52001AE0940

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Innovatie in een kenniseconomie"

Publicatieblad Nr. C 260 van 17/09/2001 blz. 0118 - 0125


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Innovatie in een kenniseconomie"

(2001/C 260/21)

De Europese Commissie heeft op 3 oktober 2000 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 juni 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Dimitriadis.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 383e zitting (vergadering van 12 juli 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 41 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het voorstel van de Commissie, dat erop gericht is de innovatie in de Europese Unie kracht bij te zetten, is volgens het ESC van grote betekenis.

1.2. Het belang van innovatie werd reeds erkend in het Groenboek over innovatie van 1995(1) en vervolgens in het eerste actieplan voor innovatie in Europa van 1996(2).

In dit plan werden drie hoofddoelstellingen vastgesteld:

- de totstandbrenging van een op innovatie gerichte cultuur;

- de vaststelling van een voor innovatie gunstig regelgevend en economisch kader;

- de bevordering van onderzoek dat in innovatie uitmondt.

1.3. In maart 2000 heeft de Europese Raad van Lissabon het belang van innovatie voor de sociale en economische ontwikkeling van de Unie erkend, en met name zijn steunmaatregelen met betrekking tot de kenniseconomie gebundeld. Om het hoofd te bieden aan het "innovatiedeficit", dat ondanks de sinds 1996 geboekte vooruitgang blijft bestaan, moet er zoveel mogelijk profijt worden getrokken van onderzoeksinspanningen die in innovatie uitmonden en moet er een gunstig klimaat worden geschapen voor innoverende bedrijven.

1.3.1. Een en ander ligt vervat in het strategische doel dat te Lissabon voor het komende decennium werd vastgesteld: de Unie moet de meest concurrerende, dynamische en op kennis gebaseerde economie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.

1.4. Een fundamentele doelstelling van het Vijfde O& TO-kaderprogramma is de innovatie te versterken. Het benutten van de in het kader van dit O& TO-programma(3) verkregen onderzoeksresultaten zal ook een belangrijk onderdeel zijn van de uit te voeren actie.

1.5. De mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Innovatie in een kenniseconomie" is volgens het ESC een stap in de goede richting. Gelet op de mededeling van de Commissie "Naar een Europese onderzoeksruimte"(4) over grotere doeltreffendheid van het innoverende effect van Europese onderzoeksinspanningen, bevestigt het ESC andermaal zijn vertrouwen in de "systeembenadering" van innovatie zoals in het Eerste actieplan(5) werd uiteengezet. Hierbij wordt innovatie eerder als het gevolg van complexe interacties tussen talrijke individuen, organisaties en omgevingsfactoren gezien dan als een lineair traject van nieuwe kennis naar nieuw product. Tevens wordt herhaald dat moet worden gestreefd naar versterking van de samenhang in de Unie via een bundeling van de nationale inspanningen. In de mededeling worden vijf specifieke doelstellingen voorgesteld, die volgens het ESC weliswaar verantwoord, maar misschien wat al te ambitieus zijn. Het ESC verzoekt de Raad daarom voldoende middelen ter beschikking te stellen, met name voor krachtigere ondersteuning van innovatie in het kader van het Zesde O& TO-kaderprogramma. Voorst is het Comité van mening dat in de mededeling ook rekening moet worden gehouden met de conclusies van de mededeling "Naar een Europese onderzoeksruimte" en van het desbetreffende ESC-advies(6).

2. Samenvatting van de mededeling - basisdoelstellingen

2.1. De mededeling is gebaseerd op statistische gegevens van Eurostat(7), de OESO en andere derde landen, en geeft een eerste schets en evaluatie van de prestaties van Europa op het gebied van innovatie. Aangezien de algemene conclusie nauwelijks tot optimisme stemt, worden de lidstaten er in de mededeling toe aangezet hun inspanningen op te voeren om de mogelijkheden die de kenniseconomie biedt ten volle aan te grijpen en de uitdagingen die zij inhoudt aan te gaan. Voorwaarde voor de verwezenlijking van de bovengenoemde doelstelling is de ontwikkeling van methoden voor het promoten van nieuwe producten en diensten; voorts dient onmiddellijk te worden ingespeeld op veranderingen in de vraag, ten einde het concurrentievermogen van Europa, op basis van innovatie, op wereldschaal te versterken. De Europese Unie moet niet alleen de belemmeringen voor innovatie wegnemen om Europese wetenschappers en investeerders de nodige stimulansen te geven en in Europa te houden, maar zij zal ook de hogere onderwijs- en opleidingssystemen van de lidstaten moeten ondersteunen en versterken als kweekplaatsen over de vereiste vaardigheden en innovatiegeest. Er moet voorts ook aandacht gaan naar verspreiding van technologie en de invoering ervan in met name kleine en middelgrote ondernemingen, en ook in traditionele bedrijfstakken moet de innovatie doordringen en versterkt worden. In het kader van de kennismaatschappij moeten immers alle sectoren en ondernemingen de kennis helpen doorgeven.

2.1.1. De Commissie hecht bijzonder belang aan de verspreiding van informatie- en communicatietechnologie in de brede sector van de dienstverlening, daar deze technologieën het innovatievermogen van de sector vergroten.

2.1.2. Anderzijds zorgt ook de verscherping van de milieuproblemen volgens de Europese Commissie voor de totstandbrenging van een klimaat dat innovatieve ontwikkelingen bevordert; op deze wijze wordt immers tegemoetgekomen aan de behoefte aan nieuwe producten en diensten waarbij de middelen beter worden gebruikt, het milieu wordt beschermd en tevens duurzame ontwikkeling in de hand wordt gewerkt.

2.1.3. De Commissie merkt ten slotte op dat er op het gebied van innovatie geen samenhang is en er tussen lidstaten en regio's een groot onderscheid blijft bestaan. Wegens deze aanhoudende versnippering van het Europese innovatiesysteem kan niet ten volle worden geprofiteerd van de voordelen van de interne markt.

2.2. In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement worden de volgende vijf algemene doelstellingen naar voren geschoven, waaronder de specifieke doelstellingen en het nationale innovatiebeleid vallen, die samen het pan-Europese kader voor innovatieve ontwikkeling vormen:

- een coherent innovatiebeleid;

- een voor innovatie gunstig regelgevend kader;

- de oprichting en groei van innoverende ondernemingen aanmoedigen;

- verbetering van de belangrijkste interfaces in het innovatiesysteem;

- de totstandbrenging van een samenleving die openstaat voor innovatie.

2.2.1. Deze vijf doelstellingen zijn een weerspiegeling van de thans geldende prioriteiten voor de versterking van de innovatie in Europa en van de consensus die de Europese Raad van Lissabon heeft bereikt ten aanzien van de algemene beleidskoers.

3. Belang van innovatie

3.1. Het ESC onderschrijft de conclusie van de mededeling dat er in de Unie een "innovatiedeficit" bestaat en dat de lidstaten weliswaar steeds meer ervaring op innovatiegebied opdoen, maar daar nog onvoldoende profijt van trekken. De in de mededeling gepresenteerde vijf doelstellingen zijn volgens het ESC een stap in de goede richting, daar zij zowel de nationale regeringen als de Europese burgers willen doordringen van het belang van het innovatiebeleid. Om de innovatieinspanningen in de Unie aan te moedigen, zijn de volgende vier actielijnen volgens het Comité van doorslaggevend belang:

- voorlichting over innovatie;

- bewustmaking op ruime schaal van het belang ervan;

- totstandbrenging van een goed functionerend administratief en wettelijk kader;

- coördinatie van de acties op nationaal (horizontaal) en intersectoraal (verticaal) niveau.

3.1.1. De vijf doelstellingen van de mededeling zetten deze drie actielijnen kracht bij, maar, zoals in de paragrafen 3.2 t/m 3.6 wordt uiteengezet, dienen bepaalde punten volgens het ESC nog krachtiger te worden geformuleerd.

3.1.2. Het ESC wijst eerst en vooral op de behoefte aan betrouwbare statistische gegevens. De mededeling van de Commissie is gebaseerd op gegevens van 1998 en in sommige gevallen van nog daarvóór (b.v. van 1993 voor Oostenrijk). Dit is niet aanvaardbaar. Men moet over recent, betrouwbaar en uitvoerig cijfermateriaal kunnen beschikken. Het ESC vindt het onaanvaardbaar dat het een advies moet uitbrengen zonder over de meest recente gegevens te kunnen beschikken en vreest dat een en ander tot verkeerde conclusies zal leiden.

3.1.3. Het Comité verzoekt de Commissie het begrip "innovatie" in haar mededeling nader te preciseren. Wat vandaag als spitstechnologie wordt beschouwd, is dit immers morgen misschien al niet meer. Het begrip "innovatie" moet dan ook in de mededeling duidelijk worden omschreven.

3.1.4. Hoewel de titel zulks suggereert, komt "kennis" als unieke factor die de maatschappij een concurrentievoordeel kan bezorgen, in de mededeling van de Commissie niet voldoende uit de verf. Het ESC wijst met klem op het belang van kennis. Opgemerkt zij dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen innovatie en onderzoek als product van kennis, wat in de mededeling niet gebeurt.

3.1.5. Menselijk potentieel is uitermate belangrijk voor de totstandbrenging van een op wetenschap gebaseerde samenleving. Als eerste stap moeten de onderwijssystemen, en met name het wetenschappelijk onderwijs - voor zowel leraren als leerlingen - worden verbeterd. Voorts moeten betere kansen op een wetenschappelijke loopbaan worden geboden, en moeten wetenschappers dan ook een toereikende en billijke vergoeding krijgen. Getalenteerde jongelui moeten zo worden aangespoord en ervan overtuigd dat het de moeite loont te proberen de ongetwijfeld moeilijke, maar tegelijk boeiende opleidingsperiode door te komen. Voorts moeten passende beroepsmogelijkheden worden gecreëerd die zowel maatschappelijk als financieel worden gehonoreerd, in overeenstemming met het belang van wetenschap en techniek voor de toekomst van Europa.

3.2. Ten aanzien van doelstelling 1 "Samenhang van het innovatiebeleid" gaat het volgens het ESC in eerste instantie om onderlinge afstemming van het nationale innovatiebeleid. Het is een goede zaak dat er in de mededeling doelstellingen worden vastgesteld, maar deze gaan volgens het Comité niet ver genoeg. Een vergelijkend onderzoek van op innovatie gerichte maatregelen is noodzakelijk, maar is op zich niet voldoende om echte samenhang te bewerkstelligen. Het ESC dringt er bij de Commissie op aan een aanvullende actie te lanceren, en met name een plan uit te werken dat alle belangstellende actoren en ondernemingen in de Unie, ongeacht hun plaats van vestiging of activiteit, toegang verschaft tot de nationale innovatieprogramma's van de lidstaten. Aangenomen wordt dat het creëren van een dergelijke mogelijkheid, samen met de bij de eerste doelstelling aansluitende eerste actie "Totstandbrenging van een kader voor dialoog, coördinatie en benchmarking van het innovatiebeleid en de innovatieprestaties van de lidstaten" het op samenhang gerichte communautaire proces zal versnellen. Een dergelijk plan kan volgens het ESC over vier jaar worden gespreid (2001-2004).

3.2.1. Een ander belangrijk onderdeel van de actie bestaat in het zorgen voor interactie tussen de verschillende nationale en communautaire programma's en de daarbij betrokken instanties en overheden, alsmede het coördineren en harmoniseren van die programma's. Gelet op het engagement en de belangstelling van de betrokken instanties, zal een en ander voor een echte omwenteling zorgen. Deze oefening, waarbij er voldoende ruimte voor aanpassing moet zijn, zal geregeld moeten worden herhaald; zij moet gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen en bereidheid tot samenwerking, en elke vorm van contraproductief centralisme uit te weg gaan.

3.3. Wat doelstelling 2 "Een voor innovatie gunstig regelgevingskader" betreft, is het ESC weliswaar van mening dat het ontplooien van innovatieve initiatieven door een soepel regelgevingskader moet worden vergemakkelijkt, maar het vindt daarom nog niet dat regelgeving overbodig is. Het ESC spoort de lidstaten aan onverwijld stappen te ondernemen om overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van het Verdrag fiscale maatregelen te nemen om particuliere investeringen in onderzoek en innovatie aan te moedigen en het werk van onderzoekers in de particuliere sector te stimuleren. Het verzoekt de Commissie voorts over de doeltreffendheid en de voortgang van deze actie verslag uit te brengen. Daarbij moeten alle bureaucratische obstakels uit de weg worden geruimd.

3.3.1. Ten aanzien van met name kleine en middelgrote ondernemingen onderstreept het Comité de noodzaak van intensieve gegevensuitwisseling tussen MKB en universiteiten of onderzoekscentra. De "muur" die communicatie tussen de twee verhindert, moet worden gesloopt. Ondernemingen moeten universiteiten helpen en vice versa, om aldus tot een osmose te komen. Ook de EU moet de bureaucratische belemmeringen voor toegang tot onderzoeksprogramma's wegnemen. De Europese programma's moeten juist samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen aanmoedigen.

3.4. Doelstelling 3 "De oprichting en groei van innoverende ondernemingen aanmoedigen" wordt als de belangrijkste doelstelling voor de Unie beschouwd. Ondanks de goede prestaties van de Unie tijdens de laatste drie jaar, dient te worden vermeld dat de riscokapitaalinvesteringen in technologiebedrijven in de VS in 1999 meer dan driemaal zo hoog lagen als in Europa; ten opzichte van het jaar daarvóór bedroeg het overeenkomstige groeipercentage in de VS 108 %. Het ESC is dan ook van mening dat er geen adequaat financieel kader voorhanden is voor de ondersteuning van innoverende nieuwe of startende ondernemingen. Op Europees niveau bestaat er geen enkel degelijk gestructureerd plan voor het bijeenbrengen van start- en aanloopkapitaal ("risk and need capital"). Voorts worden nieuwe of kleine ondernemingen door de regelgeving belemmeringen in de weg gelegd voor deelneming aan O& TO- of innovatieprogramma's, die hen dan ook afschrikken. In het kader van de inspanningen om de toegang van starters tot openbare aanbestedingen, communautaire programma's (en de resultaten ervan) en het "Innovatie 2000-initiatief" van de Europese Investeringsbank (EIB) te vergemakkelijken, zou het volgens het ESC dan ook nuttig zijn als de Commissie:

- (samen met de EIB) een plan zou uitwerken om risicokapitaal aan te trekken en te investeren;

- zou nagaan hoe de financieringsbeperkingen in innovatie- en O& TO-programma's kunnen worden opgeheven.

3.4.1. Voorts spoort het ESC de Commissie aan om in het kader van de actie "De vorming van netwerken aanmoedigen" - netwerken zoals het "netwerk van regio's bij uitstek voor de oprichting van ondernemingen", de netwerken voor opleiding en ondersteunende diensten (starterscentra, startersfondsen, enz.) en het opstellen van een Europese elektronische gids voor innoverende starters - werk te maken van de oprichting van een Europees forum voor vergunningen en innovaties. Dit forum moet innoverende activiteiten stimuleren en een meerwaarde creëren door de geplande samenwerking verder aan te moedigen. Medewerking aan het forum zou volledig op vrijwillige basis moeten gebeuren en mag in geen geval belemmeringen of andere beperkingen voor innoverende activiteiten of initiatieven van Europese ondernemingen of burgers met zich meebrengen.

3.4.2. Het ESC beklemtoont in dit verband het belang van expertisecentra ("centres of excellence"). De dominante positie van de VS is niet te danken aan een algemeen hoger onderwijsniveau dan in Europa, wel integendeel: Europa beschikt over tal van onderwijsinstellingen die op een veel hoger peil staan dan vergelijkbare centra in de VS. De VS hebben daarentegen wel beter begrepen hoe ze hun beste krachten kunnen samenbrengen in "centres of excellence", en de EU zou dit voorbeeld moeten volgen.

3.4.3. Een optimaal gebruik van menselijk potentieel is van groot belang voor de verspreiding van innovatie en de bevordering van een kenniscultuur. In tegenstelling tot de VS hebben de Europese onderzoekscentra het moeilijk om wetenschappers aan te trekken wegens de lage salarissen en algemeen slechtere werkomstandigheden in de onderzoekssector. De braindrain naar de VS is een echte plaag. Voorts mag niet worden vergeten dat kennis andere kennis aantrekt. Hierbij spelen expertisecentra een grote rol. Er moeten volgens het ESC drastische maatregelen worden genomen om een ommekeer van deze situatie te bewerkstelligen en de toestroom van wetenschappers uit derde landen aan te moedigen. Er moet een aantrekkelijk klimaat worden gecreëerd dat onderzoekers begunstigt. Op lange termijn moet de doelstelling zijn: wetenschappers van buiten de EU naar de Unie te halen; daarbij zij met name gedacht aan wetenschappers uit landen die op innovatiegebied voortrekkers zijn, zoals de VS en Japan.

3.4.4. De Commissie publiceert statistieken waaruit blijkt dat de Europese Unie het in haar geheel tegen de VS en Japan moet afleggen wat het aantal onderzoekers per 1000 arbeidskrachten betreft. Verschillende andere in de EU opgestelde rapporten laten hetzelfde zien en getuigen van een algemeen tekort aan gekwalificeerd onderzoekspersoneel in zowel de particuliere als de openbare sector. Het ESC zou graag zien dat de Commissie maatregelen neemt waarbij prioriteit wordt gegeven aan acties ter versterking van de opleiding van jonge onderzoekers en met name aan de oprichting, in samenwerking met de lidstaten, van een Europese "onderzoeksvallei" met verschillende expertisecentra. Aangezien dergelijke opleidingen veel tijd vergen, moet dringend werk worden gemaakt van dergelijke maatregelen.

3.5. De Commissie en andere actoren voeren reeds geruime tijd onderzoek naar de wijze waarop overdracht van technologische kennis gebeurt vanaf het moment dat de kennis wordt gegenereerd tot het moment dat er concreet in het productieproces gebruik van wordt gemaakt. Het ESC is het volledig eens met de acties die in de mededeling onder doelstelling 4 "Verbetering van de sleutelinterfaces in het innovatiesysteem" worden voorgesteld, met name:

- ondersteuning van regionale initiatieven in samenwerking met beroepsorganisaties en de Europese interdisciplinaire onderzoekscentra (IRC);

- ontwikkeling van levenslang leren;

- stimuleren van onderzoekscentra om verspreiding van kennis te bevorderen;

- koppeling op verschillende manieren (kennisnetwerken, internationale betrekkingen) van centra waar kennis wordt gegenereerd;

- verspreiding van goede werkwijzen.

3.5.1. Meestal is overdracht van technologische kennis het meest doeltreffend tussen mensen die samen hebben geprobeerd over een specifiek onderwerp de nodige kennis te vergaren, die die kennis dan hebben aangewend voor de ontwikkeling van producten en/of bezig waren met de ontwikkeling van producten en die vervolgens op zoek zijn gegaan naar middelen, nieuwe procedures en technologieën. Dergelijke uitwisselingen zijn evenwel zeldzaam, daar werkomstandigheden (zelfs op nationaal niveau) al te zeer verschillen, de mobiliteit vanwege de daarmee gepaard gaande kosten wordt beperkt, verschillende criteria worden gehanteerd en verschillende loopbaankeuzes worden gemaakt. Wat de grensoverschrijdende mobiliteit betreft, wordt een en ander nog extra belemmerd door de ontoereikende coördinatie van nationale socialezekerheidsstelsels en het feit dat academische graden en studie- en opleidingsperioden in het buitenland vaak niet worden erkend. Wetenschappers worden dan ook geenszins tot mobiliteit aangezet, maar schrikken er integendeel voor terug.

3.5.2. Het ESC houdt een warm pleidooi voor het verrichten van comparatieve prestatieanalyses (benchmarking) die gericht zijn op de doeltreffendheid van de inspanningen m.b.t. technologieoverdracht.

3.6. Het Comité hecht er veel belang aan dat het brede publiek bewust wordt gemaakt van de betekenis van innovatie zoals deze in de mededeling wordt uiteengezet onder doelstelling 5 "Een samenleving die openstaat voor innovatie". Dit is echter een bijzonder moeilijke en ambitieuze opgave. Hoewel de rol van de media in de mededeling erg belangrijk wordt geacht, wordt geen enkele concrete actie m.b.t. de inschakeling van deze media voorgesteld. Het ESC stelt de Commissie dan ook voor aanvullende maatregelen te nemen en een plan uit te werken voor inschakeling van de media.

3.6.1. Het brede publiek zal zich slechts echt bewust worden van het belang van innovatie als er in de basisstructuren van het onderwijs een proces van voorlichting en voortgezette opleiding op gang wordt gebracht. Daar het hoger onderwijs, gezien zijn wezen en inhoud, deze doelstelling reeds deels lijkt te realiseren, moeten de inspanningen vooral worden gericht op de lagere onderwijsniveaus, d.i. het basis- en middelbaar onderwijs. Voortgezette opleiding is in eerste instantie bedoeld voor leerkrachten van wie, volgens het ESC, een groot aantal het belang van innovatie duidelijk miskennen en onderschatten. Zij zijn er ten dele verantwoordelijk voor dat er niet wordt voorzien in voortgezette beroepsopleiding en zetten dus geenszins aan tot het genereren van nieuwe kennis, terwijl dit uiteraard juist de enige manier is om innovatie op gang te brengen. Aan de hand van een gestructureerd plan ter verspreiding van de idee dat het noodzakelijk is nieuwe kennis te genereren, zal bijgevolg de doelstelling worden bereikt, nl. dat jonge EU-burgers doordrongen worden van de noodzaak van creatieve innovatie. Dit wordt een lastig en langdurig proces dat veel geduld zal vergen vooraleer het resultaat zichtbaar wordt. Het ESC is er niettemin van overtuigd dat dit de enige weg is om het innovatiedeficit dat thans in de EU wordt vastgesteld, te verhelpen.

3.6.2. De media, met inbegrip van internet, spelen zonder meer een cruciale rol in het bewustmaken van het belang van innovatie. Het ESC is ervan overtuigd dat de benadering die in de media wordt gehanteerd, zeer eenzijdig is; dit komt zowel door het complexe karakter van de behandelde problematiek als door de belangen die de media hierbij zelf hebben. Er moet dan ook volgens het ESC absoluut worden ingegrepen, hoe moeilijk dit ook is. Het Comité spoort de Commissie daarom aan enerzijds na te gaan welke methodologie moet worden gebruikt om de betekenis van innovatie duidelijk te maken via middelen die de publieke opinie bespelen, en anderzijds modelprogramma's uit te stippelen die daarbij kunnen helpen.

4. Een Europese innovatieruimte

4.1. In november 2000 werd te Lyon door de Franse minister van economie, financiën en industrie en het ministerie van onderzoek een bijeenkomst(8) georganiseerd van onderzoekers, ondernemers en andere dragers van innovatieve ideeën uit alle lidstaten van de Unie; aansluitend daarop vond het tweede forum van de Europese Commissie voor innovatie en ondernemerschap plaats. Hierbij werden de 15 belangrijkste factoren voor een succesvolle toekomst van de Europese innovatie vastgesteld. Deze factoren, die volledig door het ESC worden onderschreven, zijn:

- innovatiegerichte opleiding en aanmoediging van het ondernemerschap;

- vaststelling van vereiste nieuwe vaardigheden en aansluitend daarbij, aanpassing van de onderwijssystemen;

- ontwikkeling van de instrumenten en diensten van de informatiemaatschappij - met inbegrip van internet - zodat deze voor iedereen toegankelijk worden;

- openstellen van de wetenschappen voor een ruimer publiek;

- bevordering van innovatie op organisatorisch gebied;

- ondersteuning van innovatieve initiatieven in hun beginfase;

- aanmoediging van particuliere financiering van innovatie;

- coördinatie van nationale en Europese regelingen ter ondersteuning van innoverende ondernemingen;

- bevordering van de inzet van Europees risicokapitaal (venture capital);

- heroriëntering van de Europese ondersteuning ten gunste van innovatie in het MKB;

- aanmoediging van Europese initiatieven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

- invoering van innovatie in het MKB op basis van onderzoeksresultaten;

- vaststelling van een Europese methode ter bescherming van rechten (octrooien) die tegemoet komt aan de behoeften van de aanvragers;

- aanmoediging van de mobiliteit van Europese onderzoekers;

- Europa aantrekkelijker maken voor toponderzoekers uit de hele wereld.

4.2. Het ESC dringt erop aan dat werk wordt gemaakt van een Europees octrooi, dat voldoende soepel kan worden gehanteerd en voor pioniers van innovatieve toepassingen toegankelijk is; een en ander heeft het reeds uitvoerig bepleit in zijn advies over het Gemeenschapsoctrooi(9).

4.2.1. Het ESC erkent dat de wijze waarop het genereren van kennis wordt benaderd in de academische wereld verschilt van die in het bedrijfsleven. In het eerstgenoemde geval wordt aangestuurd op onmiddellijke publicatie, die een en ander immers meer gewicht geeft en bevorderlijk is voor de loopbaan. In het tweede geval wordt pas gepubliceerd als de desbetreffende rechten zijn verzekerd door middel van een intellectuele-eigendomscerticificaat. Dit duidelijke fundamentele belangenconflict leidt ertoe dat deze twee milieus op een afstand van elkaar blijven. Het ESC stelt voor te voorzien in een passende "wachttijd" tussen het moment van publicatie door de uitvinder en het moment waarop een octrooiaanvraag wordt ingediend. Volgens hem kan zó het bovenvermelde conflict worden opgelost.

4.2.2. Voorts staat ook vast dat de organisatiestructuur van openbaar gefinancierde instanties en universiteiten enerzijds en particulier ontplooide initiatieven anderzijds, moeilijk vergelijkbaar is, zelfs binnen één lidstaat. Instanties die intellectueleeigendomsrechten beschermen en centra voor technologieoverdracht kunnen tot op zekere hoogte verzekeren dat technologische kennis die via toegepast onderzoek in openbaar gefinancierde instellingen werd verworven, wordt gebruikt voor de ontwikkeling van producten door de industrie.

4.3. Het ESC dringt er ten slotte bij de Commissie op aan haar inspanningen op te voeren, zodat de door commissaris Liikanen tijdens de bijeenkomst te Lyon verwoorde wens dat Europa een belangrijke rol te spelen heeft in de bevordering van innovatie en de opbouw van vertrouwen, bewaarheid wordt.

5. Conclusies

5.1. Het belang van aanmoediging van innovatiebevorderende initiatieven behoeft geen verder betoog.

5.2. De mededeling van de Commissie is daarbij een stap in de goede richting, maar moet op sommige punten verder worden uitgewerkt.

5.3. Volgens het ESC is het van cruciaal belang initiatieven ter ondersteuning van innovatie in de Unie kracht bij te zetten; het Comité dringt daarbij met name aan op versoepeling van financieringsprocedures, harmonisatie van het beleid van de EU-lidstaten en flexibiliteit van het regelgevingskader.

5.4. Het ESC onderschrijft volledig de belangrijkste actielijnen van het programma, die naar zijn mening goed uitgetekend en gericht zijn, en van enorm belang zijn voor Europa. Het is evenwel onontbeerlijk dat meer middelen worden uitgetrokken.

5.5. De boven uiteengezette strategische doelstellingen zijn ambitieus. Het ESC is niettemin van mening dat de mededeling een aanzienlijke bijdrage zal leveren tot de aanmoediging van innovatie in het ruimere kader van het e-Europe-initiatief; het verzoekt de Raad dan ook hiervoor voldoende middelen ter beschikking te stellen.

5.6. De voorstellen ten aanzien van structurele veranderingen die het ESC in dit advies heeft opgesomd en uiteengezet, kunnen als volgt worden samengevat:

5.6.1. Alle nationale O& O-programma's moeten worden opengesteld voor ieder belangstellend onderzoekscentrum, in welke EU-lidstaat dit ook actief is.

5.6.2. In de EU-lidstaten moet bij voortgezette langere opleidingen de nadruk worden gelegd op het belang van het genereren van kennis. Om te komen tot Europese integratie op wetenschappelijk gebied en om de mobiliteit van wetenschappers te verbeteren, moeten programma's van universiteiten en scholen onderling worden aangepast en geharmoniseerd.

5.6.3. Met het oog op het genereren van kennis moet worden voorzien in technische en beroepsopleidingen van lange duur, uitgaande van uniforme Europese modellen en programma's voor levenslang leren.

5.6.4. Door de media moeten een methodologie en modelprogramma's ter bevordering van innovatie worden uitgewerkt.

5.6.5. Ambtenaren uit het midden- en lagere kader, en met name ambtenaren van lokale bestuursorganen moeten bijscholing krijgen en bewust worden gemaakt van de milieuproblematiek; een en ander moet gericht zijn op de inschakeling van nieuwe technologieën.

5.6.6. De procedures voor de aanvraag van een Europees octrooi moeten worden versoepeld: zij moeten eenvoudiger, minder tijdrovend en minder duur worden.

5.6.7. Er moet een adequaat regelgevingskader komen dat de uitvinder de mogelijkheid biedt binnen een passende "wachttijd" wetenschappelijke onderzoeksresultaten te publiceren vooraleer het octrooi wordt aangevraagd, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van het product. Aldus zullen reeds heel wat belemmeringen voor communicatie en uitwisseling tussen de particuliere en openbare onderzoekssector worden weggenomen.

5.6.8. Onderzoeksactiviteiten van het MKB moeten worden ondersteund en beschermd teneinde een klimaat te scheppen waarbij ondernemers zich niet meer defensief opstellen, maar risico's durven nemen.

5.7. De ESC-voorstellen m.b.t. expertisecentra (centres of excellence) kunnen als volgt worden samengevat:

5.7.1. Er moet worden gezorgd voor Europese start- en durfkapitaalfondsen, die naar het voorbeeld van de VS autonoom functioneren, zonder ongerechtvaardigde restricties zoals deze thans voor EU-programma's ter bevordering van innovatie gelden.

5.7.2. Er moeten innovatiegerichte expertisecentra worden opgericht die via open en transparante procedures onderzoekers van universiteiten, niet-universitaire instellingen en het bedrijfsleven bijeenbrengen. Het zou in deze context een goede zaak kunnen zijn Engels als gemeenschappelijke voertaal te kiezen.

5.7.3. De programma's voor uitwisseling van onderzoekers tussen universiteiten en bedrijfsleven moeten worden versterkt en er moet een einde komen aan de huidige introversie en sfeer van wederzijdse uitsluiting.

5.7.4. Er moeten programma's worden uitgewerkt om wetenschappers (uit derde landen) aan te trekken om onderzoek te verrichten voor de Europese industrie of universiteiten.

5.8. Zelfs met de verbeteringen die het ESC voorstelt in dit advies, zal deze mededeling alleen er niet voor kunnen zorgen dat de strategische doelstellingen terzake worden verwezenlijkt. Als onderdeel van een geheel van gelijkgerichte initiatieven kan zij evenwel wèl bijdragen tot de ontwikkeling van deze strategieën.

Brussel, 12 juli 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) COM(95) 688 def.; ESC-advies in PB C 212 van 22.7.1996, blz. 52.

(2) Eerste actieplan voor innovatie in Europa - Innovatie ter bevordering van groei en werkgelegenheid, COM(96) 589 def.

(3) "Vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (1998-2002) - Werkdocument van de Commissie betreffende de specifieke programma's, eerste elementen ter discussie" COM(97) 553 def. van 5.11.1997; specifieke programma's, COM(98) 305 def. en COM(98) 306 def., zie PB C 260 van 18.8.1998; ESC-advies in PB C 407 van 28.12.1998, blz. 123-159.

(4) COM(2000) 6 def. van 18 januari 2000; ESC-advies in PB C 204 van 18.7.2000, blz. 70.

(5) Eerste actieplan voor innovatie in Europa - Innovatie ter bevordering van groei en werkgelegenheid, COM(96) 589 def.

(6) ESC-advies in PB C 204 van 18.7.2000, blz. 70.

(7) EUROSTAT: Wetenschap, technologie en innovatie: kerngegevens 2000.

(8) Jaarlijks Europees forum voor innoverende indernemingen, en aansluitend daarbij het symposium "Naar een Europese innovatieruimte", Lyon, Frankrijk, 21 november 2000.

(9) ESC-advies betreffende het "Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi" (COM(2000) 412 def. - 2000/0177 (CNS), PB C 155 van 29.5.2001, blz. 80.