52001AE1313

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 685/2001 betreffende de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer"

Publicatieblad Nr. C 036 van 08/02/2002 blz. 0027 - 0028


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 685/2001 betreffende de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer"

(2002/C 36/05)

Op 12 juli 2001 heeft de Raad besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 71 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast heeft haar advies op 25 september 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Kielman.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens 385e Zitting (vergadering van 17 oktober 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 128 stemmen vóór, bij 1 onthouding is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 7 december 1995 heeft de Raad de Commissie het mandaat gegeven tot het voeren van onderhandelingen voor de sluiting van een of meer transitovervoersovereenkomsten met Hongarije, Roemenië en Bulgarije, in verband met het probleem van de wegverbindingen voor het goederenvervoer over de weg tussen Griekenland en de overige lidstaten. Dit probleem zou mede kunnen worden opgelost door onderlinge uitwisseling van vergunningen voor het transitovervoer.

1.2. Op 19 maart 2001 zijn de besluiten over de sluiting van de overeenkomsten met Hongarije en Bulgarije door de Raad vastgesteld.

1.3. Op 4 april 2001 is Verordening (EG) nr. 685/2001 van het Europees Parlement en de Raad aangenomen, waarbij de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Bulgarije en tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Hongarije houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer is vastgelegd.

1.4. In het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst met Roemenië staat dat de Gemeenschap jaarlijks 14000 vergunningen van Roemenië ontvangt, waarvan de verdeling onder de lidstaten in een verordening moet worden geregeld.

1.5. Het doel van het onderhavige voorstel is derhalve de verdeling van de transitovergunningen onder de lidstaten te regelen door middel van een wijziging van Verordening (EG) nr. 685/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001(1).

2. Algemene opmerkingen

2.1. De berekeningsgrondslag voor de verdeling van de transitovergunningen onder de lidstaten heeft de Commissie afgeleid van de doorvoerstatistieken van Hongarije.

2.2. Aangezien de doelstelling van de Unie bij de onderhandelingen is de bevordering van het transitovervoer tussen Griekenland en de overige lidstaten via een corridor door Bulgarije, Roemenië en Hongarije, zijn de Hongaarse doorvoerstatistieken het meest relevant. Uit deze statistieken zou immers moeten blijken dat de ritten met bestemmingen"in de overige lidstaten" het volledige traject door Bulgarije, Roemenië en Hongarije hebben afgelegd.

2.3. De beschikbare Hongaarse doorvoerstatistieken hebben de mogelijkheid, onderscheid te maken in

- het land van vertrek

- het land waar het voertuig geregistreerd is.

Op grond van deze gegevenheid is het mogelijk de ritten te selecteren die:

- in Griekenland beginnen en

- door in een lidstaat geregistreerde voertuigen zijn uitgevoerd.

2.3.1. Aangezien de doorvoerstatistieken van Hongarije voor de eerste drie kwartalen van 1998 beschikbaar zijn en voor het onderhavige doel bruikbaar zijn stelt de Commissie voor deze te hanteren als basis voor de verdeling tussen de lidstaten.

2.3.2. Het Comité is van mening dat, vanwege het ontbreken van betrouwbare statistische gegevens met betrekking tot het transitovervoer over de weg, de keuze om gebruik te maken van de beschikbare Hongaarse statistieken over de eerste drie kwartalen van het jaar 1998 de meest relevante is.

2.3.3. De bovenbedoelde statistieken zijn door de Commissie ook gebruikt als basis voor de verdeling van de vergunningen die krachtens de overeenkomsten met Bulgarije en Hongarije zijn ontvangen.

2.3.4. Het Comité is het met de Commissie eens dat het wenselijk is dat dezelfde statistische basis wordt gebruikt voor de verdeling van de vergunningen die van Roemenië zijn ontvangen, aangezien deze statistieken reeds het aantal transitoritten weergeven die door in de verschillende lidstaten geregistreerde vrachtauto's worden verricht via deze complete corridor, d.w.z. inclusief Roemenië.

3. Specifieke opmerkingen

3.1. Op grond van de Hongaarse doorvoerstatistieken concludeert de Commissie dat het totaal aantal doorvoerritten door Hongarije vanuit Griekenland van in een van de lidstaten geregistreerde voertuigen in de eerste drie kwartalen van 1998 6723 bedroeg. Hiervan nam Griekenland er 6646 voor haar rekening, d.w.z. bijna 99 %.

3.1.1. Voor vier lidstaten, te weten Spanje, Ierland, Luxemburg en Portugal werden helemaal geen ritten geregistreerd.

3.2. Op grond van deze gegevens meent de Commissie te moeten constateren dat het "niet gewenst wordt geacht om Griekenland 99 % van de vergunningen te geven".

3.2.1. Het Comité is van mening dat, daar waar objectieve criteria worden gehanteerd om de werkelijkheid weer te geven, het niet aan de Commissie is op grond van een volstrekt willekeurige en subjectieve mening een lidstaat te benadelen. Zij pleit er dan ook voor Griekenland op dezelfde manier te behandelen als elke andere lidstaat.

3.3. Daarnaast stelt de Commissie voor, iedere lidstaat een vast aantal van 100 vergunningen te geven, zijnde iets minder dan 1 % van het totale aantal beschikbare vergunningen, en de resterende vergunningen te verdelen naar rato van het werkelijk aantal verreden transitoritten door Hongarije in de eerste drie kwartalen van 1998.

3.3.1. Het Comité is van mening dat, waar er vier lidstaten zijn die helemaal geen transitovervoer hebben verricht in de eerste drie kwartalen van 1998 en er daarnaast nog zes lidstaten zijn die minder dan 5 transitritten hebben gemaakt, het door de Commissie voorgestelde forfaitaire aantal van 100 vergunningen voor elke lidstaat veel te hoog is. Ze stelt voor hier 50 van te maken. Dit aantal kan eventueel in het licht van opgedane ervaringen in de toekomst worden aangepast. Er resteert een aantal van 750 vergunningen die dan pro rato van het aantal doorvoerritten in de eerste drie kwartalen van 1998 verdeeld kunnen worden.

3.4. Naar de mening van het Comité doet een dergelijke verdeling meer recht aan de rechtvaardigheid en de werkelijkheid. Een en ander impliceert dat het aantal vaste vergunningen 750 bedraagt in plaats van de door de Commissie voorgestelde 1500 en dat Griekenland daarnaast voor Roemenië 13098 vergunningen in plaats van 12357 krijgt. Deze wijze van berekenen doet volgens het Comité ook meer recht aan de overweging die de Commissie zelf in de overwegingen van Verordening (EG) nr. 685/2001 van 4 april 2001 schrijft, namelijk dat de "toekenning van de vergunningen dient te geschieden volgens criteria die ten volle rekening houden met de bestaande vervoerstromen over land tussen Griekenland en de andere lidstaten".

3.5. Indien de Commissie het idee van het Comité om tot een betere verdeelsleutel te komen ondersteunt, impliceert dit dat de bijlage waarin de verdeling is opgenomen dienovereenkomstig zal moeten worden aangepast.

4. Samenvatting en conclusies

4.1. Het Comité is van mening dat de Commissie met de keuze van de Hongaarse doorvoerstatistieken, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 685/2001 van 4 april 2001, de best mogelijke statistische basis heeft gehanteerd om tot een verdelingsvoorstel van de vergunningen te komen.

4.2. Ten aanzien van het Verdelingsvoorstel wijst het Comité erop dat, daar waar uit de gehanteerde statistieken blijkt dat een lidstaat recht zou hebben op een groot percentage van de vergunningen, deze ook daadwerkelijk aan die lidstaat dienen te worden toegewezen.

4.3. Voorts acht het Comité het - mede met het oog op het geringe aantal vergunningen - ongewenst elke lidstaat te bedelen met een vast aantal van 100 vergunningen. Uit de beschikbare gegevens blijkt immers dat veel lidstaten niet of nauwelijks transitovervoer over de weg tussen Griekenland en overige lidstaten verrichten. Het Comité acht als basis een vast aantal van 50 vergunningen voor elke lidstaat voldoende.

Brussel, 17 oktober 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB L 108 van 18.4.2001, blz. 1.