52000AG0011

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 11/2000 van 29 maart 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de minimumeisen voor het examen voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren

Publicatieblad Nr. C 036 van 08/02/2000 blz. 0001 - 0007


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 11/2000

door de Raad vastgesteld op 29 maart 1999

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2000/.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de minimumeisen voor het examen voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren

(2000/C 36/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Verbetering van de vervoersveiligheid en milieubescherming, met name bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren, zijn belangrijke aangelegenheden; de menselijke factor is medebepalend voor de veilige exploitatie van de verschillende vervoerstakken.

(2) Volgens Richtlijn 96/35/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren(4), moeten alle ondernemingen waarvan de bedrijvigheid het vervoer van gevaarlijke goederen of de met dit vervoer samenhangende laad- en loswerkzaamheden omvat een of meer veiligheidsadviseurs aanwijzen; de reeds genoemde Richtlijn 96/35/EG bevat geen nadere bepalingen die voorzien in de harmonisatie van de minimumeisen voor het examen voor veiligheidsadviseurs, noch bepalingen die van toepassing zijn op de exameninstanties.

(3) Het is wenselijk dat de lidstaten een gemeenschappelijk minimumkader voor het examen voor veiligheidsadviseurs en de voorwaarden voor de exameninstanties opzetten om een bepaald kwaliteitsniveau te waarborgen en de wederzijdse erkenning van de EG-scholingscertificaten voor veiligheidsadviseurs in de hele Gemeenschap te vergemakkelijken.

(4) Het examen voor veiligheidsadviseurs bestaat uit ten minste één schriftelijk gedeelte met vragen die ten minste betrekking hebben op de in de lijst van bijlage II bij Richtlijn 96/35/EG vermelde onderwerpen, alsmede uit de analyse van een specifiek geval waarbij de kandidaten kunnen laten zien dat zij in staat zijn de taken van een veiligheidsadviseur te vervullen.

(5) De lidstaten kunnen bepalen dat kandidaten die willen werken voor ondernemingen waarvan de bedrijvigheid uitsluitend betrekking heeft op specifieke gevaarlijke goederen, alleen worden geëxamineerd over met die bedrijvigheid samenhangende onderwerpen; in dat geval moet in het EG-certificaat duidelijk worden aangegeven dat dit slechts beperkt geldig is.

(6) De door de exameninstanties afgenomen examens moeten door de bevoegde autoriteit van de lidstaten worden goedgekeurd; de lidstaten stellen de voor de exameninstanties geldende voorwaarden vast om een hoog kwaliteitsniveau van de door hen verstrekte diensten te waarborgen; de exameninstanties moeten technisch bevoegd, betrouwbaar en onafhankelijk zijn.

(7) De lidstaten moeten elkaar assistentie verlenen bij de uitvoering van deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Reikwijdte en definities

Artikel 1

1. In deze richtlijn worden de minimumeisen vastgesteld voor het examen voor het behalen van het EG-scholingscertificaat voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen, waarin door Richtlijn 96/35/EG is voorzien.

2. De lidstaten nemen alle noodzakelijke en passende maatregelen om ervoor te zorgen dat veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen derwijze worden geëxamineerd dat ten minste aan deze minimumeisen wordt voldaan.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "veiligheidsadviseur voor het vervoer van gevaarlijke goederen": hierna "adviseur" te noemen, elke in artikel 2, onder b), van Richtlijn 96/35/EG bedoelde persoon;

b) "gevaarlijke goederen": de goederen die zijn omschreven in artikel 2 van Richtlijn 94/55/EG(5) en artikel 2 van Richtlijn 96/49/EG(6);

c) "onderneming": elke in artikel 2, onder a), van Richtlijn 96/35/EG bedoelde onderneming;

d) "examen": het in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 96/35/EG bedoelde examen;

e) "exameninstantie": elke entiteit die door de bevoegde autoriteit van de lidstaten is aangewezen voor het afnemen van examens;

f) "EG-certificaat": het certificaat opgesteld overeenkomstig het model zoals opgenomen in bijlage III van Richtlijn 96/49/EG.

HOOFDSTUK II

Examens

Artikel 3

1. De bevoegde autoriteit of de exameninstantie organiseert een verplicht schriftelijk examen, dat met een mondeling examen kan worden aangevuld teneinde na te gaan of de kandidaten over het vereiste kennisniveau beschikken om de taken van veiligheidsadviseur te vervullen en dat moet worden afgelegd voor het behalen van het EG-certificaat.

2. Het verplichte examen bestaat uit een schriftelijk gedeelte dat is aangepast aan de tak(ken) van vervoer waarvoor het EG-certificaat wordt afgegeven.

3. a) Aan de kandidaten wordt een vragenlijst voorgelegd. De vragenlijst bestaat uit ten minste 20 open vragen die overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 96/35/EG, ten minste betrekking hebben op de in de lijst van bijlage II vermelde onderwerpen. Het is evenwel mogelijk meerkeuzevragen te gebruiken. In dat geval tellen twee meerkeuzevragen als één open vraag.

Bij de onderwerpen moet, telkens aangepast aan de betrokken tak van vervoer, bijzondere aandacht worden besteed aan de volgende materies:

- algemene preventie- en veiligheidsmaatregelen,

- classificatie van gevaarlijke goederen,

- algemene verpakkingsvoorschriften, met name tanks, tankcontainers en tankwagons,

- opschriften en gevaarsetiketten,

- aanduidingen op het vervoersdocument,

- laden, lossen en stuwen,

- beroepsopleiding van de bemanning,

- voertuigdocumenten, keuringsdocument van het voertuig,

- veiligheidsinstructies,

- eisen met betrekking tot het vervoermaterieel.

b) Elke kandidaat voert een met bijlage I bij Richtlijn 96/35/EG samenhangende analyse van een specifiek geval uit om aan te tonen dat hij in staat is de taken van een adviseur te vervullen.

c) De lidstaten kunnen bepalen dat de kandidaten die willen werken voor ondernemingen waarvan de bedrijvigheid uitsluitend betrekking heeft op specifieke gevaarlijke goederen, alleen worden geëxamineerd, overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 96/35/EG, over met die bedrijvigheid samenhangende materies.

Die specifieke gevaarlijke goederen zijn:

- klasse 1 (explosieve stoffen),

- klasse 2 (gassen),

- klasse 7 (radioactieve stoffen),

- klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 8 en 9 (vaste en vloeibare stoffen),

- VN-nummers 1202, 1203, 1223 (minerale olieproducten).

In dit geval moet in het opschrift van het EG-certificaat duidelijk vermeld worden dat het alleen geldig is voor specifieke gevaarlijke goederen als bedoeld in dit punt, waarover de adviseur is geëxamineerd overeenkomstig de in punten a) en b) bepaalde voorwaarden.

4. De bevoegde autoriteit of de exameninstantie legt een verzameling aan van de examenvragen.

HOOFDSTUK III

Voorschriften voor de exameninstanties

Artikel 4

1. Wanneer de lidstaten het examen niet zelf rechtstreeks organiseren, wijzen zij de exameninstanties aan op basis van:

a) de bevoegdheid van de exameninstantie;

b) de door de exameninstantie voorgestelde specificaties betreffende de wijze van examineren;

c) maatregelen om de onpartijdigheid van de examens te waarborgen;

d) de onafhankelijkheid van de instantie tegenover enige natuurlijke of rechtspersoon die adviseurs in dienst heeft.

2. De aanwijzing van de goedgekeurde exameninstantie gebeurt schriftelijk. De goedkeuring kan een beperkte geldigheidsduur hebben.

Artikel 5

De lidstaten verlenen elkaar assistentie bij de uitvoering van deze richtlijn.

Elke lidstaat zendt regelmatig de in artikel 3, lid 4, bedoelde verzameling van vragen toe aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen

Artikel 6

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

...

Voor de Raad

De voorzitter

...

(1) PB C 148 van 14.5.1998, blz. 21, en PB C 52 van 23.2.1999, blz. 16.

(2) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 118.

(3) Advies van het Europees Parlement van 20 oktober 1998 (PB C 341 van 9.11.1998, blz. 29), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 maart 1999 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) PB L 145 van 19.6.1996, blz. 10.

(5) Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/47/EG van de Commissie (PB L 169 van 5.7.1999, blz. 1).

(6) Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/48/EG van de Commissie (PB L 169 van 5.7.1999, blz. 58).

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

De Commissie heeft op 20 maart 1998 bij de Raad een voorstel ingediend voor een richtlijn van de Raad betreffende de harmonisatie van de exameneisen voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren(1).

Dat voorstel heeft als rechtsgrondslag artikel 71, lid 1, onder c), van het EG-Verdrag.

Het Europees Parlement heeft op 20 oktober 1998 advies uitgebracht over het Commissievoorstel(2), en het Economisch en Sociaal Comité op 9 september 1998(3).

Het Comité van de Regio's heeft naar aanleiding van het verzoek van de Raad van 25 mei 1999 om advies uit te brengen, in de brief van 22 juli 1999 meegedeeld daarvan af te zien.

In het licht van het advies van het Europees Parlement heeft de Commissie op 23 december 1998 een gewijzigd voorstel bij de Raad ingediend(4).

Op 29 maart 1999 heeft de Raad overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

1. De Raad heeft op 3 juni 1996 Richtlijn 96/35/EG(5) aangenomen om de voorschriften voor de preventie van de aan het vervoer van gevaarlijke goederen verbonden gevaren beter te doen naleven. Richtlijn 96/35/EG geldt voor bedrijven die gevaarlijke goederen vervoeren of die laad- en loswerkzaamheden in verband met dit vervoer verrichten; de richtlijn is alleen van toepassing op het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren. De richtlijn legt de betrokken bedrijven de verplichting op om een of meer veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen aan te wijzen die moeten helpen bij de preventie van de aan die activiteiten verbonden gevaren voor de veiligheid van personen, bezittingen of het milieu. De veiligheidsadviseur moet houder zijn van een scholingscertificaat naar communautair model, afgegeven door de bevoegde autoriteit of de daartoe aangewezen instantie van elke lidstaat. Het certificaat wordt door alle andere lidstaten erkend, geldt voor de betrokken vervoerstak(ken) en is een bewijs van de beroepsbekwaamheid van de adviseurs. Om het certificaat te behalen, moet de kandidaat een opleiding volgen die hem voldoende kennis verschaft over de in bijlage I van voornoemde richtlijn omschreven taken en moet hij slagen voor een examen dat de minimumlijst van de in bijlage II daarbij vermelde onderwerpen bestrijkt. Richtlijn 96/35/EG bevat geen gedetailleerde bepalingen betreffende de harmonisatie van de exameneisen voor veiligheidsadviseurs, noch bepalingen voor de exameninstanties. Om alle lidstaten evenwel in de gelegenheid te stellen om de nodige opleiding en examens te organiseren, heeft de Raad voorzien in een voldoende lange termijn voor de omzetting van de richtlijn, namelijk uiterlijk 31 december 1999.

2. Omdat de Commissie heeft geconstateerd dat de reeds door bepaalde lidstaten beoogde examenregeling zou kunnen leiden tot een niveauverschil en tot een aanzienlijke discrepantie tussen de examens, heeft zij het dienstig geacht een minimale harmonisatie van het opleidingsniveau van de veiligheidsadviseurs voor te stellen teneinde de veiligheid van het vervoer te verhogen en strenge exameneisen vast te stellen. Derhalve heeft de Commissie een richtlijnvoorstel ingediend dat moet voorzien in een aantal minimumeisen voor de organisatie en de inhoud van de examens, alsmede in voorwaarden voor de deelneming van de ondernemingen die hun diensten als exameninstanties willen aanbieden.

Aangezien Richtlijn 96/35/EG bepaalt dat de lidstaten die richtlijn uiterlijk op 31 december 1999 moeten toepassen, stelt de Commissie voor dat de lidstaten deze nieuwe richtlijn zes maanden eerder toepassen.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

Op de volgende wijzigingen na komt het gemeenschappelijk standpunt van de Raad overeen met het gewijzigde Commissievoorstel:

- artikel 3, lid 3, onder a), van het gemeenschappelijk standpunt is wat betreft de indeling van de examenvragen flexibeler dan artikel 3, lid 5, onder a), van het Commissievoorstel.

De Raad heeft het verkieslijk geacht de lidstaten een grotere speelruimte te bieden bij het vaststellen van de minimale inhoud van de vragen. Aan de kandidaat zouden ten minste 20 vragen worden voorgelegd over de in de lijst van bijlage II bij Richtlijn 96/35/EG vermelde onderwerpen. Tevens zou het mogelijk zijn meerkeuzevragen aan de kandidaat voor te leggen, waarbij twee meerkeuzevragen als één open vraag tellen.

De Raad vond het niet nodig de onderwerpen van genoemde bijlage II in drie groepen te verdelen, en te verlangen dat uit de eerste groep drie vragen worden beantwoord, uit de tweede twee en uit de derde één.

De Raad achtte het voldoende te bepalen dat bij de onderwerpen van bijlage II bijzondere aandacht wordt besteed aan die van de eerste groep van onderwerpen in het gewijzigde Commissievoorstel;

- de schrapping van artikel 4, lid 2, en artikel 8 van het gewijzigde Commissievoorstel. Artikel 4, lid 2, bepaalt dat de exameneisen voor kandidaten die voor de in artikel 4 (artikel 3, lid 3, onder c), van het gemeenschappelijk standpunt) bedoelde gespecialiseerde ondernemingen willen werken, volgens de comitéprocedure door de Commissie worden goedgekeurd. In artikel 8 wordt de toepasselijke comitéprocedure gedefinieerd.

De Raad achtte het verkieslijk aan de lidstaten de bevoegdheid te laten voor de organisatie van het examen voor de kandidaten die voor deze gespecialiseerde ondernemingen willen werken;

- in artikel 4 van het gemeenschappelijk standpunt zijn in essentie de voorschriften van de artikelen 5 en 6 van het gewijzigde Commissievoorstel overgenomen;

- in artikel 6, lid 1, is de datum die door de Commissie in artikel 9, lid 1, op 30 juni 1999 was vastgesteld, verschoven zodat deze nu samenvalt met de datum in Richtlijn 96/35/EG, namelijk 31 december 1999.

De Raad bracht in herinnering dat de nieuwe richtlijn met name strekt tot harmonisatie van de organisatie en de inhoud van het examen waarin Richtlijn 96/35/EG voorziet, en het leek hem een goede zaak dat de datum van omzetting van de nieuwe richtlijn samenvalt met die van Richtlijn 96/35/EG;

- de schrapping van lid 3 van artikel 9 van het Commissievoorstel (artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt), strekkend tot instelling van een sanctieregeling.

De Raad achtte het in het kader van de nieuwe richtlijn onnodig een bepaling op te nemen inzake het vaststellen van een regeling voor de bestraffing van inbreuken op de richtlijn.

IV. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

1. Amendementen van het Europees Parlement die door de Raad en de Commissie zijn overgenomen

De Raad heeft het gewijzigd Commissievoorstel gevolgd en de hieronder vermelde amendementen van het Europees Parlement naar de geest of naar de letter overgenomen:

- in artikel 1, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt is het eerste element van amendement 1 overgenomen, te weten de toevoeging van het gebied waarop de veiligheidsadviseurs werkzaam zijn, nl. dat van het vervoer van gevaarlijke goederen;

- in artikel 1, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt is het tweede element van amendement 1 overgenomen, dat is bedoeld om duidelijk te maken dat de bepalingen van de richtlijn minimumeisen zijn;

- in artikel 3, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt wordt rekening gehouden met amendement 2, waarmee wordt beoogd nader te omschrijven over welke kennis de kandidaten aantoonbaar moeten beschikken om de taken van veiligheidsadviseur te kunnen vervullen;

- in artikel 3, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt wordt rekening gehouden met amendement 4, waarin wordt gesteld dat het verplichte schriftelijke examen met een mondeling gedeelte kan worden aangevuld;

- in artikel 3, lid 3, onder a), van het gemeenschappelijk standpunt wordt rekening gehouden met amendement 5, dat strekt tot wijziging van artikel 3, lid 5, onder a), van het gewijzigde Commissievoorstel, en wel om aan te geven dat de eisen in verband met de vragen die over de in bijlage II bij Richtlijn 96/35/EG genoemde onderwerpen moeten gaan, minimumeisen zijn;

- in artikel 3, lid 3, onder c), van het gemeenschappelijk standpunt is amendement 7 overgenomen, waarmee wordt beoogd de lidstaten meer mogelijkheden te geven om afwijkingen toe te staan en zo het aantal examenonderwerpen te beperken en specifieke certificaten af te geven;

- in artikel 5 van het gemeenschappelijk standpunt wordt rekening gehouden met amendement 9, dat strekt tot verbetering van de uitwisseling van informatie over de in artikel 3, lid 3, van het gewijzigde Commissievoorstel (artikel 3, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt) bedoelde verzameling van examenvragen; nu wordt immers bepaald dat de lidstaten die verzameling aan de Commissie toezenden, welke de andere lidstaten daarvan in kennis stelt.

2. Amendementen van het Europees Parlement die niet door de Raad

a) en ook niet door de Commissie zijn overgenomen

De Raad heeft de volgende amendementen niet overgenomen, en daarin het gewijzigde Commissievoorstel gevolgd:

- het derde element van amendement 1, waarmee werd beoogd aan artikel 1, lid 2, van het gewijzigde Commissievoorstel een bepaling toe te voegen over de wederzijdse erkenning door de lidstaten en de EER van het scholingscertificaat naar communautair model.

De Raad wees erop dat een dergelijke toevoeging overbodig zou zijn aangezien het een EG-certificaat betreft dat is opgesteld overeenkomstig het model van bijlage III bij Richtlijn 96/35/EG;

- amendement 3, waarmee werd beoogd aan artikel 3, lid 3, van het gewijzigde Commissievoorstel toe te voegen dat de kandidaten bovendien aan de hand van een specifiek geval moeten aantonen dat zij in staat zijn de taak van veiligheidsadviseur te vervullen.

De Raad wees erop dat zulks reeds in artikel 3, lid 5, onder b), van het gewijzigde Commissievoorstel (artikel 3, lid 3, onder b), van het gemeenschappelijk standpunt) wordt bepaald;

- amendement 6, waarmee werd beoogd na lid 5 van artikel 3 van het gewijzigde Commissievoorstel een nieuw lid in te voegen over de geldigheidsduur en de verlenging van het diploma.

De Raad wees erop dat zulks reeds wordt bepaald in artikel 6 van Richtlijn 96/35/EG;

- amendement 8, waarmee werd beoogd de criteria van artikel 5, onder b), van het gewijzigde Commissievoorstel (artikel 4, lid 1, onder b), van het gemeenschappelijk standpunt) nader te omschrijven door daarin te vermelden dat de exameninstanties de kandidaten tevens de mogelijkheid moeten bieden tijdens het examen bepaalde toegelaten documenten te gebruiken.

De Raad was van mening dat de gevraagde toevoeging reeds ligt besloten in het algemener begrip dat in zowel het gewijzigde voorstel als in de nieuwe formulering van artikel 4, lid 1, onder b), is vastgelegd met de woorden: "de door de exameninstantie voorgestelde specificaties betreffende de wijze van examineren";

b) maar wel door de Commissie zijn overgenomen

- amendement 10, strekkend tot aanpassing van de in artikel 9, lid 3, van het gewijzigde Commissievoorstel bedoelde kennisgevingstermijn voor sancties. In artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt is lid 3 van artikel 9 niet overgenomen.

De Raad achtte het namelijk verkieslijk in de richtlijn geen specifieke sanctiebepalingen op te nemen (zie punt III hierboven).

(1) PB C 148 van 14.5.1998, blz. 21.

(2) PB C 341 van 9.11.1998, blz. 29.

(3) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 118.

(4) PB C 52 van 23.2.1999, blz. 16.

(5) Richtlijn 96/35/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 10).