4, van het EG-Verdrag, artikel 45 C, lid 4, van het EGKS-Verdrag en artikel 160 C, lid 4, van het Euratom-Verdrag, gelden de leden 2 tot 7 van dit artikel.

2. De Rekenkamer doet uiterlijk op 15 juni aan de Commissie en de betrokken Instellingen de opmerkingen toekomen die naar haar mening in het jaarverslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk. Alle Instellingen zenden hun antwoorden uiterlijk op 30 september aan de Rekenkamer. Tegelijkertijd zenden de andere Instellingen hun antwoord aan de Commissie.

3. Voor zover zij in de opmerkingen van de Rekenkamer zijn vermeld, stelt de Commissie de betrokken lidstaten onverwijld in kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer over het beheer van de communautaire middelen waarvoor zij krachtens de geldende regelgeving bevoegd zijn.

4. De lidstaten zenden hun antwoord uiterlijk op 31 augustus aan de Commissie. Deze brengt dit antwoord, vergezeld van haar opmerkingen, tegen 30 september ter kennis van de Rekenkamer.

5. Het jaarverslag bevat een beoordeling van het financiële beheer.

6. Het jaarverslag omvat evenveel afdelingen als er Instellingen zijn. De Rekenkamer kan elke door haar dienstig geachte samenvatting of opmerking van algemene aard toevoegen.

De Rekenkamer neemt de nodige maatregelen opdat de antwoorden van de Instellingen op haar opmerkingen onmiddellijk na de opmerkingen waarop zij betrekking hebben worden gepubliceerd.

7. De Rekenkamer zendt haar jaarverslag met de antwoorden uiterlijk op 31 oktober toe aan de autoriteiten die kwijting verlenen en aan de andere Instellingen, en draagt zorg voor de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 144 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 129)

Samen met het in artikel 143 bedoelde jaarverslag legt de Rekenkamer aan het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

Artikel 145 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 130)

1. Naast het jaarverslag kan de Rekenkamer te allen tijde in de vorm van speciale verslagen opmerkingen maken met betrekking tot bijzondere vraagstukken. Zij kan tevens op verzoek van een van de Instellingen van de Gemeenschappen adviezen uitbrengen.

2. De Rekenkamer deelt aan de betrokken Instelling alle opmerkingen mede die naar haar mening in een speciaal verslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk.

De betrokken Instelling beschikt over een termijn van twee en een halve maand om de Rekenkamer haar eventuele commentaar op deze opmerkingen mede te delen.

De Rekenkamer stelt in de daaropvolgende maand de definitieve tekst van het betrokken speciaal verslag vast.

Indien de in de eerste alinea bedoelde opmerkingen betrekking hebben op het beheer van communautaire middelen waarvoor de lidstaten op grond van de geldende voorschriften bevoegd zijn, zendt de Commissie de betrokken opmerkingen toe aan de lidstaten die erin worden genoemd.

De lidstaten zenden hun antwoord aan de Commissie binnen een termijn van anderhalve maand na de indiening van de betrokken opmerkingen. De Commissie deelt dit antwoord met haar opmerkingen onverwijld mede aan de Rekenkamer.

De Rekenkamer stelt in de daaropvolgende maand de definitieve tekst van het betrokken speciaal verslag vast.

De speciale verslagen worden samen met de antwoorden van de betrokken Instellingen of de betrokken lidstaten onverwijld ter kennis gebracht van het Europees Parlement en de Raad, die elk, eventueel samen met de Commissie, bepalen welk gevolg eraan moet worden gegeven.

Indien de Rekenkamer besluit sommige van haar speciale verslagen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken, laat zij deze vergezeld gaan van de antwoorden van de betrokken Instellingen of lidstaten.

3. De in lid 1 bedoelde adviezen kunnen door de Rekenkamer in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend worden gemaakt, voor zover zij geen betrekking hebben op voorstellen of ontwerpen in het kader van de wetgevingsprocedure. De Rekenkamer besluit tot publicatie na raadpleging van de Instelling die het advies heeft gevraagd of waarop het advies betrekking heeft. De bekendgemaakte adviezen gaan vergezeld van de eventuele opmerkingen van de betrokken Instellingen.

Hoofdstuk 2 Kwijting

Artikel 146 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 131)

1. Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.

2. Indien de in lid 1 bedoelde datum niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de Commissie de redenen mede waarom het besluit moet worden uitgesteld.

3. Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de Commissie zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen.

Artikel 147 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 132)

1. Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen, alsmede het saldo dat daaruit resulteert, en de in de financiële balans beschreven activa en passiva van de Gemeenschappen. Dit besluit omvat een beoordeling van de verantwoordelijkheid van de Commissie bij de uitvoering van de begroting van het betrokken begrotingsjaar.

2. Met het oog op het verlenen van kwijting onderzoekt het Europees Parlement na de Raad de rekeningen, de financiële staten en de financiële balans genoemd in artikel 275 van het EG-Verdrag, artikel 78 quinquies van het EGKS-Verdrag en artikel 179 bis van het Euratom-Verdrag. Het Parlement onderzoekt tevens het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de gecontroleerde Instellingen en haar speciale verslagen met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsmede haar verklaring waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

3. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor de controle van de uitvoering van de begroting van het betrokken begrotingsjaar. De toegang tot en de behandeling van vertrouwelijke informatie geschieden met inachtneming van de grondrechten van de persoon, de bescherming van het zakengeheim, de bepalingen inzake gerechtelijke en tuchtrechtelijke procedures en de belangen van de Unie.

Artikel 148 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 133)

1. Overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag, artikel 78 octies van het EGKS-Verdrag en artikel 180 ter van het Euratom-Verdrag stellen de Commissie en de andere Instellingen alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat en de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbeveling tot kwijting vergezeld gaat.

2. Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengen de Instellingen verslag uit over de maatregelen die naar aanleiding van deze opmerkingen zijn genomen, met name over de instructies die door de Instellingen zijn gegeven aan hun diensten die met de uitvoering van de begroting zijn belast. De lidstaten werken met de Commissie samen door haar de maatregelen mede te delen die zij hebben genomen om aan deze opmerkingen gevolg te geven, zodat de Commissie hiermee in haar verslag rekening kan houden. De verslagen van de Instellingen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.

DEEL II Bijzondere bepalingen

TITEL I Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

Artikel 149 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 134)

1. Deel I en deel III zijn van toepassing op de uitgaven die door de in de regelgeving inzake het EOGFL, afdeling Garantie, bedoelde diensten en organen worden verricht, alsook op de ontvangsten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

2. De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden uitgevoerd volgens de regels van deel I en deel III.

Artikel 150 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 135)

1. Voor elk begrotingsjaar omvat de begroting van het EOGFL, afdeling Garantie, een bedrag aan vastleggingskredieten dat gelijk is aan dat van de betalingskredieten.

2. Niet-gebruikte betalingskredieten worden automatisch naar het volgende begrotingsjaar overgedragen om nog uitstaande verplichtingen te dekken.

3. Overgedragen betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar niet zijn gebruikt, komen te vervallen.

Artikel 151 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 136)

1. De Commissie vergoedt de uitgaven die door de lidstaten zijn gedaan.

2. De besluiten van de Commissie houdende vaststelling van het bedrag van deze betalingen vormen samenvattende voorlopige vastleggingen, waarbij het totaalbedrag van de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, na aftrek van de bestemmingsontvangsten, niet mag worden overschreden.

3. Voor de uitgaven van dagelijks beheer van het EOGFL, afdeling Garantie, mogen vanaf 15 november vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan de helft van het totaal van de overeenkomstige kredieten van het lopende begrotingsjaar. Zij mogen slechts betrekking hebben op uitgaven die in beginsel op een bestaande rechtsgrondslag berusten.

Artikel 152 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 137)

1. De uitgaven die door de in de regelgeving inzake het EOGFL, afdeling Garantie, bedoelde diensten en organen worden verricht, worden binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van de door de lidstaten toegezonden staten per hoofdstuk, artikel en post vastgelegd. Behalve in gevallen waarin de betaling door de lidstaten nog niet heeft plaatsgevonden of de subsidiabiliteit onzeker is, worden de betalingen binnen dezelfde termijn geboekt.

Deze vastlegging in de begroting wordt in mindering gebracht op de in artikel 151 bedoelde samenvattende voorlopige vastlegging.

2. De samenvattende voorlopige vastleggingen uit hoofde van een begrotingsjaar die vóór 1 februari van het volgende begrotingsjaar niet hebben geleid tot nadere vastleggingen volgens de begrotingsnomenclatuur, worden uit hoofde van het oorspronkelijke begrotingsjaar vrijgemaakt.

3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van de goedkeuring van de rekeningen.

Artikel 153 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 138)

De uitgaven worden in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de betalingen van de Commissie aan de lidstaten tot 31 december van het betrokken begrotingsjaar, voor zover de rekenplichtige uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar de betalingsopdracht heeft ontvangen.

Artikel 154 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 139)

1. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 23 kredieten mag overschrijven, neemt zij daartoe uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar een besluit, waarvan zij de begrotingsautoriteit in kennis stelt.

2. In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen stelt de Commissie de overschrijvingen uiterlijk op 10 januari van het volgende begrotingsjaar aan de begrotingsautoriteit voor.

De begrotingsautoriteit neemt overeenkomstig de procedure van artikel 24 een besluit over de overschrijvingen, doch binnen een termijn van drie weken.

Artikel 155 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 140)

De onder deze titel vallende bestemmingsontvangsten worden in hun geheel toegewezen, hetzij aan de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, die bestemd zijn voor de financiering van de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, hetzij aan de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, die bestemd zijn voor de financiering van de maatregelen inzake plattelandsontwikkeling en de begeleidende maatregelen.

TITEL II Structuurfondsen

Artikel 156 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 141)

1. Deel I en deel III zijn van toepassing op de uitgaven die door de in de regelgeving inzake de Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de pretoetredingsmaatregelen voor het structuurbeleid en de landbouw bedoelde diensten en organen worden verricht, alsook op de ontvangsten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

2. De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden eveneens uitgevoerd volgens de regels van deel I en deel III van deze verordening.

3. De pretoetredingsmaatregelen voor het structuurbeleid en de landbouw kunnen gedecentraliseerd worden beheerd onder de voorwaarden van artikel 165.

Artikel 157 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 142)

1. De betaling door de Commissie van de bijdrage uit de Fondsen geschiedt overeenkomstig de in artikel 156 bedoelde regelgeving.

2. De termijn waarbinnen de Commissie de tussentijdse betalingen moet verrichten, wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 156 bedoelde regelgeving.

3. De behandeling van de terugbetaling door de lidstaten van de voorfinancieringsbetalingen en de gevolgen daarvan voor het bedrag van de bijdrage uit de Fondsen worden geregeld in de in artikel 156 bedoelde regelgeving.

Artikel 158 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 143)

De vastgelegde kredieten worden onder de in de in artikel 156 bedoelde regelgeving genoemde voorwaarden ambtshalve door de Commissie vrijgemaakt.

De aldus vrijgemaakte kredieten kunnen worden wederopgevoerd in geval van een slechts aan de Commissie toe te rekenen kennelijke fout of overmacht met ernstige gevolgen voor de tenuitvoerlegging van de door de Structuurfondsen gesteunde interventies.

De Commissie onderzoekt daartoe de vrijmakingen van het voorafgaande begrotingsjaar en neemt, naargelang de behoeften, uiterlijk 15 februari van het lopende begrotingsjaar een besluit over de noodzaak tot wederopvoering van de betrokken kredieten.

Artikel 159 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 144)

De Commissie kan met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voor zover het gaat om kredieten die zijn bestemd voor dezelfde doelstelling in de zin van de in artikel 156 bedoelde regelgeving.

Artikel 160 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 145)

De aspecten die betrekking hebben op het beheer en de selectie van de projecten, alsmede de controle worden geregeld in de in artikel 156 bedoelde regelgeving.

TITEL III Onderzoek

Artikel 161 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 146)

1. Deel I en deel III zijn van toepassing op de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Deze kredieten worden opgenomen, hetzij in een van de begrotingstitels voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden of werkzaamheden onder contract, hetzij in een hoofdstuk voor onderzoeksactiviteiten dat deel uitmaakt van een andere titel.

Zij worden besteed door middel van de in de uitvoeringsvoorschriften opgesomde acties.

2. De Commissie kan met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voor zover het gaat om kredieten met hetzelfde doel.

3. De uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde deskundigen worden aangeworven volgens de procedures die bij de goedkeuring van elk kaderprogramma voor onderzoek worden vastgesteld.

Artikel 162 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 147)

1. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) kan middelen ontvangen uit andere kredieten dan die van de in artikel 161, lid 1, bedoelde titels en hoofdstukken, zulks in het kader van zijn deelneming op concurrentie- of onderhandelingsbasis aan communautaire acties die geheel of gedeeltelijk door de algemene begroting worden gefinancierd.

2. De kredieten voor de acties waaraan het GCO op concurrentiebasis deelneemt, worden gelijkgesteld met bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18. De uit deze ontvangsten voortkomende vastleggingskredieten worden beschikbaar gesteld zodra de schuldvordering is geraamd.

De besteding van deze kredieten wordt per categorie van de acties in een analytische boekhouding van de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering vermeld; zij wordt gescheiden gehouden van de ontvangsten afkomstig van financiering door derden, uit de openbare of de particuliere sector, alsook van de ontvangsten uit andere diensten die de Commissie voor derden verricht.

3. De in titel V van deel I genoemde regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten zijn niet van toepassing op de activiteiten van het GCO voor rekening van derden.

4. Binnen de begrotingstitel voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden kan de Commissie, in afwijking van artikel 23, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere tot maximaal 15% van de kredieten van het begrotingsonderdeel waarvan een bedrag wordt overgeschreven.

TITEL IV Externe maatregelen

Hoofdstuk i Algemene bepalingen

Artikel 163 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 148)

1. Deel I en deel III zijn van toepassing op de externe maatregelen die uit de begroting worden gefinancierd, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

2. De kredieten die voor de in lid 1 bedoelde maatregelen bestemd zijn, worden door de Commissie besteed:

a) hetzij bij autonoom besluit;

b) hetzij in het kader van overeenkomsten met een of meer begunstigde derde landen;

c) hetzij in het kader van overeenkomsten met de in artikel 53 bedoelde internationale organisaties.

Hoofdstuk 2 Uitvoering van de maatregelen

Artikel 164 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 149)

De in deze titel bedoelde maatregelen kunnen gecentraliseerd door de Commissie worden uitgevoerd, dan wel gedecentraliseerd door de begunstigde derde landen, dan wel samen met internationale organisaties.

Artikel 165 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 150)

1. Bij gedecentraliseerd beheer kan de Commissie besluiten het beheer van bepaalde maatregelen aan de autoriteiten van de begunstigde derde landen op te dragen, nadat zij zich ervan heeft vergewist dat deze in staat zijn bij het beheer van de communautaire middelen ten minste de volgende, volgens de overeengekomen graad van decentralisatie nader te omschrijven minimumcriteria toe te passen:

a) daadwerkelijke scheiding van de functies van betalingsopdracht en betaling;

b) doeltreffend intern systeem voor de controle van de beheerverrichtingen;

c) procedures voor afzonderlijke rekening en verantwoording om het gebruik van de communautaire middelen te rechtvaardigen;

d) systeem van onafhankelijke externe controle;

e) doorzichtige, niet-discriminerende en belangenconflicten uitsluitende procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.

2. Het begunstigd land moet zich ertoe verbinden de bepalingen van artikel 53, lid 6, in acht te nemen.

Artikel 166 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 151)

De Commissie oefent controle uit op de uitvoering van maatregelen door begunstigde derde landen of internationale organisaties. Deze controle geschiedt door middel van goedkeuring vooraf of controle achteraf, dan wel volgens een gemengde procedure.

Artikel 167 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 152)

1. De uitgevoerde maatregelen geven aanleiding tot de opstelling van:

a) een financieringsovereenkomst tussen de Commissie, die namens de Gemeenschappen optreedt, en de begunstigde derde landen of de door hen aangewezen organen, hierna "begunstigden" genoemd; of

b) een subsidiecontract of -overeenkomst met de organisaties naar nationaal of internationaal publiekrecht of de natuurlijke of rechtspersonen die met de uitvoering ervan zijn belast.

In de in de eerste alinea bedoelde contracten en overeenkomsten worden de voorwaarden voor het beheer van de externe steun door de contractant aangegeven.

2. Financieringsovereenkomsten met begunstigde derde landen worden uiterlijk op 31 december van het jaar n+1 gesloten, n zijnde het jaar waarin de vastlegging werd goedgekeurd. De individuele contracten en overeenkomsten waarmee deze financieringsovereenkomsten ten uitvoer worden gelegd, worden uiterlijk op 31 december van het jaar n+3 gesloten, n zijnde het jaar waarin de vastlegging werd goedgekeurd. Individuele contracten en overeenkomsten die betrekking hebben op audit en evaluatie kunnen later worden gesloten.

Hoofdstuk 3 Plaatsing van overheidsopdrachten

Artikel 168 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 153)

1. De bepalingen van artikel 56 en deel I, titel V, hoofdstuk 1, betreffende de algemene bepalingen voor de plaatsing van overheidsopdrachten zijn van toepassing op de opdrachten die onder deze titel vallen, behoudens de in de uitvoeringsvoorschriften opgenomen specifieke bepalingen betreffende de drempelwaarden en de modaliteiten voor het plaatsen van externe opdrachten. Aanbestedende diensten in de zin van dit hoofdstuk zijn:

a) de Commissie, namens en voor rekening van een of meer begunstigden;

b) de begunstigde(n);

c) organen naar nationaal of internationaal recht of natuurlijke of rechtspersonen die met de Commissie een financierings- of subsidieovereenkomst voor de uitvoering van een externe maatregel hebben gesloten.

2. De procedures voor de plaatsing van opdrachten worden vermeld in de in artikel 167 genoemde financierings- of subsidieovereenkomsten.

Artikel 169 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 154)

1. De deelneming aan de inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle personen die vallen onder het toepassingsgebied van de Verdragen en, overeenkomstig de specifieke bepalingen van de basisbesluiten betreffende het betrokken samenwerkingsterrein, voor alle natuurlijke en rechtspersonen die onderdaan zijn van de begunstigde derde landen of alle andere derde landen die uitdrukkelijk in deze besluiten worden genoemd.

2. In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kunnen onderdanen van andere dan de in lid 1 bedoelde derde landen aan de aanbestedingen deelnemen overeenkomstig de specifieke bepalingen van de basisbesluiten betreffende het samenwerkingsterrein.

Hoofdstuk 4 Toekenning van subsidies

Artikel 170 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 155)

Een maatregel kan volledig door de begroting worden gefinancierd indien dat nodig is voor de uitvoering ervan.

Hoofdstuk 5 Nazien van de rekeningen

Artikel 171 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 156)

In alle financierings- en subsidieovereenkomsten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer, behoudens het bepaalde in artikel 56, lid 2, bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschappen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren.

TITEL V Europese bureaus

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 172 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 157)

1. Als "Europese bureaus" in de zin van deze titel worden beschouwd de organen die worden opgericht om ten dienste van één of meer Europese Instellingen specifieke horizontale taken uit te voeren.

2. De bepalingen van deze titel zijn ook van toepassing op het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

3. Deel I en deel III zijn van toepassing op de werking van de Europese bureaus, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Artikel 173 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 158)

1. De kredieten van elk Europees bureau, waarvan het totaalbedrag wordt opgevoerd op een speciaal begrotingsonderdeel binnen de begrotingsafdeling van de Commissie, worden in detail vermeld in een bijlage bij die afdeling.

Deze bijlage heeft de vorm van een staat van ontvangsten en uitgaven die op dezelfde wijze is onderverdeeld als de begrotingsafdelingen.

De in deze bijlage opgenomen kredieten dekken de totale financiële behoeften van elk Europees bureau in de uitoefening van zijn taak ten dienste van de Instellingen van de Gemeenschappen.

2. De personeelsformatie van elk Europees bureau wordt toegevoegd aan die van de Commissie.

3. De directeur van elk Europees bureau beslist over de overschrijvingen binnen de in lid 1 bedoelde bijlage. De Commissie stelt de begrotingsautoriteit in kennis van deze overschrijvingen.

4. De rekeningen van elk Europees bureau maken integrerend deel uit van de in artikel 120 bedoelde rekeningen van de Gemeenschappen.

Artikel 174 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 159)

De Commissie delegeert voor de in de bijlage voor elk Europees bureau opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden aan de directeur van het betrokken bureau en stelt de grenzen en voorwaarden van deze delegatie vast.

Artikel 175 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 160)

1. Elk interinstitutioneel Europees bureau stelt een analytische boekhouding van zijn uitgaven op waaruit het aandeel van de voor elk der Instellingen verrichte diensten kan worden afgeleid. Zijn directiecomité stelt de criteria vast volgens welke deze boekhouding wordt gevoerd.

2. De toelichting bij het speciale begrotingsonderdeel waarop het totaal van de kredieten van elk interinstitutioneel Europees bureau is opgevoerd, bevat een voorlopige raming van de kosten van de door het bureau voor elk van de Instellingen verrichte diensten op basis van de in lid 1 bedoelde analytische boekhouding.

3. Elk interinstitutioneel Europees bureau deelt de resultaten van deze analytische boekhouding aan de betrokken Instellingen mede.

Artikel 176 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 161)

1. Het directiecomité van elk Europees bureau stelt de wijze van toepassing van de bepalingen van deze titel vast.

2. Als de opdracht van een Europees bureau diensten onder bezwarende titel aan derden inhoudt, stelt het directiecomité de specifieke bepalingen vast betreffende de voorwaarden voor het leveren van deze diensten, alsook het voeren van de desbetreffende boekhouding.

Hoofdstuk 2 Europees Bureau voor fraudebestrijding

Artikel 177 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 162)

De bepalingen van hoofdstuk 1 zijn van toepassing op de werking van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, hierna "OLAF" genoemd, behoudens de in dit hoofdstuk genoemde afwijkingen.

Artikel 178 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 163)

De Commissie verricht op verzoek van de directeur van het OLAF overschrijvingen binnen de in artikel 173, lid 1, bedoelde bijlage. De Commissie stelt de begrotingsautoriteit in kennis van deze overschrijvingen.

Artikel 179 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 164)

1. De Commissie delegeert voor de in de bijlage van het OLAF bij de afdeling van de Commissie opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden aan de directeur van het OLAF en stelt de grenzen en voorwaarden van deze delegatie vast.

2. De directeur van het OLAF mag zijn bevoegdheden subdelegeren aan personeelsleden die aan het statuut zijn onderworpen.

Artikel 180 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 165)

De bepalingen van artikel 175, leden 1, 2 en 3, en van artikel 176, lid 2, zijn niet van toepassing op het OLAF.

TITEL VI Administratieve kredieten

Artikel 181 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 166)

Deel I en deel III zijn van toepassing op de administratieve kredieten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Artikel 182 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 167)

1. Voor de uitgaven van dagelijks beheer mogen vanaf 15 november van elk jaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan een vierde van de kredieten van het betrokken begrotingsonderdeel voor het lopende begrotingsjaar. Zij mogen geen betrekking hebben op nieuwe uitgaven die nog niet in beginsel zijn aanvaard in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting.

2. De uitgaven die vervroegd worden verricht, zoals huur, mogen vanaf 1 december worden betaald ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar.

Artikel 183 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 168)

1. Voor elk begrotingsjaar bevat de begroting een gelijk bedrag aan vastleggingskredieten en betalingskredieten.

2. De huishoudelijke uitgaven die voortvloeien uit contracten voor perioden welke de duur van het begrotingsjaar overschrijden, hetzij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, hetzij met betrekking tot de levering van materieel, worden geboekt ten laste van de begroting van het begrotingsjaar waarin zij worden gedaan.

DEEL III Overgangs- en slotbepalingen

TITEL I Overgangsbepalingen

Artikel 184 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 169)

De begrotingsafdeling van de Commissie omvat bij wijze van overgangsregeling bij de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, een monetaire reserve, waarvan de voorwaarden voor opneming, gebruik en financiering zijn bepaald bij respectievelijk de verordening van de Raad over de begrotingsdiscipline en het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, alsmede de toepassingsbepalingen daarvan.

Artikel 185 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 170)

Op de kredieten van het EOGFL-Garantie voor plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen blijft artikel 150 van toepassing tot het einde van de door de financiële vooruitzichten bestreken periode, d.w.z. tot 31 december 2006.

Tot deze datum kunnen niet-vastgelegde kredieten en de desbetreffende niet-gebruikte betalingskredieten worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar en tot maximaal 3% van de kredieten van de betrokken titel. Overdracht is slechts mogelijk als de vastleggingskredieten van de betrokken begrotingsplaatsen van het volgende jaar niet volstaan om de programma's voor plattelandsontwikkeling af te ronden op het voor het vorige begrotingsjaar vastgestelde peil. Het overdrachtbesluit wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar waarnaar kredieten worden overgedragen, genomen door de Commissie, die er de begrotingsautoriteit van in kennis stelt.

Artikel 186 (nieuw)

1. De in artikel 41, lid 2, bedoelde indeling naar bestemming van de uitgaven van de Commissie wordt voor het eerst toegepast voor het begrotingsjaar 2004.

Voor het begrotingsjaar 2003 omvat de afdeling van de Commissie:

a) een deel A, personeelskosten en huishoudelijke uitgaven van de Instelling;

b) een deel B, beleidsuitgaven, al naar behoefte ingedeeld in onderafdelingen.

2. De in artikel 127, lid 2, artikel 128, lid 4, en artikel 143, leden 2, 4 en 7, bedoelde termijnen worden voor het eerst toegepast voor het begrotingsjaar 2005.

Voor eerdere begrotingsjaren zijn deze termijnen:

a) 1 mei voor artikel 127, lid 2,

b) 15 juli voor artikel 128, lid 1,

c) 15 september voor artikel 128, lid 2,

d) 15 oktober voor artikel 128, lid 3,

e) 30 november voor artikel 128, lid 4,

f) 15 juli en 31 oktober voor artikel 143, lid 2,

g) 30 september en 31 oktober voor artikel 143, lid 4,

h) 30 november voor artikel 143, lid 7.

Titel VII van deel I wordt geleidelijk, naargelang de technische mogelijkheden, toegepast om ten volle effect te sorteren voor het begrotingsjaar 2005.

TITEL II Slotbepalingen

Artikel 187 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 171)

Het Europees Parlement en de Raad kunnen alle ter zake doende inlichtingen en verantwoordingen verlangen die betrekking hebben op tot hun bevoegdheid behorende begrotingsvraagstukken.

Artikel 188 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 172)

De Commissie stelt in overleg met het Europees Parlement en de Raad, na advies van de andere Instellingen, de uitvoeringsvoorschriften van deze verordening vast.

Alle instellingen brengen binnen drie maanden na de toezending van het ontwerp van de Commissie voor een verordening houdende uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement hun advies uit. Indien zij binnen deze termijn niet hebben gereageerd, worden zij geacht gunstig advies te hebben uitgebracht.

De Commissie stelt de verordening houdende uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement definitief vast binnen drie maanden na ontvangst van het laatste advies, of bij uitblijven van adviezen binnen drie maanden na het verstrijken van de in de tweede alinea bedoelde termijn.

Artikel 189 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 173)

Elke drie jaar en telkens wanneer zulks nodig is, onderzoeken het Europees Parlement en de Raad deze verordening in het licht van een voorstel van de Commissie.

Een verordening houdende wijziging van deze verordening wordt door de Raad vastgesteld na toepassing van de overlegprocedure, indien het Europees Parlement of de Raad hierom verzoekt. De procedure wordt geopend indien de Raad voornemens is af te wijken van het advies van het Europees Parlement.

Het overleg vindt plaats in een overlegcommissie waarin de Raad en het Europees Parlement zijn vertegenwoordigd. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van de overlegcommissie deel.

De overlegprocedure heeft als doel overeenstemming te bereiken tussen het Europees Parlement en de Raad. De procedure wordt in de regel binnen drie maanden afgerond, behalve indien het betrokken besluit vóór een bepaalde datum moet worden vastgesteld of als spoed geboden is; in deze gevallen kan de Raad een passende termijn vaststellen.

Wanneer de standpunten van de twee Instellingen dicht genoeg bij elkaar liggen, kan het Europees Parlement een nieuw advies uitbrengen, waarna de Raad een definitief besluit neemt.

Artikel 190 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 174)

1. De Commissie stelt op grond van deze verordening een financiële kaderregeling vast voor de door de Gemeenschappen opgerichte organen met rechtspersoonlijkheid die uit de begroting subsidies kunnen ontvangen.

De financiële regelingen voor deze organen mogen slechts van de kaderregeling afwijken indien de specifieke vereisten van hun taakverrichting dit noodzakelijk maakt, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

De kaderregeling wordt vastgesteld na raadpleging van het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer. Deze Instellingen brengen hun advies over de ontwerpverordening uit binnen een termijn van drie maanden na de toezending van de ontwerpverordening van de Commissie. Indien zij binnen deze termijn niet hebben gereageerd, worden zij geacht gunstig advies te hebben uitgebracht.

2. De kwijting voor de uitvoering van de begroting van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde organen wordt verleend door het Europees Parlement.

3. Ten aanzien van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde organen oefent de interne controleur van de Commissie dezelfde bevoegdheden uit als die welke hem zijn toegekend met betrekking tot de diensten van de Commissie.

4. De in lid 1, eerste alinea, bedoelde organen passen de in artikel 132 vermelde boekhoudregels toe om de consolidatie van hun rekeningen met die van de Commissie mogelijk te maken.

Artikel 191 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 175)

Het Financieel Reglement van 21 december 1977 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar het ingetrokken Financieel Reglement gelden als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 192 (Oorspronkelijk voorstel: Artikel 176)

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter