Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk"
Publicatieblad Nr. C 317 van 06/11/2000 blz. 0025 - 0027
Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk" (2000/C 317/08) HET COMITÉ VAN DE REGIO'S, gezien de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk" (COM(1999) 657 def.); gezien het besluit van de Commissie van 20 december 1999 om het Comité overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit document te raadplegen; gezien het van 2 juni 1999 daterende besluit van zijn bureau om commissie 3 "Transeuropese netwerken, vervoer, informatiemaatschappij" met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten; gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over "De convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving: resultaten van de openbare raadpleging over het Groenboek" (COM(1999) 108 def.) en het advies van het Comité dienaangaande (CDR 191/99 fin)(1); gezien zijn advies over de mededelingen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als onderwerp "Het vijfde verslag over de tenuitvoerlegging van het pakket telecommunicatieregelgeving" (COM(1999) 537 def.) en "Naar een nieuw regelgevingskader voor elektronische communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten" (COM(1999) 539 def.) (CDR 520/99 fin); gezien het op 4 mei 2000 door commissie 3 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 86/2000 rev. 1) (rapporteur: de heer Schiffmann, lid van het parlement van Rijnland-Palts, D, PSE), heeft tijdens zijn 34e zitting van 14 en 15 juni 2000 (vergadering van 14 juni) het volgende advies uitgebracht. Het Comité van de Regio's 1. acht onderhavige mededeling in het licht van de adviezen die het Comité tot op heden ter zake heeft uitgebracht een adequate basis voor het audiovisuele beleid van de Unie tijdens de overgang gedurende de komende jaren naar het digitale tijdperk; 2. is ermee ingenomen dat de Commissie niet alleen op het grote belang van de audiovisuele sector voor groei en werkgelegenheid in Europa wijst, maar ook op de grote maatschappelijke en culturele betekenis van de sector, alsook op de rol die de audiovisuele media in het onderwijs en daarmee bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke waarden, het algemeen belang en nutsgoederen vervullen, en die in de toekomst hoe dan ook gehandhaafd dient te worden; 3. vindt met name de instandhouding van maatschappelijke en culturele aspecten (vrijheid van meningsuiting, pluralisme, bescherming van auteursrechten, bevordering van de culturele en taaldiversiteit alsmede bescherming van de jeugd, menselijke waardigheid en consumenten) en de toegenomen verscheidenheid van de audiovisuele sector zaken van groot nationaal en regionaal belang, die moeten worden beschermd tegen de tendens op EG-niveau om uitsluitend in economische termen te denken; 4. wijst in dit verband met klem op de centrale rol van de audiovisuele media bij het doorgeven van sociale en culturele waarden aan vooral de jongeren en is verheugd dat de Commissie dezelfde mening is toegedaan; 5. benadrukt dat de overheid in het digitale tijdperk geen nieuwe randvoorwaarden voor de audiovisuele inhoud moet creëren, maar dat bestaande instrumenten en beginselen moeten worden aangepast en verder dienen te worden uitgewerkt; 6. kan zich er zonder meer in vinden dat de Commissie diensten en inhoud separaat geregeld wil zien, hetgeen overigens reeds door het Comité werd bepleit in zijn advies over de mededeling van de Commissie inzake "de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving: resultaten van de openbare raadpleging over het Groenboek"; 7. schaart zich volledig achter de opvatting van de Commissie dat het algemeen belang effectief door regelingen voor de audiovisuele inhoud moet worden beschermd; 8. pleit evenals de Commissie voor een stapsgewijze aanpak die ertoe strekt, te vermijden dat de verschillende soorten dienstverlening afbreuk doen aan het algemeen belang; 9. kan zich ook vinden in de in het Communicatieverslag 1999 genoemde beginselen voor de communicatie-infrastructuur en de daarmee verband houdende diensten, krachtens dewelke toekomstige regelgeving op duidelijk vastgestelde beleidsdoelstellingen berust, zich tot het noodzakelijke minimum beperkt, de rechtszekerheid vergroot en uit technologisch oogpunt neutraal is; 10. beschouwt de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, vooral tijdens de overgang naar het digitale tijdperk, als essentiële instrumenten voor het audiovisuele beleid; 11. benadrukt in dit verband opnieuw het belang van zelfcontrole, d.w.z. zelfregulering door de audiovisuele sector en pleit ervoor, het accent meer daarop te leggen en niet te zwaar te tillen aan de mogelijke risico's daarvan; 12. is van mening dat het door de Commissie voorgestelde tijdpad voor de wijziging van de "Televisie zonder Grenzen"-Richtlijn de mogelijkheid biedt om de te zijner tijd door de digitale televisie veroorzaakte, maar nu nog niet te overziene veranderingen in de herziening van deze richtlijn mee te nemen; 13. vindt dat de Commissie terecht op de toegang tot audiovisuele inhoud ingaat doch is het tegelijk met haar eens dat in dit verband terughoudend met regelgeving moet worden omgesprongen en dat eerst de hele problematiek nauwlettend moet worden bestudeerd; 14. is het in beginsel eens met het uitgangspunt van de Commissie dat de publieke omroep onontbeerlijk is voor het in de meeste lidstaten bestaande duale omroepstelsel, alsook met haar opmerking dat de lidstaten overeenkomstig het desbetreffende protocol bij het Verdrag van Amsterdam bevoegd zijn voor de publieke omroep en de financiering van de publieke-omroeporganisaties; 15. verzet zich wat de rol van de publieke omroep betreft echter nadrukkelijk tegen een mogelijk, onder verwijzing naar het EG-belang gemotiveerd, aantasten door de Commissie van de in dit protocol neergelegde bevoegdheden van de lidstaten en, overeenkomstig de respectieve nationale tradities, ook van de regio's om taak en financiering van de publieke omroep te regelen; 16. pleit ervoor dat, met het oog op het politieke en maatschappelijke belang van de audiovisuele media in een democratische samenleving, de regelgeving inzake de inhoud van digitaal verspreide programma's en diensten "must-carry"-regels bevat om pluralisme en vrije meningsvorming te beschermen; 17. verzoekt de Commissie om met concrete aanbevelingen en maatregelen te komen ter vermijding van het door haar op goede gronden gesignaleerde gevaar dat in de lidstaten een kloof ontstaat tussen "wie wel geïnformeerd is" en "wie niet"; 18. neemt met belangstelling kennis van de uiteenzettingen m.b.t. de regelgevers, maar benadrukt dat het regelgeving als een zaak van staten en regio's beschouwt en wijst daarom voorstellen voor iedere vorm van organisatie op EG-niveau uitdrukkelijk van de hand; 19. wijst met klem op het grote belang van de bescherming van auteursrechten op audiovisuele werken en verzoekt de Commissie, haar inspanningen ten behoeve van een effectieve Europese regeling ter bescherming van de intellectuele eigendom nog verder op te voeren; 20. maakt zich zorgen over de dominante positie die Amerikaanse audiovisuele producties in vergelijking met Europese producties innemen en pleit er daarom tevens voor om Europese producties te blijven steunen en daarmee een belangrijke bijdrage tot de instandhouding van de culturele verscheidenheid in Europa te leveren, en acht die ondersteuning met name een taak voor de regio's en de lokale lichamen; 21. benadrukt in dit verband het belang van steun voor Europese audiovisuele producties en kan zich vinden in het Commissievoorstel voor een nieuw programma Media-Plus, dat met name op de behoeften van het digitale bedrijf is toegesneden, maar vindt wel dat in dit programma speciale aandacht moet worden geschonken aan audiovisuele producten en diensten die betrekking hebben op de regio's en hun culturele en maatschappelijke specificiteiten; 22. verzoekt de Commissie, ermee op te houden om via het steuntoezicht invloed te krijgen op bevoegdheden die niet de hare zijn, en denkt daarbij met name aan steun voor bioscoop- en televisieproducties; 23. vraagt de Commissie voorts om ervoor te zorgen dat de in economisch en cultureel opzicht sterke punten van de Europese audiovisuele sector overeind blijven, zodat de Europese audiovisuele industrie kan worden versterkt en meer groei en werkgelegenheid kunnen worden gegenereerd; en 24. pleit ten slotte voor een grotere rol van de regio's in het audiovisuele beleid tijdens het digitale tijdperk. Brussel, 14 juni 2000. De voorzitter van het Comité van de Regio's Jos Chabert (1) PB C 57 van 29.2.2000, blz. 5.