52000AC1195

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk"

Publicatieblad Nr. C 014 van 16/01/2001 blz. 0114 - 0119


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk"

(2001/C 14/22)

De Commissie heeft op 22 december 1999 besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 8 september 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Morgan. Nadat deze zijn functie had neergelegd, werd mevrouw Carroll als rapporteur voor dit onderwerp aangewezen (besluit van de afdeling d.d. 18 oktober).

Het Comité heeft tijdens zijn 376e zitting van 19 oktober 2000 het volgende advies uitgebracht, dat met 75 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Met haar mededeling "Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk" wil de Commissie alle betrokkenen informeren over de strategie die zij de komende vijf jaar voor de audiovisuele sector denkt te volgen.

1.2. De mededeling komt op een gelegen tijdstip, aangezien de audiovisuele sector door de opkomst van de digitale technologie ingrijpende veranderingen ondergaat. Zelf zegt de Commissie hierover het volgende: "Het regulerende beleid met betrekking tot de sector is gericht op bescherming van bepaalde algemene belangen, zoals culturele en linguïstische diversiteit, de bescherming van minderjarigen en van de consumenten. Deze belangen blijven gelden, ongeacht de technische ontwikkelingen. Op basis van een brede raadpleging gedurende de laatste jaren lijken echter nieuwe regelgevende benaderingen en technieken noodzakelijk voor de toekomst."(1)

1.3. Het Comité steunt de regelgevingsbeginselen in het Commissiedocument en is zich ervan bewust dat deze beginselen op de proef zullen worden gesteld door het grote aanbod aan digitale televisiekanalen en de onbeperkte toegang tot de wereld van internet.

1.4. De EU volgt thans aparte benaderingen voor de regulering van doorgifte-infrastructuur en inhoud. De belangrijkste infrastructuren die in de mededeling aan de orde komen zijn: internet in een IT-klimaat, audiovisuele programma's en diensten via internet, audiovisuele programma's en diensten via de televisie en internet via de televisie. Conventionele bioscoopfilms en televisieprogramma's kunnen doorgaans uit oogpunt van het algemeen belang worden gereguleerd en ook ouders kunnen er toezicht op uitoefenen. De controle op internet is minder gemakkelijk, al kan de toegang tot internet via de televisie handmatig aan banden worden gelegd. Door websites op een meer expliciete wijze te categoriseren, zou al een stap in de goede richting worden gezet. Dergelijke regulerende maatregelen komen later in dit advies uitvoerig aan de orde. Het Comité gaat hieronder per hoofdstuk in op de voorstellen van de Commissie.

2. Het belang van de audiovisuele sector (hoofdstuk 1)

2.1. Volgens de Commissie is de audiovisuele sector belangrijk omdat deze:

- economische groei en banen oplevert;

- een sociale, culturele en educatieve rol speelt.

2.2. Deze twee aspecten krijgen in de mededeling niet evenveel nadruk: "De economische aspecten en het banenpotentieel van de sector ... dienen natuurlijk een belangrijke rol te spelen bij de ontwikkeling van het beleid van de Gemeenschap, maar de sociale en culturele rol van de audiovisuele media vormt het uitgangspunt van de beleidsvorming."

2.3. Het Comité deelt het standpunt van de Commissie ten aanzien van de audiovisuele media: "De audiovisuele media spelen een centrale rol in het functioneren van moderne democratische samenlevingen. Dergelijke samenlevingen kunnen niet functioneren zonder een onbelemmerde stroom van informatie. Bovendien vervullen de audiovisuele media een fundamentele rol bij de ontwikkeling en de overdracht van sociale waarden. Dit is niet alleen zo doordat zij in aanzienlijke mate bepalen welke feiten en beelden wij te horen en te zien krijgen, maar ook omdat zij de concepten en categorieën - politieke, sociale, etnische, geografische, psychologische enzovoort - aanreiken met behulp waarvan wij deze feiten en beelden begrijpelijk maken. Zij bepalen met andere woorden niet alleen wat we van de wereld te zien krijgen, maar ook hoe we dat zien."

2.4. De Commissie concludeert dan ook dat de audiovisuele industrie anders is dan de meeste industrieën, die eenvoudigweg goederen en diensten voor de markt produceren; het is geen industrie met een commerciële maar met een culturele functie. Dit geldt echter beslist niet voor Hollywood, Bollywood of zelfs Pinewood, die zich duidelijk op de amusementsmarkt richten. Weliswaar onderschrijft het Comité de beginselen van etnische en culturele verscheidenheid en erkent het dat de audiovisuele sector in Europa een voorbeeldfunctie heeft, maar het meent wel dat het handelstekort in de sector waarop de Commissie wijst, zal blijven bestaan zolang "de markt" op de tweede plaats blijft komen.

2.5. Daarom zou het gemeenschappelijk audiovisueel beleid niet alleen sociale, culturele en educatieve, maar ook de volgende twee commerciële doelstellingen moeten nastreven:

- steeds meer eigen i.p.v. geïmporteerde producties op EU-markten;

- exportstrategieën om op wereldwijde markten door te dringen.

Aldus zou het handelstekort t.o.v. de VS in de audiovisuele sector kunnen worden teruggebracht. Daartoe moet gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld belastingaftrek voor investeringen, waarmee vooral het MKB gestimuleerd kan worden om in de audiovisuele sector te investeren.

2.6. Importsubstitutie kan op twee manieren plaatsvinden. Er zijn zeker mogelijkheden voor coproducties van lidstaten, ondersteund door EU-subsidies. Bij de distributie van producties in meerdere landen wordt ervan uitgegaan dat succesvolle producties het - na vertaling - ook in andere lidstaten goed kunnen doen omdat hierin gemeenschappelijke Europese culturele waarden tot uiting komen. Het Media II-programma kan deze distributie vergemakkelijken. Zo gezien kan culturele verscheidenheid een duidelijk voordeel zijn.

2.7. Een dergelijke importsubstitutie kan het culturele en linguïstische erfgoed van Europa ten goede komen en tegelijkertijd de economische groei in de audiovisuele sector stimuleren. Het enige punt van zorg is de dreiging dat EU-producties weggevaagd worden door de forse toename van het aantal kanalen.

2.8. De in de mededeling uiteengezette exportstrategie van de Commissie stelt vrijwel niets voor. Dit is een grote tekortkoming; de EU heeft een strategie nodig om amusementsproducties over de hele wereld in de talen van de wereldmarkten aan te bieden. In elke sector kiezen succesvolle bedrijven voor de taal van de klant. Een belangrijke mogelijkheid die niet wordt besproken, is de taalindustrie van de verschillende EU-landen in te schakelen om producten te ontwikkelen voor de culturen in de hele wereld die in de diverse Europese talen kunnen worden bereikt.

2.9. In elk geval dient rekening te worden gehouden met de specifieke behoeften van de audiovisuele sector in landen met geringe audiovisuele mogelijkheden en in zowel qua taal als qua oppervlakte kleine gebieden. Meertaligheid - Europa's hoogste goed - moet worden gestimuleerd met de mogelijkheden die de technologische ontwikkeling biedt, zoals digitale systemen (b.v. ondertitels in verschillende talen op DVD's).

2.10. Met het mededingingsbeleid moet ervoor worden gezorgd dat het pluralisme behouden blijft; voorkomen dient te worden dat bepaalde partijen in het digitale tijdperk een te groot deel van de communicatiemiddelen in handen krijgen en zo een machtspositie opbouwen.

2.10.1. De Commissie zou kunnen nagaan welke voordelen het biedt om in Europa - net als in de VS - één pakket mededingingsregels vast te stellen die bedrijven verbieden op verschillende niveaus in de audiovisuele sector actief te zijn (ontwerp, productie, distributie en vertoning).

2.10.2. Om de door de Europese audiovisuele bedrijven gewenste rechtszekerheid tot stand te brengen, zou de Commissie "richtsnoeren inzake steun aan de Europese audiovisuele sector" kunnen opstellen. Met inachtneming van de Verdragsregels inzake cultuur zou hierin moeten worden aangegeven hoe steunverlening aan de audiovisuele sector eventueel kan worden geregeld. Daarbij dienen diverse factoren in aanmerking te worden genomen en dient te worden uitgegaan van een systeem waarbij aan de hand van bepaalde criteria punten worden toegekend, bijv. een hoeveelheid punten per verkocht kaartje, een percentage voor films die door televisiekanalen zijn aangekocht, enz.

3. Doelstellingen en middelen van het audiovisueel beleid van de Gemeenschap (hoofdstuk 2)

3.1. De volgende EU-initiatieven hebben de ontwikkelingen in de audiovisuele sector gestimuleerd:

- de "Televisie Zonder Grenzen"-richtlijn(2) heeft het nodige kader voor grensoverschrijdende uitzendingen verschaft;

- Media I en Media II(3) bieden de industrie essentiële steun; Media II geeft de distributie van nationale audiovisuele producties op internationale markten een belangrijke impuls;

- uitzendnormen zijn voor de technologische ontwikkeling van de digitale media net zo belangrijk geweest als GSM-normen voor de mobiele telefonie;

- het INFO 2000-programma speelt eveneens een rol van betekenis.

3.2. Het Comité is het ermee eens dat de opkomst van de digitale televisie nieuwe, soortgelijke initiatieven noodzakelijk maakt, en verwacht dat het Vijfde Kaderprogramma een wezenlijke bijdrage aan de ontwikkelingen op audiovisueel gebied in de EU zal leveren. Daarbij denkt het met name aan het programma "Een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij" en de twee kernactiviteiten "Multimedia-inhoud en -instrumenten" en "Systemen en diensten voor de burger".

3.3. Het Comité hecht voorts belang aan coördinatie en meer samenwerking met andere Europese initiatieven op audiovisueel gebied, met name Eureka Audiovisueel(4).

4. Beginselen van de regulering van de audiovisuele sector in het digitale tijdperk (hoofdstuk 3)

4.1. Het Comité is zeer te spreken over de omvang en resultaten van de raadplegingsprocedure die de Commissie onlangs heeft ondernomen, en onderschrijft de vijf algemene beginselen voor regulering van de communicatie-infrastructuur.

4.2. Terecht wordt audiovisuele inhoud onderworpen aan het proportionaliteitsbeginsel, hetgeen betekent dat "het regelgevend ingrijpen beperkt dient te blijven tot hetgeen nodig is om de betreffende doelstelling te verwezenlijken" en dat daarom "de Gemeenschap ... de veranderingen het beste kan beheersen door voort te bouwen op bestaande instrumenten en beginselen, en waar dat zinvol is door het bevorderen van initiatieven inzake zelfregulering".

4.2.1. Gezien de ontwikkeling van de digitale technologie moeten de huidige EU-regels voor de audiovisuele sector snel worden aangepast om een goed evenwicht tot stand te brengen tussen de toepassing van de vigerende basisbeginselen en de technologische ontwikkelingen.

4.3. Het Comité heeft zich al eerder uitgesproken voor het scheiden van de regulering van audiovisuele inhoud en de regulering van de communicatie-infrastructuur, een kwestie waarover zich inmiddels een consensus heeft afgetekend. Het onderschrijft dan ook de conclusies in hoofdstuk 3, punt 2 van de mededeling.

4.4. Het Comité is het ermee eens dat "de digitale revolutie geenszins betekent dat er geen behoefte meer is aan een audiovisueel beleid dat relevante algemene belangen vaststelt en waar nodig beschermt door het regelgevende proces" en dat "de technologische ontwikkelingen een continue evaluatie van de gebruikte middelen en methoden noodzakelijk maken". Internet is hiervan een uitstekend voorbeeld.

4.4.1. De digitale technologische ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van bepaalde algemene belangen, zoals de vrijheid van meningsuiting, pluralisme, culturele en taalverscheidenheid, alsook bescherming van minderjarigen, van de menselijke waardigheid en van consumenten; het is voor de democratie van fundamenteel belang dat de bescherming van deze belangen juist verbeterd wordt.

4.5. De publieke omroepen vervullen een culturele, sociale en democratische rol die in ieders belang is, en zijn daarmee van essentieel belang voor democratie, pluralisme, sociale samenhang en culturele en taalverscheidenheid.

4.5.1. Vanwege het onder invloed van de technologische ontwikkelingen steeds ruimere programma-aanbod van de media wordt de algemene functie van omroepen met verplichtingen op het gebied van de openbare dienstverlening steeds belangrijker.

4.5.2. De mogelijkheden van de publieke omroepen om het grote publiek kwaliteitsprogramma's en -diensten te bieden, moeten worden uitgebouwd. In dit verband valt ook te denken aan diversificatie van activiteiten in het digitale tijdperk.

4.6. Het Comité steunt de uitspraken van de Commissie over zelfregulering, met name dat moet worden voorkomen dat grote gevestigde ondernemingen de "spelregels" gaan vaststellen.

4.6.1. Het Comité meent dat:

- zelfregulering een goede aanvulling kan vormen op de regelgeving voor de audiovisuele sector in het digitale tijdperk;

- gekeken moet worden naar de belangen van derden, met name consumenten, wanneer zelfregulering voor de nieuwe audiovisuele diensten overwogen wordt.

4.7. Het Comité hecht groot belang aan het beginsel dat de "verordenende organen" onafhankelijk moeten zijn van regeringen en exploitanten. Het voelt veel voor oprichting van een "Europees audiovisueel forum" waarop de betrokken ondernemers en andere partijen, zoals bedrijven die audiovisuele inhoud verspreiden, exploitanten, regelgevende instanties, instanties voor zelfregulering, organisaties die internet- en computerprogramma's beoordelen, en gespecialiseerde consumentenverenigingen, zouden kunnen nagaan hoe duidelijkere methodes kunnen worden ontwikkeld om audiovisuele en multimedia-programma's (film, televisie, internet, videospelletjes, webcasting) te evalueren en te classificeren.

4.8. Het Comité is in het algemeen te spreken over de beschreven algemene Europese rechtsbeginselen die van toepassing zijn op de audiovisuele sector.

5. Actie op regelgevend terrein (hoofdstuk 4)

5.1. Het Comité is over het algemeen ingenomen met de voorgestelde regelgevingsmaatregelen.

5.2. Het steunt het voorstel om vóór eind juni 2002 een onafhankelijke studie te verrichten naar het effect van de "Televisie Zonder Grenzen"-richtlijn inzake het bevorderen van Europese producties. De Commissie stelt dat deze studie "een gelegenheid zal bieden voor een algemeen onderzoek van de regulerende en ondersteunende instrumenten voor de bevordering van culturele en linguïstische diversiteit ten aanzien van de gehele audiovisuele sector". Deze audiovisuele producten moeten zo aantrekkelijk worden gemaakt dat ze in de hele wereld tegen marktvoorwaarden kunnen worden verkocht. Dit mag echter niet ten koste gaan van hun culturele en linguïstische waarde. De Commissie zou er dan ook goed aan doen van het volgende uit te gaan:

- de meertaligheid en de culturele diversiteit van Europa moeten ondersteund worden;

- er moet op kwaliteitsproducten en op het gebruik van nieuwe expressievormen worden aangedrongen;

- voor een soepel dataverkeer moeten normen en formaten met elkaar verenigbaar zijn;

- de totstandbrenging van Europese netwerken en producten moet structureel ondersteund worden;

- er moet een multimedia-opleiding komen waarbij zowel technische als inhoudelijke vaardigheden worden onderwezen;

- de verspreiding en verkoopbevordering van audiovisuele producties moet ondersteund worden.

Het Comité verwacht dat er dankzij de technologische ontwikkelingen steeds meer meertalige audiovisuele producties(5) zullen komen, waardoor culturele doelstellingen ook gemakkelijker gerealiseerd kunnen worden.

5.3. Het Comité is het eens met de benadering van de Commissie ten aanzien van de toegang tot audiovisuele inhoud en deelt haar bezorgdheid over het gevaar van sociale en culturele uitsluiting. Het kan zich met name vinden in de volgende passage: "toegang tot inhoud kan ook vragen met betrekking tot de betaalbaarheid omvatten: voor zover er een risico van sociale uitsluiting bestaat (dat kan leiden tot een samenleving verdeeld in informatie-'haves' en -'have nots'), dienen consumenten toegang tot inhoud te hebben tegen een betaalbare prijs."

5.3.1. Overeenkomstig de beginselen van universele dienstverlening, toegankelijkheid, niet-discriminatie en transparantie moeten - zoals al eerder gezegd - alle consumenten in de informatiemaatschappij het recht van toegang tot netwerken en inhoud hebben. Voor enkele technische aspecten van hun toegang tot inhoud, zoals elektronische programmagidsen, voorwaardelijke toegang en systemen tussen de toegang tot een communicatiemiddel en de keuze van een programma, zijn normen nodig om de keuzevrijheid van de consument te beschermen.

5.3.2. Toegang tot inhoud impliceert toegang tot de digitale infrastructuur en beschikbaarheid van informatie en amusement via die infrastructuur.

5.3.3. Digitale terrestrische televisie en de conversie van uitzendingen via de ether dienen bij het beleid op het gebied van audiovisuele inhoud doelstellingen van algemeen belang te zijn. Dit betekent dat publieke omroepen frequenties moeten krijgen om hun programma's gratis digitaal door te geven.

5.3.4. Terecht stelt de Commissie dat één van de grootste onzekerheden van de technologische ontwikkelingen de uiteindelijke vorm van de digitale doorgifte-infrastructuur is en daarmee dus de bepaling van ongecodeerde inhoud.

5.3.5. Het Comité steunt regelgevingsmaatregelen die de gratis ontvangst van informatieve en amusementsprogramma's van de publieke omroepen via de digitale infrastructuur mogelijk maken. Met name informatieve uitzendingen, zoals het landelijke journaal, zijn van cruciaal belang voor de democratie.

5.3.6. Voor de tarieven van topamusementsprogramma's zouden geen regels moeten worden vastgesteld. Omroepen betalen fors voor de uitzendrechten van deze programma's en zij moeten dan ook dusdanige prijzen kunnen vaststellen dat voldoende kijkers worden getrokken om de investeringen terug te verdienen.

5.4. Het Comité hecht net als de Commissie grote waarde aan bescherming van het auteursrecht en aan bestrijding van piraterij, en hoopt dat de richtlijn betreffende auteursrecht en naburige rechten snel wordt goedgekeurd.

5.5. Het Comité onderschrijft de conclusies van de Commissie inzake de bescherming van minderjarigen. Aangezien het in het digitale tijdperk steeds moeilijker is om minderjarigen te beschermen, moet voor strengere normen en maatregelen worden gekozen:

a) in televisietoestellen en computers kunnen speciale voorzieningen worden ingebouwd om kinderen zoveel mogelijk te beschermen; desgewenst zou deze bescherming per toestel verminderd of verwijderd kunnen worden;

b) via brochures en muismatjes op verkooppunten en via internet zou informatie moeten worden gegeven over de waardigheid van kinderen/mensen en over beschermingssystemen en leeftijdsclassificatie;

c) verplichte leeftijdsclassificatie van programmering/inhoud;

d) gebruik van domeinnamen om het filmkeuringssysteem uit te breiden tot internet;

e) een positieve en proactieve programmering, bijvoorbeeld het aantrekkelijke en kwalitatief goede programma-aanbod van het Duitse Kinderkanal.

5.6. Het Comité is verheugd over het voornemen van de Commissie om onderzoek te verrichten naar nieuwe reclametechnieken in verband met een mogelijke evaluatie van de "Televisie Zonder Grenzen"-richtlijn. Het is het met de Commissie eens dat er voor een duidelijke scheiding tussen reclame en andere inhoud moet worden gezorgd en dat consumenten bewust moeten worden gemaakt van reclameboodschappen.

6. Beginselen voor de ontwikkeling van communautaire ondersteunende instrumenten (hoofdstuk 5)

6.1. Het Comité kan zich in het algemeen vinden in de voorgestelde beginselen.

6.2. Het zou wel graag van de Commissie toelichting ontvangen op haar voorstel om zich op Europees niveau nader te bezinnen over mogelijkheden om de complementariteit van de verschillende ondersteuningsmechanismen te verbeteren, om zo een coherente aanpak te ontwikkelen. Denkt zij hierbij aan controle op nationale ondersteuningsmaatregelen? Het Comité vindt dat de beoogde coherente aanpak van ondersteuningsmechanismen geen afbreuk mag doen aan succesvolle nationale maatregelen.

6.3. Het Comité steunt het voorstel van de Commissie om door "een betere synergie tussen de verschillende instrumenten ter bevordering van inhoud voor de informatiemaatschappij" naar meerwaarde op EU-niveau te streven.

7. Actie op het terrein van ondersteuningsmechanismen (hoofdstuk 6)

7.1. Het Comité steunt het streven van de Commissie om de culturele en taalverscheidenheid van Europa te waarborgen en dus bij de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in acht te nemen. Met een beleid dat uitsluitend op de culturele en taalverscheidenheid is gericht, is het echter onwaarschijnlijk dat de secundaire doelstelling - het aandeel van Europa op de wereldwijde audiovisuele amusementsmarkt vergroten - gerealiseerd kan worden.

7.2. Het Comité heeft zijn steun voor het Media Plus-initiatief al in een eerder advies uitgesproken(6).

7.3. Het Comité zal zeker ook een advies over het eEuropa-initiatief uitbrengen.

7.4. Maatregelen in het kader van het Vijfde O& O-Kaderprogramma kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van de Europese audiovisuele sector (zie par. 3.2).

7.5. Het Comité spoort de Commissie aan, haar plannen inzake de uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten uit te voeren.

8. De externe dimensie van het audiovisuele beleid van de Gemeenschap (hoofdstuk 7)

8.1. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om zich er tijdens de WTO-onderhandelingen voor in te zetten dat Europese audiovisuele producten gemakkelijker tot de markten van derde landen worden toegelaten. Terecht kunnen de EU en de lidstaten hun mogelijkheden om een eigen culturele en audiovisuele koers te varen uitbouwen, om zo hun culturele diversiteit te beschermen.

9. Conclusie

9.1. Het Comité:

- spreekt zijn algemene steun uit voor de Commissiemededeling, waarmee een belangrijke stap wordt gezet in de richting van een adequaat audiovisueel beleid in het digitale tijdperk;

- erkent dat de audiovisuele sector niet alleen voor veel nieuwe banen zorgt, maar ook van fundamenteel belang zal blijven voor de democratie, de vrijheid van meningsuiting, een pluralistische samenleving, en de bescherming en uitbreiding van de culturele diversiteit in Europa;

- ziet de resultaten van de studies en andere voorgestelde maatregelen met belangstelling tegemoet en zal deze graag aan een beoordeling onderwerpen;

- meent dat het belang van een samenhangend EU-beleid op cultureel, audiovisueel en concurrentiegebied tot uitdrukking moet komen in een aantal richtlijnen die de culturele diversiteit waarborgen door de lidstaten ruimte te bieden hun productiepotentieel uit te bouwen;

- acht het met het oog op de democratie, het pluralisme, de sociale samenhang en de culturele en taalverscheidenheid noodzakelijk dat de publieke omroepen gebruik blijven maken van de nieuwe technologische mogelijkheden die zich telkens weer aandienen.

Brussel, 19 oktober 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Zie ESC-advies van 22 september 1999 over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende deelneming van de Gemeenschap in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector", PB C 329 van 17.11.1999 en het ESC-advies van 29 april 1998 over het "Groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie", PB C 214 van 10.7.1998.

(2) COM(95) 86 def.; ESC-advies van 13 september 1995 over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten in PB C 301 van 13.11.1995.

(3) Zie ESC-advies over het Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het Media II-programma (1996-2000) in PB C 256 van 2.10.1995.

(4) Eureka Audiovisueel is een pan-Europese intergouvernementele organisatie, die in 1989 is opgericht om de Europese audiovisuele industrie een impuls te geven. Zij telt 35 leden (de lidstaten, de Europese Commissie en de Raad van Europa als geassocieerd lid).

(5) Zie ook MLIS-Multilingual Information Society op www.hltcentral.og/hlt/mlis/

(6) COM(1999) 658 def., ESC-advies van 27 april 2000 over het Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en bevordering) (2001-2005) in PB C 168 van 16.6.2000.