52001AE1491

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering"

Publicatieblad Nr. C 048 van 21/02/2002 blz. 0101 - 0106


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering"

(2002/C 48/23)

De Commissie heeft op 5 juli 2001 besloten om overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap" die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 november 2001 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Cassina.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 november 2001 gehouden 386e zitting (vergadering van 29 november) het volgende advies uitgebracht, dat met 92 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 1 onthouding is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Europese Raden van Stockholm(1) en Göteborg(2) heeft de Commissie op 3 juli 2001 een Mededeling(3) aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité gepubliceerd, onder de titel "Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering".

1.2. De discussies en evaluaties naar aanleiding van deze Mededeling moeten een bijdrage leveren tot de voorbereiding van een verslag t.b.v. de Top van Laken (december 2001). Bij die gelegenheid zullen de lidstaten overeenstemming moeten bereiken over de doelstellingen en methoden om de veiligheid en betaalbaarheid van de pensioenstelsels in de EU te waarborgen. Een en ander dient gestalte te krijgen in een proces van vrijwillige samenwerking, coördinatie en uitwisseling van goede praktijken en gegevens, voortbordurend op eerdere uitspraken van de Commissie in haar Mededeling uit 1999 over sociale bescherming(4).

1.3. Al voordat het Economisch en Sociaal Comité door de Commissie werd geraadpleegd over de in paragraaf 1.1 genoemde Mededeling, had het besloten een subcomité op te richten voor het opstellen van een initiatiefadvies over "Economische groei, fiscaliteit en betaalbaarheid van de pensioenregelingen in de EU". Het advies van het subcomité gaat vooral in op de onderdelen van de Mededeling die meer specifiek betrekking hebben op het verband tussen economische groei, belastingen en de betaalbaarheid van pensioenen, terwijl het onderhavige advies zich zal concentreren op de samenhang tussen verschillende beleidstakken en op methodologische problemen op het gebied van samenwerking. De twee adviezen zullen elkaar aanvullen, en tezamen de bijdrage van het Comité zijn tot de lopende discussie.

2. Samenvatting van de Mededeling van de Commissie

2.1. De gemeenschappelijke doelstellingen worden door de Commissie in drie groepen ingedeeld:

- Toereikende pensioenen;

- Betaalbaarheid van openbare en particuliere pensioenregelingen;

- Modernisering van de pensioenstelsels(5).

2.2. De Commissie stelt tevens voor indicatoren te ontwikkelen ter onderbouwing van de open coördinatiemethode tussen de lidstaten, ten einde tot een brede en geïntegreerde benadering van doelstellingen (veiligstellen van pensioenen in maatschappelijk en financieel opzicht) en beleid (op het gebied van werkgelegenheid, sociale en economische bescherming) te komen en de coördinatie tussen de bij het proces betrokken partijen te waarborgen.

2.3. Tijdens de Top van Laken zal een verslag worden gepresenteerd (zie par. 1.2) waarin de doelstellingen en methoden worden uiteengezet. De lidstaten zullen vóór juli 2002 hun nationale strategieën moeten bepalen; de Commissie zal deze beoordelen en goede praktijkvoorbeelden en vernieuwende benaderingen in kaart brengen, die in een gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad aan de voorjaarstop in 2003 zullen worden gepresenteerd. De nationale strategieverslagen zullen ieder jaar worden geactualiseerd. In 2005 zal een omvangrijke evaluatie worden uitgevoerd.

2.4. Het Comité voor de sociale bescherming, het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor de economische politiek beoordelen respectievelijk de nationale pensioenstrategieën en hun samenhang met de doelstellingen, de voortgang van de Europese werkgelegenheidsstrategie en het effect van de vergrijzing op de overheidsbegroting in het kader van de procedure voor multilateraal toezicht.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het algemene referentiekader

3.1.1. Het Comité is van mening dat om de Mededeling goed op waarde te kunnen schatten, voortdurend rekening moet worden gehouden met de strategische doelstelling voor het komende decennium, die de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 heeft goedgekeurd, en die de EU in staat moet stellen "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang".

3.1.2. Dit betekent dat zowel de Europese Unie als de lidstaten een reeks beleidsmaatregelen moeten nemen en hun verantwoordelijkheid op zich moeten nemen: een dermate belangrijke strategische doelstelling als die van Lissabon vereist dat al het beleid daarop wordt afgestemd en dat tegelijkertijd wordt gezorgd voor samenhang en overeenstemming tussen de verschillende strategieën om deze doelstelling te verwezenlijken. Met andere woorden: het "scenario van Lissabon" is een bewuste politieke keuze, een strategische fase in het integratieproces waarmee de EU en de lidstaten hun geloofwaardigheid t.a.v. de burgers moeten waarmaken, zoals dat ook het geval was bij eerdere doelstellingen als de interne markt en de EMU.

3.1.3. In het kader van de strategie van Lissabon is vergroting van de arbeidsdeelname een doelstelling die van prioritair belang is om een correcte ontwikkeling van de sociaal-economische strategieën en meer in het bijzonder op het gebied van pensioenen, te verwezenlijken.

3.1.4. Het Comité is verbaasd dat de Commissie in haar Mededeling geen melding maakt van de kandidaat-lidstaten, en wijst erop dat reeds vóór de eerste evaluatie, die gepland is voor 2005, verschillende kandidaat-lidstaten al tot de EU zullen zijn toegetreden. Het is dan ook absoluut zaak dat de kandidaat-lidstaten nu reeds bij de samenwerking op het gebied van pensioenen worden betrokken.

3.2. Het subsidiariteitsbeginsel

3.2.1. Het Comité waardeert het dat de Commissie er in haar Mededeling over de ingewikkelde en gevoelige materie van pensioenen voor zorgt dat het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd. Wel herhaalt het zijn opmerking uit eerdere adviezen, nl. dat het subsidiariteitsbeginsel niet alleen een beginsel is dat de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten regelt, maar dat het vooral ook een dynamisch beginsel is dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren op de verschillende niveaus in een netwerk onderbrengt, binnen de complexe institutionele en sociale structuur van de Europese Unie en haar lidstaten. Het Comité wijst erop dat bij de d.m.v. de open coördinatiemethode te realiseren convergentie van de sociale-zekerheidsstelsels het subsidiariteitsbeginsel volledig dient te worden toegepast, op basis van autonome politieke besluiten van de lidstaten. De hoofdverantwoordelijkheid voor de besluiten op pensioengebied blijft berusten bij de nationale wetgevers, maar aangezien hierbij keuzes moeten worden gemaakt die diep ingrijpen in het leven van alle burgers, moeten de besluiten op dit gebied worden voorbereid door de regionale en lokale overheden, de sociale partners en de organisaties van de civil society er systematisch bij te betrekken; zij moeten kunnen deelnemen, volgens de in de lidstaten geldende normen en/of gebruiken, bij het uitstippelen en uitvoeren van de verschillende strategieën, zoals in par. 3.4 nader zal worden uiteengezet.

3.3. De doelstellingen

3.3.1. De analyse en beoordeling van de 10 door de Commissie voorgestelde doelstellingen zijn grotendeels uitgevoerd door het subcomité (zie par. 1.3). In het onderhavige advies zal slechts een beperkt aantal doelstellingen of onderdelen daarvan van commentaar worden voorzien.

3.3.1.1. De eerste doelstelling(6) heeft een universeel karakter, omdat hiermee de solidariteit wordt bevestigd als fundamentele waarde van het Europese sociaal model. Het Comité benadrukt dat het zaak is om, onder meer door modernisering en aanpassing van pensioenstelsels, te zorgen voor instandhouding en versterking van de instrumenten van solidariteit (tussen generaties, tussen werkenden en werklozen, tussen welgestelden en behoeftigen) die weliswaar veranderen in de tijd maar die toch het "bindmiddel" van onze samenleving moeten blijven. Deze eerste doelstelling moet worden geïnterpreteerd als de mogelijkheid voor alle ouderen (inclusief zij die geen pensioenpremies hebben kunnen betalen en zij die lijden aan fysieke of mentale beperkingen, blijvend arbeidsongeschikt zijn of een handicap hebben, enz.) om een waardige levensstandaard te genieten zodat zij zich volwaardig onderdeel voelen van de samenleving en het economische systeem waarin zij leven. Dit is een uiterst belangrijke doelstelling, waarmee wordt gestreefd naar totstandbrenging van sociale cohesie, gelijke kansen voor alle burgers en bestrijding van sociale uitsluiting van ouderen.

3.3.1.2. De tweede doelstelling(7) houdt verband met de toegankelijkheid van adequate pensioenstelsels, waarbij met "adequaat" vooral de capaciteit om in te spelen op de pensioenverwachtingen van de burgers wordt bedoeld, zodat dezen op verantwoorde en bevredigende wijze hun leven kunnen uitstippelen. Het Comité wijst erop dat de gemiddelde levensverwachting aanzienlijk is gestegen, hetgeen bijna altijd betekent dat de periode gedurende welke pensioen wordt genoten in lengte toeneemt. Het is derhalve van groot belang te weten en te beoordelen wat de verwachte duur van het actieve en zelfstandige leven zal zijn (ook nadat men is gestopt met werken), en wat de levensverwachting is vanaf het moment dat men niet meer zonder hulp van derden op zichzelf kan wonen. Het Comité herinnert eraan dat het aantal niet-zelfstandige ouderen in alle lidstaten van de EU toeneemt en dat naast het probleem van de toenemende kosten voor zorg, het gevaar bestaat van een geleidelijke uitsluiting - een gevaar dat moet worden voorkómen.

3.3.1.3. De derde(8), vierde(9) en vijfde(10) doelstelling zijn uitgebreid geanalyseerd in het advies van het subcomité.

3.3.1.4. De zesde(11) en zevende(12) doelstelling zijn in het advies van het subcomité geanalyseerd. In onderhavig advies beperkt het Comité zich ertoe zijn instemming uit te spreken met de verplichting om voor de regelingen van de tweede en derde pijler nationale en communautaire regelgevingskaders te scheppen, ten einde een correct en doeltreffend beheer te verzekeren, om ervoor te zorgen dat pensioenuitkeringen kunnen worden verschaft aan alle rechthebbenden (doelstelling 7). Met betrekking tot de bijdrage van de pensioenregelingen uit de tweede en derde pijler tot de instandhouding van het evenwicht tussen actieven en gepensioneerden, wijst het Comité erop dat deze bijdrage nuttig en noodzakelijk is. De doelstelling van universele garanties voor regelingen uit de eerste pijler moet worden behouden. Het Comité zou niet instemmen met een uitholling van de eerste pijler en een algemene verschuiving naar particuliere regelingen (die overigens niet door de Commissie wordt voorgesteld). Het evenwicht tussen de verschillende regelingen is echter een delicate kwestie, die op nationaal niveau moet worden geregeld.

3.3.1.5. Met betrekking tot de achtste doelstelling(13) merkt het Comité op dat arbeidscontracten worden bedoeld die afwijken van full-time contracten voor onbepaalde duur, d.w.z. part-time contracten, contracten voor bepaalde duur, en andere nieuwe vormen van arbeid als uitzend- en oproepkrachten of free-lancer, die zich de afgelopen decennia in rap tempo hebben ontwikkeld. In principe zou een billijk en evenwichtig pensioenstelsel niet nadelig mogen zijn voor mensen met zo'n nieuw type arbeidscontract, mobiele werknemers - in binnen- of buitenland - of zelfstandigen. Helaas gebeurt dat in de praktijk soms nog wel, vanwege de starheid van de huidige pensioenstelsels en de arbeidsmarkt, en vanwege kwantitatieve en kwalitatieve tekortkomingen die tegenwoordig in veel gevallen de ontmoeting tussen vraag en aanbod van werk nog karakteriseren. Door het verlies van pensioenrechten zoveel mogelijk te beperken en de terughoudendheid t.a.v. deze nieuwe arbeidsvormen te overwinnen - door een correcte toepassing en een duidelijke wetgeving - wordt een eerste stap gezet op weg naar de gelijke behandeling van alle arbeidsvormen. Het Comité acht het van cruciaal belang dat ook werknemers met atypische contracten, mobiele werknemers en zelfstandigen hun arbeidsleven kunnen inrichten met een zekere veiligheidsmarge. Het zal nuttig zijn om in het kader van de benchmarking, te kijken naar de beste praktijken, die kunnen gaan van verzekeringen tegen tijdelijke risico's, ter dekking van niet-betaalde premies tijdens periodes van werkloosheid, tot belastingverlichting voor periodes van opleiding en omscholing of periodes waarin werknemers b.v. tijdelijk werkloos zijn en geen salaris ontvangen.

3.3.1.6. Terwijl de negende doelstelling(14) in het advies van het subcomité is behandeld, wenst het Comité in onderhavig advies het belang van de tiende doelstelling(15) te onderstrepen. Tot iets meer dan tien jaar geleden was pensioen een vrijwel automatische zekerheid aan het eind van het arbeidsleven. Tegenwoordig moet vanaf de eerste werkdag of zelfs al op school een duidelijk plan worden uitgestippeld - zij het met onvermijdelijke onzekerheidsmarges - voor het verdere verloop van het leven. Aanpassingen van dit oorspronkelijke "levensproject" kunnen niet van de ene op de andere dag worden doorgevoerd; daarom dient uitgebreid en stelselmatig informatie te worden verstrekt over de grote ontwikkelingen op demografisch, sociaal en economisch gebied, zodat iedereen zich op tijd kan voorbereiden op veranderingen in pensioenstelsels en -regelingen. Iedere verandering hierin dient gepaard te gaan met maatregelen die werknemers de mogelijkheid bieden eventuele negatieve effecten te compenseren - maatregelen en mogelijkheden waarvan de werknemers op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken om hun oorspronkelijke plan zoveel mogelijk overeind te houden.

3.4. De methode

3.4.1. De belangrijkste methodologische doelstelling - die terecht wordt benadrukt in het Commissiedocument - is het verwezenlijken van een sterke synergie en samenhang tussen werkgelegenheids-, sociaal en economisch beleid. Terwijl de nationale wetgevers en autoriteiten hun bevoegdheden en verantwoordelijkheid behouden, kan deze samenhang beter worden verwezenlijkt door de sociale partners, die de belangrijkste actoren zijn van alle ontwikkelingen in de samenleving, op alle niveaus, op systematische wijze bij dit proces te betrekken. Iedere strategie op pensioengebied die voorbijgaat aan deze methodologische voorwaarde is gedoemd om te mislukken. Het Comité wijst erop dat dit aspect in de Mededeling van de Commissie onvoldoende uit de verf komt - het komt slechts in twee passages zijdelings ter sprake - en herinnert eraan dat in de conclusies van de Europese Raad van Stockholm werd gewezen op de rol van de sociale partners in veranderingsmanagement.

3.4.2. Ook op het gebied van werkgelegenheids- en, vooral, economisch beleid dient de betrokkenheid van de sociale partners te worden bevorderd en/of versterkt. De Commissie stelt bijvoorbeeld voor, te kijken of het mogelijk is reservefondsen aan te leggen: samenstelling, financiering, functioneren en gebruik van deze fondsen moeten echter zoveel mogelijk m.b.v. onderhandelingen en/of wetgeving worden bepaald.

3.4.3. Sociale consensus is niet iets dat louter kan worden bereikt door de bevolking correct en uitgebreid voor te lichten; er moet tevens voor worden gezorgd dat alle relevante organisaties van de civil society en de sociale partners een actieve rol kunnen spelen. De sociale partners zijn organisaties die hun vertegenwoordiging organiseren m.b.v. een systeem van interne participatie, waarbij een brede en permanente dialoog met hun leden wordt gevoerd. Het belangenbehartigingsmandaat dat deze organisaties dan krijgen heeft een substantiële waarde.

3.4.4. Het welslagen van de open coördinatiemethode hangt niet alleen af van de uitwisseling van informatie en goede praktijkvoorbeelden tussen overheden en deskundigen uit de lidstaten en de Commissie, noch van de ongetwijfeld doeltreffende en enorme inzet van de verschillende comités (voor de sociale bescherming, de werkgelegenheid en het de economische politiek). Het Comité heeft in sommige eerdere adviezen(16) al onderstreept dat iedere ontwikkeling van het sociaal- en welzijnsbeleid in overleg met de sociale partners en belangenorganisaties vorm dient te krijgen. Iedere lidstaat heeft zijn eigen participatiesysteem en -platformen, en het is dan ook niet de bedoeling structuren en aanpakken overal gelijk te trekken. Desalniettemin was een expliciete vermelding van de betrokkenheid van alle sociale actoren in de Mededeling op haar plaats geweest.

3.4.5. De Commissie zou de nationale leden van bovengenoemde comités moeten verzoeken om platformen voor informatie, raadpleging en participatie open te stellen voor de sociale partners, waarbij tevens aandacht zou moeten worden geschonken aan de regionale en territoriale dimensie van de problemen. De kwaliteit van het bestaan van gepensioneerden hangt af van de kwaliteit, kwantiteit en toegankelijkheid van de sociale dienstverlening, de gezondheidszorg en de algemene infrastructuur in de streek waar zij wonen. Een positief klimaat voor maatschappelijk duurzame pensioenstelsels kan niet uitsluitend worden bereikt m.b.v. nationale parameters; het is tevens zaak de stelsels op lokaal niveau aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden.

3.4.6. Wanneer men een hervorming overweegt dient allereerst te worden nagegaan wat de motieven zijn en of veranderingen noodzakelijk zijn, en zo ja tot op welke hoogte: ook bij deze beoordeling moeten alle belanghebbende partijen worden betrokken. Indien een hervorming van een zekere omvang op stapel staat, die het systeem van pensioenpremies, de voorwaarden voor het opbouwen van pensioenrechten en de wijze van uitbetaling aanzienlijk veranderen, dan dient het onderhandelings- en overlegtraject - in landen waar dit gangbare praktijk, traditie of door de wet voorgeschreven is - lang genoeg te zijn om consensus te kunnen bereiken over de te nemen maatregelen. Maar indien geen consensus wordt bereikt, of de onderhandelingen langer duren dan de termijn die redelijkerwijs werd vastgesteld, dient de wetgever hoe dan ook zijn verantwoordelijkheid op zich te nemen.

3.4.7. Daarbij is tevens van groot belang dat de aan de sociale partners voor te leggen scenario's en voorspellingen duidelijk en goed onderbouwd zijn, en dat in de hervorming tevens een nationale controle(17) op de gevolgen ervan na een bepaalde tijd wordt voorzien. De sociale partners dienen op hun beurt hun achterban correct en uitgebreid te informeren, door vakbondsleden dienstverleningsstructuren te bieden - zoals in veel landen al gebeurt - waarmee werknemers worden geholpen hun individuele en collectieve pensioenrechten op te bouwen.

3.4.8. Terwijl het verband tussen een beleid van betaalbare pensioenen en het economisch en begrotingsbeleid evident is, zijn er nog tal van andere dwarsverbanden tussen het pensioenbeleid en andere (zo goed als alle) beleidstakken. In het algemeen lijkt het wenselijk om (zelfs gedeeltelijke) wijzigingen van pensioenregelingen, niet in begrotingswetten op te nemen: daardoor zou de doelstelling van duurzame pensioenen onderschikt worden gemaakt aan de louter financiële duurzaamheid, en zou het pensioenbeleid, dat van nature uitgaat van scenario's voor de middellange en lange termijn, een "incidenteel" karakter krijgen.

4. De indicatoren

4.1. De Commissie wijst in haar Mededeling op het belang van geschikte "indicatoren, die vergelijkbare informatie moeten verschaffen over de voornaamste economische, financiële en demografisch trends die van invloed zijn op de betaalbaarheid van de pensioenen op lange termijn, de ontwikkeling van de pensioenhervormingen en het waarschijnlijke effect ervan; hiernaast moet er voldoende speelruimte overblijven voor het brede scala aan nationale pensioenstelsels". Het Comité wijst erop dat het soort indicatoren in de mededeling niet wordt gespecificeerd; de subgroep "Indicatoren" van het comité voor sociale bescherming buigt zich hier momenteel over, en het comité voor de economische politiek heeft in zijn verslag van november 2000(18) al een reeks indicatoren gebruikt. Het Comité hoopt dat de drie comités (voor de sociale bescherming, de werkgelegenheid en het de economische politiek) nauw zullen samenwerken, om ervoor te zorgen dat de voorgestelde indicatoren het mogelijk maken de open-coördinatiemethode te schragen met een reeks vergelijkbare statistieken, die een compleet beeld van de situatie en de huidige ontwikkelingen in de lidstaten geven.

4.2. Het Comité dringt met name aan op de ontwikkeling van voldoende gespecificeerde indicatoren waarmee alle gevolgen van analyses en voorspellingen kunnen worden geëvalueerd. Het wijst in dit verband op eerdere uitspraken in zijn advies over "Werkgelegenheids- en sociaal beleid: een kader voor het investeren in kwaliteit"(19), over het belang van goede en vergelijkbare indicatoren en betrouwbare statistieken.

4.3. In de context van het onderhavige advies, bijvoorbeeld, en onder verwijzing naar hetgeen is opgemerkt over de tweede doelstelling, stelt het Comité voor de indicator "levensverwachting" aan te vullen met een sub-indicator "verwachte duur van het zelfstandig leven"(20). Bovendien zijn statistieken m.b.t. de kwaliteit van het bestaan van gepensioneerden of de kwaliteit van de arbeid of van het bestaan van oudere of invalide werknemers belangrijke elementen, die afhangen van verschillende factoren die bijna nooit in statistieken worden gemeten, zoals mogelijkheden op het stuk van communicatie en mobiliteit, de mate van sociale integratie in de woonomgeving, het feit of iemand eigenaar is van de woning, de veiligheid van de leefomgeving, de toegankelijkheid van diensten en structuren voor vrijetijdsbesteding, enz. Deze factoren zouden moeten worden meegenomen in een analyse van de nationale systemen, niet alleen omdat hiermee de maatschappelijke duurzaamheid van de pensioenstelsels en de reeds doorgevoerde en toekomstige hervormingen kan worden gemeten, maar ook omdat zij van invloed zijn op de financiële duurzaamheid van de stelsels(21). Het Comité behoudt zich hoe dan ook het recht voor om in een specifiek advies terug te komen op deze kwestie, zodra het document over de indicatoren (dat de subgroep "Indicatoren" van het comité voor de sociale bescherming momenteel opstelt) is gepubliceerd.

Brussel, 29 november 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) "... dient het potentieel van de open coördinatiemethode - met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel - ten volle te worden benut."

(2) "... een voortgangsverslag moeten opstellen voor de Europese Raad in Laken, op basis van een mededeling van de Commissie waarin de doelstellingen en werkmethodes op het gebied van de pensioenen worden uiteengezet."

(3) COM(2001) 362 def.

(4) COM(1999) 347 def. "Een gezamenlijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming".

(5) Een gedetailleerde lijst met de tien doelstellingen is te vinden in de bijlage bij het advies van het subcomité, en zal in paragraaf 3.3 worden geciteerd.

(6) "Zorg ervoor dat ouderen over een acceptabele levensstandaard beschikken, deel hebben aan de economische welvaart van hun land en actief kunnen deelnemen aan het openbare, sociale en culturele leven."

(7) "Geef iedereen toegang tot adequate pensioenregelingen die noodzakelijk zijn om de levensstandaard van zijn/haar keuze te handhaven na pensionering op grond van leeftijd of arbeidsongeschiktheid en van die van hun nabestaanden in het geval van overlijden."

(8) "Verwezenlijk in de context van de Werkgelegenheidsstrategie een grote arbeidsparticipatie, zodat de verhouding tussen actieven en gepensioneerden zo gunstig mogelijk blijft."

(9) "Zorg dat pensioenstelsels, met name regelingen voor vervroegde uittreding en arbeidsongeschiktheid, en de wisselwerking ervan met de belasting- en socialezekerheidsstelsels, doeltreffende prikkels bieden voor de arbeidsdeelname van oudere werknemers; dat werknemers niet worden aangemoedigd om vervroegd met pensioen te gaan en er nadelen van ondervinden dat zij na de normale pensioengerechtigde leeftijd blijven doorwerken; en dat pensioenstelsels geleidelijke pensionering vergemakkelijken."

(10) "Handhaaf in de context van het veilig stellen van de overheidsfinanciën in de toekomst en met het oog op de noodzaak om het budgettaire effect van vergrijzende bevolkingen op te vangen de voor pensioenen bestemde overheidsbestedingen als een percentage van het BBP dat verenigbaar is met het Stabiliteits- en groeipact. Het kan hierbij onder meer gaan om het opbouwen van specifieke reservefondsen, indien de autoriteiten dat wenselijk achten."

(11) "Zorg voor het juiste evenwicht tussen de actieven en de gepensioneerden door de benodigde aanpassingen van premies en belastingen en pensioenuitkeringen."

(12) "Zie er door middel van adequate wetgeving op nationaal en Europees niveau op toe dat particuliere, kapitaalgedekte pensioenregelingen ook in de toekomst steeds efficiënter en economisch verantwoord de pensioenen kunnen verstrekken waarop degenen die onder de regelingen vallen recht hebben."

(13) "Stem de pensioenstelsels af op de eisen van flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en zie erop toe dat arbeidsmarktmobiliteit binnen en tussen lidstaten en afwijkende arbeidssituaties niet tot een buitensporig verlies van pensioenrechten leiden en de pensioenstelsels arbeid als zelfstandige niet ontmoedigen."

(14) "Herzie de pensioenstelsels om een einde te maken aan de op geslacht gebaseerde discriminatie en pak tegelijkertijd de oorzaken van seksegerelateerde ongelijke situaties bij de pensioenopbouw aan (zoals onderbrekingen van de loopbaan om gezinsredenen en actuariële factoren)."

(15) "Maak de pensioenstelsels transparanter en beter voorspelbaar en zorg dat ze zich aan veranderende omstandigheden kunnen aanpassen. Stel betrouwbare en begrijpelijke informatie beschikbaar over de toekomstverwachtingen van de pensioenstelsels op lange termijn, met inbegrip van prognoses betreffende de gevolgen van demografische, sociale en economische veranderingen en het effect van geplande beleidsmaatregelen op de resultaten van de pensioenstelsels, met name met betrekking tot de te verwachten ontwikkeling van uitkeringsniveaus en premiepercentages. Verbeter de methodologische basis voor een efficiënt toezicht op de pensioenhervormingen en het pensioenbeleid."

(16) Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie 'Een gemeenschappelijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming'" - PB C 117 van 26.4.2000.

(17) Wij herinneren eraan dat in de Mededeling een algemene evaluatie van het voorgestelde systeem wordt gepland in 2005.

(18) Voortgangsverslag van het Comité voor de economische politiek aan de Raad ECOFIN over "De financiële gevolgen van de vergijzing voor de publieke pensioenstelsels" (EPC/ECFIN/581/00-Rev. 1, november 2000).

(19) PB C 311 van 7.11.2001.

(20) Deze indicator wordt ook gebruikt door Eurostat, dat de lidstaten gegevens verstrekt over "disability-free life expectancy".

(21) Zie bijvoorbeeld de studie van Merrill Lynch ("Progress Report European Pension Reform", 17.1.2001), waarin de indicator m.b.t. de levensstandaard van gepensioneerden een belangrijke plaats inneemt.