52001AE1122

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004"

Publicatieblad Nr. C 311 van 07/11/2001 blz. 0047 - 0050


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004"

(2001/C 311/10)

De Raad heeft op 11 juli 2001 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft besloten, de heer K. Walker te benoemen tot algemeen rapporteur en hem te belasten met het opstellen van dit advies.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 12 en 13 september gehouden 384e zitting (vergadering van 12 september 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 62 stemmen vóór, bij 1 onthouding werd goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Verordening (EG) nr. 2820/98 van de Raad van 21 december 1998(1) houdende toepassing, voor de periode tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties, verstrijkt op 31 december 2001. In 1994 heeft de Commissie enige richtsnoeren betreffende de rol van het SAP in het decennium 1995-2004 vastgesteld(2). Thans dient een nieuwe verordening te worden goedgekeurd met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren voor het resterende gedeelte van de termijn, namelijk de jaren 2002 tot 2004.

1.2. De richtsnoeren van 1994 bevatten een aantal belangrijke wijzigingen. Sedert 1995 wijken de SAP-schema's van de Europese Unie af van het traditionele stelsel op grond waarvan voor beperkte hoeveelheden goederen vrijstelling van rechten werd verleend. Deze richtsnoeren voorzagen in een systeem van differentiatie waarbij beperkte preferenties werden verleend voor onbeperkte hoeveelheden. Terzelfder tijd werd een nieuwe graduatieregeling ingevoerd die het mogelijk maakt specifieke sectoren in bepaalde begunstigde landen uit te sluiten. Vervolgens werden aanvullende preferenties aangeboden in het kader van bijzondere stimuleringsregelingen die ten doel hadden de duurzame ontwikkeling te bevorderen, in het bijzonder wat de bescherming van de rechten van werknemers en het milieu betreft.

1.3. Aangezien de meeste van deze bepalingen volkomen nieuw waren, was het effect ervan moeilijk te voorzien. Gelukkig bleken talrijke bezwaren die voor de goedkeuring van deze nieuwe bepalingen naar voren werden gebracht, ongegrond te zijn. Het besluit tot afschaffing van de contingenten en plafonds had derhalve geen sterke toename van de preferentiële invoer ten gevolge. Sommige bepalingen van de huidige verordening zijn kennelijk te voorzichtig geformuleerd en te ingewikkeld en dienen te worden vereenvoudigd.

1.4. Aan de andere kant zijn bepaalde prognoses waarop de huidige regels gebaseerd zijn geen werkelijkheid geworden. Een aantal potentiële begunstigden van de bijzondere stimuleringsregelingen heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden. Het lijkt derhalve noodzakelijk de maatregelen ter uitvoering van deze regelingen aan te passen.

1.5. De onderhavige SAP-verordening is de eerste waarin al de verschillende regelingen en sectoren zijn gecombineerd. Voorheen werden hiervoor verschillende verordeningen vastgesteld. Dit betekent echter niet dat alle regels en procedures volledig geharmoniseerd en eengemaakt zijn. De richtsnoeren van 1994 leggen duidelijk de nadruk op de noodzaak van vereenvoudiging. Het grootste gedeelte van de voorgestelde aanpassingen is enkel hierop gericht en bevat geen inhoudelijke wijzigingen.

2. De voorstellen van de Commissie

2.1. Differentiatie

2.1.1. Toen de huidige SAP-verordening werd goedgekeurd, bedroeg de voor de omvang van het handelsverkeer gewogen preferentiële marge van het SAP 3,68 %. De gemiddelde tariefverlaging voor niet-gevoelige en semi-gevoelige producten die thans wordt aangeboden, is van dezelfde omvang en lijkt eveneens voldoende aantrekkelijk. Een forfaitaire verlaging van het recht voor de meest begunstigde landen met 3,5 procentpunten lijkt derhalve passend voor alle gevoelige producten.

2.1.2. Voor de meeste van deze producten zou de preferentiële behandeling die het resultaat is van een forfaitaire verlaging met 3,5 procentpunten, gelijk zijn aan of zelfs een weinig beter zijn dan die waarin de huidige verordening voorziet, hoewel een beperkt aantal producten een minder gunstige behandeling zou krijgen.

2.1.3. Gezien de grote verschillen tussen de specifieke rechten, kunnen deze niet forfaitair worden verlaagd. Het huidige systeem van procentuele verlagingen dient derhalve te worden gehandhaafd. Ter vereenvoudiging van het schema verdient het aanbeveling voor alle betrokken producten een uniforme verlaging van 30 % toe te passen.

2.2. Graduatie

2.2.1. Wat de uitsluiting van landen betreft, zij opgemerkt dat één van de twee criteria - het bruto binnenlands product per capita - moet worden aangepast. Teneinde een neutraal criterium te hanteren dat op gezette tijden wordt herzien, verdient het aanbeveling hiervoor gebruik te maken van de drempelwaarde die de Wereldbank toepast om landen in de categorie van landen met een hoog BBP in te delen.

2.2.2. Teneinde de objectiviteit van de regeling te verbeteren, verdient het aanbeveling de lijst van begunstigde landen jaarlijks te herzien.

2.2.2.1. Dit zou evenwel ten koste kunnen gaan van de voorspelbaarheid. Het verdient derhalve aanbeveling te bepalen dat een land gedurende drie opeenvolgende jaren aan de uitsluitingscriteria moet voldoen vooraleer het van de lijst van begunstigde landen kan worden afgevoerd.

2.2.2.2. Tenslotte zij opgemerkt dat, teneinde alle landen een eerlijke behandeling te garanderen, de van de lijst afgevoerde landen opnieuw dienen te worden opgenomen indien zij gedurende drie opeenvolgende jaren niet aan de uitsluitingscriteria voldoen.

2.2.3. Wat de graduatie betreft, dienen beide basisregels - namelijk de zogenaamde clausule van het leeuwendeel en het graduatiemechanisme - te worden gehandhaafd. Teneinde de graduatie neutraler en meer automatisch te maken, verdient het aanbeveling deze op een meer regelmatige grondslag, bijvoorbeeld eenmaal per jaar, toe te passen.

2.2.3.1. Deze wijziging dient te worden gecompenseerd door de aanvullende voorwaarde dat graduatie enkel mag plaatsvinden wanneer de begunstigde landen gedurende drie opeenvolgende jaren aan een van de criteria voldoen. Deze voorwaarde moet ook worden geacht te zijn vervuld wanneer gedurende elk van deze drie jaren niet aan hetzelfde criterium wordt voldaan.

2.2.4. Noch de richtsnoeren van 1994, noch de huidige verordening voorzien in de mogelijkheid de graduatie ongedaan te maken in gevallen waarin niet meer aan de criteria wordt voldaan. In deze mogelijkheid moet worden voorzien, om de reden die ook voor de uitsluiting van landen geldt.

2.2.5. Zodra de nieuwe SAP-verordening door de Raad is goedgekeurd, zal de Commissie de nodige voorbereidingen treffen voor een herziening van de sectoren die volgens de nieuwe regeling dienen te worden gegradueerd. De resultaten van deze herziening worden op 1 januari 2003 van kracht.

2.3. Bijzondere stimuleringsregelingen

2.3.1. Ten einde de huidige tendens tot aanvaarding van de regelingen door potentiële begunstigde landen te stimuleren, lijkt het noodzakelijk deze regelingen aantrekkelijker te maken. Aansluitend op het huidige schema, en ter vereenvoudiging daarvan, dienen de aanvullende preferenties te worden bepaald als het "dubbele van de algemene preferenties", hetgeen neerkomt op een aanvullende forfaitaire verlaging met 3,5 procentpunten op de ad valorem rechten voor meestbegunstigde landen en een aanvullende verlaging van de specifieke rechten met nogmaals 30 %. Een dergelijke regel heeft bovendien het voordeel dat hij goed te begrijpen is.

2.3.2. De bijzondere stimuleringsregelingen zijn momenteel ook beschikbaar voor sectoren waarvoor het betrokken land gegradueerd is, doch enkel wanneer de graduatie in het kader van het graduatiemechanisme (en niet krachtens de clausule van het leeuwendeel) heeft plaatsgevonden. Teneinde de regelingen aantrekkelijker te maken voor de meer geïndustrialiseerde ontwikkelingslanden (die meer kans maken op graduatie en wellicht gemakkelijker aan de voorwaarden van de sociale clausule kunnen voldoen), dient het voordeel eveneens te worden toegekend wanneer de graduatie op basis van de clausule van het leeuwendeel heeft plaatsgevonden.

2.3.3. In hun huidige vorm zijn de sociale stimuleringsregelingen aan twee voorwaarden gebonden. Ten eerste dient een land de status van begunstigd land van de regelingen te verwerven en ten tweede dienen de door dat land uitgevoerde producten te zijn gecertificeerd als vervaardigd overeenkomstig de betrokken arbeidsnormen. Dit omvat alle inputs, ook de ingevoerde. Deze eis kan niet worden gehandhaafd, omdat een begunstigd land hierover geen controle heeft. Deze eis dient derhalve te worden geschrapt.

2.3.4. De bijzondere stimuleringsregelingen ter bescherming van de rechten van werknemers refereerden aanvankelijk enkel aan de IAO-verdragen nrs. 87, 98 en 138. Teneinde de bijzondere stimuleringsregelingen in overeenstemming te brengen met het begrip "fundamentele arbeidsnormen", dient van de begunstigde landen bovendien te worden verlangd dat zij de IAO-verdragen nrs. 29, 100, 105, 111 en 182 daadwerkelijk toepassen.

2.3.5. Wat de bijzondere regelingen ter bescherming van het milieu betreft, wordt opgemerkt dat nog steeds geen internationaal overeengekomen normen en internationaal erkend certificeringssysteem van toepassing zijn. Aan de andere kant hebben bepaalde nationale certificatiesystemen reeds een zekere internationale erkenning verworven. Teneinde hiermede rekening te houden is het ontwerp-voorstel in meer algemene termen geformuleerd dan de huidige verordening.

2.4. Bijzondere regelingen ten behoeve van de minst ontwikkelde landen

2.4.1. Dit ontwerp-voorstel houdt rekening met de nieuwe verordening die vrijstelling van invoerrechten verleent voor vrijwel alle producten uit de minst ontwikkelde landen.

2.5. Bijzondere regelingen ter bestrijding van de vervaardiging van en de handel in verdovende middelen

2.5.1. De Commissie dient een duidelijk beeld te hebben van de mate waarin deze regelingen de beoogde doelstellingen naderbij brengen. Met het oog daarop dient zij toezicht te houden op de toepassing van de regelingen en op het effect dat deze sorteren, rekening houdend met de evaluaties van onafhankelijke internationale organisaties en agentschappen en dient zij met de begunstigde landen van gedachten te wisselen over deze evaluaties. Hoewel deze evaluaties er niet mogen toe leiden dat de regelingen voor 2004 worden beëindigd, dienen zij mede een antwoord te geven op de vraag of het dienstig is deze regelingen na die datum te handhaven.

2.6. Intrekking

2.6.1. Het SAP dient in het algemeen meer dan thans het geval is te worden gebruikt als middel om de bescherming van de fundamentele arbeidsnormen te bevorderen. Voorgesteld wordt derhalve te bepalen dat bij ernstige en systematische overtredingen van deze normen de voordelen van het SAP tijdelijk kunnen worden ingetrokken en dat wanneer de vervaardiging van bepaalde producten ernstige milieuschade veroorzaakt dit ook een reden tot intrekking kan vormen.

3. Opmerkingen

3.1. Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie tot wijziging van het schema van algemene tariefpreferenties. De bedoeling hiervan is de richtsnoeren van 1994 over de SAP-functie in de periode 1995-2004 tot het einde van deze periode te kunnen handhaven. Gezien de inmiddels opgedane ervaringen is het uiteraard nodig deze richtsnoeren op een aantal punten bij te werken.

3.2. Het Comité vindt dat preferenties die worden vastgesteld als percentage van het recht dat op de meest begunstigde landen van toepassing is, kleiner moeten worden wanneer het recht voor deze groep landen wordt verlaagd. Met de idee van een forfaitaire verlaging van het voor die landen geldende recht met 3,5 procentpunt voor alle gevoelige producten wordt dan ook ingestemd.

3.2.1. Als gevolg van de grote verschillen tussen de specifieke rechten is het inderdaad ondoenlijk in deze gevallen een forfaitaire verlaging toe te passen en verdient het aanbeveling tot een uniforme verlaging van 30 % voor alle betrokken producten te besluiten.

3.3. Wat de uitsluiting van landen betreft, merkt het Comité op dat het criterium BBP per capita moet worden bijgesteld. Het gaat ermee akkoord dat een op gezette tijden te herzien neutraal criterium wordt gehanteerd. De door de Wereldbank toegepaste drempelwaarde voldoet aan deze norm.

3.4. Het Comité is het met de Commissie eens dat de jaarlijkse herziening van de lijst van begunstigde landen ten koste zou gaan van de voorspelbaarheid, waardoor het systeem onder druk zou komen te staan. Het verdient daarom inderdaad de voorkeur dat landen gedurende drie opeenvolgende jaren aan de uitsluitingscriteria moeten voldoen, voordat zij van de lijst van begunstigde landen kunnen worden afgevoerd. Dit moet ook inhouden dat bedoelde landen weer aan de lijst moeten kunnen worden toegevoegd indien zij drie opeenvolgende jaren lang niet meer aan de uitsluitingscriteria voldoen.

3.5. Het Comité stemt in met het voorstel om de beide basisregels voor graduatie, nl. de clausule van het leeuwendeel en het graduatiemechanisme, te handhaven. Ook zou graduatie neutraler en meer automatisch moeten worden gemaakt door de procedure eens per jaar toe te passen.

3.5.1. Het Comité kan zich vinden in de idee dat graduatie uitsluitend mag plaatsvinden wanneer de begunstigde landen drie opeenvolgende jaren lang aan een van de criteria voldoen. Dit zou niet een het hetzelfde criterium behoeven te zijn in elk van die drie jaren.

3.6. De bijzondere stimuleringsmaatregelen hebben niet het succes gekend dat ervan verwacht werd. Daarom is het inderdaad zaak deze regelingen aantrekkelijker te maken. Aangezien dit initiatief tot dusver weinig succes heeft gekend, vraagt het Comité zich af of de Commissie het wel bij deze uitspraak kan laten.

3.6.1. Het Comité stemt ermee in dat van het binden van deze regelingen aan twee voorwaarden als beginsel moet worden afgestapt.

3.6.2. Het Comité is te vinden voor het voorstel dat de begunstigde landen naast de bestaande verplichtingen ook de IAO-verdragen 29, 100, 105, 111 en 182 daadwerkelijk moeten toepassen.

3.7. De ontwerpverordening houdt terecht rekening met het feit dat de nieuwe verordening vrijstelling verleent voor vrijwel alle producten uit de minst ontwikkelde landen. Hiervoor gelden echter wel een aantal voorwaarden en uitzonderingen.

3.8. Het is een goede zaak dat de Commissie de bijzondere regelingen ter bestrijding van vervaardiging van en handel in verdovende middelen aan een onderzoek onderwerpt om de relevantie hiervan na te gaan. Het is te hopen dat de resultaten van deze evaluatie worden verwerkt in de Commissievoorstellen voor voortzetting van het SAP-systeem na 2004.

3.9. De Commissie stelt voor, de mogelijkheid in te bouwen om in de toekomst bij ernstige en systematische overtredingen van de fundamentele arbeidsnormen of bij ernstige milieuschade de SAP-voordelen tijdelijk in te trekken. Hoewel het Comité de redenering achter het voorstel wel begrijpt en hiermee kan instemmen, heeft het zijn twijfels over de subjectieve kanten die hieraan zitten: wie bepaalt bijvoorbeeld de draagwijdte van de woorden "ernstig" en "systematisch", en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze criteria steeds even strikt worden gehanteerd?

3.10. Het Comité vindt het een goede zaak dat de Commissie met deze ontwerpverordening de gelegenheid te baat neemt om naar verdere vereenvoudiging te streven, maar stelt vast dat zij bij de harmonisering en eenmaking van alle voorschriften en procedures onderweg is blijven steken. Nu ziet het wel in dat een algehele herziening in 2004 tegen het aanbrengen van grote tussentijdse veranderingen pleit, maar het verwacht dat in 2004 de kans echt wordt aangegrepen om het gehele systeem te vereenvoudigen, te harmoniseren, te stroomlijnen, te codificeren, in te krimpen en eenvormig te maken.

Brussel, 12 september 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB L 357 van 30.12.1998, blz. 1.

(2) COM(94) 212 def.