51999AC1125

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens"

Publicatieblad Nr. C 051 van 23/02/2000 blz. 0031 - 0033


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens"

(2000/C 51/10)

De Raad van de Europese Unie heeft op 18 november 1999 besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de art. 37 en 152 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 16 november 1999 goedgekeurd; rapporteur was de heer L. Nielsen.

Het Comité heeft tijdens zijn 368e zitting van 8 en 9 december 1999 (vergadering van 8 december 1999) het volgende advies uitgebracht, dat met 114 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Achtergrond

1.1. Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(1) is meer dan 30 keer gewijzigd, het laatst bij Richtlijn 98/99/EG(2). De richtlijn heeft betrekking op een aantal ernstige besmettelijke dierenziekten. Uit de vele wijzigingen blijkt hoe ingewikkeld de kwestie is en welke problemen het vrije verkeer van levende dieren in de EU oplevert voor de gezondheid van het vee. Tot de besmettelijke veeziekten behoren onder meer tuberculose en brucellose, zoönosen die net als salmonella, listeria en E.coli van dier op mens kunnen worden overgedragen. Nog niet alle lidstaten zijn krachtens de bepalingen van de richtlijn officieel tuberculose- en brucellosevrij.

1.2. Bij Richtlijn 95/25/EG(3) werd een uitzonderingsregeling getroffen: runderen die voor de vleesproductie zijn bestemd, hoeven niet aan individuele tuberculose- en brucellosetests te worden onderworpen, mits zij worden vervoerd tussen lidstaten met dezelfde gezondheidsstatus. Bij Richtlijn 98/99/EG besloot de Raad de bepalingen van de oorspronkelijke Richtlijn 64/432/EEG per 1 juli 1999 bij te werken. Met deze wijzigingen wordt een einde aan bovengenoemde uitzonderingsregeling gemaakt en kunnen meer lidstaten in aanmerking komen voor een officiële tuberculose- en brucellosevrije status. Tenzij de betrokken dieren afkomstig zijn uit een lidstaat die officieel tuberculose- en brucellosevrij is c.q. een goedgekeurd bewakingsprogramma hanteert, moeten deze dus vóór export worden getest, ook al zijn zij bestemd voor lidstaten met dezelfde gezondheidsstatus.

1.3. Inmiddels is gebleken dat sommige betrokken lidstaten in de praktijk niet binnen de gestelde termijn konden voldoen aan de eis dat individuele tests moeten worden uitgevoerd.

1.4. Op verzoek van de betrokken lidstaten stelt de Commissie thans voor, de bepalingen van Richtlijn 95/25/EG alsnog tot eind 2000 van kracht te laten zijn. Tegelijkertijd worden de procedurevoorschriften aangepast, zodat de Commissie met medewerking van het Permanent Veterinair Comité nadere overgangsmaatregelen kan vaststellen. Nieuw is dat het Europees Parlement formeel toeziet op het gebruik dat de Commissie maakt van de mogelijkheden om overgangsmaatregelen vast te stellen. Tot slot worden enkele technische wijzigingen voorgesteld om de bepalingen inzake tuberculosetests en de identificatieregeling voor dieren in lidstaten met een officiële vrije status te verduidelijken.

1.5. Het Commissievoorstel heeft betrekking op het landbouwbeleid en op de volksgezondheid en is gebaseerd op de artt. 37 en 152 van het Verdrag. Het moet daarom worden goedgekeurd volgens de procedure van art. 251 van het Verdrag (medebeslissingsprocedure).

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité heeft herhaaldelijk benadrukt dat bij de harmonisatie van de veterinaire voorschriften in de EU naar een hoog beschermingsniveau moet worden gestreefd en dat uitzonderingen tot het absolute minimum moeten worden beperkt. De laatste jaren is herhaaldelijk varkenspest uitgebroken, en dat heeft overduidelijk laten zien dat te weinig aandacht en ontoereikende maatregelen bij het uitbreken van besmettelijke dierziekten ernstige gevolgen kunnen hebben.

2.2. In verband met de uitbreiding van de EU is het bovendien van doorslaggevend belang dat de huidige lidstaten laten zien dat zij het grotendeels eens zijn over de harmonisatie en alle gevolgen van dien voor de betrokkenen. Met de uitbreiding dreigt het gevaar dat ziekten over grotere afstanden worden verspreid, toe te nemen. De landbouworganisatie van de VN, de FAO, waarschuwt nu al voor hogere risico's door lange ritten, nieuwe trajecten van en naar derde landen, meer contact met landen met instabiele omstandigheden en verdere concentratie van de veestapel in bepaalde gebieden in de EU.

2.3. In dit licht roept het Comité de betrokken lidstaten op zo snel mogelijk de nodige maatregelen te treffen om de vrije en vervolgens de officieel vrije status inzake tuberculose en brucellose te verwerven. Het Comité acht het vanzelfsprekend dat de Commissie hieraan haar volledige medewerking verleent. Wanneer deze ziekten worden uitgeroeid, zal ook meer gedaan kunnen worden om andere zoönosen onder controle te krijgen.

2.4. Als orgaan dat de belangen behartigt van degenen die in de praktijk met de gevolgen van EU-besluiten te maken krijgen, dringt het Comité er bij de betrokken instanties op aan ervoor te zorgen dat besluiten als deze ook daadwerkelijk binnen de vastgestelde termijn uitgevoerd kunnen worden. Het is van doorslaggevend belang voor het vertrouwen in en de geloofwaardigheid van de EU dat realistische termijnen worden gehanteerd die door zowel EU-instellingen als nationale overheden strikt in acht worden genomen.

2.5. In het onderhavige geval werden de oorspronkelijke termijnen pas verlengd toen zij reeds een half jaar waren overschreden. Voorts wordt er ook nu pas op gewezen dat handhaving van de termijn van 1 juli 1999 tot een ernstige verstoring van de handel zou hebben geleid.

2.6. Eén van de oorzaken van het probleem dat zich nu voordoet, is kennelijk dat sommige lidstaten alleen de nationale veterinaire instanties bij de besluitvormingsprocedure betrekken en zich niet richten tot de veterinaire deskundigen en instanties op decentraal niveau, die een objectiever beeld van de praktijk kunnen geven en die ook taken met betrekking tot de concrete uitvoering en naleving van de regels zullen krijgen. De huidige situatie is bovendien ongetwijfeld mede ontstaan door het feit dat de duidelijkheid van de regelgeving door de talloze wijzigingen sterk te wensen overlaat.

2.7. Het Comité ziet echter in dat deze speciale situatie flexibiliteit vereist en gaat er - onder voorbehoud van bovenstaande kanttekeningen - daarom mee akkoord dat de uitzonderingsregeling opnieuw van kracht wordt. Wel tekent het daarbij aan dat de uitzonderingsbepalingen uitsluitend mogen worden toegepast met instemming van het land van ontvangst, dat de dieren niet als nutsdier worden behandeld, dat besmetting van vrije beslagen uitgesloten is en dat de dieren onder geen enkel beding naar lidstaten of regio's met een hogere status vervoerd mogen worden.

2.8. Het voorstel om de Commissie de bevoegdheid te geven, met medewerking van het Permanent Veterinair Comité voor een periode van maximaal drie jaar nadere overgangsbepalingen vast te stellen - tenzij het Europees Parlement in afzonderlijke gevallen meent dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt - is bedenkelijk en roept diverse principiële vragen op. Het mag daarom niet zonder meer worden goedgekeurd, ook al betreft het hier een spoedeisende zaak.

2.9. De medebeslissingsprocedure is tijdrovend en niet efficiënt in concrete situaties als deze. Het Comité heeft daarom volledig begrip voor de wens van de Commissie om een eenvoudigere en vlottere procedure te hanteren. De problemen zijn echter - zoals eerder gezegd - ontstaan doordat dat de grondslag voor het besluit van de Raad van december 1998 niet goed genoeg was onderzocht en voorbereid. Dit is op zich geen reden voor een nieuwe comitéprocedure. Bovendien zou aldus een precedent voor andere gebieden worden geschapen en dient te worden voorkomen dat de comitéprocedures nog ingewikkelder worden. Daarnaast rijst de vraag hoe verdere overgangsbepalingen in de toekomst vastgesteld moeten worden, met name bij herhaling ervan en in verband met de toetreding van nieuwe lidstaten.

3. Specifieke opmerkingen

3.1. De naam van Richtlijn 64/432/EEG en de Nederlandse vertaling hiervan dienen bij gelegenheid te worden herzien en bijvoorbeeld in overeenstemming te worden gebracht met de Engelse versie, waarin wordt gesproken over "health problems" in plaats van "veterinairrechtelijke vraagstukken".

Brussel, 8 december 1999.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. RANGONI MACHIAVELLI

(1) PB 121 van 29.7.1964.

(2) PB L 358 van 31.12.1998, blz. 107.

(3) PB L 243 van 11.10.1995, blz. 16.