52001IE0042

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De uitputting van aan een ingeschreven merk verbonden rechten"

Publicatieblad Nr. C 123 van 25/04/2001 blz. 0028 - 0033


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De uitputting van aan een ingeschreven merk verbonden rechten"

(2001/C 123/05)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 13 juli 2000 besloten, overeenkomstig artikel 23, lid 3 van het reglement van orde, een advies op te stellen over "De uitputting van aan een ingeschreven merk verbonden rechten".

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 januari 2001 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw Sánchez Miguel.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 378e zitting, van 24 en 25 januari 2001 (vergadering van 24 januari 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met eenparigheid van stemmen werd goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Met dit advies schaart het Comité zich achter het besluit van de Commissie van mei 2000 om niet te tornen aan de EG-uitputtingsregeling voor ingeschreven merken. Dit besluit werd deels ingegeven door de overweging dat de bescherming van door een merk geïndividualiseerde Europese goederen en diensten moet worden gehandhaafd.

1.2. Merkinschrijving is geregeld in de wetgeving inzake industriële- en intellectuele-eigendomsrechten. Op Europees niveau werd deze inschrijving vooral besproken in verband met de toetreding van de Gemeenschap tot het Protocol van Madrid en in het kader van de discussie over het communautaire uitputtingsstelsel.

1.3. De huidige EG-wetgeving(1) inzake industriële-eigendomsrechten (betreffende modellen, ingeschreven merken, auteurs- en naburige rechten) stoelt op het uitputtingsbeginsel. Dit beginsel strekt ertoe het intracommunautaire vrije verkeer van goederen te garanderen en houdt onder meer in dat de merkhouder invoer van zijn producten in een lidstaat uitsluitend kan verbieden wanneer deze voor het eerst buiten de Unie in het verkeer zijn gebracht.

1.4. De Commissie heeft in november 1999 een werkdocument uitgebracht, dat als basis moest dienen voor een latere en meer gedetailleerde gedachtewisseling binnen de op verzoek van de Raad door de lidstaten opgerichte groep van nationale deskundigen, over de mogelijke standpunten van de EU ten aanzien van eventuele wijzigingen in de huidige uitputtingsregeling.

1.5. Verder heeft de Raad "Interne markt" op 25 mei 2000 deze materie op basis van de resultaten van recente discussies binnen de groep behandeld. Bij die gelegenheid heeft commissaris Bolkestein medegedeeld dat de Commissie heeft besloten geen voorstellen tot stelselwijziging te doen.

1.6. Op verzoek van het Europees Parlement werd de uitputtingsregeling opgenomen in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad en in artikel 7 van Richtlijn 89/104/EEG van de Raad.

2. Algemene opmerkingen: voor- en nadelen van een stelselwijziging

2.1. De studie van NERA

2.1.1. De Commissie heeft in november 1998 National Economic Research Associates (NERA), SJ Berwin & Co en IFF Research verzocht om een studie op te stellen over de voor- en nadelen van de keuze voor het EG- dan wel het internationale-uitputtingsstelsel voor ingeschreven merken.

2.1.2. Met de studie werd in de eerste plaats beoogd, de economische impact van een eventuele stelselwijziging op de EU in kaart te brengen. Onderzocht werden de gevolgen van de twee bovengenoemde regelingen voor prijzen, handelsvolume, product- en marktstructuren, consumenten en macro-economische grootheden als werkgelegenheid.

2.1.3. Geconcludeerd werd dat uitsluitend de parallelimport en het vervoer duidelijk gebaat zouden zijn bij een overstap naar de internationale regeling. Verder bleek dat de Europese im-, exporteurs en fabrikanten het meest onder een overschakeling te lijden zouden hebben.

2.1.4. Voorts zou de consument nauwelijks iets van die overstap merken: prijzen zouden slechts op korte termijn met maximaal 2 % dalen en waarschijnlijk op lange termijn weer gaan stijgen.

2.1.5. De studie bevat geen cijfers over mogelijk banenverlies. Wel werd opgemerkt dat er bij de Europese leveranciers waarschijnlijk arbeidsplaatsen zullen verdwijnen, terwijl de werkgelegenheid in derde landen zou toenemen.

2.1.6. Daarnaast werd geconcludeerd dat een stelselwijziging wel eens negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de kwaliteit van producten, de beschikbaarheid ervan en service na verkoop.

2.2. De hoorzitting

2.2.1. De Commissie heeft op 28 april 1999 een hoorzitting gehouden, waaraan werd deelgenomen door 180 vertegenwoordigers van verschillende belangengroeperingen, waaronder houders van ingeschreven merken uit verscheidene takken van industrie, consumenten, parallel- en detailhandelaren.

2.2.2. Bij die gelegenheid werden zowel argumenten voor als tegen stelselwijziging aangevoerd:

- voorstanders van stelselhandhaving wezen erop dat de switch naar een internationale-uitputtingsregeling de economische waarde van de aan inschrijving verbonden rechten zou verminderen, met alle negatieve consequenties voor onderzoek en ontwikkeling van dien. Daarnaast zou er minder worden geïnvesteerd, hetgeen in meer werkloosheid resulteert;

- ook vestigden een aantal van hen de aandacht op de nauwe verwevenheid tussen enerzijds parallelhandel en anderzijds piraterij;

- voorstanders van stelselwijziging brachten voornamelijk het perspectief van lagere consumentenprijzen naar voren (0-2 % volgens de studie van NERA);

- verder voerden zij aan dat wereldwijde uitputting in een breder productassortiment zou resulteren.

2.3. De groep van nationale deskundigen binnen de Raad

2.3.1. De Commissie heeft meermaals vergaderd met lidstaten en belanghebbenden. Verder hebben de nationale deskundigen twee vergaderingen gehouden op basis van een door de diensten van de Commissie in november 1999 opgesteld werkdocument.

2.3.2. Het Comité kan zich met name in de volgende aangevoerde argumenten vinden:

- dank zij vruchten van nieuwe technologie als de elektronische handel heeft de consument nu reeds toegang tot een breder productgamma en dalen de prijzen. Daarom doet een stelselwijziging er uit prijsoogpunt alleen weinig toe;

- vaak zijn producten niet uitsluitend door ingeschreven merken maar ook door andere intellectuele-eigendomsrechten (op tekeningen en modellen) beschermd. Wordt uitsluitend voor merkrechten op internationale uitputting overgestapt, dan heeft dat slechts geringe gevolgen voor ook nog eens een beperkt aantal sectoren;

- in de EG is inschrijving geregeld bij Richtlijn 89/104/EEG (nationale merken) en Verordening (EG) nr. 40/94 (Gemeenschapsmerk). Beide regelingen dienen dezelfde uitputtingsregels te bevatten. Coëxistentie van twee verschillende systemen wekt namelijk zowel bij aanbieders als bij consumenten verwarring. Laatstgenoemden zullen vooral met onzekerheid worden geconfronteerd over de vraag of een merkproduct al dan niet legaal op de markt is gebracht.

2.4. Gevolgen van een eventuele stelselwijziging

2.4.1. Voor de EG-wetgeving

2.4.1.1. Het Comité stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat ingeschreven nationale merken én Gemeenschapsmerken hoe dan ook onder hetzelfde uitputtingsregime dienen te vallen. In dit verband kunnen evenwel moeilijkheden rijzen wegens verschillen in de goedkeuringsprocedures voor bovengenoemde richtlijn en verordening: voor wijziging van de richtlijn kan binnen de Raad met gekwalificeerde meerderheid worden volstaan, terwijl in het geval van de verordening eenparigheid is vereist.

2.4.1.2. Waarschijnlijk zullen een aantal lidstaten zich tegen wijziging van de verordening verzetten, met twee uiteenlopende stelsels als gevolg. Een dergelijke situatie levert voor consumenten en aanbieders uitsluitend verwarring op. Anderzijds vormt de huidige regeling een bijdrage tot de verwezenlijking van de interne markt. De overgang naar internationale uitputting dreigt dan ook afbreuk aan de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven te doen, omdat een integratieproces als het Europese nu eenmaal niet op mondiaal niveau heeft plaatsgevonden. Daarnaast zou vooral het MKB te lijden krijgen omdat deze sector veelal op de, goedkopere, nationale inschrijvingsprocedures is aangewezen.

2.4.2. Voor de overige intellectuele-eigendomsrechten

2.4.2.1. Het ingeschreven merk vormt slechts één onderdeel van de intellectuele- en industriële-eigendomsrechten. In de praktijk worden producten meestal door een bundel van industriële-eigendomsrechten (ingeschreven merken, octrooien, tekeningen, modellen) en het auteursrecht beschermd. Zo wordt in het geval van een compact-disc de muziek door het auteursrecht, de toegepaste technologie door octrooien en het merk door de rechten die uit inschrijving ervan voortvloeien, beschermd.

2.4.2.2. Men moet ervan uitgaan dat het wetgevingsproces betreffende de industriële en intellectuele eigendom ingewikkeld is en traag verloopt. De discussie op Europees niveau over tekeningen en modellen werd bijv. in 1993 opgestart en is nog altijd niet beëindigd. Daarnaast zal, zoals de Commissie onlangs opmerkte(2), een stelselwijziging weinig doen veranderen voor de aanbieders omdat de meeste producten door een bundel rechten als bovengenoemd zijn beschermd. Verder staat de Commissie afkerig tegenover invoering van het stelsel van internationale uitputting voor alle intellectuele-eigendomsrechten.

2.4.3. Economische groei in Europa

2.4.3.1. Wijziging van het huidige stelsel kan er op de lange termijn toe leiden dat investeringen in nieuwe producten achterwege blijven of dat fabrikanten door ingeschreven merken beschermde producten van de markt halen omdat deze de concurrentie met ingevoerde waar niet aankunnen.

2.4.3.2. Verder bestaat het risico dat houders van een geregistreerd merk de serviceverlening verminderen of de kwaliteit van hun producten verlagen omdat de parallelimporteurs, die niet aan de EG-regels zijn onderworpen, met hun producten en dienstverlening op een lager niveau zitten.

2.4.3.3. Het huidige uitputtingsstelsel is bedoeld als bijdrage tot de verwezenlijking van de interne markt. Het Europese bedrijfsleven zal door een overstap naar een internationaal-uitputtingsregime in een nadelige concurrentiepositie worden gedrongen, omdat er op mondiaal, niveau nu eenmaal geen interne markt bestaat. De voorwaarden waaronder producten uit derde landen op dat niveau toegang tot markten hebben verschillen onderling veel sterker dan binnen de EU het geval is.

2.4.3.4. De interne markt heeft economische integratie en prijsnivellering binnen de Unie mogelijk gemaakt. Op mondiaal niveau is daarvan echter geen sprake. De landen die bij de WTO zijn aangesloten hebben namelijk, in tegenstelling tot de lidstaten van de EU, geen douane- of economische unie dan wel een vrijhandelszone gevormd. Tussen deze landen bestaan nog altijd veel tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen. Verder verschillen hun economieën en rechtstelsels aanzienlijk en ook lopen zij qua rijkdom, ontwikkeling, toezicht en regelingen fors uiteen.

2.4.3.5. Afgezien van de mogelijke gevolgen van een stelselwijziging voor de Europese producenten, moet ook rekening worden gehouden met het effect op handel en distributie en vooral met de gevolgen voor de gespecialiseerde handel en franchise-ketens. Dankzij franchise-systemen zijn kwaliteitsproducten met duidelijke informatie beschikbaar voor de Europese consument. Een stelselwijziging kan de consument echter in verwarring brengen, omdat deze geconfronteerd wordt met een product dat hem qua merk bekend is, maar waarvan de kwaliteit niet aan zijn verwachtingen voldoet.

2.4.3.6. Het gevaar dat door namaak of piraterij verkregen producten uit derden landen hier worden geïmporteerd vormt een ander belangrijk onderwerp in verband met de interne markt. Zoals de Commissie terecht opmerkt in haar Groenboek "Bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt"(3) en de vervolgmededeling daarop moet in dit verband rekening worden gehouden met:

- de schadelijke impact van deze producten op de Europese economie;

- het risico dat de producten via parallelimport hier worden binnengebracht; en

- de noodzaak dat de maatregelen die de Commissie neemt ingevolge het Groenboek coherent zijn.

2.4.3.7. Ten slotte kunnen administratieve verschillen of uiteenlopende arbeidskosten de prijs van parallel verhandelde producten beïnvloeden. Dank zij gemeenschappelijk beleid bestaan dergelijke verschillen niet binnen de EU, maar wel op internationaal niveau.

3. Redenen om het huidige EG-uitputtingsstelsel te handhaven

3.1. Consumenten

3.1.1. De Europese consument eist momenteel niet alleen competitieve prijzen maar ook een bepaald kwaliteits- en serviceniveau. Dit vindt zijn weerslag in de desbetreffende Europese normen. Hij verwacht echter in de eerste plaats waar voor zijn geld te krijgen. Soms spelen fabrikanten van merkproducten met het ontwerp of de smaak daarvan in op de onderlinge verschillende voorkeuren van consumentengroepen. Zo smaken de populairste Europese tandpasta's naar pepermunt terwijl in Indonesië tandpasta met een kruidnagelsmaak het meest in trek is. Een ander voorbeeld is de verkoop van smeerolie voor motoren waarvan de componenten kunnen variëren in het licht van het klimaat waarin de motor wordt gebruikt.

3.1.2. Verkoop van producten die niet aan de hier heersende klimatologische en technische omstandigheden zijn aangepast, kan een veiligheidsrisico voor de Europese consument opleveren. In dit verband dient er ook op te worden gewezen dat parallelimport van geneesmiddelen een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren. In tegenstelling tot de concurrentie uit derde landen is de Europese farmaceutische industrie namelijk wél onderworpen aan talloze controles ter bescherming van de gezondheid van de consument.

3.1.3. Beschikbaarheid: dank zij het huidige uitputtingsregime zijn niet alleen de meest gewilde, maar allerlei soorten producten verkrijgbaar. Zo biedt de officiële verkoper van een bepaald merk spijkerbroeken deze niet alleen aan in de meest courante maten, maar in alle maten.

3.1.4. Serviceverlening: de Europese consument verwacht een bepaalde service van de fabrikant, maar bij parallelimport hoeft hij daar niet op te rekenen. Wordt bijv. een televisie buiten de officiële kanalen om gekocht, dan wordt er geen service bij inbedrijfstelling verleend of garantie voor wat voor gebrek dan ook gegeven. Ook is in geval van parallelimport de handleiding bij de producten vaak in de taal van het land van oorsprong en niet in die van de consument gesteld.

3.1.5. Namaak en piraterij: de kanalen die door parallelimporteurs worden gebruikt zijn veelal dezelfde als waardoor nagemaakte of door piraterij verkregen goederen worden gesluisd. Een stelselwijziging zou wel eens kunnen resulteren in een toename van de import van dergelijke goederen, terwijl deze in de reacties op het Groenboek juist werden aangemerkt als een belemmering voor de goede werking van de interne markt. Zoals in par. 2.4.3.6 opgemerkt, heeft de negatieve impact van deze waar op de economische groei in Europa ook zijn weerslag op de consument, omdat de importeurs ervan moeten bewijzen dat de producten aan de EG-normen voldoen en het nog maar de vraag is of het laatste altijd het geval is. Tevens moet de nadruk worden gelegd op het grote gevaar dat namaak en piraterij opleveren voor consumentenbescherming, volksgezondheid en openbare veiligheid. Sommige producten worden dagelijks gebruikt, waarmee het gevaar tot alarmerende hoogte stijgt. Tot de meest interessante ontdekkingen in 1999 waarover de Commissie verslag doet(4), behoren 530000 nagemaakte tandenborstels, 21 ton van frauduleuze documenten voorziene rijst en partijen nagemaakte energiedrankjes. EG- en nationale autoriteiten hebben geen enkele vat op kwaliteit en oorsprong van dergelijke producten.

3.1.6. Prijzen: voorstanders van parallelhandel komen in wezen slechts met één argument: lagere prijzen. Zoals eerder vermeld, blijkt uit de studie van NERA echter dat verlagingen te verwaarlozen zijn (tussen 0 en 2 %) en de prijzen op de lange termijn toch weer stijgen. Verder blijkt uit de studie dat de Europese producenten een inkomstenverlies tot 35 % lijden, waardoor zij minder in onderzoek en ontwikkeling van hun producten investeren. Zij dienen echter wel voortdurend te innoveren om te kunnen concurreren en de consument meer toegevoegde waarde te bieden. Deze waarde wordt steeds vaker via de "intellectuele" component van het merk (een innovatie op het gebied van technologie of imago) aan het product toegevoegd, waarmee de bescherming van de intellectuele eigendom alleen maar aan gewicht wint.

3.2. EG-wetgeving

3.2.1. Wordt de uitputtingsregeling gehandhaafd, dan hoeft er geen enkele wijziging te worden aangebracht in de EG-wetgeving betreffende ingeschreven merken en andere industriële- en intellectuele-eigendomsrechten. Verordening 40/94 en Richtlijn 89/104 hoeven evenmin te worden gewijzigd.

3.3. Interne markt

3.3.1. Het communautaire-uitputtingsstelsel vormt een vanzelfsprekend onderdeel van de interne markt, waarop hindernissen voor het vrije verkeer van goederen en werknemers worden geëlimineerd en de economieën van de lidstaten convergeren.

3.3.2. Verder wordt met de mededingingsregels van de Unie beoogd, belemmeringen voor marktintegratie te voorkomen en daartoe horen ook beperkingen van de vrijheid van de consument om ongeacht waar binnen de Unie datgene te kopen wat hij wil. Daarnaast kunnen ondernemingen die zich door eventuele dominante posities bedreigd of gediscrimineerd voelen op basis van de concurrentiebepalingen een klacht indienen.

3.3.3. Het huidige uitputtingsstelsel verschaft producenten en leveranciers voorts zekerheid in verband met onderzoeksinvesteringen en ontwikkeling van nieuwe producten.

3.4. Handelsbetrekkingen met derde landen

3.4.1. Het Comité wijst er nogmaals op dat het systeem van communautaire uitputting in de eerste plaats een natuurlijk onderdeel vormt van de interne markt, waarop de economieën van de lidstaten convergeren en ernaar gestreefd wordt om obstakels voor het vrije verkeer van goederen uit de weg te ruimen.

3.4.2. Mondiaal gezien, vallen enerzijds de Europese integratie en anderzijds de pogingen die in het kader van de WTO worden ondernomen om belemmeringen voor het vrije verkeer op te heffen niet met elkaar te vergelijken. Evenmin bestaat er een politiek raamwerk voor het terugdringen van de bestaande verschillen tussen de Unie en derde landen.

3.4.3. Merken spelen een belangrijke rol in de internationale handel. De Europese ondernemingen die op de wereldmarkt concurreren, hebben te maken met bedrijven die aanzienlijk goedkoper produceren. De EU-ondernemingen, en ook bedrijven uit derde landen die op de interne markt actief zijn, ontlenen een bepaalde bescherming aan het EG-uitputtingsstelsel.

3.4.4. Verder zou een overstap naar een stelsel van internationale uitputting in wezen betekenen dat binnen de EG vervaardigde merkproducten niet in ontwikkelingslanden tegen de aldaar geldende substantieel lagere prijzen kunnen worden afgezet, omdat die producten vervolgens onmiddellijk naar hier zouden worden gereëxporteerd en de Europese markt zouden bederven. Het is dus beter dat de desbetreffende ondernemingen zich tot de thuismarkt beperken of hun productie verleggen naar derde landen waar de kosten lager liggen.

3.4.5. Verder kan parallelimport uit derde landen een significant ontmoedigingseffect hebben op productie, investeringen en innovatie binnen de EU. Daarmee bestaat gevaar dat de Europese export daalt en de EU-producenten sneller geneigd zijn om te gaan produceren in landen waar dat goedkoper kan.

3.4.6. Ten slotte vindt het Comité dat de mededingingsregels van de Unie(5) de beste mogelijkheden bieden om met misbruik af te rekenen.

Brussel, 24 januari 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten; Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk; Richtlijn 87/54/EEG van de Raad van 16 december 1986 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten; Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's; Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom; Verordening nr. 2100/94/EG van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht; en Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

(2) Zie haar mededeling van 7 juni 2000.

(3) Zie het desbetreffende advies van het Comité, PB C 116 van 28 april 1999; rapporteur de heer Malosse. Groenboek (COM(1998) 569 def. en "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Economisch en Sociaal Comité - Follow-up van het Groenboek over de bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt" (COM(2000) 789 def.).

(4) Verslag over de bestrijding van de namaak en piraterij door de EG-douane (1999).

(5) Met name artikel 82 van het EG-verdrag (betreffende misbruik van een machtspositie).