51999PC0611

Gewijzigd voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties /* COM/99/0611 def. - COD 98/0225 */

Publicatieblad Nr. C 212 E van 25/07/2000 blz. 0036 - 0045


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties

(door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

In juli 1998 heeft de Commissie een voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (COM(1998)415 def.) ingediend. Tijdens zijn plenaire zitting van april 1999 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een reeks amendementen aangenomen.

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dient de Commissie hierbij een gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties in. Dit gewijzigd voorstel houdt rekening met een aantal door het Europees Parlement voorgestelde amendementen.

Sommige amendementen worden door de Commissie in hun geheel, voor een deel of in beginsel aanvaardbaar geacht. In het algemeen kan de Commissie echter niet akkoord gaan met die amendementen waarin verdergaande emissiegrenswaarden worden voorgesteld en waarmee beoogd wordt het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn uit te breiden tot grote stookinstallaties waarvoor vóór 1 januari 2000 een vergunning is afgegeven.

De Commissie accepteert amendement 1, waarin een overweging zo wordt geformuleerd dat het met de communautaire strategie inzake verzuring beoogde doel duidelijk tot uitdrukking komt. De Commissie kan ook voor een deel akkoord gaan met amendement 3, waarin de Commissie wordt verzocht voorstellen te doen voor de gehele EU bestrijkende economische instrumenten ter vermindering van de SO2- en NOx-emissies. De Commissie zal de mogelijke rol van dergelijke instrumenten overdenken in het licht van de verdere vooruitgang die wordt gemaakt met het voorstel van de Commissie [1] voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten.

[1] COM(97)30 def.

Amendement 5, op grond waarvan de Commissie vóór 1 juli 2007 voorstellen zou moeten indienen om de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden te actualiseren, is in beginsel aanvaardbaar. De Commissie meent evenwel dat de beste werkwijze hier zou zijn de Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn) [2] toe te passen op de sector grote stookinstallaties, langs welke weg ook een evaluatie van de technologische vooruitgang wordt overwogen. Krachtens artikel 18 van deze richtlijn moet de Raad, op voorstel van de Commissie, in overeenstemming met de hiertoe in het Verdrag neergelegde procedures, emissiegrenswaarden vaststellen, waarvoor de noodzaak van een communautair optreden is gebleken, een en ander met name aan de hand van de in artikel 16 van die richtlijn bedoelde uitwisseling van informatie.

[2] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

De Commissie kan tevens, in beginsel, amendement 15 aanvaarden betreffende het verstrekken van emissiegegevens aan het publiek en de betreffende organisaties, in zoverre dat hiertoe gebruik kan worden gemaakt van een overeenkomstig de IPPC-richtlijn te ontwikkelen register van emissiegegevens. Ingevolge artikel 15, lid 3, van die richtlijn moet de Commissie om de drie jaar, op basis van de door de lidstaten verschafte gegevens, een inventaris publiceren van verantwoordelijke emissies en bronnen.

Amendement 2 is niet aanvaardbaar, daar het betrekking heeft op een gedeelte van het van 1994 daterende Protocol van Oslo bij het Verdrag van Genève van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, waarin naar de emissiegrenswaarden van Richtlijn 88/609/EEG wordt verwezen. Deze moeten uit hoofde van het voorstel van de Commissie worden herzien.

De Commissie kan zich niet vinden in amendement 4, waarmee het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn moet worden uitgebreid tot gasturbines op voor de kust drijvende platforms en de aandrijfinstallaties van voertuigen, schepen en vliegtuigen. Gasturbines op drijvende platforms zijn, in verband met de operationele karakteristieken van deze installaties, van het toepassingsgebied uitgesloten. Aangezien dit voorstel bedoeld is voor emissies van stationaire bronnen, is het niet juist ook aandrijvingstoepassingen binnen de werkingssfeer ervan te brengen.

De Commissie gaat evenmin akkoord met amendement 6, waarin wordt voorgesteld de ontheffing voor het Koninkrijk Spanje in Richtlijn 88/609/EEG te schrappen, aangezien de installaties in kwestie vóór het einde van 2005 in bedrijf moeten worden gesteld om voor een ontheffing in aanmerking te komen.

In de amendementen 8, 10, 12, 14 en 20 wordt een herziening voorgesteld van de emissiegrenswaarden voor grote stookinstallaties waarvoor tussen 1 juli 1987 en 1 januari 2000 een vergunning is verleend en deze emissiegrenswaarden ook van toepassing te maken op installaties waarvoor nog vóór 1 juli 1987 een vergunning is afgegeven. Voor emissies van de laatstgenoemde categorie installaties gelden nationale, per sector vast te stellen maxima uit hoofde van Richtlijn 88/609/EEG. Deze amendementen zijn om de hieronder genoemde redenen voor de Commissie niet aanvaardbaar.

Als onderdeel van een strategie ter bestrijding van verzuring en de vorming van troposferisch ozon, en ter bescherming van de menselijke gezondheid, is een voorstel voor een richtlijn inzake nationale emissiemaxima uitgewerkt, dat door de Commissie werd aangenomen. Langs deze weg worden, voor een aantal verontreinigende stoffen, waaronder zwaveldioxide en stikstofoxiden, een reeks nationale emissiereducties voorgesteld, welke op communautaire schaal kosteneffectief zullen zijn en waarbij de relatie tussen uitstoot en milieueffect in aanmerking wordt genomen. Aldus worden de lidstaten in staat gesteld de vereiste emissiereducties op kostenefficiënte wijze op nationaal niveau te realiseren, en tegelijk te verzekeren dat de milieudoelstellingen van de Gemeenschap in acht worden genomen. Dientengevolge blijft de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn inzake grote stookinstallaties beperkt tot nieuwe installaties waarvoor nà 1 januari 2000 een vergunning is afgegeven.

De amendementen 7, 11 en 13 stellen voor de emissies van vaste en gasvormige brandstoffen in het geval van installaties welke nà 1 januari 2000 een vergunning hebben ontvangen stringentere grenswaarden vast dan door de Commissie worden voorgesteld. De Commissie beoogt met haar voorstel de vaststelling van op communautair niveau te hanteren minimumnormen. Deze benadering geeft de lidstaten de mogelijkheid verdergaande emissiegrenswaarden vast te stellen, indien zulks door plaatselijke omstandigheden wordt gewettigd of wanneer dit nodig is om de streefwaarden te halen zoals deze worden vastgesteld in het nog bij de Commissie ter tafel liggende voorstel voor een richtlijn inzake nationale emissiemaxima. Tevens zouden er, wanneer evaluatie op geïntegreerde basis plaatsvindt, geen gevolgen mogen zijn voor het functioneren van grote stookinstallaties in ecologisch opzicht. In dit verband acht de Commissie verdergaande emissiegrenswaarden niet op hun plaats, zodat zij deze amendementen niet kan aanvaarden.

Voorts werd met het oog op de interne consistentie de termijn gewijzigd waarbinnen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moeten doen treden die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen.

De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie werden aangegeven in doorstreepte letter waar het gaat om weglatingen en in vette, onderstreepte letter waar het gaat om toevoegingen of wijzigingen.

1998/0225 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130(s) 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [3],

[3] COM(98)415 def.

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [4],

[4] PB C 101 van 12.4.1999, blz. 55.

Gezien het advies van het Comité van de regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 189c 251 van het Verdrag,

(1) Overwegende dat in het vijfde Milieuactieprogramma [5] "in geen geval overschrijding van kritische depositieniveaus" van bepaalde verzurende verontreinigingen als zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NOx) als doelstelling wordt geformuleerd, terwijl de doelstelling ten aanzien van de luchtkwaliteit erin bestaat dat "alle mensen doeltreffend moeten worden beschermd tegen erkende door luchtverontreiniging veroorzaakte gezondheidsrisico's";

[5] PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1.

(2) Overwegende dat Richtlijn 88/609/EEG van de Raad [6], gewijzigd bij Richtlijn 94/66/EG [7] en laatstelijk bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, tot de beperking en terugdringing van de luchtverontreiniging door grote stookinstallaties heeft bijgedragen;

[6] PB L 336 van 7.12.1988, blz. 1.

[7] PB L 337 van 24.12.1994, blz. 83.

(3) Overwegende dat de Commissie onlangs een mededeling over een communautaire strategie ter bestrijding van de verzuring [8] heeft gepubliceerd dat de herziening van Richtlijn 88/609/EEG als integrerend onderdeel van deze strategie wordt aangemerkt teneinde op lange termijn de SO2- en NOx-emissies voldoende te verminderen om de neerslag en de concentraties tot onder de kritische belastingen en niveaus te verlagen;

[8] COM(97)88 def.

(4) Overwegende dat overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 5 van het Verdrag, de beperking van de emissie van verzurende stoffen door grote stookinstallaties een doelstelling vormt die door individueel optredende lidstaten onvoldoende kan worden verwezenlijkt; dat ongecoördineerde maatregelen geen waarborg bieden dat de gewenste doelstelling ook werkelijk wordt bereikt; dat het, gezien de noodzaak de emissie van verzurende stoffen in de gehele Gemeenschap te beperken, doeltreffender is maatregelen op het niveau van de Gemeenschap te nemen; dat deze richtlijn tot het minimum beperkt blijft dat voor nieuwe stookinstallaties vereist is;

(5) Overwegende dat in Richtlijn 96/61/EG [9] een geïntegreerde aanpak van de preventie en bestrijding van verontreiniging is opgenomen, waarin alle aspecten van de milieueffecten van een installatie op geïntegreerde wijze worden beschouwd; dat stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 50 MW binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/61/EG vallen; dat de Commissie om de drie jaar ingevolge artikel 15, lid 3, van die richtlijn een inventaris publiceert van de voornaamste verantwoordelijke emissies en bronnen, een en ander op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens; dat de Raad overeenkomstig artikel 18 van die richtlijn, op voorstel van de Commissie, in overeenstemming met de hiertoe in het Verdrag neergelegde procedures, emissiegrenswaarden vaststelt in die gevallen waarin een communautair optreden noodzakelijk is gebleken, zulks met name op basis van de in artikel 16 van die richtlijn bedoelde uitwisseling van informatie;

[9] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

(6) Overwegende dat naleving van de in Richtlijn 88/609/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, vastgestelde emissiegrenswaarden als een noodzakelijke, maar nog ontoereikende voorwaarde dient te worden beschouwd om aan de eisen van Richtlijn 96/61/EG inzake het gebruik van de beste beschikbare technieken te voldoen; dat deze naleving strengere emissiegrenswaarden, emissiegrenswaarden voor andere stoffen en andere milieucompartimenten en andere relevante voorwaarden kan vereisen;

(7) Overwegende dat de industrie gedurende vijftien jaar met de invoering van technieken om de emissie van verontreinigende stoffen door grote stookinstallaties te beperken ervaring heeft opgedaan;

(8) Overwegende dat in de sector grote stookinstallaties, installaties voor elektriciteitsopwekking een belangrijke plaats innemen;

(9) Overwegende dat Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit [10] uiterlijk op 19 februari 1999 in de nationale wetgeving moet zijn omgezet; dat dit waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat onder nieuwkomers in de sector nieuwe productiecapaciteit zal worden verdeeld;

[10] PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.

(10) Overwegende dat de Gemeenschap naar een beperking van de emissie van kooldioxide streeft; dat warmtekrachtkoppeling een waardevolle mogelijkheid biedt om bij het brandstofverbruik het algehele rendement te verbeteren;

(11) Overwegende dat thans reeds het gebruik van aardgas voor de elektriciteitsopwekking significant stijgt, hetgeen waarschijnlijk nog zal voortduren, met name door gebruikname van gasturbines;

(12) Overwegende dat in de Resolutie van de Raad van 24 februari 1997 betreffende een communautaire strategie voor het afvalbeheer [11] de noodzaak van de terugwinning van afval wordt onderstreept; dat daarin is gesteld dat om een hoog niveau van milieubescherming te garanderen passende emissienormen voor de werking van afvalverbrandingsinstallaties dienen te gelden;

[11] PB C 76 van 11.3.1997, blz. 1.

(13) Overwegende dat de industrie ervaring heeft opgedaan met technieken en apparatuur voor de meting van de belangrijkste verontreinigende stoffen die door grote stookinstallaties worden uitgestoten; dat de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) is begonnen te werken aan een kader waarmee binnen de Gemeenschap vergelijkbare meetresultaten worden gewaarborgd en een hoog kwaliteitsniveau van deze metingen wordt gegarandeerd;

(14) Overwegende dat er behoefte bestaat om de kennis omtrent de emissie van de belangrijkste verontreinigende stoffen door grote stookinstallaties te verbeteren; dat deze informatie, teneinde voor het verontreinigingsniveau van een installatie werkelijk representatief te zijn, tevens met kennis omtrent het energieverbruik ervan dient te worden gecombineerd;

(15) Overwegende dat Richtlijn 88/609/EEG bijgevolg dienovereenkomstig dient te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 88/609/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

(a) In punt 4 worden de woorden "door speciaal voor dit doel bestemde procédés" geschrapt.

(b) In punt 6 worden de woorden "huisvuil en toxische of gevaarlijke afvalstoffen" vervangen door de woorden "afvalstoffen die onder de Richtlijnen 89/369/EEG*, 89/429/EEG** en 94/67/EG*** van de Raad vallen.

______________

* PB L163 van 14.6.1989, blz.. 32.

** PB L 203 van 15.7.1989, blz. 50.

*** PB L 365 van 31.12.1994, blz. 34."

(c) Punt 7 wordt als volgt gewijzigd:

(i) Aan de derde alinea worden de volgende streepjes toegevoegd:

"- technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt,

- gasturbines die op offshore-platforms worden gebruikt."

(ii) In de vierde alinea worden de woorden "dan wel door gasturbines" en de woorden "ongeacht de gebruikte brandstof" geschrapt.

(d) De volgende punten 11 en 12 worden toegevoegd:

"11. "Biomassa": plantaardige materialen of delen daarvan die kunnen worden gebruikt om de energie-inhoud terug te winnen. Houtafval en afval van plantaardige materialen worden eveneens als biomassa beschouwd, mits zij niet onder de Richtlijnen 89/369/EEG, 89/429/EEG en 94/67/EG vallen;

12. "Gasturbine": elke roterende machine die thermische energie in arbeid omzet, in hoofdzaak bestaande uit een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het werkmedium te verhitten, en een turbine."

2. In artikel 3 wordt lid 4 geschrapt.

3. In artikel 4 wordt lid 2 geschrapt.

4. Aan artikel 5, punt 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Deze bepaling is niet van toepassing op nieuwe installaties waarvoor de vergunning op of na 1 januari 2000 is verleend.".

5. Artikel 7 komt te luiden:

"Artikel 7

In nieuwe installaties waarvoor de vergunning op of na 1 januari 2000 is verleend, dragen de bevoegde autoriteiten ervoor zorg dat warmtekrachtkoppeling wordt toegepast wanneer dit technisch en economisch haalbaar is. Daartoe dragen de lidstaten ervoor zorg dat de exploitant nagaat welke mogelijkheden er zijn om de installaties te vestigen op plaatsen waar warmte nodig is.".

6. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 komt te luiden:

"1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat in de in artikel 4, lid 1, genoemde vergunningen bepalingen inzake procedures voor storingen of het uitvallen van de zuiveringsinrichting bevatten. Met name verplicht de bevoegde autoriteit de exploitant ertoe, wanneer de inrichting uitvalt, de installatie geheel of gedeeltelijk stil te leggen indien de inrichting niet binnen 24 uur normaal functioneert, of de installatie met een weinig vervuilende brandstof in bedrijf te houden. In elk geval wordt de bevoegde autoriteit binnen 48 uur op de hoogte gesteld. De cumulatieve periode gedurende welke de installatie zonder zuivering in bedrijf is, mag gedurende een periode van één jaar in geen geval langer zijn dan 120 uur, behalve wanneer naar het oordeel van de bevoegde autoriteit er sprake is van een doorslaggevende noodzaak om de energievoorziening in stand te houden.".

(b) Lid 2 wordt geschrapt.

(c) In lid 3 worden de woorden "korte periode" vervangen door de woorden "periode van maximaal tien dagen".

(d) In lid 4 worden de woorden "dit artikel" vervangen door de woorden "lid 3".

7. In artikel 9, lid 3, komt de eerste alinea te luiden:

"Als een andere mogelijkheid dan het bepaalde in lid 2 kunnen voor zwaveldioxide de volgende emissiegrenswaarden, berekend als het gemiddelde van alle nieuwe installaties binnen de raffinaderij en ongeacht de gebruikte brandstofcombinaties worden toegepast:

(a) voor installaties met een vóór 1 januari 2000 afgegeven vergunning: 1.000 mg/Nm³;

(b) voor installaties met een op of na 1 januari 2000 afgegeven vergunning: 450 mg/Nm³."

8. In artikel 13 worden de leden 2 en 3 geschrapt.

9. In artikel 15 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"4. Voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend, wordt geacht aan de emissiegrenswaarden te zijn voldaan als:

- geen gevalideerd daggemiddelde hoger is dan de desbetreffende cijfers in de bijlagen III tot VII;

- geen gevalideerd uurgemiddelde hoger is dan 200% van de desbetreffende cijfers in de bijlagen III tot VII.

De "gevalideerde gemiddelden" worden bepaald overeenkomstig bijlage IX, deel A, punt 6.".

10. In artikel 16 wordt lid 3 geschrapt.

11. De bijlagen III tot en met IX worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2000 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

(1) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage III:

"Emissiegrenswaarden voor SO2 uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 6%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(2) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage IV:

"Emissiegrenswaarden voor SO2, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(3) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage V:

"Emissiegrenswaarden voor SO2, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

Gasvormige brandstoffen in het algemeen // 35

Vloeibaar gemaakt gas // 5

Gassen met lage calorische waarde uit cokesovens // 400

Gassen met lage calorische waarde uit hoogovens // 200"

(4) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage VI:

"Vaste brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor NOx, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 6%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Vloeibare brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor NOx-, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties (met uitzondering van gasturbines) met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gasvormige brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor NOx, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties (met uitzondering van gasturbines) met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gasturbines

Emissiegrenswaarden voor NOx, uitgedrukt in mg/Nm³ (O2-gehalte 15%), voor één gasturbine-eenheid met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

De volgende grenswaarden gelden uitsluitend bij een belasting boven 70%.

// > 50 MWth

(thermisch vermogen bij ISO-omstandigheden)

Aardgas (opmerking 1) // 50(opmerking 2)

Vloeibare brandstoffen (opmerking 3) // 120

Opmerking 1: Onder aardgas wordt verstaan in de natuur voorkomend methaan met maximaal 20% (v/v) inerte en andere bestanddelen.

Opmerking 2: 75 mg/Nm³ in de volgende gevallen:

- gasturbines die in een systeem met warmtekrachtkoppeling worden gebruikt;

- gasturbines die een compressor voor het publieke aardgasnet aandrijven.

Voor gasturbines die niet in één van deze twee categorieën vallen, maar een rendement hebben dat hoger is dan 35% (bepaald bij ISO-grondlastomstandigheden), wordt de emissiegrenswaarde vastgesteld op 50*(/35, waarbij ( het als percentage uitgedrukte (en bij ISO-grondlastomstandigheden bepaalde) rendement van de gasturbine is.

Opmerking 3: Deze emissiegrenswaarde geldt uitsluitend voor gasturbines die met lichte en middeldestillaten worden gestookt."

(5) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage VII:

"Vaste brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor stof, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 6%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

50 tot 100 MWth // > 100 MWth

50 // 30

Vloeibare brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor stof, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

50 tot 100 MWth // > 100 MWth

50 // 30

Gasvormige brandstoffen

Emissiegrenswaarden voor stof, uitgedrukt als mg/Nm³ (O2-gehalte 3%), voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

Als regel // 5

Voor hoogovengas // 10

Voor door de ijzer- en staalindustrie geproduceerd gas dat elders kan worden gebruikt // 30"

(6) De volgende tekst wordt toegevoegd aan bijlage VIII:

"Voor nieuwe installaties met een vergunning die op of na 1 januari 2000 is verleend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(7) Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

(a) Deel A wordt als volgt gewijzigd:

(i) In de titel worden de woorden "nieuwe installaties" vervangen door het woord "stookinstallaties".

(ii) Punt 1 komt te luiden:

"1. Tot 1 januari 2000 wordt de concentratie van SO2, stof en NOx voor nieuwe installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW continu gemeten. De controle op SO2 en stof kan echter worden beperkt tot niet-continue metingen of andere geschikte bepalingsmethoden, indien van deze metingen of deze methoden, die door de bevoegde autoriteiten moeten worden getoetst en goedgekeurd, gebruik kan worden gemaakt voor de bepaling van de concentraties.

In het geval van niet in de eerste alinea bedoelde installaties kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat continumetingen voor deze drie verontreinigende stoffen plaatsvinden wanneer zij dit noodzakelijk achten. Indien geen continumetingen worden vereist, worden op gezette tijden niet-continue metingen of andere geschikte bepalingsmethoden, goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten, gebruikt om de hoeveelheid van bovengenoemde stoffen in de emissies te beoordelen.

Met ingang van 1 januari 2000 stellen de bevoegde autoriteiten continumetingen verplicht voor de concentratie van SO2, NOx en stof bij elke stookinstallatie die in een van de volgende categorieën valt:

- nieuwe stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 100 MW,

- andere stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 300 MW

In afwijking van de derde alinea zijn continumetingen in de volgende gevallen niet vereist:

- voor stookinstallaties met een levensduur van minder dan 10.000 bedrijfsuren;

- voor de emissie van SO2 en stof door gasturbines waarin aardgas of lichte en middeldestillaten worden gestookt.

Indien geen continumetingen worden vereist, moeten tenminste om de zes maanden niet-continue metingen worden uitgevoerd. Als alternatief kunnen ook geschikte bepalingsmethoden, die door de bevoegde autoriteiten moeten worden getoetst en goedgekeurd, worden gebruikt om de hoeveelheid van bovengenoemde verontreinigende stoffen in de emissies te beoordelen. Voor deze methoden worden de desbetreffende CEN-normen gebruikt zodra deze beschikbaar zijn."

(iii) Punt 4 komt te luiden:

"4. Bij de overeenkomstig punt 1 uitgevoerde continumetingen worden ook de relevante procesparameters zoals zuurstofgehalte, temperatuur en druk bepaald. Continumetingen van het waterdampgehalte van de rookgassen is niet nodig, mits de rookgasmonsters vóór de analyse van de emissie worden gedroogd.

Representatieve metingen, d.w.z. monsterneming en analyse, van de desbetreffende verontreinigende stoffen en procesparameters alsmede de referentiemethoden voor de kalibratie van geautomatiseerde meetsystemen worden overeenkomstig de CEN-normen uitgevoerd. In afwachting van de opstelling van de CEN-normen worden de nationale normen gehanteerd.

Continumeetsystemen worden tenminste eenmaal per jaar met behulp van parallelmetingen met de referentiemethoden gecontroleerd."

(iv) De volgende punten 5 en 6 worden toegevoegd:

"5. De waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval, bepaald bij de emissiegrenswaarde, mag niet hoger liggen dan de volgende percentage van de emissiegrenswaarde:

Zwaveldioxide 20%

Stikstofoxiden 20%

Stof 30%

6. De gevalideerde uur- en daggemiddelden worden binnen de effectieve bedrijfstijd (periodes voor opstarten en stilleggen niet meegerekend) bepaald op basis van de gemeten geldige uurgemiddelden nadat de waarde van het bovengenoemde betrouwbaarheidsinterval daarvan is afgetrokken.

Dagen waarop meer dan drie uurgemiddelden door storingen van of onderhoud aan het continumeetsysteem ongeldig zijn, worden ongeldig verklaard. Indien in de loop van een jaar meer dan tien dagen om dergelijke redenen ongeldig worden verklaard, verplicht de autoriteit de exploitant tot het nemen van adequate maatregelen om de betrouwbaarheid van het continumeetsysteem te verbeteren."

(b) Deel B wordt als volgt gewijzigd:

(i) In de titel worden de woorden "nieuwe installaties" vervangen door het woord "stookinstallaties".

(ii) De beginwoorden van de eerste alinea "De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor" worden vervangen door de beginwoorden "Tot 2003 dragen de bevoegde autoriteiten ervoor zorg".

(iii) De volgende alinea's worden toegevoegd:

"Met ingang van 2003 en voor elk daaropvolgend jaar stellen de lidstaten een inventaris op van de emissie van SO2 en NOx door alle stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 50 MW. De bevoegde autoriteit verkrijgt voor elke installatie die onder het beheer van één exploitant op een bepaalde locatie in bedrijf is, de volgende gegevens:

- de totale emissie van SO2, NOx en stof (als de totale hoeveelheid zwevende deeltjes) per jaar,

- de totale hoeveelheid energie die per jaar is gebruikt, uitgedrukt in de calorische onderwaarde en gespecificeerd voor de vijf categorieën brandstoffen: biomassa, andere vaste brandstoffen, vloeibare brandstoffen, aardgas en andere gassen.

Een samenvatting van de resultaten van deze inventarisatie wordt om de drie jaar binnen twaalf maanden na het einde van de desbetreffende periode van drie jaar aan de Commissie verstrekt. De jaarlijkse gegevens per installatie worden op verzoek aan de Commissie verstrekt."

(c) Deel C wordt als volgt gewijzigd:

(i) In punt 1 worden na "en voor elk daaropvolgend jaar" de woorden "tot en met 2003" ingevoegd.

(ii) In punt 2 wordt de tweede alinea geschrapt.