Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De diensten van algemeen belang"
Publicatieblad Nr. C 368 van 20/12/1999 blz. 0051 - 0057
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De diensten van algemeen belang" (1999/C 368/17) Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 29 april 1999, overeenkomstig artikel 23, lid 3, van het Reglement van Orde, besloten een advies op te stellen over "De diensten van algemeen belang". De Afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 oktober 1999 goedgekeurd; rapporteur was de heer Hernández Bataller. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 367e zitting van 20 en 21 oktober 1999 (vergadering van 21 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 78 stemmen vóór en 1 tegen, bij drie onthoudingen werd goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. Het staat vast dat het concept van diensten van algemeen belang binnen de Europese Unie verschillende vormen kent en dat de Duitse, Scandinavische, mediterrane en Angelsaksische benaderingen ter zake onderling uiteenlopen. In sommige lidstaten bestaat het idee van de openbare dienst zelfs in het geheel niet. Toch vertonen opvattingen en praktijken in verband met het fenomeen wel bepaalde overeenkomsten (men denke aan "beheer van diensten" in Nederland, "gestioni di pubblica utilità" in Italië, "public utility" in het Verenigd Koninkrijk, "Daseinsvorsorge" in Duitsland en "service public" in Frankrijk). 1.2. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen "diensten van algemeen belang", waarmee gedoeld wordt op al dan niet verhandelbare dienstverlenende activiteiten, en "diensten van algemeen economisch belang", waarmee uitsluitend de verhandelbare activiteiten worden aangeduid, dit wil zeggen diensten die op commerciële basis op markten (kunnen) worden aangeboden. Deze laatste categorie is aan de mededingingsregels onderworpen en valt in beginsel dus binnen het toepassingsgebied van artikel 86 van het EG-Verdrag(1). Dit is het geval met diensten in verband met vervoer-, energie- en communicatienetwerken. 1.3. Of een dienst van algemeen belang is, wordt in de eerste plaats bepaald door het doel van de activiteit in kwestie. Deze dient te voorzien in een "algemene"(2) en fundamentele maatschappelijke behoefte, met ander worden de dienst is bestemd voor personen die op basis van gelijkheid en solidariteit tot elkaar staan. De lidstaten hebben bij het ontwikkelen van hun beleid grote interpretatievrijheid ten aanzien van het begrip maatschappelijke behoefte. Zo omvat dit begrip volgens het Hof van Justitie onder andere veiligheid, defensie, alsook sociale bescherming en/of cohesie. 1.4. De diensten van algemeen belang dienen behoeften te bevredigen op gebieden als onderwijs, gezondheid, communicatie, informatie, drinkwatervoorziening en vervoer. Deze zijn essentieel om de fundamentele vrijheden te beschermen en de kwaliteit van het maatschappelijke leven te verbeteren. De diensten omvatten economische en sociale activiteiten die gewoonlijk niet uitsluitend aan het marktmechanisme worden overgelaten en tot op zekere hoogte door de overheid gereguleerd en gecontroleerd worden. 1.4.1. De "gebreken van de markt" zijn een van de belangrijkste redenen waarom er staatsondernemingen bestaan en regulerende maatregelen door de overheden worden getroffen. Deze tekortkomingen die deels te wijten zijn aan de gebrekkige allocatie van diensten, maken dat een groot aantal personen met zeer lage inkomens van deze diensten afhankelijk zijn voor de consumptie van produkten die niet via het marktmechanisme beschikbaar zijn. Juist het Europese sociale model stoelt op de gedachte dat gebrekkige voorzieningen voor een groot of het grootste gedeelte van de bevolking op de (middel)lange termijn de sociale cohesie in gevaar brengt. 1.4.2. Voor dit advies is als opzet gekozen dat ná een beknopte uiteenzetting van de mededeling van de Commissie over de diensten van algemeen belang binnen de Europese Unie wordt gekeken naar de vigerende ordening betreffende de diverse categorieën van dergelijke diensten en vervolgens wordt stilgestaan bij de situatie die ná de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam is ontstaan. In een essentieel hoofdstuk wordt een aantal beginselen opgesomd die, naar de mening van het Comité, de grondslag dienen te vormen voor de diensten van algemeen belang en wordt een aantal algemene en specifieke aspecten van deze diensten speciaal belicht. 2. De mededeling van de Commissie van 11 september 1996 over de diensten van algemeen belang in Europa(3) 2.1. De Commissie verschaft in deze mededeling aan de hand van de volgende definities terminologische opheldering: - diensten van algemeen belang: al dan niet verhandelbare dienstverlenende activiteiten welke door de overheid als van algemeen belang worden beschouwd en waarvoor derhalve specifieke verplichtingen inzake openbare dienstverlening gelden; - diensten van algemeen economisch belang: verhandelbare dienstverlenende activiteiten waarmee functies van algemeen belang worden vervuld en waarop daarom door de lidstaten specifieke openbare dienstverplichtingen van toepassing worden verklaard; - openbare dienst: deze uitdrukking heeft een dubbele betekenis: soms wordt ermee het orgaan aangeduid dat de dient produceert en soms wordt ermee de functie van algemeen belang bedoeld waarmee dit orgaan is belast. Ten einde de vervulling van de functie van algemeen belang te stimuleren of mogelijk te maken kunnen door de overheid specifieke openbare dienstverplichtingen worden opgelegd; - universele dienst(4): een geheel van eisen van algemeen belang waaraan verleners in de gehele Gemeenschap dienen te voldoen ten einde de toegang tot bepaalde wezenlijke prestaties van goede kwaliteit en tegen betaalbare prijzen voor iedereen mogelijk te maken. 2.2. De Commissie stelt zich in haar mededeling op het standpunt dat de diensten van algemeen belang bijdragen tot het concurrentievermogen van en maatschappelijke solidariteit binnen Europa, alsook tot de kwaliteit van het bestaan van de Europese burgers, waarvan velen deze diensten zelfs als echte sociale rechten beschouwen. 2.3. De Gemeenschap wil de slagkracht van de Europese economie in een steeds competitievere wereld bevorderen en de consument meer keuzemogelijkheden, hogere kwaliteit en lagere prijzen bieden. Daarbij is haar beleid er tevens op gericht, de economische en sociale samenhang binnen de lidstaten te versterken en bepaalde ongelijkheden terug te dringen. 3. Regelgeving in de sectoren vervoer, energie, infrastructuren en informatiemaatschappij 3.1. Wat het vervoer per spoor, over de weg en over het water betreft, kunnen de nationale autoriteiten krachtens Verordening (EEG) nr. 1191/1969 van de Raad van 26 juni 1969 openbare-dienstverleningscontracten met vervoerondernemingen sluiten teneinde een minimum aan verbindingen, alsmede capaciteit, routes, tarieven, vertrek- en aankomsttijden, alsook de continuïteit van de dienstverlening te garanderen. Strekking van dit voorschrift is dat er voldoende vervoerdiensten voorhanden moeten zijn in het licht van met name sociale, milieu- en ruimtelijke-ordeningsoverwegingen of met het oog op speciale tarieven voor bepaalde groepen reizigers. 3.1.1. Het Comité stelde zich in een aantal adviezen over het vervoer(5) op het standpunt dat de bevoegde lokale instanties overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel het recht moeten kunnen behouden om in het licht van de plaatselijke omstandigheden besluiten te nemen over zaken als organisatievorm en kwalitatieve/kwantitatieve eisen die aan vervoersbedrijven worden gesteld. 3.1.2. Het subsidiariteitsbeginsel dient dusdanig te worden toegepast dat de communautaire verworvenheden en het institutionele evenwicht behouden blijven. Ook mogen de door het Hof van Justitie ontwikkelde beginselen betreffende de verhouding tussen EG- en nationaal recht niet worden aangetast. Voorts dienen de genomen maatregelen altijd op adequate verwezenlijking van doelstellingen te zijn gericht en efficiënt te zijn, en moet de nationale of lokale autoriteiten de vrijheid worden gelaten om over vorm en inhoud van de tenuitvoerlegging te besluiten. Zij moeten immers de verantwoordelijkheid dragen voor de strategische planning van de diensten van algemeen belang. 3.1.3. Wat het luchtvervoer betreft, bevat Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 een regeling voor de toegang van de EG-luchtvaartmaatschappijen tot de intracommunautaire vliegroutes en de openbare dienstverplichtingen voor de reguliere luchtvaartdiensten. Geregeld worden minimumfrequenties, vliegtijden, vliegtuigtypen en aangeboden capaciteiten(6). 3.1.4. Krachtens Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 is het beginsel van vrije dienstverlening op het zeevervoer tussen de lidstaten van toepassing (cabotage). Voorts bevat artikel 4 van deze regeling de mogelijkheid om openbare dienstverleningscontracten te sluiten of openbare dienstverplichtingen op te leggen. Deze zijn beperkt tot het volgende: hetgeen nodig is in de havens waar de diensten worden verricht, regelmaat, continuïteit, frequentie, capaciteit om de dienst te verrichten, gebezigde tarieven en bemanning(7). 3.1.5. Veiligheid vormt een van de belangrijkste onderwerpen van het EG-vervoerbeleid. Er bestaat een wisselwerking tussen enerzijds transparantie, kwaliteit en bescherming van werknemers en anderzijds het algemeen belang, dat gebaat is bij evenwicht tussen plattelands- en stedelijke zones. Hiervoor zijn overheidsmaatregelen geboden. Ter zake van de diensten van algemeen belang dient iedere beperking van de mededinging nodig en evenredig met de nagestreefde doelstellingen te zijn. De overheid moet de beperkingen afstemmen op hetgeen nodig is om dienstverlening mogelijk te maken en daarbij rekening houden met de economische randvoorwaarden waaronder de ondernemingen actief zijn, hun kosten en de bestaande regelgeving. 3.2. De energiemarkten zijn opengesteld bij Richtlijn 96/92/EG (elektriciteit) en Richtlijn 98/30/EG (gas). Deze regelingen bevatten voorschriften voor toegang tot het net, gescheiden boekhouding, tariefberekening, verleningsplicht en de mogelijkheid, verplichtingen uit hoofde van openbare dienstverlening op te leggen. 3.2.1. Krachtens de electriciteitsrichtlijn kunnen de lidstaten dat op grond van het algemeen belang doen zonder evenwel, uitzonderingen daargelaten, het liberaliseringsproces te beperken. Dergelijke verplichtingen kunnen door de volgende vijf doelstellingen worden ingegeven: milieubescherming, veiligheid, regelmaat, kwaliteitsnormen voor de levering en prijscontrole, met flankerende uitvoeringsmaatregelen. 3.2.2. Overeenkomstig de gasrichtlijn kunnen de gaswinners op de volgende vijf gebieden tot door het algemeen economisch belang gewettigde openbare dienstverlening worden verplicht: voorzieningszekerheid, regelmaat, kwaliteit, prijzen en milieubescherming. 3.3. De universele dienstverplichting op telecommunicatiegebied stoelt op Richtlijn 97/33/EG van 30 juni 1997(8), en op de in 1997 goedgekeurde Richtlijn betreffende algemene machtigingen en individuele vergunningen(9) en op Richtlijn 98/10/EG inzake spreektelefonie. Laatstgenoemde regeling bevat de mogelijkheid om exploitanten op grond van "essentiële eisen"(10) tot openbare dienstverlening te verplichten. 3.4. Ook zijn EG-regels voorgesteld voor ontwikkeling van en kwaliteitsverbetering binnen de postsector, alsook voor de geleidelijke en gecontroleerde openstelling van de sector aan mededinging. Deze voorstellen strekken er in de eerste plaats toe de universele dienstverlening in de sector op de lange termijn te garanderen, dit wil zeggen te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod binnen de gehele EU, een minimum aan bestellingsfrequentie en voor iedereen betaalbare prijzen. De dienst omvat het verzamelen, vervoeren, selecteren en bestellen van brievenpost, alsook, binnen bepaalde gewichts- en prijslimieten, van publicaties, catalogi en paketten. 3.5. Het is de bedoeling dat uitsluitende of bijzondere rechten (doorgaans) tijdelijk via aanbestedingsprocedures aan bedrijven worden verleend, waarbij objectieve, niet-discriminatore en transparante criteria worden gehanteerd. 4. De situatie na het Verdrag van Amsterdam 4.1. De Gemeenschap heeft tot taak het bevorderen van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteit binnen de hele Gemeenschap, een duurzame en niet-inflatoire groei die het milieu respecteert, een hoge graad van convergentie van economische prestaties, een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale bescherming, een verbetering van de levensstandaard, de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de lidstaten. 4.1.1. De instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken zijn het instellen van een gemeenschappelijke markt en een economische en monetaire unie, alsook het uitvoeren van het gemeenschappelijk beleid en de gemeenschappelijke maatregelen die in het Verdrag worden genoemd. Tot dit laatste behoort een regime waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. 4.2. Krachtens artikel 86, lid 1, van de geconsolideerde versie van het EG-Verdrag (artikel 90 van de oude versie) nemen of handhaven de lidstaten met betrekking tot openbare bedrijven en ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende(11) rechten verlenen, geen enkele maatregel die in strijd is met het Verdrag en met name met de artikelen 12 (discriminatieverbod) en 81 tot en met 89 (mededingingsbeperkingen en staatssteun). Ook de artikelen 28 (vrij verkeer van goederen), 49 (vrijheid van dienstverlening) en 43 (vestigingsvrijheid) worden regelmatig in verband met artikel 86 ingeroepen. 4.2.1. Krachtens artikel 86, lid 2, vallen ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie onder de regels van het EG-Verdrag, "met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap". Overeenkomstig lid 3 waakt de Commissie "voor de toepassing van dit artikel en richt (zij), voor zover nodig, passende richtlijnen of beschikkingen tot de lidstaten". 4.3. Het bij het Verdrag van Amsterdam ingevoegde artikel 16 bevat een specifieke verwijzing naar de diensten van algemeen economisch belang. Krachtens deze bepaling ontlenen deze diensten hun gewicht aan hun relatie met de "gemeenschappelijke waarden van de Unie" en de rol die zij bij het bevorderen van sociale en territoriale samenhang vervullen. Deze bepaling moet worden beschouwd als een aanzet tot het scheppen van evenwicht tussen de mededingingsregels en de nu eenmaal noodzakelijke openbare dienstverlening, waarbij artikel 86 dient te worden nageleefd. 4.4. Voorts is bij het Verdrag van Amsterdam een "Protocol betreffende het publieke-omroepstelsel in de lidstaten" aan het EG-verdrag toegevoegd waarin wordt gewezen op het specifieke verband tussen dit stelsel en de "sociale en culturele behoeften". In concreto mogen de lidstaten daarom omroeporganisaties financieren voor zover de financiering wordt verleend "voor het vervullen van de publieke opdracht zoals toegekend, bepaald en georganiseerd door iedere lidstaat, en voor zover deze financiering de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang zou worden geschaad". Ook in dit protocol wordt gezocht naar evenwicht tussen de toepassing van de mededingingsregels en in casu de bescherming van de openbare dienst in het omroepbedrijf. 4.5. Ook is een verklaring aan het Verdrag toegevoegd waarin wordt bevestigd dat de EG-mededingingsregels er niet aan in de weg staan "ten volle rekening te houden met diensten van algemeen economisch belang die worden verricht door de in Duitsland bestaande openbare kredietinstellingen, alsmede met de aan deze instellingen verleende voordelen om de met deze diensten gepaard gaande lasten te compenseren". 4.6. Ten slotte moeten ingevolge de conclusies van de Europese top van Keulen (3 en 4 juni 1999)(12) in de huidige ontwikkelingsfase van de Unie de grondrechten in een EU-handvest worden gebundeld en aldus zichtbaar worden gemaakt. Dit handvest moet met name "de vrijheids- en gelijkheidsrechten alsmede het grondrecht van de eerlijke rechtsgang omvatten, zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en zoals zij in de gemeenschappelijke constituele tradities van de lidstaten tot algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht zijn gesanctioneerd. Voorts moet dit handvest de grondrechten bevatten waar alleen de burgers van de Unie zich op kunnen beroepen. Bij de uitwerking van het handvest moet voorts rekening worden gehouden met de economische en sociale rechten". 5. De oriënterende beginselen waarop de diensten van algemeen economisch belang dienen te stoelen 5.1. Aan de hand van diverse publicaties en mededelingen die betrekking hebben op resoluties van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement, andere bronnen en eigen materiaal heeft het Comité een lijst van beginselen opgesteld waaraan de diensten van algemeen belang zouden moeten voldoen. 5.2. Het denkt dat deze lijst zeer nuttig is in verband met de openbare dienstverlening en hoopt ermee een publieke discussie aan te zwengelen. 5.3. De diensten van algemeen economisch belang dienen in hun hoedanigheid van burgerrechten aan de volgende oriënterende beginselen te voldoen: 5.3.1. Gelijkheid: alle burgers hebben gelijke toegang tot de diensten van algemeen belang. Het woord gelijkheid moet worden opgevat als een verbod: bij de verlening van de diensten is ongewettigde discriminatie op grond van sociale of persoonlijke status uit den boze. Het woord behelst dus geen uniformiteitsverplichting. 5.3.2. Universaliteit: van de verleende diensten moeten de basisdiensten overal en voor iedereen worden verleend. 5.3.3. Betrouwbaarheid: de diensten van algemeen belang moeten regelmatig en ononderbroken worden verleend, dat wil zeggen dat onderbreking of opschorting van de verlening beperkt dient te blijven tot de gevallen die specifiek in de voor de desbetreffende sector geldende voorschriften worden genoemd. 5.3.4. Participatie: gebruiker moet een zekere zeggenschap hebben over de wijze waarop de diensten van algemeen belang worden verleend. Het recht van de burger op correcte dienstverlening moet namelijk worden beschermd en de samenwerking tussen de dienstverleners moet worden bevorderd. 5.3.5. Transparantie: verlener dient ervoor te zorgen dat zijn afnemers volledig over de dienstverlening worden geïnformeerd, vooral over openbare dienstverplichtingen en tarieven. 5.3.5.1. Verlener dient gebruiker dus afdoende te informeren over de financiële en technische voorwaarden waaronder de dienst wordt verleend, alsmede over iedere situatiewijziging die de dienstverlening raakt, m.a.w. hij dient de dienstreglementering openbaar te maken. 5.3.6. Vereenvoudiging van procedures: verlener vereenvoudigt zoveel mogelijk de door gebruikers te volgen procedures en geeft passende uitleg. 5.3.6.1. Voorts maakt hij zoveel mogelijk gebruik van eenvormige formulieren, en streeft hij naar vereenvoudiging van en duidelijkheid omtrent de gang van zaken betreffende abonnementen en betalingen. 5.3.6.2. Verlener dient in ieder geval interne procedures voor de afhandeling van klachten van gebruikers in te voeren. Deze procedures dienen toegankelijk, alsook eenvoudig te begrijpen en toe te passen te zijn. Het dient daarbij zonder meer vast te staan dat de hij de klachten van gebruikers of van consumentenverenigingen serieus neemt, en ook dient hij de uitoefening van het recht om zich tot een bemiddelaar of meer in het algemeen tot de rechter te wenden, te vergemakkelijken(13). 5.3.7. Rentabiliteit en efficiency: verlener van een dienst van algemeen economisch belang doet het nodige om deze rendabel en efficiënt te verlenen. 5.3.8. Kwaliteit van de diensten: verlener formuleert de kwaliteitscriteria voor de diensten en publiceert de kwaliteits- en kwantiteitsnormen die hij hanteert. 5.3.8.1. Deze normen dienen zonder enig voorbehoud te worden gerespecteerd. Afwijkingen worden uitsluitend toegestaan indien deze een voordeel voor de gebruikers opleveren en zullen tijdens periodiek te houden gebruikersbijeenkomsten door hen worden gecontroleerd. 5.3.9. Verlening van adequate diensten: de diensten van algemeen economisch belang worden aangepast in het licht van wijzigingen van de maatschappelijke behoeften en de resultaten van technische en economische vooruitgang. 5.3.10. Evaluatie van de resultaten: verlener van een openbare dienst evalueert de leveringsvoorwaarden op gezette tijden. Daartoe peilt hij met name de tevredenheid onder de gebruikers. 5.3.11. Samenwerking tussen dienstverleners: ook indien verleners met elkaar concurreren streven zij ernaar, samen te werken om de eerder genoemde beginselen in de praktijk te brengen. 5.3.12. Betaalbare prijzen: de prijs mag de toegang voor de burger niet belemmeren en dient op het concept van "redelijke kosten" te zijn gebaseerd. 5.3.13. Bescherming van het milieu: ontwikkeling en functioneren van de diensten van algemeen economisch belang dienen mede in het licht te staan van milieu-eisen, die van belang voor de sociale en territoriale cohesie zijn. 6. Algemene opmerkingen 6.1. Het verband tussen het mededingingsrecht en de diensten van algemeen belang in de sectoren vervoer, energie en telecommunicatie dient door evenwicht te worden gekenmerkt en met name in het teken te staan van de uitzonderingsbepaling van artikel 86 (voormalig artikel 90). Krachtens dit voorschrift kunnen de Verdragsbepalingen buiten toepassing worden gelaten indien deze de "toevertrouwde bijzondere taak", dus het verlenen van diensten van algemeen economisch belang, verhinderen. 6.2. Het nieuwe artikel 16 bevat geen uitzonderingsbepaling, maar richt een algemene opdracht tot Gemeenschap en lidstaten: zij dragen er, "in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden en binnen toepassingsgebied van dit Verdrag, zorg voor dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen". Daartoe dient er volgens het Comité gezorgd te worden voor een evenwicht tussen de rendabiliteit van de aanbieders en de verplichtingen op sociaal gebied en in verband met arbeidsverhoudingen, markteconomie, veiligheid, milieu en de basisrichtsnoeren voor een duurzame ontwikkeling. 6.2.1. Aan de andere kant moeten de dienstverleners bij het verlenen van een dienst van algemeen belang - bijvoorbeeld in de sector van het wegvervoer - voor bepaalde aspecten kunnen rekenen op de overheid, zoals de omschrijving van het met de dienst beoogde doel, de financiële compensatie, de omschrijving van de exclusiviteit, de duur en geografische reikwijdte, en de door de verschillende partijen ter beschikking gestelde installaties. 6.3. Het Comité stelt zich op het standpunt dat de diensten van algemeen economisch belang inderdaad tot de gemeenschappelijke waarden van de Unie behoren. Voorts komen deze diensten een evenwichtig Europees integratiebeleid ten goede omdat de politieke randvoorwaarden voor burgers en bedrijven erdoor worden verbeterd. 6.4. Voorts acht het deze diensten belangrijk voor de bevordering van sociale en territoriale cohesie binnen de Unie. In de toekomst zal daarbij vooral moeten worden gelet op territoriaal beheer en organisatie van de diensten. Bovendien mogen de netwerken niet uitsluitend aan economische doeleinden ondergeschikt worden gemaakt, maar dienen ook sociale overwegingen mee te tellen. 6.5. Verder dienen bij het definiëren en verlenen van de diensten het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel te worden gerespecteerd. 6.6. Wat de publieke omroep betreft, is het Comité van mening dat: 6.6.1. de publieke omroepdienst mede in het licht van culturele aspecten moet worden gedefinieerd; 6.6.2. de openbare dienstverlening in deze sector concrete eisen op het gebied van programmering en andere verplichtingen meebrengt die door publieke dan wel particuliere exploitanten niet individueel kunnen worden vervuld; 6.6.3. de publieke omroep mede dient om te voorzien in de democratische, sociale en culturele behoeften van iedere samenleving, alsook om pluraliteit van communicatiemiddelen te handhaven, voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod te zorgen, de culturele en taaldiversiteit in stand te houden en minderjarigen te beschermen; 6.6.4. de publieke omroep proportioneel en transparant dient te worden gefinancierd en dat deze financiering de marktsituatie en de vrije mededinging binnen de Gemeenschap niet mag beïnvloeden op een manier die met het algemeen belang in strijd is; 6.6.5. een exploitant die zich tevens bezighoudt met zuiver commerciële activiteiten, dit wil zeggen activiteiten die buiten de openbare dienstverplichting liggen, een gescheiden boekhouding dient te houden om te voorkomen dat commerciële activiteiten uit publieke fondsen worden gefinancierd. 6.7. De informatiemaatschappij 6.7.1. Alle aspecten van de zogenaamde "informatiemaatschappij" kunnen de verhouding tussen ondernemingen en consumenten, alsook de aard van de consumptie, substantieel wijzigen. 6.7.2. De diensten van algemeen economisch belang moeten een doorslaggevende functie in de informatiemaatschappij vervullen. Voorts mag deze nieuwe samenleving niet in grootschalige sociale uitsluiting resulteren. Daartoe dienen het concept van de universele dienst en de mogelijkheden om deze aan technologische innovatie aan te passen een essentiële rol te spelen. 6.7.3. Het Comité is van mening(14) dat de informatiemaatschappij: - een instrument van regionaal beleid is; - dient bij te dragen tot de ontwikkeling van een net van technologie- en informatiecentra; - meer integratie van potentieel uitgesloten burgers (minvermogenden, bewoners van insulaire of ultraperifere regio's) in de hele Europese samenleving mogelijk moet maken; - een culturele identiteit voor de Unie inhoudt die op haar beurt, met respect voor de nationale en regionale verscheidenheid, het filosofische en ideologische gehalte van de informatiemaatschappij bepaalt; - via mogelijkheden die door concessiestelsels worden geboden en met respect voor tarifair evenwicht ook zal bijdragen tot verlaging van de tarieven voor toegang tot en gebruik van Internet, en tegelijkertijd zal zorgen voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers die van Internet gebruikmaken. 6.8. Vervoer, netwerken en energie 6.8.1. De universele dienst hoeft in de sectoren vervoer en energie niet noodzakelijkerwijs hetzelfde gewicht te hebben als in andere economische sectoren, maar toch vindt het Comité dat men bij de liberalisering in deze sectoren tot op heden onvoldoende oog heeft gehad voor de elementen waardoor economische, sociale en territoriale cohesie worden bepaald. Economische efficiency vormde immers het primaat. 6.8.2. Maatregelen dienen in de toekomst niet alleen op grond van economische criteria te worden genomen, maar ook in het licht van de noodzaak arbeidsplaatsen, de kwaliteit van de dienst en de tevredenheid onder de gebruikers te handhaven. Het uiteindelijke doel is immers het realiseren en verbeteren van het maatschappelijk welzijn. Zo moet worden nagedacht over het opwekken van duurzame energie met behulp van warmtekrachtkoppeling om de in Duitsland bestaande situatie te voorkomen. Daar werd deze vorm van energie nl. niet competitief geacht in vergelijking met andere energievormen die met minder veiligheidsvoorzieningen worden opgewekt. 7. Conclusies 7.1. De diensten van algemeen economisch belang zijn doorslaggevend voor de bevordering van de economische en sociale samenhang en de territoriale solidariteit. Voorts maken zij deel uit van de "gemeenschappelijke waarden" die de Europese Unie moet behouden en uitbouwen. 7.2. Voor de bevordering van de economische en sociale samenhang bij de verlening van diensten van algemeen economisch belang is het in ieder geval zaak dat de burgers ongeacht hun sociale omstandigheden of woonplaats, tot alle diensten toegang hebben. De diensten zijn er immers in de eerste plaats op gericht, in behoeften te voorzien en maatschappelijke en territoriale cohesie te realiseren. 7.3. Wat de gebruikers van de diensten betreft, moet worden gezorgd voor het juiste evenwicht tussen enerzijds liberalisering, om beter te kunnen concurreren, en anderzijds toereikende voorzieningen, die op bovengenoemde oriënterende beginselen stoelen (toegankelijkheid, kwaliteit van de dienst, transparante informatie, enz.). 7.4. In ieder geval moet het hele EU-beleid met meer samenhang en continuïteit openstaan voor de economische en wettelijke belangen van de consumenten, die via hun verenigingen deel uitmaken van de georganiseerde samenleving. Ook hier dient rekening te worden gehouden met de situatie waarin de verleners van diensten van algemeen belang zich bevinden, dat wil zeggen hun economische randvoorwaarden, hun kosten en de door hen na te leven wetgeving. 7.4.1. In een competitief stelsel moeten alle deelnemers proportioneel tot de kosten van de universele dienst bijdragen. 7.5. Het recht van gelijke toegang tot diensten van algemeen economisch belang vormt een recht van alle burgers en dient tot verhoging van het maatschappelijk welzijn. Voor de handhaving van het Europees sociaal model moet er in ieder geval een evenwicht bestaan tussen de diensten van algemeen belang en de regels van de interne markt, en in het bijzonder de vrije mededinging. 7.6. Daarom verzoekt het Comité Raad, Commissie en Europees Parlement om het recht van gelijke toegang tot deze diensten op te nemen in het EU-handvest van grondrechten, over de opstelling waarvan tijdens de Europese Top van Keulen overeenstemming werd bereikt. 7.7. Ten slotte verzoekt het Comité Raad, Europees Parlement en Commissie er zoveel mogelijk op toe te zien dat de in dit advies behandelde diensten ook na de afsluiting van de volgende WTO-ronde blijven worden verleend. Brussel, 21 oktober 1999. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité B. RANGONI MACHIAVELLI (1) Zie de uitspraken van het Hof van Justitie van 15 februari 1993 (zaken C-159 en 160/91, Poucet et Pistre, Jur. 1993, blz. I-637), 27 oktober 1993 (zaken C-46/90 en 93/91, Lagauche e.a., Jur. 1993, blz. I-5267), 19 januari 1994 (zaak C-364/92, SAT - Fluggesellschaft (Jur. 1994, blz. I-143) en 18 maart 1997 (zaak C-343/95, Diego Cali & Figli, Jur. 1997, blz. I-547). (2) Zie de conclusie van advocaat-generaal Tesauro van 9 februari 1993 in zaak C-320/91 (Corbeau), arrest van 19 mei 1993 (Jur. 1993, blz. I-2533, punt 19). (3) PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3. (4) Voor de telecommunicatiesector wordt de universele dienst in Artikel 2, lid 1, onder g, van Richtlijn 97/33 als volgt gedefinieerd: "een welbepaald minimumpakket van diensten van een bepaalde kwaliteit, dat voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, beschikbaar is voor een in het licht van de specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs". (5) PB L 138 van 18.5.1999, blz. 7. (6) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8. (7) PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7. (8) PB L 199 van 26.7.1997, blz. 32. (9) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 15. (10) "niet-economische eisen van algemeen belang die een lidstaat ertoe kunnen bewegen voorwaarden vast te stellen voor ... het verstrekken van telecommunicatiediensten". (11) - uitsluitende rechten: rechten die door een lidstaat langs wettelijke of bestuursrechtelijke weg worden toegekend en waarbij het verrichten van diensten voor één onderneming wordt gereserveerd, waardoor deze binnen een gegeven geografisch gebied het alleenrecht krijgt om een dienst te verrichten of een activiteit te ondernemen; - bijzondere rechten: rechten die door een lidstaat langs wettelijke of bestuursrechtelijke weg aan een beperkt aantal ondernemingen worden toegekend en waarbij binnen een gegeven geografisch gebied: - discretionair het aantal ondernemingen waaraan een vergunning voor het verrichten van een dienst of voor het ondernemen van een activiteit wordt verleend, op grond van andere dan objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt, of, - op grond van andere dan genoemde criteria verscheidene concurrerende ondernemingen worden aangewezen waaraan vergunning voor het verrichten van een dienst of voor het ondernemen van een activiteit wordt verleend, of - op grond van andere dan genoemde criteria aan een of meer ondernemingen wettelijke of bestuursrechtelijke voordelen worden toegekend, die in aanzienlijke mate afbreuk doen aan de mogelijkheden van andere ondernemingen om in datzelfde geografische gebied en onder wezenlijk gelijkwaardige omstandigheden dezelfde dienst te verrichten of dezelfde activiteiten te ondernemen. (12) Zie de punten 44 en 45, alsook bijlage IV. (13) Deze procedures moeten worden gebaseerd op de beginselen die de Commissie heeft geformuleerd in de "Aanbeveling betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen" (COM(1998) 198 def. van 30 maart 1998) en daarbij dient het gebruik van het "Europees klachtenformulier voor de consument" zoveel mogelijk te worden gestimuleerd. (14) Verklaring van Oulu van 7 september 1999.