52001AE1319

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector"

Publicatieblad Nr. C 036 van 08/02/2002 blz. 0051 - 0053


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector"

(2002/C 36/11)

De Raad heeft op 27 juni 2001 besloten, overeenkomstig art. 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 september 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Muñiz Guardado.

Tijdens zijn op 17 en 18 oktober 2001 gehouden 385e zitting (vergadering van 17 oktober 2001) heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 79 stemmen vóór, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

Het Comité kan met het Commissievoorstel instemmen, mits aandacht wordt geschonken aan onderstaande opmerkingen, die ook betrekking hebben op het voorstel tot wijziging van Beschikking 97/413/EG dat in hetzelfde Commissiedocument is opgenomen.

1. Opmerkingen over het voorstel voor een beschikking

1.1. De wijziging van de Beschikking houdt in dat de looptijd van MOP IV wordt verlengd; anders dan in het voorstel voor een verordening (wijziging van art. 9) worden geen nieuwe maatregelen voorgesteld voor het geval dat lidstaten zich niet aan het MOP houden.

1.2. De geldigheidsduur van MOP IV wordt met één jaar verlengd, met dien verstande dat nieuwe percentages worden vastgesteld (art. 1, lid 1b)) voor de voor een periode van vier jaar omschreven doelstellingen.

1.3. De wijziging van art. 3 van Beschikking 97/413 is vooral ongunstig voor de kleinschalige vissersvloot, waar een capaciteitstoename van vissersvaartuigen (met uitzondering van trawlers) met een totale lengte van minder dan 12 meter niet betekent dat de visserij-inspanning daadwerkelijk toeneemt. Waar het in feite om gaat, is dat belangrijke factoren als de leefomstandigheden aan boord, de veiligheid en de zeewaardigheid van vaartuigen en de omstandigheden voor de verwerking van vis aan boord worden verbeterd, dat de uit de internationale regelgeving voortvloeiende verplichtingen worden nagekomen, enz.

2. Opmerkingen over het voorstel voor een verordening

2.1. De in overweging 3 van het verordeningsvoorstel bedoelde wijziging is ongelukkig, omdat zij schadelijke gevolgen kan hebben voor de kleinschalige kustvisserij, waarvan het belang uitdrukkelijk is erkend in overweging 7 van Verordening (EG) nr. 2792/1999:

"Kleinschalige kustvisserij neemt een specifieke positie in wat de doelstellingen inzake de aanpassing van de visserij-inspanning betreft; deze specifieke positie moet in deze verordening worden vertaald in specifieke maatregelen(1)."

2.1.1. Deze maatregelen worden in Verordening (EG) nr. 2792/1999 genoemd, met name in art. 6, lid 2 (vernieuwing van de vloot en modernisering van de vissersvaartuigen) en art. 7, lid 4 (aanpassing van de visserij-inspanning).

2.2. In overweging 4 van het verordeningsvoorstel staat dat geen overheidssteun beschikbaar moet worden gesteld voor de definitieve overbrenging van vissersvaartuigen naar bepaalde derde landen.

2.2.1. Wat het opstellen van de lijst van deze derde landen betreft, moet rekening worden gehouden met de opmerkingen uit het ESC-advies(2) over het voorstel voor de uiteindelijk op 17 december 1999 goedgekeurde Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties in de visserijsector.

2.3. Artikel 1

2.3.1. Lid 1. De voorgestelde vervanging is terecht, daar de looptijd van MOP IV met een jaar wordt verlengd.

2.3.2. Lid 2. Lid 2 van artikel 6 zou niet geschrapt mogen worden, omdat met name de kleinschalige kustvisserij hierdoor benadeeld zou worden (zie par. 2.1). Er zij aan herinnerd dat art. 11 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 specifieke maatregelen bevat voor de kleinschalige kustvisserij, die gedefinieerd wordt als de visserij die beoefend wordt door vaartuigen met een lengte "over alles" van minder dan 12 meter. In par. 5.4 van het Groenboek over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid(3) wordt er ook voor gepleit om speciale bepalingen voor de kleinschalige visserij vast stellen.

2.3.3. Lid 3. Ondanks deze toevoeging bij artikel 7, lid 3b) wordt geen duidelijkheid geschapen ten aanzien van de lijst van derde landen. Daarom zij nogmaals gewezen op hetgeen het ESC in zijn eerder genoemde advies naar voren heeft gebracht. De Commissie wordt derhalve opnieuw verzocht op gezette tijden een lijst van derde landen te verstrekken.

2.3.4. Lid 4. Hiermee wordt lid 1 van artikel 9 gewijzigd, in die zin dat de jaarlijkse doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma in alle vlootsegmenten moeten worden nageleefd, onverminderd de geplande maatregelen voor de omschakeling van de vloot zoals voorzien in de laatste visserijovereenkomst met Marokko. De Commissie zou nog eens rustig moeten nadenken over de vraag of het wel dringend gewenst is om een zo ingrijpende bepaling op te nemen, omdat niet-naleving van de doelstellingen door bepaalde vlootsegmenten hiermee ten koste zou gaan van vlootsegmenten die de doelstellingen wel halen; ook vaartuigen van deze vlootsegmenten komen dan immers niet voor steun in aanmerking.

2.3.4.1. In lid 1a) geldt als belangrijkste maatstaf niet de vermindering van de activiteit, maar van de capaciteit. Bij het capaciteitscriterium gaat het in het overgrote deel van de gevallen echter niet om toename van de visserij-inspanning, maar om modernisering van vaartuigen, die de veiligheid en de omstandigheden aan boord rechtstreeks ten goede komt (betere omstandigheden voor de visverwerking aan boord, het nakomen van verplichtingen die uit internationale regelgeving voortvloeien, enz.).

2.3.4.2. In lid 1b) en 1c) moet worden vastgehouden aan de uitzondering die is verleend op grond van art. 6, lid 2 en art. 7, lid 4 van Verordening (EG) nr. 2792/1999. Het is namelijk belangrijk om het volgende in aanmerking te nemen:

- het ESC-advies over het voorstel voor Verordening (EG) nr. 2792/1999(4), met name onderstaande passages:

"Wanneer men nagaat hoe de vlootvernieuwing zich in de loop van de voorbije jaren heeft ontwikkeld, dan blijkt dat een vaartuig tegenwoordig meer GT nodig heeft dan de uit de vaart genomen schepen om in de visserij even concurrerend te kunnen zijn, om over de ruimte te kunnen beschikken die op grond van de internationale voorschriften noodzakelijk is, en om de omstandigheden voor de visverwerking aan boord te kunnen verbeteren.

Wanneer een oud vissersvaartuig (met een oude GT) vervangen wordt door een nieuw vaartuig (met een nieuwe GT), dan zou het billijk zijn om een accommodatiecoëfficiënt toe te passen op de oude GT om tot de nieuwe GT te komen."

- Als alleen de capaciteit en niet de activiteit wordt teruggebracht, kan dat schadelijk zijn voor vlootsegmenten die hun visvangst zonder het aantal vaartuigen te verminderen in orde hebben gebracht, via maatregelen als controle op de vistijden, vaststelling van visverboden, vangstbeperkingen, enz.

2.3.5. In lid 5 is de voorgestelde wijziging van art. 10, lid 1d) terecht, al worden er nog steeds geen nieuwe maatregelen gespecificeerd voor het geval dat lidstaten zich niet aan het MOP houden. Het enige wat geëist wordt, is dat zij voldoen aan de jaarlijkse doelstellingen "voor alle vlootsegmenten". Dit kan een belangrijke maatregel zijn, maar vloten die de doelstellingen wel halen, kunnen erdoor benadeeld worden.

2.3.6. In lid 6, dat een wijziging van art. 16, lid 2 betreft, zou duidelijk moeten worden gemaakt waarom de zinsnede "bij een besluit van de Raad" vervangen wordt door "bij communautaire wetgeving".

Brussel, 17 oktober 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB L 337 van 30.12.1999.

(2) PB C 209 van 22.7.1999. In dit advies is onder meer het volgende te lezen: "... omdat het, ter wille van de uniformiteit, de Commissie moet zijn die de lijst opstelt van derde landen waarnaar vissersvaartuigen kunnen worden overgebracht óf die de criteria vaststelt aan de hand waarvan de lidstaten kunnen bepalen naar welke landen geen vaartuigen mogen worden geëxporteerd;" (Algemene opmerkingen, par. 3.1.2.1, bij lid 2b)). "Voor alle lidstaten kan bepaald worden dat geen overheidssteun wordt verleend voor de definitieve overbrenging van vaartuigen naar bepaalde derde landen. De lijst van deze derde landen, of de lijst van derde landen waarvoor deze uitsluiting niet zou gelden, dient te worden opgesteld door de Commissie." (Algemene oprmerkingen, par. 3.1.2.2.1).

(3) COM(2001) 135 def.

(4) PB C 209 van 22.7.1999 (paragrafen 2.4.1 en 2.4.2)