52001AR0387

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken"

Publicatieblad Nr. C 192 van 12/08/2002 blz. 0015 - 0017


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken"

(2002/C 192/04)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (COM(2001) 534 def.);

gezien het besluit van de Commissie van 26 september 2001 om, overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Comité hierover te raadplegen;

gezien het besluit van zijn bureau van 12 juni 2001 om commissie 7 "Onderwijs, beroepsopleiding, cultuur, jongeren, sport, burgerrechten" te belasten met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden, en

gezien het ontwerpadvies (CDR 387/2001 rev.) dat op 30 november 2001 werd goedgekeurd door commissie 7 (rapporteur: Beskow - S/wethouder/schepen van Orsa, S/PSE),

heeft tijdens zijn zitting van 13 en 14 maart 2002 (vergadering van 13 maart) het volgende advies uitgebracht.

1. Commentaar van het Comité van de Regio's op de mededeling

1.1. Het Comité van de Regio's is het eens met de vaststelling dat audiovisuele werken in belangrijke mate bijdragen aan de totstandkoming van een Europese identiteit.

Gelet op de toename van de audiovisuele productie op regionaal en lokaal niveau acht het CvdR het van belang dat gunstige voorwaarden worden geschapen voor een nieuwe infrastructuur voor film- en televisieproducties. Naast de filmproductie op nationaal niveau bieden ook regionale en lokale producties een tegenwicht tegen de overvloed aan werken van buiten Europa. De ervaring heeft geleerd dat dit soort regionaal verankerde producties vaak veel publiek trekken, niet alleen binnen de eigen regio maar ook daarbuiten (in het hele land en internationaal).

De verschillende steunregelingen op Europees, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau dienen elkaar zoveel mogelijk aan te vullen.

Bij de distributie van dergelijke regionale producties dient gebruik te kunnen worden gemaakt van nieuwe technieken.

1.2. Het Comité van de Regio's is van mening dat de eisen die de Commissie t.a.v. overheidssteun stelt, een evenwichtig geheel vormen. Ze vormen geen belemmering voor de vrije mededinging en bevorderen tegelijk de Europese filmproductie op meerdere niveaus.

Het CvdR benadrukt dat de middelen die binnen de desbetreffende regio's aan film- en televisieproducties worden toegekend, bedoeld zijn als aanvulling op overheidssubsidies. Deze middelen kunnen de productie van "moeilijke" films vergemakkelijken en ertoe bijdragen dat regio's de nodige armslag krijgen om zich te blijven voorzien van de vaardigheden, technische middelen en andere voorwaarden die nodig zijn voor een audiovisuele productie op professioneel niveau.

Het CvdR wil er voorts op wijzen dat naast de middelen uit Media Plus ook middelen uit de structuurfondsen worden gebruikt voor filmproducties.

Zowel de middelen uit Media Plus als die uit de structuurfondsen zijn van groot belang voor de filmproductie van regio's met een geringe audiovisuele productiecapaciteit, een perifere ligging of een qua taal geïsoleerde positie.

1.3. Het Comité van de Regio's is van oordeel dat de discussie over het behoud van audiovisuele werken van fundamenteel belang is. Traditioneel heeft men onder cultureel erfgoed vooral bouwwerken, voorwerpen en documenten verstaan.

Door de opkomst van de fotografie en later ook de cinematografie heeft men deze definitie zodanig moeten verruimen dat ook deze kunstvormen eronder zijn komen te vallen. De cultuurhistorische waarde van films (geproduceerd sinds 1895) zal waarschijnlijk steeds meer erkenning krijgen en een steeds belangrijker deel gaan uitmaken van het Europese culturele erfgoed, omdat bewegende beelden het verleden aanschouwelijk tot leven wekken. Zoals bekend zijn cultuurhistorische films populair bij een groot publiek. Dit geldt met name voor regionale en lokale films, geproduceerd door bijv. steden, gemeenten en plaatselijke ondernemingen of organisaties.

Het is nodig te ijveren voor het behoud van zowel speelfilms als documentaires (non-fiction). "Bewegend" erfgoed verdient veel meer aandacht dan tot nu toe het geval is geweest.

Er zijn hier nog heel wat kwesties waarvoor een optimale oplossing moet worden gevonden (verzamelen, bewaren, conserveren, "raten", registreren, traceren, toegankelijk maken, vaststellen van eigendomsrechten e.d). Eerste stap zou een vragenlijst inzake de situatie in de lidstaten kunnen zijn; o.g.v. de antwoorden kunnen dan de nodige maatregelen worden genomen.

1.4. Het CvdR is evenals de Commissie van mening dat e-cinema en soortgelijke vormen van productie en distributie zeer belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de film- en mediasector.

Een en ander kan bijdragen tot het terugdringen van de productiekosten en een snellere en goedkopere distributie naar bioscopen in bijv. dunbevolkte gebieden.

Oprichting van het European Digital Cinema Forum is in dit verband een waardevolle stap.

1.5. Het CvdR vindt dat op audiovisuele productie en distributie, die afhankelijk zijn van diverse soorten subsidies uit de staatskas en daarmee als cultuurgoed worden erkend, weinig of geen BTW moet worden geheven. Dat zou bijv. moeten gelden voor entreebewijzen van bioscopen; dan zouden bijv. vaker hele gezinnen naar de film gaan.

1.6. De audiovisuele sector maakt wereldwijd een expansieve groei door, waarbij zij enerzijds afhankelijk is van overheidsgelden en anderzijds van het marktmechanisme. Er zal onderzoek moeten worden verricht naar de technische en financiële factoren die bepalend zijn voor de productie en distributie; op basis daarvan kan op de verschillende niveaus in Europa beleid worden uitgestippeld. Het regionale en het lokale niveau mogen daarbij niet worden vergeten.

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's betreffende de mededeling

2.1. Het Comité van de Regio's zou graag zien dat de Commissie zich inzet voor een inventarisering van de huidige regionale en lokale audiovisuele productie in de EU. Bij de evaluatie van deze productie dient men speciaal oog te hebben voor de bescherming van Europees cultuurgoed en voor de invloed op het regionale beleid en de economie.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan maatregelen die erop zijn gericht om te komen tot een netwerk van regionale filmorganisaties in Europa, teneinde ervaringen te kunnen uitwisselen.

2.2. Het CvdR staat achter de voorstellen van de Commissie om de lidstaten een vragenlijst te sturen inzake het behoud van audiovisuele werken en om de samenwerking tussen de diverse actoren te bevorderen.

Het is van essentieel belang dat de maatregelen voor het verzamelen, conserveren, bewaren en toegankelijk maken van audiovisuele werken alle soorten producties omvatten, van speelfilms tot lokaal geproduceerde documentaires.

Het CvdR steunt het voorstel van de Commissie om de lidstaten een vragenlijst over openbare registers van films en andere audiovisuele producties te sturen. Daarnaast is het belangrijk dat er een netwerk van dit soort nationale en ook regionale registers komt.

2.3. Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan zich actief in te zetten voor e-cinema en soortgelijke nieuwe technische oplossingen voor de distributie van audiovisuele producten; de distributie naar zowel bioscopen als de individuele consument verdient aandacht.

2.4. Het CvdR vindt dat de Commissie de lidstaten de kans moeten geven om op culturele goederen en diensten verlaagde BTW-tarieven toe te passen.

2.5. Het voorstel voor een onderzoek naar de rating van audiovisuele producties met uiteenlopende distributiewijzen wordt door het CvdR toegejuicht.

2.6. Het CvdR staat achter het voorstel van de Commissie om een deskundigengroep op te richten, die de ontwikkelingen binnen de audiovisuele sector moet volgen. Het wil er in dit verband op aandringen dat studie wordt verricht naar activiteiten die in de regio plaatsvinden, alsmede naar de invloed daarvan op de verscheidenheid in Europa en op het streven om de dominerende positie van niet-Europese films terug te dringen.

2.7. Het e-learninginitiatief moet worden aangegrepen om zowel kinderen en jongeren als volwassenen meer kennis omtrent film en media bij te brengen.

2.8. Het CvdR wijst erop hoe belangrijk het is dat bij de productie van films wordt gezorgd voor opleidingsfaciliteiten, waarbij de nadruk ligt op het levenslang leren. Dit laatste is van vitaal belang voor de overlevingskansen en ontwikkeling van elke regio en gemeente, zoals ook wordt onderstreept in het advies inzake het "Memorandum over levenslang leren" (CDR 19/2001 fin - rapporteur: mevrouw Tallberg).

2.9. Het CvdR is ingenomen met het voorstel om studie te verrichten naar de identificatie en evaluatie van financiële stromen binnen de Europese cinematografische industrie, waarbij ook aandacht zou moeten zijn voor regionaal en lokaal geproduceerde films.

2.10. Met het oog op de herziening van de richtlijn "televisie zonder grenzen" stelt het CvdR voor om regionaal en lokaal geproduceerde films uit te zenden via regionale en nationale TV-netten, zulks ter bevordering van de culturele verscheidenheid.

2.11. De wereld van film en televisie is vaak een mannenzaak geweest. Dit geldt vooral voor de technische aspecten. Het CvdR zou graag willen dat de Commissie de creatieve vermogens van vrouwen stimuleert, zodat de producties een sterker vrouwelijk stempel krijgen. Dit kan bijv. zijn beslag krijgen in de vorm van speciale cursussen voor vrouwen op het gebied van het schrijven van scenario's, het maken van opnamen en het regisseren.

2.12. De voorgestelde maatregelen voor gehandicapten hebben in de eerste plaats betrekking op doven en gehoorgestoorden (uitzendingen met gebarentaal en ondertiteling). Er dient gebruik te worden gemaakt van nieuwe technische mogelijkheden zoals opgedeelde televisieschermen.

Brussel, 13 maart 2002.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore