52000DC0132

Verslag van de Commissie - 23e jaarverslag van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats (1998) /* COM/2000/0132 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE - 23E JAARVERSLAG VAN HET RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE VEILIGHEID, DE HYGIËNE EN DE GEZONDHEIDSBESCHERMING OP DE ARBEIDSPLAATS - 1998

VERSLAG VAN DE COMMISSIE 23E JAARVERSLAG VAN HET RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE VEILIGHEID, DE HYGIËNE EN DE GEZONDHEIDSBESCHERMING OP DE ARBEIDSPLAATS - 1998

INHOUDSOPGAVE

1. KENMERKEN VAN HET COMITÉ

1.1. Ontstaan, bevoegdheid, mandaat

1.2. Structuur, werking

2. ACTIVITEITEN IN 1998

2.1. 22e jaarverslag van de werkzaamheden van het Raadgevend Comité

2.2. Goedgekeurde adviezen

2.2.1. Advies van het Comité (document 5213/98) over de vaststelling van geharmoniseerde normen voor afvalwaterzuiveringsproducten (ontwerpmandaat 37/97 aan CEN/CENLEC) en voor vloerbedekkingen (ontwerpmandaat 38/97 aan CEN/CENLEC)

2.2.2. Advies van het Comité (bijlage II bij document 0124/99) over het "Tussentijds verslag over het actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op het werk (1996-2000) (COM(98/0511)

2.2.3. Advies van het Comité (document 730/2/97) over "De tenuitvoerlegging van het onderdeel "Opleiding" van het communautair programma inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk (1996-2000) - Aanbevelingen inzake opleiding op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk en waarin de behoeften van jongeren - de werknemers van de toekomst - zouden kunnen worden opgenomen

2.2.4. Advies van het Comité (document 5832/1/98) over de "Voorstellen van de Commissie betreffende een methodologie voor de sociaal-economische analyse van de communautaire wetgeving inzake veiligheid en gezondheid, alsmede een procedure voor de evaluatie van de Europese richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid met behulp van deze methodologie en reeds in de lidstaten toegepaste methoden"

2.2.5. Advies van het Comité over het ontwerp-werkprogramma van het Agentschap van Bilbao voor 1999

3. ACTIVITEITEN VAN DE GROEPEN/STRUCTUUR AAN HET EINDE VAN HET JAAR

3.1. In 1998 actieve werkgroepen die hun werkzaamheden in 1999 voortzetten

3.1.1. Normalisatie

3.1.2. Vaststelling van blootstellingsniveaus

3.1.3. Zelfstandigen

3.1.4. Multidisciplinaire beschermings- en preventiediensten/medische bewaking van de werknemers

3.1.5. Preventie van geweld op het werk

3.1.6. Machines

3.1.7. Gezondheids- en veiligheidsbeheerssytemen

3.2. Ontbinding van werkgroepen

3.2.1. Steigers

3.2.2. Opleiding

3.2.3. Economische en sociale evaluatie van de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid

4. SAMENWERKING MET ANDERE ORGANEN

4.1. Permanent orgaan

4.2. Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie

4.3. Wetenschappelijk comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia

4.4. Sociale partners

4.5. Technisch vakbondsbureau

4.6. Internationaal Arbeidsbureau

4.7. Europese Stichting

4.8. Europees Agentschap van Bilbao

BIJLAGE A

BIJLAGE B

BIJLAGE C

BIJLAGE D

1. KENMERKEN VAN HET COMITÉ

1.1. Ontstaan, bevoegdheid, mandaat

Aangezien de oprichting van een permanent orgaan noodzakelijk was om de Commissie bij te staan bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de activiteiten op het gebied van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats en om de samenwerking tussen de nationale overheidsdiensten en de werknemers- en werkgeversorganisaties te vergemakkelijken, heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen bij Besluit 74/325/EEG van 27 juni 1974 een Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats opgericht.

Het comité heeft met name tot taak (artikel 2, punt 2, van het besluit):

(1) op basis van de te zijner beschikking gestelde gegevens denkbeelden en ervaringen uit te wisselen over de bestaande of beoogde voorschriften;

(2) bij te dragen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak van de problemen die zich op het gebied van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats voordoen, alsmede met betrekking tot de keuze van de communautaire prioriteiten en de ter verwezenlijking daarvan noodzakelijke maatregelen;

(3) de aandacht van de Commissie te vestigen op de gebieden waar het verwerven van nieuwe kennis en de tenuitvoerlegging van passende acties inzake opleiding en onderzoek noodzakelijk blijken;

(4) in het kader van de communautaire actieprogramma's en in samenwerking met het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen vast te leggen:

- de criteria en de doelstellingen van de strijd tegen de arbeidsongevallenrisico's en de gevaren voor de gezondheid in de onderneming;

- de methoden waarmee de ondernemingen en hun personeel het niveau van de bescherming kunnen evalueren en verbeteren;

(5) bij te dragen tot de voorlichting van de nationale overheidsinstanties en van de organisaties van werknemers en werkgevers over de communautaire acties, teneinde hun onderlinge samenwerking te bevorderen en hun initiatieven te stimuleren met het oog op de uitwisseling van opgedane ervaringen en de opstelling van gedragscodes.

1.2. Structuur, werking

Het Comité is een tripartiete instantie, samengesteld uit gewone leden, en wel voor elke lidstaat: twee regeringsvertegenwoordigers, twee vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties en twee vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties. Voor elk der gewone leden van het Comité wordt een plaatsvervangend lid benoemd. De gewone leden en de plaatsvervangende leden van het Comité worden benoemd door de Raad die de lijst daarvan ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen publiceert.

Het Comité wordt voorgezeten door een lid van de Commissie of, indien deze verhinderd is, door een door hem aan te wijzen ambtenaar van de Commissie.

Het Comité kan werkgroepen oprichten, voorgezeten door een lid van het Comité. Deze groepen leggen de resultaten van hun werkzaamheden voor in de vorm van verslagen tijdens een vergadering van het Comité.

Het Comité stelt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden op, dat de Commissie toezendt aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

De adviezen van het Comité worden bij absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen vastgesteld. Uitspraken van het Comité zijn slechts geldig, wanneer twee derde van het aantal leden aanwezig is.

Het Comité heeft zijn reglement van orde vastgesteld dat op 30 april 1976 van kracht is geworden na op advies van de Commissie door de Raad te zijn goedgekeurd.

De vertegenwoordigers van de regeringen, de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties hebben zich georganiseerd in drie afzonderlijke belangengroepen die elk een woordvoerder aanwijzen. Elke woordvoerder neemt deel aan de vergaderingen van de belangengroep die hem heeft aangewezen en aan de vergaderingen van het Comité waar zij het standpunt van de groepen vertolken.

De contacten tussen de leden van de belangengroep van de regeringsvertegenwoordigers worden verzorgd door een lid van het Comité dat de regering vertegenwoordigt waarvan het land het voorzitterschap van de Raad bekleedt, die tussen de leden van het Comité die de werkgevers vertegenwoordigen worden verzorgd door de Unie van Industriefederaties van de Europese Gemeenschap (UNICE) en, wat de vertegenwoordigers van de werknemers betreft, is het de door hen aangewezen vakbondsorganisatie van de werknemers op communautair niveau, het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), die hen helpt om hun standpunt te coördineren.

De diensten van de Commissie voeren het secretariaat van het Comité en de werkgroepen. Het secretariaat ressorteert onder Directoraat-generaal V (eenheid V/F/4).

2. ACTIVITEITEN IN 1998

Op 7 juli 1997 heeft de Raad op voorstel van de lidstaten de gewone en plaatsvervangende leden van het Comité benoemd voor de periode 7 juli 1997 - 6 juli 2000, omdat de vorige mandaten, die geldig waren voor de periode 4 maart 1994 - 3 maart 1997, waren verlopen. De ledenlijst voor 1998 staat vermeld in bijlage B.

In 1998 is het Comité twee keer te Luxemburg bijeengekomen, en wel in april en november. Tijdens elke vergadering heeft de Commissie het Comité geïnformeerd over de stand van zaken in verband met alle dossiers betreffende de gezondheid, de veiligheid en de hygiëne op het werk.

De vergaderingen van het Comité zijn de dag tevoren voorafgegaan door een vergadering van de leden van het Comité die de regeringen, de werkgevers en de werknemers vertegenwoordigen, die in belangengroepen zijn verenigd. De belangengroepen hebben tijdens het jaar twee extra vergaderingen gehouden.

De werkzaamheden van het Comité tijdens het jaar 1998 hebben gelijke tred gehouden met de voortgang van de werkzaamheden van de Commissie, zoals vastgelegd in het communautaire programma 1996-2000.

De werkzaamheden en de prioriteiten zijn aan het Comité voorgesteld door de werkgroep programmering die vier keer is bijeengekomen.

De werkzaamheden van de tien werkgroepen die zijn opgericht voor de bestudering van de specialistische gebieden waarover het Comité een advies wenste uit te brengen, hebben de organisatie van eenentwintig vergaderingen noodzakelijk gemaakt.

Het Comité heeft drie groepen Steigers, Opleiding en Economische en sociale evaluatie van de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid ontbonden, waarvan de werkzaamheden waren voltooid.

Een samenvatting van de werkzaamheden van de groepen staat vermeld in punt 3 van dit verslag.

De activiteiten van het Comité hebben geleid tot de goedkeuring van het jaarverslag over de werkzaamheden in 1997, de goedkeuring van vijf adviezen waarvan een overzicht staat vermeld in punt 2.2 van dit verslag en een studie naar de onderwerpen die deel kunnen uitmaken van het werkprogramma voor 1999.

2.1. 22e jaarverslag van de werkzaamheden van het Raadgevend Comité

document 5210/2/98

Het Comité heeft zijn 22e jaarverslag over zijn werkzaamheden in 1997 tijdens zijn 56e vergadering op 29 april 1998 goedgekeurd.

2.2. Goedgekeurde adviezen

2.2.1. Advies van het Comité (document 5213/98) over de vaststelling van geharmoniseerde normen voor afvalwaterzuiveringsproducten (ontwerpmandaat 37/97 aan CEN/CENLEC) en voor vloerbedekkingen (ontwerpmandaat 38/97 aan CEN/CENLEC)

Het Comité heeft op 29 april 1998 zijn advies over deze ontwerp-normalisatiemandaten goedgekeurd, waarin het te kennen geeft dat deze ontwerpen (doc. 37/97 en 38/97) niet voldoende rekening houden met de gezondheids- en veiligheidsproblemen op het werk ten gevolge van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in bedoelde producten, met name het feit dat in sommige lidstaten asbest officieel verboden is.

2.2.2. Advies van het Comité (bijlage II bij document 0124/99) over het "Tussentijds verslag over het actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op het werk (1996-2000) (COM(98/0511)

Het Raadgevend Comité heeft op 5 november het volgende advies uitgebracht om licht te werpen op de positieve rol die het wenst te spelen op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en de hygiëne op het werk alsook in het kader van specifieke prioritaire activiteiten :

Wat betreft de "De noodzaak om een veranderende Europese Gemeenschap te weerspiegelen", constateert het Raadgevend Comité dat het tussentijdse verslag wordt ingediend op een ogenblik dat grote veranderingen plaatsvinden in de Europese Unie en in de structuren van de Commissie.

De toekomstige uitbreiding van de Europese Unie, in het bijzonder met de landen uit Midden- en Oost-Europa, betekent dat door de Commissie onvermijdelijk meer middelen zullen worden ingezet om ervoor te zorgen dat deze landen in staat zijn hun gezondheids- en veiligheidssystemen te verbeteren en in stand te houden, zodat zij kunnen voldoen aan de Europese richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid. Het Raadgevend Comité denkt dat dit de juiste aanpak is. Als men er niet in slaagt de kandidaat-landen te steunen, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de normen in de gehele Europese Gemeenschap worden verlaagd. De leden van het Raadgevend Comité benadrukken dat de sociale partners een rol in dit proces moeten spelen.

De leden menen dat het Raadgevend Comité een rol moet spelen in de activiteiten van de Commissie ten aanzien van de kandidaat-landen maar dat deze rol nader moet worden omschreven. Om ervoor te zorgen dat tussen het Raadgevend Comité en de kandidaat-landen een open dialoog plaatsvindt, moet aan de kandidaat-landen de status van waarnemer bij het Raadgevend Comité worden geboden. Dit zou leiden tot de instelling van een formele dialoogstructuur die de kandidaat-landen in staat zou stellen te begrijpen wat van hen op het gebied van de gezondheid en veiligheid wordt verlangd en die het Raadgevend Comité in de gelegenheid zou stellen de moeilijkheden te begrijpen waarmee de kandidaat-landen worden geconfronteerd en programma's voor te stellen om hen te helpen deze moeilijkheden te overwinnen.

Het Raadgevend Comité erkent dat het met de uitbreiding van het Raadgevend Comité noodzakelijk kan worden onderzoek te doen naar de structuur van het Comité en de wijze waarop het zijn werkzaamheden organiseert. De Commissie moet aan het Comité verslag uitbrengen over de gevolgen van de uitbreiding van de Gemeenschap en over de wijze waarop dit de werking van het Comité zal beïnvloeden.

Wat "De veranderende aard van het werk" betreft, is het een feit dat ook de aard van het werk verandert: er worden bijvoorbeeld meer werkzaamheden aan- of uitbesteed en het aantal zelfstandigen neemt sterk toe. Het gebruik van telewerken heeft ook geleid tot significante veranderingen in de wijze waarop wij werken, waardoor de mogelijkheden van het thuiswerken aanzienlijk zijn toegenomen.

Het Raadgevend Comité erkent dat het beter inzicht moet krijgen in deze veranderingen en de gevolgen daarvan voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers.

Het Raadgevend Comité moet er echter voor zorgen dat dit element van de huidige arbeidsmarkt in aanmerking wordt genomen, wanneer wordt nagedacht over de toekomst van zijn werkprogramma. De veranderende aard van het werk moet objectief worden bestudeerd om ervoor te zorgen dat passende maatregelen worden genomen en toegepast.

De totstandbrenging van een veilige en gezonde werkomgeving vereist een nauwe samenwerking tussen de bedrijfsleiding, de werknemers en hun vertegenwoordigers. De economische en sociale uitdagingen van deze tijd vereisen meer dan ooit de effectieve tenuitvoerlegging van deze mechanismen.

Het Raadgevend Comité verwacht dat de Commissie het hierbij adviseert en bijstaat. Het Raadgevend Comité wil zorgen voor de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van alle werkenden.

Door na te denken over de voortdurende veranderingen in de typen arbeid maakt het Raadgevend Comité zich zorgen over de verhouding tussen de bevordering van de gezondheid en veiligheid op het werk en het werkgelegenheidsbeleid. Het Raadgevend Comité wenst zich niet in te laten met de kwesties van de arbeidsongeschiktheid en de vervroegde uittreding, aangezien andere agentschappen wellicht meer in staat en meer geschikt zijn om deze kwesties te behandelen. Het Raadgevend Comité meent dat zijn werkzaamheden meer moeten worden gericht op kwesties in verband met het aanpassingsvermogen, de aanpassing van het werk aan de werknemer en de preventie van ongevallen.

De kleine en middelgrote bedrijven zijn predominant in de Europese Unie en de werkzaamheden van het Raadgevend Comité moeten de behoeften van deze belangrijke categorie van bedrijven weerspiegelen. Het Raadgevend Comité juicht de initiatieven van de Commissie op dit in het verslag vermelde gebied toe. Het Raadgevend Comité zou ervoor willen zorgen dat zijn werkzaamheden de behoeften van de kleine en middelgrote bedrijven op positieve wijze weerspiegelen door hun geëigende informatie en advies, zoals voorbeelden van beste praktijken, te verstrekken ter bevordering van de voordelen van een goed beheer van de gezondheid en veiligheid in het mkb.

Het Comité is zich ervan bewust dat de Commissie ingevolge het Verdrag van Amsterdam de sociale partners zal moeten raadplegen over een reeks sociale kwesties, waaronder gezondheid en veiligheid. Het Comité wenst de rol van het Raadgevend Comité en zijn betrokkenheid bij de naleving van het Verdrag van Amsterdam nader te bekijken. Onverminderd de prerogatieven van de sociale partners moet het Raadgevend Comité een eigen rol spelen in het proces van de uitwerking en de tenuitvoerlegging van het gezondheids- en veiligheidsbeleid.

De leden van het Raadgevend Comité zijn van mening dat de concrete ervaring met de toepassing van de procedures van het Verdrag van Amsterdam zal bijdragen aan een betere identificatie van de vragen waarop een passend antwoord moet worden gegeven. De leden van het Raadgevend Comité verbinden zich ertoe om deze kwesties tezamen met de Commissie te onderzoeken om doeltreffende antwoorden te formuleren en nutteloos dubbel werk te vermijden.

Wat de "Wetgeving" betreft, erkent het Comité dat het wetgevingsprogramma van belang is, als men ervoor wil zorgen dat de in de kaderrichtlijn vastgelegde preventiebeginselen in praktijk worden gebracht. Dit moet worden gevolgd door een nauwe controle op de toepassing daarvan in de lidstaten.

Het Raadgevend Comité zou er ook voor willen zorgen dat de drie partijen bij zowel de tenuitvoerleggings- als de controleprocessen worden betrokken.

Via de Commissie moet het Raadgevend Comité de reikwijdte of de aard van de gezondheids- en veiligheidswetgeving van de EG kunnen evalueren en kunnen nagaan in welke landen en in welke mate de bestaande wetgeving niet ten volle ten uitvoer wordt gelegd, rekening houdend met de bijzonderheden van elk nationaal systeem. Op tekortkomingen op zowel Europees als nationaal niveau hoeft niet noodzakelijkerwijs altijd met extra wetgeving te worden gereageerd, maar misschien kan worden volstaan met advisering, opleiding, onderzoek of andere vormen van steun en advies die ervoor zorgen dat de doelstellingen in de praktijk worden verwezenlijkt.

Het is duidelijk dat de Commissie haar in effectstudies toegepaste methoden moet verbeteren. Elke effectstudie moet verder gaan dan wat gewoon op papier staat en nagaan hoe de wetgeving de gezondheids- en veiligheidsprestaties van het bedrijfsleven heeft beïnvloed.

In verband met de "Prioriteiten van het werkprogramma" is het Raadgevend Comité het in het algemeen eens met de in het tussentijdse verslag van de Commissie vastgestelde prioriteiten - effectieve wetgeving, uitbreiding, inzetbaarheid (allemaal punten waarnaar hierboven is verwezen) en nieuwe risico's. Het Raadgevend Comité heeft kennis genomen van de prioriteiten van de Commissie onder deze algemene hoofdstukken en zal daarmee rekening houden bij de uitwerking van zijn eigen werkprogramma voor het volgende jaar.

Veranderingen in de structuur van de Commissie: Naast de veranderingen die in de Europese Gemeenschap plaatsvinden in termen van de aard van het werk en het lidmaatschap van de EG is het Raadgevend Comité zich ook bewust van de veranderingen die hebben plaatsgevonden in de structuren van de EG, met name in DG5.

Het Comité is zich ervan bewust dat een aantal organen is opgericht, zoals het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie, die de Commissie ook over het gezondheids- en veiligheidsbeleid adviseren. Het Raadgevend Comité meent dat het belangrijk is dat het het voornaamste tripartiet orgaan blijft dat de Commissie adviseert over de ontwikkeling van de gezondheid, de veiligheid en het welzijn op het werk in de Europese Unie.

Het Raadgevend Comité zou graag de verzekering krijgen dat de werkzaamheden van het Raadgevend Comité niet onder de herstructurering zullen lijden en dat de voor het Raadgevend Comité beschikbare personele en andere middelen niet zullen worden verminderd maar een afspiegeling zullen zijn van de toename in de brede verscheidenheid aan eisen die aan het Comité resp. het secretariaat worden gesteld door het werkprogramma en de in dit advies vastgestelde prioriteiten.

2.2.3. Advies van het Comité (document 730/2/97) over "De tenuitvoerlegging van het onderdeel "Opleiding" van het communautair programma inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk (1996-2000) - Aanbevelingen inzake opleiding op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk en waarin de behoeften van jongeren - de werknemers van de toekomst - zouden kunnen worden opgenomen"

Het Comité heeft in november 1996 een groep "Opleiding" opgericht, belast met het adviseren van het Comité over

- de tenuitvoerlegging van het communautair programma inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk, met name de voorbereiding van een referentiedocument dat als basis zou kunnen dienen voor aanbevelingen inzake opleiding op het gebied van de gezondheid en de veiligheid op het werk en waarin de behoeften van jongeren - de werknemers van de toekomst - zouden kunnen worden opgenomen

- de tenuitvoerlegging van toekomstige begeleidende maatregelen op Europees niveau. Het Comité heeft op 5 november 1998 het verslag goedgekeurd dat betrekking had op de volgende punten :

Een ontwerp voor een referentiedocument over de verbetering van de sensibilisering voor beroepsrisico's en risicopreventie door educatie en opleiding

Een ontwerpaanbeveling betreffende educatie en opleiding in risicopreventie

Een ontwerp voor prioriteiten en toekomstige acties

Het Comité vindt dat de opleidingsactiviteiten een adequaat programma inzake risicopreventie vereisen. Het stelt daarom voor dat de Commissie initiatieven en acties ontplooit om de ontwikkeling van opleidingsactiviteiten op de verschillende in de vorige punten genoemde gebieden te volgen en aan te moedigen en dat het Raadgevend Comité hierbij wordt betrokken.

2.2.4. Advies van het Comité (document 5832/1/98) over de "Voorstellen van de Commissie betreffende een methodologie voor de sociaal-economische analyse van de communautaire wetgeving inzake veiligheid en gezondheid, alsmede een procedure voor de evaluatie van de Europese richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid met behulp van deze methodologie en reeds in de lidstaten toegepaste methoden"

Het Raadgevend Comité heeft op 5 november 1998 zijn advies goedgekeurd, dat als volgt kan worden samengevat:

(1) De sociaal-economische analyse (SEA) kan een nuttige rol spelen in de wetgeving op het gebied van de veiligheid en de gezondheid. Zij moet de politiek informeren over de kosten, die meestal voor rekening komen van de ondernemingen, en over de voordelen voor de samenleving. Aangezien zij beoogt duidelijkheid te scheppen en niet in de plaats te treden van de politieke verantwoordelijkheid, gaat de voorkeur uit naar een praktische en evenredige benadering. In veel gevallen zal een eenvoudige analyse, gebaseerd op bestaande gegevens en een vakkundig oordeel van de verantwoordelijke ambtenaren, de informatie opleveren die voor de verdere discussie nodig is. In het verleden was de sociaal-economische analyse voor de werkgevers, de werknemers en de regeringen niet bevredigend. Onze aanbevelingen zijn bedoeld om deze problemen te corrigeren door het proces realistischer te maken.

(2) Transparantie wordt het beste gegarandeerd wanneer de wet- of regelgeving in een vroeg stadium wordt geanalyseerd. De aspecten van (1) de kosten en baten voor het bedrijfsleven, (2) de voordelen voor de individuele werknemers en (3) de voordelen voor de samenleving als geheel dienen afzonderlijk te worden behandeld, omdat deze aspecten elk hun eigen methodologische aanpak vergen.

(3) Bij de keuze van het criterium en de hypotheses moet duidelijk gemaakt worden welke consequenties die voor de analyse en de resultaten hebben. Dit maakt het mogelijk bij de methodologie een benadering van "leren in de praktijk" te volgen. De AHG acht het niet verstandig de keuze van degenen die voor de SEA verantwoordelijk zijn, te beperken, aangezien verschillende wetgevingsvoorstellen verschillende methodologische benaderingen vereisen. Dit geldt met name wanneer rekening moet worden gehouden met verschillende nationale wetgevings- of sociale usances. Hier moet van geval tot geval een evenwicht gevonden worden tussen vergelijkbaarheid van nationale beoordelingen en flexibiliteit bij het rekening houden met deze bijzonderheden. In de meeste gevallen echter is een zekere mate van harmonisatie bij de hypotheses en een gemeenschappelijke methodologie vereist. Daar waar op het terrein van een voorgestelde richtlijn de naleving van bestaande wetgeving gering is, moeten de analyses onderscheid maken tussen de kosten van het voldoen aan bestaande normen en de kosten van de uitvoering van bijkomende nieuwe voorstellen.

(4) Een SEA moet in twee stappen geschieden. De eerste fase moet de regelgever een ruwe voorstelling geven van de kosten en baten van het beoogde wetsvoorstel. Pas wanneer deze grove analyse, die zou moeten worden uitgevoerd door de dienst van de Commissie die verantwoordelijk is voor de opstelling van de wetgeving in samenwerking met de bevoegde nationale instanties, uitwijst dat er aanzienlijke kosten aan het voorstel kleven of dat de mogelijke voordelen ervan zeer ongewis zijn, zou de Commissie moeten overgaan tot een diepgaandere analyse. In dit stadium zouden meer gegevens van bedrijven moeten worden verzameld en zou een grondigere analyse van de mogelijke voordelen moeten worden gemaakt. De AHG stelt voor de eerste analyse uit te voeren zodra een voorstel uitgekristalliseerd is, en aan het Raadgevend Comité voor te leggen. De tweede analyse is alleen dan nodig wanneer een voorstel bijzonder kostbaar is of als de eerste analyse geen bruikbare of onvoldoende gegevens over de kosten en baten heeft opgeleverd. In het kader van deze tweede analyse dienen de nationale autoriteiten en de sociale partners te worden geraadpleegd over de mogelijke interpretatie van de te analyseren tekst, met name over de door de werkgever ter uitvoering daarvan te nemen maatregelen.

2.2.5. Advies van het Comité over het ontwerp-werkprogramma van het Agentschap van Bilbao voor 1999

Zoals bepaald in de verordening tot oprichting van het Agentschap van Bilbao is het door de directeur opgestelde ontwerpprogramma van het Agentschap voor 1999 aan het Comité voorgelegd voordat het bij de Raad van Bestuur van het Agentschap is ingediend. De in aanwezigheid van de directeur van het Agentschap door de belangengroepen ingenomen standpunten kunnen als volgt worden samengevat:

Hoewel zij erkennen dat de geest van het programma en de ideeën die het ontwikkelt in overeenstemming zijn met de verordening tot oprichting van het Agentschap, zijn de drie groepen van mening dat het programma te ambitieus is en niet te verwezenlijken is, onder meer gezien het nog niet uitgevoerde gedeelte van het vorige programma. Zij vinden dat de in het programma aangegeven prioriteiten door het Agentschap en de Raad van Bestuur moeten worden gehiërarchiseerd. Bij het lezen van het ontwerpprogramma voor 1999 zou men haast denken dat alle problemen door het Agentschap zullen worden behandeld. Dat leidt tot enige bezorgdheid bij de sociale partners die meer duidelijkheid en transparantie wensen wat betreft de definitie van de actiegebieden waarop het Agentschap kan optreden. Met name moeten de bijdragen van het Agentschap en die van de Commissie duidelijk van elkaar worden onderscheiden. De werkgeversgroep wenst dat een ernstige bezinning plaatsvindt zodat het Raadgevend Comité op de hoogte wordt gehouden van de aan het Agentschap opgedragen taken. De werknemersgroep dringt aan op meer duidelijkheid wat betreft de procedures, de betrokken personen, het tijdschema van de acties en de deelneming aan de acties en is van mening dat procedures moeten worden vastgesteld voor de identificatie van de behoeften van de gebruikers van het Agentschap.

Tenslotte spreekt een delegatie haar ongerustheid uit over de overheveling van taken van de Commissie naar het Agentschap en van het Agentschap naar de overheidsdiensten van de lidstaten die door de vragen van het Agentschap oververzadigd zullen raken. Zij wenst dat deze overheveling van taken doorzichtiger wordt.

3. ACTIVITEITEN VAN DE GROEPEN/STRUCTUUR AAN HET EINDE VAN HET JAAR

3.1. In 1998 actieve werkgroepen die hun werkzaamheden in 1999 voortzetten

3.1.1. Normalisatie

De werkzaamheden van deze groep gaan onverminderd door. Het Comité heeft deze groep gemachtigd om de normalisatiemandaten te bestuderen naarmate zij aan de Commissie worden voorgelegd. De groep behandelt ook problemen van algemene aard die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid op het werk in het kader van de normalisatie.

De groep is in 1998 drie keer bijeengeweest en heeft 7 ontwerpmandaten besproken. Er is een ontwerpadvies opgesteld dat betrekking had op twee ontwerpmandaten aan CEN/CENELEC (zie punt 0). De groep heeft ook een ontwerpadvies voorbereid over het CEN-document "Haalbaarheidsstudie naar richtsnoeren voor de selectie van persoonlijke beschermingsmiddelen". Dit advies zal tijdens de volgende vergadering ter goedkeuring aan het Comité worden voorgelegd.

3.1.2. Vaststelling van blootstellingsniveaus

Deze groep wordt geraadpleegd over de vast te stellen prioriteiten wat betreft de stoffen waarvoor niveaus voor beroepsmatige blootstelling moeten worden vastgesteld. Zij volgt de werkzaamheden van het wetenschappelijk comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (zie punt 4.3) en stelt de adviezen over de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de vaststelling van blootstellingsniveaus op het werk op. Zij brengt verslag uit over de voortgang van haar werkzaamheden tijdens de vergaderingen van het Comité.

De groep is in 1998 vier keer bijeengekomen en heeft een ontwerpvoorstel voor een richtlijn van de Commissie bestudeerd tot vaststelling van een eerste lijst van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 98/24 van de Raad betreffende de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk. De groep heeft met name de relevantie bestudeerd van de opname in de bijlage bij de ontwerprichtlijn van de in de Richtlijnen 91/322 en 96/94 van de Commissie goedgekeurde lijsten en die van nieuwe elementen, hetzij reeds door de groep bestudeerd in het kader van de opstelling van een derde lijst van grenswaarden, hetzij door het SCOEL aanbevolen en nog niet in aanmerking genomen.

De werkzaamheden van de groep zullen in 1999 worden voortgezet.

3.1.3. Zelfstandigen

De groep die in november 1996 werd opgericht, is in 1998 een keer bijeengekomen. De groep werd opgericht voor de bestudering van het ontwerp van een "voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de toepassing van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk op zelfstandigen" (document 0522/96). Ingevolge het eerste verslag van de groep heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (Bilbao) namens de Commissie aan de lidstaten een vragenlijst toegestuurd over de wijze waarop de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op de zelfstandigen wordt toegepast. De resultaten van deze vragenlijst zijn in de vorm van antwoorden van verschillende lidstaten voorgelegd aan de groep die het voorstel van de Commissie opnieuw heeft onderzocht in het licht van deze aanvullende informatie. Er zal aan het Comité een nieuw ontwerpadvies worden voorgelegd voor discussie en goedkeuring tijdens de volgende vergadering.

3.1.4. Multidisciplinaire beschermings- en preventiediensten/medische bewaking van de werknemers

Deze groep, voortgekomen uit de samenvoeging van twee eerder bestaande groepen, heeft haar mandaat in november 1996 bevestigd gezien:

Het doel van deze groep is de bestudering van de geconstateerde problemen en de verzamelde informatie bij het opzetten van multidisciplinaire beschermings- en preventiediensten voor de werknemers van alle sectoren, alle bedrijfstakken en alle bedrijven, publiek of particulier.

Deze groep heeft ook tot taak te analyseren hoe de bewaking van de gezondheid van de werknemers in de verschillende lidstaten plaatsvindt.

In 1998 is de groep twee keer bijeengeweest, de redactiegroep één keer. De werkzaamheden zijn goed gevorderd en verwacht wordt dat zij in 1999 zullen kunnen worden afgerond.

3.1.5. Preventie van geweld op het werk

Eén van de maatregelen van actie 3 van het communautair programma is «de analyse van de op Gemeenschapsniveau noodzakelijke actie met betrekking tot de preventie van geweld op het werk, en follow-up». Daarom is deze groep opgericht voor de uitvoering van voorbereidende werkzaamheden. Zij is in 1998 niet bijeengeweest.

3.1.6. Machines

Deze groep heeft tot taak een advies van het Comité op te stellen over een ontwerp-voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot machines.

Richtlijn 89/392/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines heeft immers belangrijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid op het werk. Bovendien kunnen uit Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats naast de directe effecten voor nieuwe machines ook indirecte effecten voortvloeien.

De groep is in 1998 één keer bijeengekomen en zal haar werkzaamheden in 1999 voortzetten.

3.1.7. Gezondheids- en veiligheidsbeheerssytemen

Deze groep is opgericht om de Commissie te adviseren en bij te staan bij de ontwikkeling van richtsnoeren betreffende de gezondheids- en veiligheidsbeheerssystemen en om aanbevelingen over de toepassing daarvan te doen. De groep is in 1998 voor de eerste keer bijeengeweest. Zij zal haar werkzaamheden in 1999 voortzetten.

3.2. Ontbinding van werkgroepen

Het Comité heeft besloten om drie werkgroepen te ontbinden waarvan de werkzaamheden waren voltooid.

3.2.1. Steigers

Deze groep die in mei 1996 werd opgericht, had tot taak een advies van het Comité op te stellen over een ontwerp-voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende steigers.

Het Comité heeft het advies in 1997 goedgekeurd en de groep is formeel ontbonden op 29 april 1998.

3.2.2. Opleiding

De groep werd in november 1996 opgericht en had tot taak het Comité te adviseren over de tenuitvoerlegging van het hoofdstuk "Opleiding" van het programma, met name wat betreft de eventuele opstelling van een referentiedocument dat zou kunnen dienen als basis voor aanbevelingen inzake opleiding op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk en dat de behoeften van de jongeren als toekomstige werknemers zou kunnen omvatten. Verder heeft de groep tot taak het Comité te adviseren over de eventuele tenuitvoerlegging van begeleidende acties op het niveau van de Europese Gemeenschap.

De groep is in 1997 één keer en in 1998 twee keer bijeengeweest. Als resultaat van haar werkzaamheden heeft de groep aan het Comité een ontwerpadvies (punt 2.3) over het door de Commissie opgestelde document 98/97 voorgelegd. Na goedkering van het advies door het Comité is de groep op 5 november 1998 ontbonden.

3.2.3. Economische en sociale evaluatie van de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid

Deze groep die in november 1996 werd opgericht, moest een advies van het Comité opstellen over de voorstellen van de Commissie betreffende een methodologie voor de economische en sociale evaluatie van de voorgestelde wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid alsmede een procedure voor de evaluatie van de Europese richtlijnen op het gebied van gezondheid en veiligheid met behulp van deze methodologie en reeds in de lidstaten gebruikte methoden.

De groep is uitgegaan van een in opdracht van de Commissie opgesteld verslag over de "economische evaluatie van de Europese wetgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk" dat de momenteel toegepaste procedures en de beschikbare methodes voor de evaluatie van het economisch effect (zowel kosten als baten) van de wetgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid op Europees en nationaal niveau en op het niveau van de bedrijven analyseert en praktische modellen voorstelt voor de evaluatie van het effect van de wetgeving op Europees en nationaal niveau, inclusief een speciaal voor de Europese richtlijnen ontwikkelde procedure.

De groep is in 1997 één keer en in 1998 twee keer bijeengeweest. Een redactiegroep heeft één keer vergaderd om bij te dragen aan de opstelling van een ontwerpadvies (punt 2.2). Na goedkeuring van het advies door het Comité is de groep op 5 november 1998 ontbonden.

4. SAMENWERKING MET ANDERE ORGANEN

4.1. Permanent orgaan

De voornaamste taak van het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en andere winningsindustrieën bestaat erin de ontwikkeling van de veiligheid en de gezondheid in de winningsindustrieën te volgen, aan de regeringen van de lidstaten praktische voorstellen voor de verbetering van de werkplek te doen en de uitwisseling van nuttige informatie te bevorderen.

Sinds 1994 nemen vertegenwoordigers van het Permanent Orgaan als waarnemer deel aan de vergaderingen van het Comité. Vertegenwoordigers van het Comité worden ook uitgenodigd voor de plenaire vergaderingen van het Permanent Orgaan, en wel naar rata van twee waarnemers per belangengroep. Dit procédé garandeert een betere verspreiding van de informatie tussen beide organen. Uit de tot nu toe opgedane ervaring blijkt dat beide organen gemeenschappelijke punten van belang hebben maar de indruk neemt toe dat het om twee verschillende instanties gaat. Het Permanent Orgaan is in hoofdzaak een technisch orgaan dat zich bezighoudt met de specifieke veiligheidsproblemen in de winningsindustrieën. De concrete technische aspecten vormen het belangrijkste element van zijn werkzaamheden, terwijl het Raadgevend Comité ook bevoegd is om van gedachten te wisselen over fundamentele kwesties in verband met de veiligheid en de bescherming van de gezondheid op het werk.

4.2. Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie

Het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie, door de Commissie opgericht bij Besluit 95/319/EG van 12 juli 1995, is samengesteld uit twee leden die de diensten voor arbeidsinspectie van elke lidstaat vertegenwoordigen en wordt door een vertegenwoordiger van de Commissie voorgezeten.

Het Comité legt aan de Commissie een jaarverslag over zijn werkzaamheden voor, met name over alle problemen die verband houden met de toepassing of het toezicht op de toepassing van het afgeleid gemeenschapsrecht op het gebied van de gezondheid en de veiligheid op het werk. De Commissie zendt dit verslag toe aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats.

4.3. Wetenschappelijk comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia

Dit wetenschappelijk comité, opgericht op verzoek van de Raad bij Besluit 95/320/EG van de Commissie van 12 juli 1995, is belast met de bestudering van de effecten van chemische agentia op de gezondheid van de werknemers op het werk. Zijn werkzaamheden worden door het Raadgevend Comité gevolgd, met name door de werkgroep Vaststelling van blootstellingsniveaus in de context van de voorbereiding van zijn adviezen over ontwerpvoorstellen voor richtlijnen tot uitvoering van Richtlijn 80/1107/EEG van de Raad, als gewijzigd bij Richtlijn 88/642/EEG.

4.4. Sociale partners

Een vertegenwoordiger van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en een lid van de Unie van Industriefederaties van de Europese Gemeenschap (UNICE) worden voor de vergaderingen van het Comité uitgenodigd.

4.5. Technisch vakbondsbureau

Het technisch vakbondsbureau voor de veiligheid en de gezondheid (BTS) is in 1989 door het EVV opgericht om de afwikkeling van de technische werkzaamheden van de normalisatieorganisaties op de voet te kunnen volgen. Opgericht met steun van het Europees Parlement dat daarvoor in 1989 een speciale begrotingslijn heeft gecreëerd, heeft het BTS in hetzelfde jaar een meerjarenovereenkomst met de Commissie ondertekend. Het voert studies uit en verstrekt informatie in nauwe samenhang met de Europese harmonisatie- en normalisatiewerkzaamheden op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk en in samenwerking met de werkgroep Normalisatie van het Comité. Een vertegenwoordiger van het BTS wordt voor de vergaderingen van het Comité uitgenodigd.

4.6. Internationaal Arbeidsbureau

Een vertegenwoordiger van het IAB wordt voor de vergaderingen van het Comité uitgenodigd.

4.7. Europese Stichting

Een vertegenwoordiger van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van het Comité, tijdens welke hij onder meer het werkprogramma van de Stichting presenteert.

4.8. Europees Agentschap van Bilbao

Ingevolge het besluit tot oprichting van het Agentschap moeten aan het Comité het werkprogramma en de jaarverslagen worden voorgelegd.

BIJLAGE A

BESLUIT VAN DE RAAD

JURIDISCHE GRONDSLAGEN

(Uittreksel)

Besluit van de Raad van 27 juni 1974 betreffende de oprichting van een Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats (uittreksels) :

"De Raad van de Europese Gemeenschappen (...) overwegende dat een permanente instantie moet worden ingesteld, die tot taak heeft de Commissie bij te staan bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van activiteiten op het terrein van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, alsook de samenwerking te bevorderen tussen de nationale overheidsinstanties en de vakorganisaties van werknemers en werkgevers ...

BESLUIT

Artikel 1 :

Opgericht wordt een Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats...

Artikel 2 :

Het Comité heeft tot taak de Commissie bij te staan bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de activiteiten op het terrein van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats

Artikel 3 :

(1) Het Comité stelt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden op;

(2) De Commissie zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal".

Artikel 4:

(1) Het Comité bestaat uit (.) gewone leden, en wel voor ieder der lidstaten: twee vertegenwoordigers van de Regering, twee vertegenwoordigers van de organisaties van werknemers en twee vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers.

(2) Voor elk der gewone leden van het Comité wordt een plaatsvervangend lid benoemd. (....)

(3) De gewone leden en de plaatsvervangende leden van het Comité worden benoemd door de Raad, die ernaar streeft om bij de benoeming van de vertegenwoordigers van de organisaties van werknemers en van werkgevers een billijke vertegenwoordiging van de verschillende economische sectoren in het Comité tot stand te brengen.

(4) De lijst van gewone leden en plaatsvervangende leden wordt door de Raad ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 5:

Het mandaat van de gewone leden en de plaatsvervangende leden duurt drie jaar en kan worden verlengd.

Artikel 6:

(1) Het Comité wordt voorgezeten door een lid van de Commissie of indien deze verhinderd is en bij wijze van uitzondering, door een door hem aan te wijzen ambtenaar van de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemmingen deel.

(2) Het Comité komt op uitnodiging van zijn voorzitter bijeen, hetzij op diens initiatief of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

(3) Het Comité kan werkgroepen oprichten, voorgezeten door een lid van het Comité. Zij leggen de resultaten van hun werkzaamheden voor in de vorm van verslagen op een vergadering van het Comité.

(4) De vertegenwoordigers van de betrokken diensten van de Commissie nemen deel aan de vergaderingen van het Comité en van de werkgroepen. De diensten van de Commissie voeren het secretariaat van het Comité en van de werkgroepen.

Artikel 7:

Uitspraken van het Comité zijn slechts geldig, wanneer twee derde van het aantal leden aanwezig is.

Artikel 8:

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast dat van kracht wordt, na op advies van de Commissie aan de Raad te zijn goedgekeurd.

BIJLAGE B

B2 - SAMENSTELLING VAN HET COMIT( in 1998

I. REGERINGSVERTEGENWOORDIGERS

a) Gewone leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Plaatsvervangende leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. VERTEGENWOORDIGERS VAN DE ORGANISATIES VAN DE WERKNEMERS

a) Gewone leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Plaatsvervangende leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

III. VERTEGENWOORDIGERS VAN DE ORGANISATIES VAN DE WERKGEVERS

a) Gewone leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Plaatsvervangende leden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE C

WERKGROEPEN 1998

PROGRAMMERING

Voorzitter : De heer JEPSEN (Werkgevers)

Vice-voorzitter : Mevr. WHITE (Regeringen)

Rapporteur : De heer FONCK (Werknemers)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaren : E. ROTHER - Tel. 32268 - E.DELAVAL - Tel: 32781

MACHINES

Voorzitter : De heer GIUSTI (Wg)

Vice-voorzitter : R

Rapporteur : De heer TENGBERG (Wn)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar: A. Fuente - Tel. 32739

VASTSTELLING BLOOTSTELLINGSNIVEAUS

Voorzitter : De heer Jepsen (Wg)

Vice-voorzitter : De heer Wilders (Wn)

Rapporteur : De heer Steen (R)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : A. Angelidis - Tel. 33747

GEWELD OP HET WERK

Voorzitter : Mevr. GIBSON (Wn)

Vice-voorzitter : De heer TSAMOUSSOPOULOS (Wg)

Rapporteur : Mevr. ROCCA (R)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : Dr ALVAREZ Tel:34547

ZELFSTANDIGEN

Voorzitter : De heer HENRY (R)

Vice-voorzitter : De heer PELEGRIN (Wg)

Rapporteur : De heer VOGEL (Wn)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : E. DELAVAL - Tel. 32781

OPLEIDING

Voorzitter : Mevr. GALLI (Wn)

Vice-voorzitter :

Rapporteur : De heer DE LANGE (Wg)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : H Van Loon - Tel. 32034

SOCIAAL-ECONOMISCHE EVALUATIE

Voorzitter : De heer TUDOR (Wn)

Vice-voorzitter : De heer ROE (R)

Rapporteur : De heer SCHEEL (Wg)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : R. HAIGH - Tel. 32734

MULTIDISCIPLINAIRE DIENSTEN EN MEDISCHE BEWAKING

Voorzitter : De heer TˆOLÄJÄRVI (Wn)

Vice-voorzitter : Mevr. CORMAN (Wg)

Rapporteur : Mevr.WOOD (R)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaar : Dr. ALVAREZ - Tel. 34547

NORMALISATIE

Voorzitter : De heer ANGERMAIER (Wn)

Vice-voorzitter : De heer MEPPELDER (R)

Rapporteur : De heer GIUSTI (Wg)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Andere deskundigen :

M. MERTENS / CENELEC

M. PLISSART, CEN

M. BREKELMANS Europese Commissie - DG III Brussel

M. VAN GHELUWE, idem

M. BLOMQUIST, idem

Bevoegde ambtenaar : A. LOMMEL - Tel. 33871 GEZONDHEIDS- EN VEILIGHEIDSBEHEERSSYSTEMEN

Voorzitter : Mevr. RÜCKERT (R)

Vice-voorzitter : De heer JEPSEN (Wg)

Rapporteur : De heer RASMUSSEN (Wn)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoegde ambtenaren : Hilde Van Loon - Tel. 32034 , E.ROTHER- Tel: 32278

BIJLAGE D

VERGADERROOSTER 1998

>RUIMTE VOOR DE TABEL>