52000PC0773

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften /* COM/2000/0773 def. */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Dit voorstel voor een verordening van de Raad betreft de vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden voor de Gemeenschap in een aantal viswateren en ook de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van derde landen in de wateren van de Gemeenschap, en verder tevens de regels voor de uitoefening van de betrokken visserij. De vaststelling van de vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan zijn exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap. Deze bevoegdheden vloeien voort uit verplichtingen die zijn vastgesteld in artikel 8, lid 4, van Verordening nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992.

De verschillende componenten van dit voorstel zijn in essentie dezelfde als die van het voorstel voor de TAC's voor het jaar 2000. Waar mogelijk zijn ze echter aangepast in het licht van de wetenschappelijke adviezen.

Voor de autonome bestanden waarvoor de Raadgevende Commissie voor Visserijbeheer van de ICES (ACFM) haar advies heeft gebaseerd op analytische ramingen en waarvoor het Wetenschappelijk Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) het advies van het ACFM verder heeft onderzocht, zijn de voorgestelde TAC's gebaseerd op de adviezen van de genoemde comités.

Voor autonome visbestanden waarvoor geen analytische ramingen beschikbaar zijn, zijn bij wijze van voorzorgsmaatregel TAC's voorgesteld. In die gevallen heeft de Commissie haar voorstel op advies van het ACFM of van het WTECV gebaseerd, als deze adviserende instanties expliciet een waarde voor de TAC hebben aangegeven. Als dat niet het geval was, is in het algemeen dezelfde TAC voorgesteld als die welke verleden jaar in de Raad is vastgesteld. Voor een aantal bestanden is echter een verlaging van deze laatste TAC's voorgesteld met het oog op extra bescherming van de bestanden van kabeljauw, wijting en heek, de bestanden van deze soorten zijn namelijk in gevaar zijn en en vis uit die bestanden wordt als bijvangst gevangen bij de visserij op de soorten waarvoor de bij wijze van voorzorgsmaatregel vastgestelde TAC's gelden.

Bepaalde visbestanden worden beheerd in het kader van regionale visserijorganisaties of van bilateraal overleg met derde landen. De voorstellen voor die bestanden corresponderen met de besluiten die in dat kader zijn genomen. Een aantal van die besluiten is echter nog niet gevallen. Als met de indiening van dit voorstel zou worden gewacht totdat die besluiten worden genomen, zou het onmogelijk zijn om het voorstel tijdig genoeg bij de Raad in te dienen om hem in staat te stellen het te bestuderen voor goedkeuring ervan in december. De TAC's en de bijbehorende quota waarvoor besluiten nog op zich laten wachten, zijn in de bijlagen van dit voorstel "pro memorie" (p.m.) vermeld. De Commissie zal in een later stadium, uiterlijk bij de vergadering van de Raad op 14 december, haar voorstel aanvullen wat betreft deze TAC's en quota.

In het meest recente verslag van de ACFM, dat wordt onderschreven door het WTECV, wordt gezegd dat veel demersale visbestanden en een aantal pelagische visbestanden overbevist zijn en dat voor die visbestanden de grenzen van een veilige situatie feitelijk of potentieel zijn overschreden. In sommige gevallen is er onmiddellijk gevaar voor ineenstorting van de visbestanden. Afhankelijk van de situatie van het betrokken visbestand heeft de ACFM zeer restrictieve TAC's aanbevolen en die aanbevelingen hebben hun weerslag gehad op dit voorstel.

Aangezien bepaalde technische maatregelen vanaf 1 januari 2001 moeten worden toegepast, zijn die maatregelen in dit voorstel verwerkt in de vorm van tijdelijke uitzonderingen op of toevoegingen aan de hoofdregels. Dat wordt gedaan in afwachting van dienovereenkomstige wijzigingen in de betrokken verordeningen.

Op grond van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota dient de Raad te bepalen voor welke visbestanden de verschillende in genoemde verordening vastgestelde maatregelen worden toegepast. De voorstellen terzake zijn opgenomen in bijlage III.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur [1], inzonderheid op artikel 8, lid 4,

[1] PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98 (PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1).

Gelet op Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. nr. 2113/96 [2] , inzonderheid op artikel 21,

[2] PB L 6 van 10.1.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2479/98 (PB L 309 van 16.11.1998, blz. 1).

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 moet de Raad op grond van wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, de instandhoudingsmaatregelen vaststellen die nodig zijn voor een rationele en verantwoorde exploitatie van de visbestanden op duurzame basis.

(2) Op grond van artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 moet de Raad, overeenkomstig artikel 4 van die verordening, de totaal toegestane vangsten (TAC's) vaststellen per visserijtak of groep van visserijtakken. De vangstmogelijkheden moeten over de lidstaten en derde landen worden verdeeld overeenkomstig artikel 8, lid 4, onder ii) en onder vi), van genoemde verordening.

(3) Voor een efficiënt beheer van deze TAC's en quota moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld.

(4) De beginselen en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld, zodat de lidstaten ten aanzien van de vaartuigen die onder hun vlag varen de beheersmaatregelen kunnen nemen.

(5) Op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota [3], moet worden bepaald voor welke bestanden de verschillende, bij de verordening vastgestelde maatregelen worden toegepast.

[3] PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(6) De Gemeenschap heeft volgens de procedure die is vastgesteld in de overeenkomsten of protocollen inzake de visserijrelaties, overleg over de visserijrechten gepleegd met het Koninkrijk Noorwegen [4], de regering van Denemarken en de plaatselijke regering van de Faeröer [5] , respectievelijk van Groenland [6], de Republiek IJsland [7], de Republiek Estland [8], de Republiek Letland [9] en de Republiek Litouwen [10];

[4] PB L 226 van 29.8.1980, blz. 48.

[5] PB L 226 van 29.8.1980, blz. 12.

[6] PB L 29 van 1.2.1985, blz. 9.

[7] PB L 161 van 2.7.1993, blz. 1.

[8] PB L 332 van 20.12.1996, blz. 16.

[9] PB L 332 van 20.12.1996, blz. 1.

[10] PB L 332 van 20.12.1996, blz. 6.

(7) Overeenkomstig artikel 122 van de Toetredingsakte van 1994 blijven voor de vangst van de in het kader van de toetreding toegewezen hoeveelheden dezelfde voorwaarden gelden als die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van 1994 van toepassing waren.

(8) Overeenkomstig artikel 124 van de Toetredingsakte van 1994 wordt het beheer van de visserijovereenkomsten tussen het Koninkrijk Zweden en de Republiek Finland en derde landen waargenomen door de Gemeenschap. Uit hoofde van die overeenkomsten heeft de Gemeenschap overleg gepleegd met de Republiek Polen en de Russische Federatie.

(9) De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij diverse regionale visserijorganisaties, die voor sommige soorten organisaties vangstbeperkingen en andere instandhoudingsmaatregelen hebben aanbevolen. Deze aanbevelingen moeten dus door de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(10) In de Interamerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) is overeenstemming bereikt om, met het oog op de instandhouding, vangstbeperkingen voor sommige bestanden van tonijnachtigen in de Stille Oceaan op te leggen. Om aan de instandhouding van de betrokken bestanden mee te werken, is het dienstig dat de Gemeenschap deze beperkingen ook toepast.

(11) De vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt in overeenstemming met de relevante Gemeenschapswetgeving, inzonderheid met Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid [11], Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee [12], Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten [13], Verordening (EG) nr. 66/98, Verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund [14] en Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen [15];

[11] PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2846/98 (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 5).

[12] PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1.

[13] PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

[14] PB L 9 van 15.1.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) ...

[15] PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) ...

(12) Om de Commissie de gelegenheid te geven bepalingen vast te stellen overeenkomstig artikel 28 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93, worden sommige bepalingen slechts voor een bepaalde toepassingsperiode vastgesteld.

(13) Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij in het jaar 2001 worden vastgesteld.

(14) Met het oog op de instandhouding van bepaalde in diep water levende vissoorten moeten voor die soorten TAC's en quota worden vastgesteld

(15) Om te voldoen aan de door de Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR) aangegane internationale verplichtingen en overeenkomstig de verplichting de door de CCAMLR-commissie vastgestelde maatregelen toe te passen, zijn de relevante toepassingsdata die welke overeenkomen met het begin van de onderscheiden TAC-toepassingsperioden zoals vermeld in bijlage I G.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

1. In deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden voor het jaar 2001 de vangstmogelijkheden en de bij de visserij in acht te nemen bijzondere voorschriften vastgesteld die

i) voor vaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een lidstaat, hierna "vaartuigen van de Gemeenschap" of "EG-vaartuigen" te noemen, gelden in zones met vangstbeperkingen, en tussen

ii) voor vaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land, hierna "vaartuigen van derde landen" te noemen, gelden in wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten, hierna "Gemeenschapswateren" of "EG-wateren" te noemen.

Voor bepaalde Antarctische bestanden worden echter vangstmogelijkheden vastgesteld voor de in bijlage I G vermelde periode.

2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "vangstmogelijkheden" verstaan:

a) totaal toegestane vangsten, hierna "TAC's" te noemen, of het aantal vaartuigen waarvoor visvergunningen zijn toegekend en/of de geldigheidsduur daarvan,

b) delen van de TAC's die aan de Gemeenschap zijn toegekend,

c) aan de Gemeenschap in de wateren van derde landen toegewezen quota,

d) een verdeling van de onder b) en c) bedoelde vangstmogelijkheden van de Gemeenschap over de lidstaten in de vorm van quota,

e) aan derde landen in Gemeenschapswateren toegewezen quota.

Artikel 2

1. De afbakening van de zones van ICES [16], CECAF [17] (Centraal-Oostelijke Atlantische Oceaan of FAO-gebied 34), NAFO [18] en CCAMLR [19] is die van respectievelijk Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen [20], Verordening (EG) nr. 2597/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noordatlantische Oceaan [21], Verordening (EG) nr. 2018/93 van de Raad van 30 juni 1993 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteit van de lidstaten die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen [22] en Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad.

[16] Internationale Raad voor het onderzoek van de zee

[17] Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan.

[18] Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan.

[19] Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren.

[20] PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1.

[21] PB L 270 van 13.11.1995, blz. 1.

[22] PB L 186 van 28.7.1993, blz. 1.

2. Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a) Het gereglementeerd gebied van de NAFO is het deel van het onder het NAFO-verdrag vallende gebied waarover de kuststaten geen soevereiniteitsrechten of jurisdictie uitoefenen.

b) Het "Skagerrak" is het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust.

c) Het "Kattegat" is het gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen.

d) De Noordzee omvat ICES-deelgebied IV en het gedeelte van ICES-sector IIIa dat geen deel uitmaakt van het Skagerrak zoals omschreven onder b).

e) Management Unit 3 omvat de ICES-deelsectoren 30 en 31 en het gedeelte van deelsector 29 benoorden 59° 00' NB.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP

Artikel 3

1. De vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap in Gemeenschapswateren of in internationale wateren worden vastgesteld zoals aangegeven in de bijlagen I en II.

2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 7 en 12 vastgestelde voorschriften, vissen in de wateren die onder de visserijjurisdictie vallen van de Faeröer, Groenland, IJsland, Letland, Litouwen, Noorwegen en de visserijzone rond Jan Mayen, Polen en de Russische Federatie.

3. De uit hoofde van de visserijovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Estland, de Republiek Letland en de Republiek Litouwen te betalen bedragen, zijn voor 2001:

Land, // Bedrag

Estland // EUR p.m.

Letland // EUR p.m.

Litouwen // EUR p.m.

Deze bedragen dienen te worden gestort op de rekeningen die door de autoriteiten van de betrokken landen worden aangewezen.

Artikel 4

De verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten laat onverlet:

a) het ruilen van quota op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3760/92,

b) nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,

c) het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

d) het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

e) verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

Artikel 5

Flexibiliteit

De bestanden waarvoor een bij wijze van voorzorgsmaatregel vastgestelde of een analytische TAC geldt, de bestanden waarop flexibilteit volgens de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing is en de bestanden waarop de in artikel 5, lid 2, van de voornoemde verordening bedoelde kortingen van toepassing zijn, worden voor 2001 vastgesteld zoals bepaald in bijlage III.

Artikel 6

Aanvoervoorwaarden voor vangsten en bijvangsten

1. Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits:

i) de vangsten zijn gedaan met vaartuigen van een lidstaat die of een derde land dat een quotum heeft en mits dat quotum niet is opgebruikt, of

ii) wanneer het Gemeenschapsaandeel in de TAC niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, dit aandeel niet is opgebruikt, of

iii) voor alle andere soorten dan haring en makreel, de vangsten bestaan uit verscheidene soorten en deze vangsten met netten met een maaswijdte van 32 mm of minder zijn gedaan in de gebieden 1 en 2, of van 40 mm of minder in gebied 3, overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 850/98 en deze vangsten noch aan boord, noch bij aanvoer zijn gesorteerd, of

iv) voor haring, de vangsten voldoen aan het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie [23], of

[23] PB L 191 van 7.7.1998, blz. 10.

v) voor makreel, het aandeel van makreel in de gemengde vangsten van makreel en horsmakreel of sardines niet meer dan 10% van het totale gewicht aan makreel, horsmakreel en sardines aan boord bedraagt, en de vangsten niet gesorteerd zijn, of

vi) het gaat om vangsten voor wetenschappelijk onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 850/98.

Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten zoals bedoeld onder iii), iv), v) en vi).

2. Ongeacht het bepaalde in lid 1 is het, wanneer een van de in bijlage II vastgestelde vangstmogelijkheden is opgebruikt, voor vissersvaartuigen die vissen in de zone waarvoor de betreffende vangstbeperkingen gelden, verboden om ongesorteerde vangsten aan te voeren die ook bestaan uit haring.

3. Het percentage en de bestemming van de bijvangsten worden bepaald overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 850/98.

Artikel 7

Toegangsbeperkingen

1. Het is vaartuigen van de Gemeenschap verboden in het Skagerrak binnen een zone van 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Noorwegen te vissen. Vaartuigen die de vlag van Denemarken of Zweden voeren, mogen evenwel tot 4 mijl vanaf de basislijnen van Noorwegen vissen.

2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen in de wateren onder jurisdictie van IJsland uitsluitend vissen in het gebied dat binnen de volgende met rechte lijnen met elkaar verbonden coördinaten valt:

Zuidwestelijk Gebied

1. 63°12' NB en 23°05' WL via 62°00' NB en 26°00' WL,

2. 62°58' NB en 22°25' WL,

3. 63°06' NB en 21°30' WL,

4. 63°03' NB en 21°00' WL en vervolgens 180°00' rechtwijzend zuid,

Zuidoostelijk Gebied

1. 63°14' NB en 10°40' WL,

2. 63°14' NB en 11°23' WL,

3. 63°35' NB en 12°21' WL,

4. 64°00' NB en 12°30' WL,

5. 63°53' NB en 13°30' WL,

6. 63°36' NB en 14°30' WL,

7. 63°10' NB en 17°00' WL en vervolgens 180°00' rechtwijzend zuid.

Artikel 8

Bijzondere voorschriften voor Noordzeeharing

De in bijlage IV vastgestelde maatregelen gelden voor de vangst, het sorteren en het aanvoeren van haring uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat.

Artikel 9

Overige technische maatregelen en controlemaatregelen

De in bijlage V vastgestelde technische maatregelen gelden in het jaar 2001 bovenop die welke in de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 88/98 en (EG) nr. 1626/94 zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK III

VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 10

Vaartuigen die de vlag voeren van Barbados, Estland, Guyana, Japan, Zuid-Korea, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen, de Russische Federatie, Suriname, Trinidad en Tobago en Venezuela, alsook vaartuigen die in de Faeröer geregistreerd staan, mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 11 en 13 vastgestelde voorschriften, in de Gemeenschapswateren vissen.

Artikel 11

Onverminderd de in de Gemeenschapswetgeving opgenomen toegangsbeperkingen, mogen vaartuigen die de vlag voeren van:

i) Noorwegen of die geregistreerd zijn op de Faeröer slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Noordzee, het Kattegat, de Oostzee en de Atlantische Oceaan benoorden 43° noorderbreedte; vaartuigen die de vlag voeren van Noorwegen mogen in het Skagerrak vissen buiten 4 zeemijl vanaf de basislijnen van Denemarken en Zweden;

ii) Estland, Letland en Litouwen slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Oostzee bezuiden 59°30' noorderbreedte;

iii) Polen en de Russische Federatie slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Zweden in de Oostzee bezuiden 59°30' noorderbreedte;

iv) Barbados, Guyana, Suriname, Trinidad en Tobago, Japan, Zuid-Korea en Venezuela slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van het Franse department Guyana.

HOOFDSTUK IV

VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP

Artikel 12

1. Onverminderd de algemene bepalingen inzake visvergunningen en speciale visdocumenten van Verordening (EG) nr. 1627/94, mag in de wateren van derde landen slechts worden gevist als het betrokken vaartuig in het bezit is van een vergunning die door de autoriteiten van het betrokken derde land is uitgereikt. Deze bepaling geldt bij de visserij in de Noorse wateren in de Noordzee evenwel niet voor:

a) vaartuigen van 200 GT of minder,

b) vaartuigen die op andere soorten dan makreel vissen en waarvan de vangsten voor menselijke consumptie bestemd zijn,

c) vaartuigen van Zweden die traditioneel in het betrokken gebied vissen.

2. Het maximumaantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage VI is aangegeven. Vergunningsaanvragen dienen, met vermelding van de visserijtak en de naam en kenmerken van de vaartuigen waarop de aanvragen betrekking hebben, door de autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie te worden gericht. De Commissie stuurt de aanvragen door naar de autoriteiten van het betrokken derde land.

3. De vaartuigen van de Gemeenschap houden zich aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften die van toepassing zijn in de zone waar zij actief zijn.

4. Vaartuigen van de Gemeenschap die vergunning hebben om in de wateren van de Faeröer gericht te vissen, mogen een andere tak van gerichte visserij uitoefenen mits zij de autoriteiten van de Faeröer tevoren kennis geven van deze wijziging.

HOOFDSTUK V

VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 13

1. Ongeacht artikel 28ter van Verordening (EG) nr. 2847/93 hoeven Noorse vaartuigen van minder dan 200 GT niet in het bezit te zijn van een visvergunning en een speciaal visdocument.

2. Aanvragen van de autoriteiten van derde landen aan de Commissie voor vergunningen en speciale visdocumenten dienen de volgende gegevens te bevatten:

a) de naam van het vaartuig;

b) registratienummer;

c) op het vaartuig aangebrachte identificatieletters en -nummers;

d) haven van registratie;

e) naam en adres van de eigenaar of huurder;

f) brutotonnage (GT) en lengte over alles;

g) motorvermogen;

h) radioroepnaam en radiofrequentie;

i) vismethode waarvan gebruik zal worden gemaakt;

j) gebied waarin gevist zal worden;

k) vissoorten waarop gevist zal worden;

l) periode waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

3. De vergunning en het speciale visdocument dienen aan boord te zijn. Vaartuigen die op de Faeröer geregistreerd staan, hoeven de vergunning niet aan boord te hebben.

4. Visvergunningen voor de wateren van het Franse departement Guyana worden slechts afgegeven als de eigenaar van het betrokken vaartuig zich ertoe verbindt om een waarnemer aan boord van zijn vaartuig toe te laten als de Commissie daarom verzoekt.

5. Het aantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage 6 VI, deel II, is aangegeven.

6. Vaartuigen van derde landen die op 31 december 2000 mogen vissen, mogen hun activiteiten aan het begin van het jaar 2001 voortzetten totdat de lijsten van vaartuigen met vergunning aan de Commissie zijn voorgelegd en door haar zijn goedgekeurd.

7. Vergunningen en speciale visdocumenten kunnen worden ingetrokken met het oog op de afgifte van nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten. Dergelijke intrekkingen worden van kracht op de dag vóór de datum van afgifte van de nieuwe vergunning of het nieuwe speciale visdocument door de Commissie. De nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten treden in werking op de dag waarop zij worden afgegeven.

8. Vergunningen en speciale visdocumenten worden vóór de datum waarop zij aflopen geheel of gedeeltelijk ingetrokken als de in bijlage I voor het betrokken bestand vastgestelde quota zijn opgebruikt.

9. Vergunningen en speciale visdocumenten worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de in deze verordening vastgestelde verplichtingen.

10. Voor vaartuigen die de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet zijn nagekomen, worden gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden geen vergunningen en speciale visdocumenten afgegeven.

11. De Commissie stelt de autoriteiten van het betrokken derde land in kennis van de naam en de kenmerken van de vaartuigen die naar aanleiding van een overtreding van de voorschriften met ingang van de volgende maand niet meer in de Gemeenschapswateren mogen vissen.

Artikel 14

1. Vaartuigen van derde landen houden zich in de zone waar zij actief zijn aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften die daar voor vaartuigen van de Gemeenschap gelden, in het bijzonder Verordening (EEG) nr. 2847/93, Verordening (EG) nr. 1627/94, Verordening (EG) nr. 88/98, Verordening (EG) nr. 850/98, en Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen [24].

[24] PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.

2. Kapiteins van vaartuigen met een vergunning om in de wateren van het Franse departement Guyana te vissen op vis of tonijn, moeten na iedere visreis bij aanvoer van de vangst bij de Franse autoriteiten een aangifte indienen voor de juistheid waarvan alleen de kapitein verantwoordelijk is en waarin de hoeveelheden garnaal worden opgegeven die sinds de laatste aangifte gevangen en aan boord gehouden zijn. Voor deze aangifte wordt een formulier gebruikt van het model in bijlage VI, deel III.

De Franse autoriteiten nemen de nodige maatregelen om de juistheid van de aangiften te controleren, met name door ze te vergelijken met het in lid 3 genoemde logboek. Na controle wordt de aangifte door de bevoegde beambte ondertekend.

De Franse autoriteiten zenden de Commissie voor het einde van iedere maand alle aangiften met betrekking tot de vorige maand.

3. De in lid 1 bedoelde vaartuigen dienen een logboek bij te houden waarin de in bijlage VII, deel I, genoemde gegevens moeten worden opgenomen.

Vaartuigen die vissen in de wateren van het Franse departement Guyana moeten echter een logboek bijhouden van het model in bijlage VII, deel II. Binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de laatste dag van elke visreis, moet een afschrift daarvan aan de Commissie worden toegezonden via de Franse autoriteiten.

4. Vaartuigen van derde landen, met uitzondering van die van Noorwegen die vissen in ICES-sector IIIa, dienen de Commissie de in bijlage VIII bepaalde gegevens mee te delen overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde voorschriften.

Als de Commissie gedurende 1 maand geen mededeling ontvangt over een vaartuig met een visvergunning voor de wateren van het Franse departement Guyana, wordt de vergunning van dat vaartuig ingetrokken.

HOOFDSTUK VI

BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP IN GEBIEDEN DIE ONDER REGIONALE VISSERIJORGANISATIES VALLEN

NAFO-GEBIED

Artikel 15

Communautaire visserijactiviteit

1. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 20 januari 2001 de lijst mee van alle hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die voornemens zijn te vissen in het gereglementeerde gebied van de NAFO. Daarna verstrekken zij dergelijke lijsten ten minste 30 dagen vóór het voorgenomen aanvangstijdstip van de betrokken visserijactiviteiten. Zij verstrekken voor die vaartuigen de volgende gegevens:

a) de naam van het vaartuig;

b) het officiële door de bevoegde nationale instanties aan het vaartuig gegeven registratienummer;

c) de thuishaven van het vaartuig;

d) de naam van de eigenaar of de huurder van het vaartuig;

e) een verklaring waaruit blijkt dat de kapitein een exemplaar van de in het gereglementeerde gebied geldende voorschriften heeft ontvangen;

f) de belangrijkste soorten waarop met het vaartuig in het gereglementeerde gebied zal worden gevist;

g) de deelgebieden waar het vaartuig zal vissen.

2. Voor vaartuigen die tijdelijk de vlag van een lidstaat voeren (huren van een vaartuig), verstrekken de lidstaten de volgende gegevens:

a) de datum met ingang waarvan het vaartuig de vlag van de lidstaat mag voeren;

b) de datum met ingang waarvan het vaartuig door de lidstaat is toegestaan in het gereglementeerde gebied te vissen;

c) de naam van de Staat waar het vaartuig is geregistreerd of vroeger was geregistreerd en de datum met ingang waarvan het niet langer de vlag van die Staat voert;

d) de naam van het vaartuig;

e) het officiële door de bevoegde nationale instanties aan het vaartuig gegeven registratienummer;

f) de thuishaven van het vaartuig na de overdracht;

g) de naam van de eigenaar of de huurder van het vaartuig;

h) een verklaring waaruit blijkt dat de kapitein een exemplaar van de in het gereglementeerde gebied geldende voorschriften heeft ontvangen;

i) de belangrijkste soorten waarop met het vaartuig in het gereglementeerde gebied zal worden gevist;

j) de deelgebieden waar het vaartuig zal vissen.

Artikel 16

Visserij op zwarte heilbot

De lidstaten delen de visplannen voor hun vaartuigen voor de visserij op zwarte heilbot in het gereglementeerde gebied uiterlijk 20 januari 2001, en daarna ten minste 30 dagen vóór het voorgenomen aanvangstijdstip van de betrokken visserijactiviteiten, aan de Commissie mee. In de visplannen wordt onder andere vermeld met welke vaartuigen op voornoemde soort zal worden gevist. Voorts wordt daarin de totale, te leveren visserij-inspanning opgegeven samen met het betrokken aan de meldende lidstaat toegewezen vangstquotum.

De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 december 2001 een verslag over de uitvoering van hun visplannen toekomen met onder meer een opgave van het aantal vaartuigen dat effectief aan de visserij heeft deelgenomen en het totale aantal visdagen.

Artikel 17

Technische maatregelen

1. Maaswijdte

Bij de gerichte visserij op de in bijlage IX vermelde soorten mogen geen sleepnetten worden gebruikt met waar dan ook mazen van minder dan 130 mm. Bij de gerichte visserij op kortvinnige pijlinktvissen mag de maaswijdte niet kleiner zijn dan 60 mm.

Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) moeten netten gebruiken waarvan de maaswijdte niet kleiner is dan 40 mm.

2. Voorzieningen aan netten

Het is verboden andere dan de in dit lid vermelde voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen van het net versperren of waardoor de maaswijdte wordt verkleind.

Zeildoek, want of ander materiaal mag aan de onderzijde van de kuil van het net worden bevestigd om beschadiging te verminderen of te voorkomen.

Er mogen voorzieningen aan de bovenzijde van de kuil worden bevestigd, mits de mazen van de kuil daardoor niet worden versperd. Alleen de in bijlage X vermelde bovennetbeschermers zijn toegestaan.

Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) moeten een sorteerrooster gebruiken met een afstand van maximaal 22 mm tussen de staven.

3. Bijvangsten

Bijvangsten van de in bijlage I E vermelde soorten waarvoor de Gemeenschap geen quota heeft vastgesteld voor een deel van het gereglementeerde gebied van de NAFO en die in dit deel worden gevangen bij gerichte visserij op een soort mogen voor elk van de soorten aan boord van het vaartuig niet meer bedragen dan 2 500 kg of 10% van het gewicht van de totale vangst aan boord als dat meer is. Bijvangsten van de in bijlage I E vermelde soorten in een deel van het gereglementeerde gebied waar gerichte visserij op bepaalde soorten verboden is, mogen echter niet meer bedragen dan respectievelijk 1 250 kg of 5%.

Als de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de hierboven vastgestelde limieten, moet het vissersvaartuig onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen voordat een nieuwe trek wordt gedaan. Als bij een volgende trek de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de genoemde limieten, moet het vissersvaartuig weer onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen ten opzichte van de plaats waar de vorige trekken zijn gedaan.

Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) en waarvan de bijvangst van de vissoorten vermeld in bijlage I E in een trek meer dan 5 % van het totale gewicht uitmaakt, moeten onmiddellijk van visgebied veranderen (ten minste 5 zeemijl verder varen), teneinde verdere bijvangst van die vissoorten te vermijden.

Bovenbedoelde percentages worden berekend als het gewichtspercentage voor elke soort in de totale vangst, ongerekend de vangst van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en ze worden bepaald ten opzichte van de vangst per bestandsgebied.

Vangsten van garnaal worden niet gebruikt bij de berekening van het percentage van de bijvangst van bodemvis.

4. Minimummaat van de vissen

Vis uit het gereglementeerde gebied van de NAFO die niet de in bijlage XI vermelde minimummaat heeft, mag niet worden verwerkt of aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moet onmiddellijk in zee worden teruggezet. Als de op bepaalde plaatsen gevangen hoeveelheid ondermaatse vis meer bedraagt dan 10% van de totale vangst, moet het visservaartuig ten minste 5 zeemijl verder varen alvorens verder te vissen. Als verwerkte vis van de soorten waarvoor in bijlage XI een minimummaat is vastgesteld, kleiner is dan de betrokken in bijlage XII vastgestelde grootte, wordt die verwerkte vis geacht afkomstig te zijn van ondermaatse vis.

Artikel 18

Controlemaatregelen

1. Kapiteins van vissersvaartuigen moeten de artikelen 6, 8, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 naleven en bovendien in hun logboek de in bijlage XIII opgesomde gegevens noteren.

Bij uitvoering van hun verplichtingen op grond van artikel 15 van laatstgenoemde verordening delen de lidstaten de Commissie eveneens mee welke hoeveelheden zijn gevangen van soorten waarvoor geen quotum geldt.

2. Bij gerichte visserij op een of meer van de in bijlage IX genoemde soorten mogen geen netten aan boord zijn waarvan de maaswijdte kleiner is dan in artikel 17, lid 1, is bepaald. Vaartuigen waarmee tijdens dezelfde visreis in andere zones dan het gereglementeerde gebied van de NAFO wordt gevist, mogen echter dergelijke netten aan boord hebben op voorwaarde dat deze zijn vastgesjord en dat ze niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt. Dit houdt in dat:

a) de netten van de borden en van de sleepkabels en -lijnen losgemaakt moeten zijn;

b) de netten, indien ze zich op of boven het dek bevinden, stevig aan een deel van de bovenbouw vastgesjord moeten zijn.

3. Kapiteins van vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap wordt over de vangst van de in bijlage I E genoemde soorten:

a) een productielogboek bijgehouden waarin zij, per soort en per verwerkt product, de cumulatieve productie vermelden, of

b) een plattegrond bijgehouden van de opslag van de verwerkte producten, waarop per soort wordt aangegeven waar de producten zich in het ruim bevinden.

Kapiteins moeten de nodige assistentie verlenen voor controle van de in het logboek aangegeven hoeveelheden en de aan boord opgeslagen verwerkte producten.

4. Kapiteins die met hun vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en geregistreerd is in de Gemeenschap, in zone 3M op roodbaars vissen, delen de bevoegde instanties van de lidstaat waarvan hun schip de vlag voert of waar het geregistreerd is, om de andere maandag mee welke hoeveelheden roodbaars in zone 3M zijn gevangen in de periode van twee weken die de voorafgaande zondag om 12.00 uur 's nachts is geëindigd.

5. Vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap mogen in het gereglementeerde gebied van de NAFO geen vangsten overladen, tenzij de kapiteins daarvoor vooraf de toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan hun vaartuig de vlag voert of waar hun vaartuig is geregisteerd.

Artikel 19

Visserij op roodbaars

De lidstaten melden de Commissie om de twee weken op dinsdag vóór 12 uur 's middags, voor de periode van twee weken die de voorafgaande zondag om 12 uur 's nachts is geëindigd, welke hoeveelheden roodbaars zijn gevangen in sector 3M van het gereglementeerde gebied van de NAFO door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap.

Artikel 20

Wetenschappelijke en statistische gegevens

1. De lidstaten verstrekken voor hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die in sector 3 LNO van het gereglementeerde gebied van de NAFO op zandschar vissen:

a) uitgaande van de relevante gegevens in het logboek als bedoeld in artikel 18, lid 1, per maand samengestelde statistieken over de nominale vangst en de over boord gezette vangst, die worden gespecificeerd voor gebiedseenheden met een breedte van niet meer dan één breedtegraad en een lengte van niet meer dan één lengtegraad;

b) een op grond van monsters vastgesteld maandelijks overzicht van de lengtesamenstelling van zowel de nominale vangst als de over boord gezette vangst, gespecificeerd voor de gebiedseenheden als vastgesteld onder a).

2. De lidstaten verstrekken voor hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die vissen op roodbaars en platvis in de omgeving van Flemish Cap:

a) uitgaande van de relevante gegevens in het logboek als bedoeld in artikel 18, lid 1, naast de normale meldingen, per maand samengestelde statistieken over de hoeveelheden kabeljauw die in bovengenoemd gebied bij het vissen op roodbaars en platvis over boord zijn gezet;

b) op grond van monsters vastgestelde maandelijkse overzichten over de lengtesamenstelling van de kabeljauw die in bovengenoemd gebied is gevangen respectievelijk bij het vissen op roodbaars en het vissen op platvis, waarbij verder voor ieder monster wordt vermeld op welke diepte de kabeljauw is gevangen.

3. De monsters ter bepaling van de lengtesamenstelling van de vangst worden dusdanig uit alle delen van de vangst van iedere betrokken soort genomen dat minstens één statistisch significant monster wordt genomen uit de eerste trek van elke dag. De maat van de vis wordt gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

Monsters ter bepaling van de lengtesamenstelling van de vangst die zijn genomen op de wijze die is beschreven in de eerste alinea, worden geacht representatief te zijn voor de volledige vangst van de betrokken soorten.

INTERNATIONALE WATEREN BINNEN HET NEAFC-VERDRAGSGEBIED

Artikel 21

1. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 20 januari 2001 de lijst mee van alle hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen waaraan het recht is verleend om in ICES-deelgebieden I en II op haring en in het NEAFC-verdragsgebied [25] op diepzeeroodbaars te vissen. Wijzigingen in deze lijsten, waaronder begrepen toevoegingen, moeten ten minste 30 dagen vóór het begin van de activiteit van het vaartuig worden verstrekt. Alleen vaartuigen die op de lijst voorkomen, worden geacht het recht te hebben om in het genoemde gebied op diepzeeroodbaars te vissen.

[25] Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

2. De lidstaten melden de Commissie elke woensdag vóór 12 uur 's middags, voor de week die de voorafgaande zondag om 12 uur 's nachts is geëindigd, welke hoeveelheden haring of diepzeeroodbaars zijn gevangen door vaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn.

VISSERIJ BEHEERD DOOR INTERNATIONALE VISSERIJORGANISATIES VOOR OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE SOORTEN

Artikel 22

Voor visserijactiviteiten waarvoor niet de in de artikelen 6 en 8 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vermelde verplichtingen gelden,

- voeren de lidstaten registratie- en bemonsteringsregelingen in aan de hand waarvan maandelijks de totale hoeveelheden vis van de in bijlage I F genoemde bestanden kunnen worden geraamd die zijn aangevoerd of overgeladen door vaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, alsmede de totale hoeveelheden van die vis die in hun havens zijn aangevoerd door vaartuigen die de vlag voeren van een andere lidstaat en in de Gemeenschap zijn geregistreerd,

- delen de lidstaten de Commissie maandelijks voor de vijftiende de totale hoeveelheden vis van de in bijlage I F genoemde bestanden mee die in de voorgaande maand door vaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, zijn aangevoerd of overgeladen, alsmede de totale hoeveelheden van die vis die in hun havens zijn aangevoerd door vaartuigen die de vlag voeren van een andere lidstaat en in de Gemeenschap zijn geregistreerd.

CCAMLR-GEBIED

Artikel 23

1. Gerichte visserij op de in bijlage XIV vermelde soorten is verboden in de daarin aangegeven zones en perioden.

2. Bij de visserij in het CCAMLR-gebied moeten de volgende voorschriften in acht worden genomen:

a) Als bij gerichte visserij op Champsocephalus gunnari in het statistische deelgebied 48.3 bij een trek de bijvangst van een van de soorten Gobionotothen gibberifrons, Chaenocephalus aceratus, Pseudochaenichthys georgianus, Notothenia rossii of Lepidonotothen squamifrons:

i) groter is dan 100 kg en 5% van het gewicht van de totale vangst,

ii) gelijk is aan of groter is dan 2 ton,

moet het vissersvaartuig alvorens verder te vissen ten minste 5 zeemijl verder varen. Het vissersvaartuig mag gedurende een periode van ten minste 5 dagen niet terugkeren naar een plaats die ligt binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer dan 5 % bedroeg.

b) Als bij gerichte visserij op Champsocephalus gunnari in statistisch deelgebied 48.3 of in statistische sector 58.5.2 in een trek meer dan 100 kg Champsocephalus gunnari voorkomt en meer dan 10% van de Champsocephalus gunnari in aantal kleiner is dan 24 cm totale lengte, moet het vissersvaartuig alvorens verder te vissen ten minste 5 zeemijl verder varen. Het vissersvaartuig mag gedurende een periode van ten minste 5 dagen niet terugkeren naar een plaats die ligt binnen 5 zeemijl van de plaats waar meer dan 10% van de gevangen Champsocephalus gunnari kleiner was dan 24 cm.

c) Als bij gerichte visserij op Electrona carlsberghi bij een trek de bijvangst van de soorten Gobionotothen gibberifrons, Chaenocephalus aceratus, Pseudochaenichthys georgianus, Notothenia rossii of Lepidonotothen squamifrons:

i) groter is dan 100 kg en 5% van het gewicht van de totale vangst, of

ii) gelijk is aan of groter is dan 2 ton,

moet het vissersvaartuig alvorens verder te vissen ten minste 5 zeemijl verder varen. Het vissersvaartuig mag gedurende een periode van ten minste 5 dagen niet terugkeren naar een plaats die ligt binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer dan 5% bedroeg.

d) Als bij gerichte visserij op Dissostichus eleginoidus of Champsocephalus gunnari in de statistische sector 58.5.2 bij een trek de bijvangst van de soorten Lepidonotothen squamifrons of Channichthys rhinoceratus gelijk is aan of groter is dan 2 ton, mag het vissersvaartuig gedurende een periode van ten minste 5 dagen niet met dezelfde vismethode vissen op een plaats binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer bedroeg dan 2 ton.

e) Onder plaats waar de bijvangst groter is geweest dan de in dit lid bedoelde hoeveelheden, wordt verstaan het traject dat het vissersvaartuig heeft gevolgd vanaf het punt waar het vistuig voor het eerst is uitgezet tot het punt waar het vistuig weer aan boord is gehaald.

f) Het totale aantal en het totale gewicht van de overboord gezette Dissostichus eleginoides, met inbegrip van de vissen met "jellymeat"-verschijnselen, moeten worden genoteerd. De betrokken hoeveelheid wordt in mindering gebracht op de totaal toegestane vangst.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2001.

Voor TAC's voor het CCAMLR-gebied die gelden voor perioden die ingaan vóór 1 januari 2001, is artikel 23 van toepassing vanaf de begindatum van de betrokken TAC-toepassingsperioden.

Bijlage VIII blijft van kracht tot de uitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 28 nonies van Verordening (EEG) nr. 2847/93 in werking treden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, ... december 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

Vangstmogelijkheden, per soort en per gebied (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld), voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden met vangstbeperkingen en voor vaartuigen van derde landen in de Gemeenschapswateren.

Alle vangstbeperkingen die in deze bijlage zijn vastgesteld, worden voor de toepassing van artikel 7 van deze verordening als quota beschouwd en daarom gelden daarvoor de bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2847/93, en met name in de artikelen 14 en 15 daarvan.

Deze bijlage is opgesplitst in acht delen, die betrekking hebben op de volgende belangrijke vangstgebieden:

* Bijlage I A: Oostzee

* Bijlage I B: Noordzee, Skagerrak en Kattegat

* Bijlage I C: Noordoostelijke Atlantische Oceaan, incl. wateren van Groenland (ICES-gebieden I, II, IIIa, IV, V, XII, XIV en NAFO 0, 1 (wateren van Groenland)

* Bijlage I D: Westelijke Gemeenschapswateren (ICES-gebieden Vb (EG-wateren), VI, VII, VIII, IX, X, CECAF-gebied (EG-wateren), en wateren voor de kust van Frans-Guyana).

* Bijlage I E: Noordwestelijke Atlantische Oceaan (NAFO-gebied)

* Bijlage I F: Over grote afstanden trekkende soorten (alle gebieden)

* Bijlage I G: Antarctisch gebied (CCAMLR-gebied)

* Bijlage I H: Diepzeesoorten in EG-wateren en wateren niet onder soevereiniteit of jurisdictie van derde landen in de ICES-deelgebieden I tot en met XIV en het gebied bij Madeira.

Voor elk gebied zijn de visbestanden telkens vermeld in de alfabetische volgorde van de wetenschappelijke naam van de soort. Hierna volgt een overzichtstabel waarin de gebruikelijke naam en de corresponderende wetenschappelijke naam naast elkaar zijn weergegeven:

Gebruikelijke naam // Wetenschappelijke naam

Ansjovis // Engraulis encrasicolus

Arctische kabeljauw // Boreogadus saida

Atlantische zalm // Salmo salar

Beryciden // Beryx spp.

Blauwe leng // Molva dypterigia

Blauwe wijting // Micromesistius poutassou

Blauwvintonijn // Thunnus thynnus

Bot // Platichthys flesus

Bultenijsvis // Gobionotothen gibberifrons

Doornhaai // Squalus acanthias

Gaffelkabeljauwen // Phycis spp.

Garnaal "Penaeus" // Penaeus spp

Geelvintonijn // Thunnus albacares

Gemarmerde ijsvis // Notothenia rossii

Georgia ijsvis // Pseudochaenichthys georgianus

Grauwe ijsvis // Lepidonothen squamifrons

Grenadiervis // Coryphaenoides rupestris

Grootoogtonijn // Thunnus obesus

Grote zilvervis // Argentina silus

Haring // Clupea harengus

Haringhaai // Lamna nasus

Heek // Merluccius merluccius

Heilbot // Hippoglossus hippoglossus

Horsmakreel // Trachurus spp.

IJsvis // Champsocephalus gunnari

Kabeljauw // Gadus morhua

Kever // Trisopterus esmarki

Kortvinnige pijlinktvis // Illex illecebrosus

Krab // Paralomis spp.

Krielgarnaal // Euphausia superba

Lange schol // Hippoglossoides platessoides

Langoestine // Nephrops norvegicus

Lanternfish // Electrona carlsbergi

Leng // Molva molva

Lodde // Mallotus villosus

Makreel // Scomber scombrus

Middellandse-Zeeleng // Molva macrophthalma

Noordelijke grenadier // Macrouris berglax

Noorse garnaal // Pandalus borealis

Orange roughy // Hoplostethus atlanticus

Reuzenhaai // Cetorhinus maximus

Roggen // Rajidae

Roodbaars // Sebastes spp.

Schar // Limanda limanda

Schartong // Lepidorhombus spp.

Schelvis // Melanogrammus aeglefinus

Schol // Pleuronectes platessa

Scotiazee ijsvis // Chaenocephalus aceratus

Sprot // Sprattus sprattus

Tarbot // Psetta maxima

Tong // Solea solea

Tongschar // Microstomus kitt

Torsk // Brosme brosme

Wijting // Merlangius merlangus

Witje // Glyptocephalus cynoglossus

Witte koolvis // Pollachius pollachius

Zandschar // Limanda ferruginea

Zandspiering // Ammodytidae

Zeebrasem // Pagellus bogaraveo

Zeeduivel // Lophiidae

Zeewolf // Anarhichas lupus

Zwaardvis // Xiphias gladius

Zwarte haarstaartvis // Aphanopus carbo

Zwarte heilbot // Reinhardtius hippoglossoides

Zwarte koolvis // Pollachius virens

Zwarte Patagonische ijsvis // Dissostichus eleginoides

BIJLAGE I A - OOSTZEE

Alle TAC's in dit gebied, behalve die voor schol, zijn vastgesteld in de IBSFC.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I B - SKAGERRAK EN KATTEGAT EN NOORDZEE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I C - NOORDOOSTELIJKE ATLANTISCHE OCEAAN EN GROENLAND

ICES-gebieden I, II, IIIa, IV, V, XII, XIV en NAFO 0,1 (wateren van Groenland)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I D - WESTELIJKE GEMEENSCHAPSWATEREN

ICES-gebieden Vb (EG-wateren), VI, VII, VIII, IX, X, CECAF (EG-wateren), en Frans-Guyana

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I E - NOORDWESTELIJKE ATLANTISCHE OCEAAN

NAFO-gebied

Alle TAC's en visserijvoorschriften zijn vastgesteld in het kader van de NAFO.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I F - OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE SOORTEN

Alle gebieden

Deze TAC's worden vastgesteld in het kader van de internationale organisaties voor de tonijnvisserij, zoals ICCAT en IATTC.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I G - ANTARCTISCH GEBIED

CCAMLR-gebied

Deze door de CCAMLR vastgestelde TAC's zijn niet aan de aangesloten partijen toegewezen, zodat het aandeel van de Gemeenschap niet bepaald is. De vangsten staan onder toezicht van het secretariaat van de verdragsorganisatie, dat meedeelt wanneer de visserij moet worden stopgezet omdat de TAC opgevist is.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I H

Diepzeesoorten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Vangstmogelijkheden voor 2001 van haring die ongesorteerd voor andere doeleinden dan menselijke consumptie mag worden aangevoerd (in ton levend gewicht).

Alle vangstbeperkingen die in deze bijlage zijn vastgesteld, worden voor de toepassing van artikel 7 van deze verordening als quota beschouwd en daarom gelden daarvoor de bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2847/93, en met name in de artikelen 14 en 15 daarvan.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

Bestanden waarvoor de diverse maatregelen van Verordening (EG) nr. 847/96 gelden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

Bijzondere maatregelen voor Noordzeeharing

1. De lidstaten stellen bijzondere maatregelen vast met betrekking tot de vangst, het sorteren en het aanvoeren van haring uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat om ervoor te zorgen dat de vangstbeperkingen, in het bijzonder die van bijlage II, worden nageleefd. Deze maatregelen omvatten met name:

* bijzondere controle- en inspectieprogramma's;

* programma's voor de visserij-inspanning, met inbegrip van lijsten van vaartuigen met vergunning en, als dat nodig wordt geoordeeld omdat een quotum voor meer dan 70% is opgevist, beperkingen ten aanzien van de activiteit van vaartuigen met een vergunning;

* controle op het overladen en op praktijken die leiden tot het weer overboord zetten van vis (teruggooi);

* zo mogelijk, een tijdelijk visverbod voor wateren waarvan bekend is dat er een hoge bijvangst is van haring, en met name jonge haring.

2. Lidstaten waar ongesorteerde vangsten worden aangevoerd die ook uit haring bestaan, zorgen ervoor dat er adequate bemonsteringsprogramma's bestaan voor een effectief toezicht op alle aanvoer van bijvangst van haring. Het wordt verboden ongesorteerde vangsten die ook uit haring bestaan, aan te landen in havens zonder een dergelijk bemonsteringsprogramma.

3. Inspecteurs van de Commissie voeren, overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, en telkens wanneer de Commissie dat voor het bepaalde in de leden 1 en 2 noodzakelijk acht, onafhankelijke inspecties uit om de toepassing, door de bevoegde autoriteiten, van de bemonsteringsprogramma's en de in lid 1 omschreven maatregelen te verifiëren.

4. De Commissie verbiedt de aanvoer van haring als wordt aangenomen dat de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen niet voldoende waarborgen biedt dat bij alle visserijactiviteit een strikte beheersing van de visserijmortaliteit bij haring wordt bereikt.

5. Alle aanvoer van haring gevangen in de ICES-zones III a, IV en VII d door vaartuigen die aan boord alleen sleepnetten hebben met een minimummaaswijdte van 32 mm of meer bij het vissen in de betrokken zones, wordt afgeboekt op het betrokken quotum dat is vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

6. Alle aanvoer van haring gevangen in de ICES-zones IIIa, IV en VIId door vaartuigen die aan boord alleen sleepnetten hebben met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm bij het vissen in de betrokken zones, wordt afgeboekt op het betrokken quotum dat is vastgesteld in bijlage II bij deze verordening. Haring die is aangevoerd door vaartuigen die vissen zoals hierboven aangegeven, mag niet te koop aangeboden worden voor menselijke consumptie.

BIJLAGE V

Technische overgangsmaatregelen

1. In de Oostzee te gebruiken ontsnappingspanelen

In afwijking van de voorschriften van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 88/98 en, om de selectiviteit van sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten met een specifieke maaswijdte als vermeld in bijlage IV van de genoemde verordening te waarborgen, mogen in 2001 ontsnappingspanelen van de twee in Aanhangsel I van deze bijlage beschreven modellen worden gebruikt.

2. Verbod om in de zomer in de Oostzee op kabeljauw te vissen

In de periode van 1 juli tot en met 20 augustus is het verboden om in de Oostzee, de Belten en de Øresund op kabeljauw te vissen.

3. Sluiting van de Bornholm Deep

In de periode van 15 mei tot en met 31 augustus 2001 geldt een volledig visverbod voor het gebied binnen de volgende coördinaten:

- 55°30' NB, 15°30' OL,

- 55°30' NB, 16°10' OL,

- 55°15' NB, 16°10' OL,

- 55°15' NB, 15°30' OL,

4. Beperking van de visserij op ansjovis

Het is verboden ansjovis aan te landen of aan boord te houden die in de periode van 1 januari tot en met 30 juni wordt gevangen in het gebied binnen de volgende coördinaten:

- het punt op de Spaanse noordkust op 1° 35' WL,

- 44°45' NB, 1°35' WL,

- 44°45' NB, 1°45' WL,

- 46°00' NB, 1°45' WL,

- het punt op de westkust van Frankrijk op 46°00' NB.

5. Tong en staand vistuig

In afwijking van het bepaalde in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 850/98 geldt in jaar 2001 voor de visserij op tong (Solea solea) in de ICES-sectoren IVc en VIId een minimummaaswijdte van 90 mm.

6. Ringzegens en zeezoogdieren

In afwijking van het bepaalde in artikel 33, lid 1, Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad is het aan de hierna genoemde vissersvaartuigen toegestaan om bij het vissen op tonijn scholen of groepen dolfijnen in te sluiten als dit gebeurt met inachtneming van de voorwaarden die zijn vastgesteld in de op 15 mei 1998 in Washington ondertekende Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen:

Naam van het vaartuig : AURORA B; extern identificatienummer : BI-2-5-97; roepnaam : EAQT

Naam van het vaartuig: ALBACORA; extern identificatienummer: CA-3-1099; roepnaam : EGDY

Naam van het vaartuig: ALMIRANTE; extern identificatienummer: CA-3-1069; roepnaam : EAYN

7. Technische instandhoudingsmaatregelen in het Skagerrak en het Kattegat

In afwijking van het bepaalde in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad zijn de volgende voorschriften van toepassing in 2001:

a) Voor het vissen op garnaal (Pandalus borealis) geldt een maaswijdte van 35 mm.

b) Voor het vissen op zilvervis (Argentina spp.) geldt een maaswijdte van 30 mm.

c) Bij het vissen op wijting met een maaswijdte van 70 tot 89 mm mag de bijvangst niet meer dan 30% bedragen voor de volgende soorten: kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis en kreeft.

d) Bij het vissen op langoestine met een maaswijdte van 70 tot 89 mm mag de bijvangst niet meer dan 70% bedragen voor de volgende soorten: heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis en kreeft.

e) Bij het vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) met een maaswijdte van 35 tot 89 mm mag de bijvangst niet meer dan 50% bedragen voor de volgende soorten: kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, haring, makreel, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis, langoestine en kreeft.

f) Bij het vissen op alle andere dan onder c), d), en e), genoemde soorten met een maaswijdte van minder dan 90 mm mag de bijvangst niet meer dan 10% bedragen voor de volgende soorten: kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, haring, makreel, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis, langoestine en kreeft.

8. Minimummaat voor aanvoer van schol

In afwijking van het bepaalde in bijlage XII van Verordening (EG) nr. 850/98 geldt in 2001 voor schol een minimummaat bij aanvoer van 27 cm.

Aanhangsel I van bijlage 5

Ontsnappingspanelen (model 1)

Bij de kabeljauwvisserij moeten in de kuil van trawlnetten en Deense zegennetten twee ontsnappingspanelen worden aangebracht met door middel van plastic coating geheel open gefixeerde ruitvormige mazen. De ontsnappingspanelen moeten worden bevestigd met een stuk net (tussen de gewone ruitvormige mazen en de mazen van het ontsnappingspaneel). De maaswijdte van dit tussenstuk moet gelijk zijn aan de lengte van de maaswijdte van het netwerk van het ontsnappingspaneel, vermenigvuldigd met de vierkantswortel van 2.

Het ontsnappingspaneel moet worden bevestigd aan beide zijden van de kuil en de afstand tussen het achtereind van de kuil en het ontsnappingspaneel moet 40-50 cm bedragen. De lengte van het ontsnappingspaneel moet gelijk zijn aan 80 % van de totale lengte van de kuil en de hoogte moet gelijk zijn aan 50 cm (zie afbeelding 1). Het ontsnappingspaneel moet zo worden aangebracht dat de opening tussen de naadlijn aan de bovenkant en de onderkant van het paneel 15-20 cm bedraagt.

Ontsnappingspanelen (model 2)

Omschrijving van de panelen

De ontsnappingspanelen zijn rechthoekige stukken net in de kuil. Er moeten twee ontsnappingspanelen in een kuil zijn.

Grootte van de panelen

Elk ontsnappingspaneel is ten minste 45 cm breed over de gehele lengte. Elk paneel moet ten minste 3,5 m lang zijn (afbeelding 2); de lengte van het paneel moet minstens 80% van de totale kuillengte bedragen.

Netwerk

De mazen in het ontsnappingspaneel moeten een maaswijdte van ten minste 105 mm hebben. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil. Het ontsnappingspaneel moet acht open vierkante mazen breed zijn.

Plaats van bevestiging van de panelen

De kuil moet door middel van naadlijnen aan bakboord- en stuurboordzijde in een bovenste en onderste deel worden verdeeld. De twee ontsnappingspanelen moeten worden aangebracht in het onderste deel, juist tegen en onder de naadlijnen. De ontsnappingspanelen eindigen 40-50 cm vóór de pooklijn (afbeelding 2).

De voorkant van het ontsnappingspaneel wordt bevestigd aan het normale netwerk van de kuil over een breedte van acht mazen. Eén zijde wordt bevestigd aan of onmiddellijk tegen de naadlijn en de andere zijde aan het normale netwerk van het onderste deel van de kuil via een AN-snit.

Maaswijdte in de gehele kuil

Het netwerk van de kuil moet overal een maaswijdte van ten minste 105 mm hebben.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE VI

Deel I

Kwantitatieve beperkingen inzake vergunningen en visdocumenten voor Gemeenschapsvaartuigen in wateren van derde landen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL II

Kwantitatieve beperkingen inzake vergunningen en visdocumenten voor vaartuigen van derde landen in Gemeenschapswateren

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL III

Aangifte overeenkomstig artikel 14, lid 2

AANVOERAANGIFTE (1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aangevoerde hoeveelheden garnaal (in kilogram) //

Garnalen, van kop ontdaan: kg

of ( x 1,6) = kg garnalen, in gehele staat //

Garnalen, in gehele staat: kg

Tonijnachtigen: kg // Rode snapper (Lutjanidae): kg

Haaien: kg // Overige kg

______________

1 Een exemplaar voor de kapitein, een exemplaar voor de controleambtenaar en een exemplaar moet worden toegezonden aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

________________________

BIJLAGE VII

Deel I

In het logboek te noteren gegevens

Bij het vissen in de 200-mijlszone van de lidstaten van de Gemeenschap waarvoor de communautaire visserijvoorschriften gelden, moeten onmiddellijk na de onderstaande activiteiten de volgende gegevens in het logboek worden genoteerd:

Na iedere trek:

1.1. gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);

1.2. datum en tijdstip van de trek;

1.3. geografische positie tijdens de trek;

1.4. gebruikte vismethode.

Na iedere overlading op of vanuit een ander vaartuig:

2.1. de vermelding "ontvangen van" of "overgeladen op";

2.2. gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);

2.3. naam, identificatieletters en -nummers van het vaartuig waarop of waaruit de overlading plaatsvond.

2.4. overlading van kabeljauw is niet toegestaan.

Na iedere aanvoer in een haven van de Gemeenschap:

3.1. naam van de haven;

3.2. aangevoerde hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht).

Na ieder bericht aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen:

4.1. datum en tijdstip van het bericht;

4.2. aard van het bericht: IN, OUT, ICES, WKL of 2 WKL;

4.3. bij een radiobericht: naam van het radiostation.

Deel II

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE VIII

Inhoud van de berichten aan de Commissie en transmissiespecificaties

1. De hierna gevraagde gegevens moeten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen worden meegedeeld volgens het onderstaande schema.

1.1. Telkens wanneer het vaartuig de 200-mijlszone van de lidstaten van de Gemeenschap binnenvaart waarvoor communautaire visserijvoorschriften gelden:

a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;

b) de hoeveelheden in het ruim (in kilogram levend gewicht), per vissoort;

c) datum en ICES-sector waar de kapitein zal beginnen te vissen.

Wanneer het vaartuig om visserijtechnische redenen de hierboven bedoelde zone op een bepaalde dag meer dan eenmaal moet binnenvaren, is één mededeling bij het eerste binnenvaren voldoende.

1.2. Telkens wanneer het vaartuig de in punt 1.1 bedoelde zone verlaat:

a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;

b) de hoeveelheden in het ruim (in kg levend gewicht), per vissoort;

c) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);

d) de ICES-sector waarin de vangsten zijn gedaan;

e) de hoeveelheden (in kilogram levend gewicht), per vissoort, die op en/of vanuit andere vaartuigen zijn overgeladen sinds het vaartuig de zone is binnengevaren, onder vermelding van het vaartuig waarop de hoeveelheden zijn overgeladen;

f) de hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort, die in een haven van de Gemeenschap zijn aangevoerd sinds het vaartuig de zone is binnengevaren.

Wanneer het vaartuig om visserijtechnische redenen de in punt 1.1 bedoelde zone op een bepaalde dag meer dan eenmaal moet binnenvaren, is een mededeling bij het laatste buitenvaren voldoende.

1.3. Wanneer op haring en makreel wordt gevist, om de drie dagen, te beginnen op de derde dag nadat het vaartuig voor het eerst de in punt 1.1 bedoelde zone is binnengevaren en wanneer op andere soorten dan haring en makreel wordt gevist, elke week, te beginnen op de zevende dag nadat het vaartuig voor het eerst de in punt 1.1 bedoelde zone is binnengevaren:

a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;

b) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);

c) de ICES-sector waar de vangsten zijn gedaan.

1.4. Telkens wanneer het vaartuig van de ene naar de andere ICES-sector vaart:

a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;

b) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);

c) de ICES-sector waar de vangsten zijn gedaan.

1.5. a) Naam, roepnaam, op het vaartuig aangebrachte identificatienummers en -letters van het vaartuig, en de naam van de kapitein;

b) nummer van de eventuele vergunning van het vaartuig;

c) volgnummer van het bericht voor de betrokken reis;

d) aanduiding van de aard van het bericht;

e) datum, tijdstip en geografische positie van het vaartuig.

2.1. De in punt 1 bedoelde gegevens moeten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in Brussel (telex 24189 FISEU-B) worden meegedeeld via een van de in punt 3 vermelde radiostations en in de in punt 4 aangegeven vorm.

2.2. Indien het bericht wegens overmacht niet door het vaartuig kan worden verzonden, mag het namens dat vaartuig door een ander vaartuig worden doorgezonden.

3. Naam van het radiostation Oproepletters van het radiostation

Ålesund // LGA

Anglesey // GLV

Bergen // LGN

Blåvand // OXB

Bordeaux-Arcachon // FFC

Boulogne // FFB

Brest // FFU

Cullercoats // GCC

Farsund // LGZ

Florø // LGL

Göteborg // SOG

Gryt // (geen oproepletters)

Helsinki // OHG

Humber // GKZ

Ilfracombe // GIL

Land's End // GLD

Lyngby // OXZ

Maarianhamina // OHM

Malin Head // EJM

Niton // GNI

Norddeich // DAF DAK

// DAH DAL

// DAI DAM

// DAJ DAN

North Foreland // GNF

Oostende // OST

Portishead // GKA

// GKB

// GKC

Portpatrick // GPK

Rogaland // LGQ

Saint-Nazaire // FFO

Scheveningen // PCH

Stonehaven // GND

Tjøme // LGT

Torshavn // OXJ

Valentia // EJK

Wick // GKR

Vorm van de berichten

De in punt 1 bedoelde gegevens moeten onderstaande elementen bevatten en in onderstaande volgorde worden verstrekt:

- de naam van het vaartuig;

- roepnaam van het vaartuig;

- op het vaartuig aangebrachte identificatieletters en -nummers;

- volgnummer van het bericht voor de betrokken visreis;

- aanduiding van de aard van het bericht aan de hand van de volgende code:

- bericht bij het binnenvaren in een van de zones bedoeld in punt 1.1: "IN",

- bericht bij het binnenvaren in een van de zones bedoeld in punt 1.1: "OUT",

- bericht bij het varen van de ene naar de andere ICES-sector: "ICES",

- wekelijks bericht: "WKL",

- bericht om de drie dagen: "2 WKL";

- datum, tijdstip en geografische positie;

- ICES-sector/deelgebied waar naar verwachting met de visserijactiviteit zal worden begonnen;

- datum waarop naar verwachting met de visserijactiviteit zal worden begonnen;

- het gewicht (in kg levend gewicht) van de vangsten, per vissoort, die zich in de ruimen bevinden, met gebruikmaking van de in punt 5 opgenomen code;

- de sedert het vorige bericht gevangen hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort, met gebruikmaking van de in punt 5 vermelde code;

- ICES-sector/deelgebied waar de vangsten zijn gedaan;

- de sedert het vorige bericht op en/of vanuit andere vaartuigen overgeladen hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort;

- naam en roepnaam van het vaartuig waarop en/of waaruit deze hoeveelheden zijn overgeladen;

- gewicht (in kg levend gewicht) van de hoeveelheden, per vissoort, die sinds het vorige bericht zijn aangevoerd in een haven van de Gemeenschap;

- naam van de kapitein.

Code voor het meedelen van de in punt 1.4 bedoelde vissoorten die zich aan boord bevinden:

Ansjovis (Engraulis encrasicholus), // ANE

Beryciden (Beryx spp.) // ALF

Blauwe leng (Molva dypterygia), // BLI

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou), // WHB

Bob shrimp (Xyphopenaeus kroyeri), // BOB

Braam (Brama brama), // POA

Doornhaai (Squalus acanthias), // DGS

Gaffelkabeljauw (Phycis spp.) // FOR

Garnaal "Penaeus" (Penaeidae), // PEZ

Garnaal (Crangon crangon), // CSH

Grenadiervis (Coryphaenoides rupestris) // RNG

Grote zilvervis (Argentina silus) // ARG

Haaien (Selachii, Pleurotremata) // SKH

Haring (Clupea harengus), // HER

Haringhaai (Lamma nasus), // POR

Heek (Merluccius merluccius), // HKE

Heilbot (Hippoglossus hippoglossus), // HAL

Horsmakreel (Trachurus trachurus), // HOM

Inktvis (Illex spp.), // SQX

Inktvis (Loligo spp.), // SQC

Kabeljauw (Gadus morhua), // COD

Kever (Trisopterus esmarkii), // NOP

Lange schol (Hippoglossoides platessoides), // PLA

Langoestine (Nephrops norvegicus), // NEP

Leng (Molva molva), // LIN

Makreel (Scomber scombrus), // MAC

Noorse garnaal (Pandalus borealis), // PRA

Orange roughy (Hoplostethus atlanticus) // ORY

Overige // OTH

Reuzenhaai (Cetorinhus maximus), // BSK

Roodbaars (Sebastes spp.), // RED

Sardine (Sardina pilchardus), // PIL

Schartong (Lepidorhombus spp.), // LEZ

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus), // HAD

Schol (Pleuronectes platessa), // PLE

Sprot (Sprattus sprattus), // SPR

Tonijn (Thunnidae), // TUN

Torsk (Brosme brosme), // USK

Wijting (Merlangus merlangus), // WHG

Witte koolvis (Pollachius pollachius), // POL

Zandschar (Limanda ferruginea), // YEL

Zalm (Salmo salar), // SAL

Zandspiering (Ammodytes spp.) // SAN

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo) // SBR

Zeeduivel (Lophius spp.), // MNZ

Zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo) // BSF

Zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides), // GHL

Zwarte koolvis (Pollachius virens), // POK

BIJLAGE IX

Lijst van soorten voor het gereglementeerde gebied van de NAFO

Gebruikelijke naam // Wetenschappelijke naam

Belangrijkste bodemvissen (uitgezonderd platvis)

Kabeljauw

Schelvis

Roodbaars

Roodbaars

Diepzeeroodbaars

Noordwest-Atlantische heek

Atlantische gaffelkabeljauw

Zwarte Koolvis // .

Gadus morhua

Melanogrammus aeglefinus

Sebastes spp.

Sebastes marinus

Sebastes mentella

Merluccius bilinearis

Urophucis chuss

Pollachius virens

Platvissen

Lange schol

Witje

Zandschar

Zwarte heilbot

Heilbot

Amerikaanse winterschol

Zomerbot

Amerikaanse griet

Platvissen (niet elders genoemd) // .

Hippoglossoides platessoides

Glyptocephalus cynoglossus

Limanda ferruginea

Reinhardtius hippoglossoides

Hippoglossus hippoglossus

Pseudopleuronectes americanus

Paralichthys dentatus

Scophthalmus aquosus

Pleuronectiformes

Andere bodemvissen

Amerikaanse zeeduivel

Amerikaanse ponen

Atlantische tomcod

Blauwe wijting

Amerikaanse lipvis

Torsk

Groenlandse kabeljauw

Blauwe leng

Leng

Snotdolf

Koningombervis

Noordelijke Amerikaanse koffervis

Puitalen (niet elders genoemd)

Atlantische puitaal

Arctische kabeljauw

Grenadiervis

Noordelijke grenadier

Zandspieringen

Zeedonderpad

Scup

Tautog lipvis

Blauwe tegelvis

Witte heek

Zeewolf (niet elders genoemd)

Zeewolf

Gevlekte zeewolf

Bodemvissen (niet elders genoemd) //

Lophius americanus

Prionotus spp.

Microgadus tomcod

Micromesistius poutassou

Tautogolabrus adspersus

Brosme brosme

Gadus ogac

Molva dypterygia

Molva molva

Cyclopterus lumpus

Menticirrhus saxatilis

Sphaeroides maculatus

Lycodes spp.

Macrozoarces americanus

Boreogadus saida

Coryphaenoides rupestris

Macrouris berglax

Ammodytes spp.

Myoxocephalus spp.

Stenotomus chrysops

Tautoga onitis

Lopholatilus chamaeleonticeps

Urophycis tenuis

Anarhichas spp.

Anarhichas lupus

Anarhichas minor

. . . .

BIJLAGE X

Toegestane bovennetbeschermers

Bovennetbeschermer van het door ICNAF aanvaarde type

Een rechthoekig stuk want dat aan de bovenzijde van de kuil is vastgemaakt om beschadiging te verminderen of te voorkomen en dat voldoet aan de volgende vereisten:

a) het stuk want mag geen mazen hebben die kleiner zijn dan de mazen die zijn voorgeschreven voor het net;

b) het stuk want mag slechts langs de voor- en zijkant zijn bevestigd aan de kuil en moet zodanig zijn vastgemaakt dat het niet verder naar voren kan reiken dan vier mazen vóór de vaste strop op de kuil en niet minder dan vier mazen vóór de pooklijn eindigt; indien er geen vaste strop op de kuil is, mag het stuk want niet verder reiken dan een derde van de kuil, gemeten vanaf niet minder dan vier mazen vóór de pooklijn;

c) het aantal mazen in de breedte van het stuk want moet ten minste anderhalf maal zo groot zijn als het aantal mazen in de breedte van het beschermde gedeelte van de kuil, met dien verstande dat beide breedten loodrecht op de lengteas van de kuil worden berekend.

Bovennetbeschermer met meervoudige, achter elkaar geplaatste bovensleeplappen

Stukken want die op al hun delen mazen hebben die, ongeacht of de stukken want droog of nat zijn, niet kleiner zijn dan de mazen van het net waaraan zij zijn vastgemaakt, op voorwaarde dat:

i) elk stuk want:

a) slechts aan de voorzijde is vastgemaakt over de kuil en loodrecht staat op de lengteas;

b) ten minste even breed is als de kuil (met dien verstande dat de breedte loodrecht op de lengteas van de kuil wordt gemeten bij het punt waar het is vastgemaakt);

c) niet langer is dan tien mazen;

ii) de totale lengte van alle aldus bevestigde stukken want niet meer bedraagt dan twee derde van de lengte van de kuil.

Bovennetbeschermer met grote mazen (gewijzigd Pools type)

Een rechthoekig stuk want dat vervaardigd is van hetzelfde garen als de kuil, of van enkel, dik, knooploos garen, dat is vastgemaakt aan het achterste gedeelte van de bovenzijde van de kuil en dat de bovenzijde van de kuil geheel of gedeeltelijk bedekt, dat op al zijn delen, in natte toestand gemeten, mazen heeft die tweemaal zo groot zijn als die van de kuil, en dat slechts aan de voor-, zij- en achterkant van dat stuk want op zodanige wijze aan de kuil bevestigd is dat iedere maas van dat stuk want precies samenvalt met vier mazen van de kuil.

BIJLAGE XI

Minimummaten bij aanvoer

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE XII

Minimummaten bij aanvoer van verwerkte vis

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1 De kleinere maat voor vers gezouten vis.

BIJLAGE XIII

In het logboek te noteren gegevens

Gegevens // Code

Naam vaartuig

Nationaliteit van het vaartuig

Registratienummer van het vaartuig

Haven van registratie

Gebruikte soorten vistuig (dagelijks)

Soort vistuig

Datum:

- dag

- maand

- jaar

Plaats:

- breedtegraad

- lengtegraad

- statistisch gebied

Aantal trekken per 24 uur (1)

Aantal uren dat per 24 uur met het vistuig is gevist (1)

Namen van de vissoorten

Dagelijkse vangsten per soort (in ton levend gewicht)

Dagelijkse vangsten per soort voor menselijke consumptie

Dagelijkse vangst die per soort en per dag overboord is gezet

Plaats(en) van overlading

Datum/data van overlading

Handtekening van de kapitein // 01

2 (2)

2 (2)

(1) Wanneer er binnen een periode van 24 uur twee of meer soorten vistuig worden gebruikt, moet voor elk soort vistuig een aparte opgave worden verstrekt.

(2) Code aan te vullen met de aanduidingen die zijn opgenomen in het hierna volgende gedeelte van de bijlage.

Standaardafkortingen van de belangrijkste soorten in het NAFO-gebied

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Standaardafkortingen voor vistuig

Afkorting // Vistuig

OTB

OTB 1

OTB 2

OTM

OTM 1

OTM 2

PTB

PTM

GNS

LLS

LLD

MIS

NK // Bodemottertrawl (zijtrawl of hektrawl, niet nader gespecificeerd)

Bodemottertrawl (zijtrawl)

Bodemottertrawl (hektrawl)

Zwevende ottertrawl (zijtrawl of hektrawl, niet nader gespecificeerd)

Zwevende ottertrawl (zijtrawl)

Zwevende ottertrawl (hektrawl)

Bodemspantrawl (2 vaartuigen)

Zwevende spantrawl (2 vaartuigen)

Kieuwnetten (niet nader gespecificeerd)

Kieuwnetten (staande netten)

Beuglijnen (vast of vrij, niet nader gespecificeerd)

Beuglijnen (vast)

Beuglijnen (vrij)

Diverse soorten vistuig

Vistuig onbekend

BIJLAGE XIV

Visserijverbod voor het CCAMLR-gebied

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. Titel van de maatregel

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 66/98

2. Begrotingslijn

B7-800

3. Juridische grondslag

Artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad

4. Omschrijving van de maatregel

4.1 Algemene doelstelling

- behoud en uitbreiding van de traditionele visserijactiviteit van vissers uit de Gemeenschap in de wateren van Estland, Litouwen en Letland;

- bevoorrading van de markt van de Gemeenschap;

- vermindering van de visserij-inspanning in de wateren van de Gemeenschap;

- vaststelling van de definitieve vangstquota voor Noorwegen in de wateren van Groenland met het oog op het evenwicht in de wederzijdse visserijrechten van de Gemeenschap en Noorwegen voor het jaar 2001.

4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging

1 januari tot en met 31 december 2001

5. Indeling van de uitgaven/ontvangsten

5.1 Verplichte uitgaven

5.2 Gesplitste kredieten

6. Aard van de uitgaven/ontvangsten

Financiële vergoeding voor vangstmogelijkheden in de wateren van Estland, Letland en Litouwen en voor aanvullende vangstmogelijkheden die door Groenland zijn aangeboden op grond van artikel 8 van de Visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de plaatselijke regering van Groenland anderzijds.

7. Financiële consequenties

Overeenkomsten met Estland, Letland en Litouwen: p.m. EUR

De financiële vergoeding op grond van artikel 4 van de Overeenkomst inzake de visserij tussen de Europese Gemeenschap en Estland (p.m. EUR), artikel 4 van de Overeenkomst inzake de visserij tussen de Europese Gemeenschap en Letland (p.m. EUR) en artikel 4 van de Overeenkomst inzake de visserij tussen de Europese Gemeenschap en Litouwen (p.m. EUR), is bepaald aan de hand van de gemiddelde aanvoerprijzen in 1998 in de havens van de Gemeenschap aan de Oostzee. Voor de geraamde exploitatiekosten van de vloot voor elk van de betrokken soorten is van die aanvoerprijzen een bedrag afgetrokken.

Overeenkomst met Groenland: Minimale uitgaven: p.m. EUR

Maximale uitgaven: p.m. EUR

Het voor 2001 vast te leggen bedrag is berekend aan de hand van een vergoeding van p.m. EUR per ton kabeljauwequivalent.

7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel (bepaling van de kosten per eenheid)

Overeenkomsten met Estland, Letland en Litouwen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1 p.m. ton toegewezen in de wateren van Estland, Letland en Litouwen, en p.m. ton voor de wateren van de Gemeenschap.

Totale financiële vergoeding : p.m. EUR (afgerond op p.m. EUR)

Gemiddelde vergoeding in EUR/ton : p.m.

Overeenkomst met Groenland:

Minimale uitgaven:

p.m. ton kabeljauwequivalent x p.m. = p.m. EUR

Maximale uitgaven:

p.m. ton kabeljauwequivalent x p.m. = p.m. EUR

8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN

De financiële vergoeding van de Gemeenschap wordt overeenkomstig artikel 4 van de betrokken Overeenkomst door Estland, Letland en Litouwen gebruikt voor ontwikkeling van de visserijsector. Deze financiële middelen worden respectievelijk beheerd door de overheid van Estland, de Nationale dienst voor de visserij van het ministerie van Landbouw van Letland en het ministerie van Land- en bosbouw van Litouwen.

De tussen de Gemeenschap en Groenland gesloten visserijovereenkomst bevat geen specifieke bepalingen betreffende de bestemming van de financiële vergoeding die de Commissie betaalt.

9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE

Overeenkomsten met Estland, Letland en Litouwen:

De communautaire vloot in de Oostzee heeft ernstig te lijden onder de teruglopende vangstmogelijkheden. Elke verhoging van de vangstmogelijkheden tot boven het huidige voor de vloot precaire niveau kan het verdwijnen van de vloot en de aanverwante industrieën en diensten aan de wal helpen voorkomen. Tevens kan hiermee tot op zekere hoogte worden voorkomen dat middelen moeten worden uitgetrokken om het uit de vaart nemen van vaartuigen of sociale maatregelen te financieren.

De ervaring heeft geleerd dat deze financiële vergoeding in voorgaande jaren door Estland, Letland en Litouwen hoofdzakelijk is gebruikt voor verdere verbetering van wetenschappelijk onderzoek over de visserij, voor opleiding van visserijmanagers en voor controle. Dit heeft geleid tot betere wetenschappelijke waarnemingen en betere rechtshandhaving in de visserijzone van Estland, Letland en Litouwen, en een rationelere exploitatie van de visbestanden. Dit is in het belang van alle bij de visserij in de Oostzee betrokken partijen.

De voorgestelde uitgaven zijn in de begrotingsprogrammering voor de betrokken periode opgenomen.

Overeenkomst met Groenland:

Het beheer van de bilaterale, op wederzijdse toegang tot de visgronden gebaseerde overeenkomst tussen de Gemeenschap en Noorwegen, wordt gevoerd op jaarbasis en berust op een evenwicht, voor verschillende soorten, tussen de vangstmogelijkheden van de Gemeenschap in de Noorse wateren en die van Noorwegen in de wateren van de Gemeenschap. De exacte jaarlijkse invulling is afhankelijk van de toestand van de verschillende betrokken bestanden. Voor het jaar 2001 is het moeilijk overeenstemming met Noorwegen te bereiken wegens de slechte toestand van de meeste belangrijke visbestanden in de wateren van de Gemeenschap. De ICES adviseert om de TAC's voor 2001 voor kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis verder te verlagen of laag te houden, om zo de bestanden te laten aangroeien. Onder deze omstandigheden is het bijzonder lastig om Noorwegen te compenseren met toegang tot de betrokken bestanden. Anderzijds is de TAC voor Arctische kabeljauw verlaagd. Bijgevolg is het aandeel van de Gemeenschap in de "cohesiekabeljauw" lager in 2001, maar er moet nog altijd een compensatie voor worden gevonden. De communautaire vissersvloot is aangewezen op verdere toegang tot soorten van hoge waarde in de Noorse wateren, zoals kabeljauw, schelvis en schol in de Barentszzee.

Bijgevolg moet de oplossing worden gezocht via het compenseren van Noorwegen met een deel van de vangstmogelijkheden waarover de Gemeenschap beschikt krachtens de visserijovereenkomst met Groenland. Om de instandhouding van de visbestanden in de wateren van de Gemeenschap niet in gevaar te brengen en tegelijk de visserij in de Lid-Staten zoveel mogelijk op peil wil houden, is het kopen van extra vangstmogelijkheden van Groenland het enige middel om met Noorwegen voor 2001 tot een evenwichtige regeling te komen voor de toegang tot elkaars wateren.

10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (AFDELING III, DEEL A VAN DE BEGROTING)

Het voorstel vergt geen nieuw personeel bij de Commissie en leidt ook niet tot bijkomende administratieve uitgaven.