52000AC0471

Advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Bulgarije en tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Hongarije houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer"

Publicatieblad Nr. C 168 van 16/06/2000 blz. 0013 - 0015


Advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Bulgarije en tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Hongarije houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer"

(2000/C 168/04)

Op 10 april 2000 heeft de Raad besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 71 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 april 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Kielman.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 372e zitting van 27 april 2000 het volgende advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór en 1 stem tegen bij 1 onthouding is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 7 december 1995 heeft de Raad de Commissie het mandaat gegeven tot het voeren van onderhandelingen voor de sluiting van een of meer transitovervoersovereenkomsten met Hongarije, Roemenië en Bulgarije, in verband met het probleem van de wegverbindingen voor het goederenvervoer over de weg tussen Griekenland en de overige lidstaten. Dit probleem zou mede kunnen worden opgelost door onderlinge uitwisseling van vergunningen voor het transitovervoer.

1.2. Het streven van de Commissie was in eerste instantie gericht op het afsluiten van een multilaterale overeenkomst. De drie landen prefereerden echter afzonderlijke overeenkomsten. Deze overeenkomsten zullen bij toetreding van de landen tot de Europese Unie automatisch aflopen.

1.3. Het Commissievoorstel is gebaseerd op het "Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomsten tussen de Europese gemeenschap en de republiek Bulgarije houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer" (COM(1999) 666 def.). Het advies van het Comité beperkt zich echter tot het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verdeling tussen de lidstaten van de vergunningen die zijn ontvangen krachtens de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Bulgarije en tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Hongarije houdende vaststelling van bepaalde voorwaarden voor het goederenvervoer over de weg en de bevordering van het gecombineerd vervoer" (COM(1999) 667 def.).

1.4. Met de Republieken Hongarije en Bulgarije heeft de Commissie overeenstemming bereikt, met de Republiek Roemenië is dit tot dusver nog niet gelukt. Daarom heeft het onderhavige voorstel slechts betrekking op een besluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomsten met Hongarije en Bulgarije. De Commissie is beslist van plan op korte termijn ook met Roemenië overeenstemming te bereiken, omdat anders de feitelijke waarde van de overeenkomsten met Hongarije en Bulgarije zeer gering is.

1.5. Omdat in het verleden in Oost-Europa regelmatig sprake was van hoge en discriminatoire fiscale en parafiscale heffingen op het wegvervoer is in de overeenkomsten vastgelegd dat alleen niet-discriminerende, aan het infrastructuurgebruik gerelateerde heffingen of tolgelden mogen worden geheven. Voor de vervoersactiviteiten zelf mogen geen speciale heffingen of belastingen worden geïntroduceerd.

1.6. Uitdrukkelijk is in de overeenkomsten vastgelegd dat het gebruik van de vergunningen door Bulgarije en Hongarije slechts kan geschieden met voertuigen die minimaal aan de Euro 1-norm voldoen.

1.7. In het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomsten met Hongarije en Bulgarije staat dat de verdeling onder de lidstaten van de 12500 en 13000 vergunningen, die jaarlijks respectievelijk van Hongarije en Bulgarije worden ontvangen, geregeld zal worden in een afzonderlijke verordening van het Europees Parlement en de Raad. Het doel van het onderhavige voorstel is derhalve de verdeling van de transitovergunningen onder de lidstaten te regelen.

2. Algemene opmerkingen

2.1. De berekeningsgrondslag voor de verdeling van de transitovergunningen onder de lidstaten heeft de Commissie afgeleid van de doorvoerstatistieken van Hongarije.

2.2. Aangezien de doelstelling van de Unie bij de onderhandelingen is de bevordering van het transitovervoer tussen Griekenland en de overige lidstaten via een corridor door Bulgarije, Roemenië en Hongarije, zijn de Hongaarse doorvoerstatistieken het meest relevant. Immers, uit deze statistieken zou moeten blijken, dat de ritten met bestemmingen "in de overige lidstaten" het volledige traject door Bulgarije, Roemenië en Hongarije hebben afgelegd. Een punt van aandacht zijn de ritten die via de vroegere Joegoslavische Republiek Macedonië en de Federale Republiek Joegoslavië zijn gegaan.

2.3. De beschikbare Hongaarse doorvoerstatistieken hebben de mogelijkheid onderscheid te maken in

- het land van vertrek

- het land waar het voertuig geregistreerd is.

Op grond van deze gegevenheid is het mogelijk de ritten te selecteren die:

- in Griekenland beginnen en

- door in een lidstaat geregistreerde voertuigen zijn uitgevoerd.

2.3.1. Aangezien de doorvoerstatistieken van Hongarije voor de eerste drie kwartalen van 1998 beschikbaar zijn en voor het onderhavige doel bruikbaar zijn stelt de Commissie voor deze te hanteren als basis voor de verdeling tussen de lidstaten.

2.3.2. Het Comité is van mening, dat vanwege het ontbreken van betrouwbare statistische gegevens met betrekking tot het transitovervoer over de weg de keuze om gebruik te maken van de beschikbare Hongaarse statistieken over de eerste drie kwartalen van het jaar 1998 de meest relevante informatie verschaft.

2.3.3. Ze wil er overigens op wijzen dat de participatie van Roemenië essentieel is voor het goed functioneren van de corridor Griekenland-overige lidstaten. In dit verband wil ze dan ook de Commissie verzoeken met kracht de onderhandelingen met Roemenië voort te zetten en ernaar te streven de onderhandelingen op korte termijn af te ronden.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Op grond van de Hongaarse doorvoerstatistieken concludeert de Commissie dat het totaal aantal doorvoerritten door Hongarije vanuit Griekenland van in een van de lidstaten geregistreerde voertuigen in de eerste drie kwartalen van 1998 6723 bedroeg. Hiervan nam Griekenland er 6646 voor haar rekening, d.w.z. bijna 99 %. Voor vier lidstaten, te weten Spanje, Ierland, Luxemburg en Portugal werden helemaal geen ritten geregistreerd (zie bijlage).

3.2. Op grond van deze - voorlopige - gegevens meent de Commissie te moeten constateren dat het "niet gewenst wordt geacht om Griekenland 99 % van de vergunningen te geven". Het Comité is van mening dat objectieve criteria moeten worden gehanteerd om de werkelijkheid weer te geven. Zij pleit er dan ook voor dat de Commissie zo spoedig mogelijk exactere informatie vergaart op grond waarvan een betrouwbaar beeld kan worden gegeven, zodanig dat voor Griekenland dezelfde wijze van behandeling geldt als voor als elke andere lidstaat.

3.3. Daarnaast stelt de Commissie voor iedere lidstaat een vast aantal van 100 vergunningen te geven, zijnde iets minder dan 1 % van het totale aantal beschikbare vergunningen en de resterende vergunningen te verdelen naar rato van het werkelijk aantal verreden transitoritten door Hongarije in de eerste drie kwartalen van 1998.

3.3.1. Het Comité is van mening dat, waar er vier lidstaten zijn die helemaal geen transitovervoer hebben verricht in de eerste drie kwartalen van 1998 en er daarnaast nog zes lidstaten zijn die minder dan 5 transitritten hebben gemaakt, het door de Commissie voorgestelde forfaitaire aantal van 100 vergunningen voor elke lidstaat veel te hoog is. Ze stelt voor hier 50 van te maken. Aldus resteert een aantal van 750 vergunningen die dan pro rato van het aantal doorvoerritten in de eerste drie kwartalen van 1998 verdeeld kunnen worden.

Naar de mening van het Comité doet een dergelijke verdeling meer recht aan de rechtvaardigheid en de werkelijkheid.

3.4. Een en ander impliceert dat het aantal vaste vergunningen 750 bedraagt in plaats van de door de Commissie voorgestelde 1500 en dat Griekenland daarnaast voor Bulgarije 12109 in plaats van 11368 en voor Hongarije 11614 in plaats van 10874 vergunningen krijgt.

3.4.1. Deze wijze van berekenen doet volgens het Comité ook meer recht aan de overweging die de Commissie zelf in haar Voorstel voor een Verordening schrijft, namelijk dat de "toekenning van de vergunningen dient te geschieden volgens criteria die ten volle rekening houden met de bestaande vervoerstromen over land tussen Griekenland en de andere lidstaten".

3.5. Het idee van de Commissie zoals verwoord in artikel 4 van de ontwerpverordening, waarin de lidstaten jaarlijks vóór 15 september de in dat jaar niet te gebruiken vergunningen aan de Commissie terug zenden, teneinde deze ten goede te laten komen aan andere lidstaten wordt door het Comité gesteund.

3.6. Indien de Commissie het idee van het Comité om tot een rechtvaardiger verdeelsleutel te komen ondersteunt, impliceert dit dat de bijlage van de ontwerpverordening waarin de verdeling is opgenomen dienovereenkomstig zal moeten worden aangepast.

4. Samenvatting en conclusies

4.1. Het Comité is van mening dat de Commissie met de keuze van de Hongaarse doorvoerstatistieken een juiste statistische basis heeft gevonden om tot een verdelingsvoorstel van de vergunningen te komen.

4.2. Voor het effectief kunnen benutten van vergunningen acht het Comité een spoedige overeenstemming met Roemenië van groot belang.

4.3. Ten aanzien van het Verdelingsvoorstel wijst het Comité erop dat, daar waar uit de gehanteerde statistieken blijkt dat een lidstaat recht zou hebben op een groot percentage van de vergunningen, deze ook daadwerkelijk aan die lidstaat dienen te worden toegewezen.

4.4. Voorts acht het Comité het - mede met het oog op het geringe aantal vergunningen - ongewenst elke lidstaat te bedelen met een vast aantal van 100 vergunningen. Immers uit de beschikbare gegevens blijkt dat veel lidstaten niet of nauwelijks transitovervoer over de weg tussen Griekenland en overige lidstaten verrichten. Het Comité acht als basis een vast aantal van 50 vergunningen voor elke lidstaat voldoende.

4.5. Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie om jaarlijks, vóór 15 september ongebruikte vergunningen aan de Commissie terug te sturen, zodat ze nog kunnen worden aangewend door lidstaten die daaraan behoefte hebben.

Brussel, 27 april 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

BIJLAGE

bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Verdeling van vergunningen tussen lidstaten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>