51998AR0227

Advies van het Comité van de Regio's over: - de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's over het Eerste kaderprogramma voor cultuur (2000-2004)", en - het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van één enkel programmerings- en financieringsinstrument voor culturele samenwerking (Programma 'Culture 2000')" CdR 227/98 fin -

Publicatieblad Nr. C 051 van 22/02/1999 blz. 0068


Advies van het Comité van de Regio's over:

- de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's over het Eerste kaderprogramma voor cultuur (2000-2004)", en - het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van één enkel programmerings- en financieringsinstrument voor culturele samenwerking (Programma 'Culture 2000')"

(1999/C 51/12)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's over het Eerste kaderprogramma voor cultuur (2000-2004), vergezeld van een Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van één enkel programmerings- en financieringsinstrument voor culturele samenwerking (Programma "Culture 2000") (COM(98) 266 def.) ();

gezien het besluit van de Raad d.d. 9 juli 1998 om, overeenkomstig artikel 128 en artikel 198 C, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Comité van de Regio's te raadplegen over dit onderwerp;

gezien het besluit van het Bureau d.d. 13 mei 1998 om commissie 7 (Onderwijs, beroepsopleiding, cultuur, jeugd, sport, burgerrechten) te belasten met de voorbereidende werkzaamheden inzake een desbetreffend advies;

gezien het ontwerpadvies (CDR 227/98 rev.) dat op 1 oktober 1998 werd goedgekeurd door commissie 7 (rapporteurs: Muñoa Ganuza en Tallberg);

gezien de adviezen die het CvdR eerder heeft uitgebracht over het programma Caleidoscoop 2000, inzake artistieke en intellectuele activiteiten (CDR 145/95) (), het programma Ariane, inzake boeken en lezen (CDR 146/95) (), het programma Raphaël, inzake cultureel erfgoed (CDR 302/95) () en over het "Eerste verslag over de inachtneming van culturele aspecten bij het optreden van de Gemeenschap" (CDR 206/96 def.) ();

overwegende dat in het Verdrag van Maastricht de EU wordt opgeroepen om de culturele verscheidenheid in Europa te bevorderen en de kennis, samenwerking en uitwisseling tussen individuen, organisaties en culturele instellingen uit te breiden;

overwegende dat in het Verdrag van Maastricht tevens is vastgelegd dat bij het opstellen van EU-programma's rekening dient te worden gehouden met de culturele doelstellingen van de EU,

heeft tijdens zijn 26e zitting van 18 en 19 november 1998 (vergadering van 19 november) het volgende advies uitgebracht.

1. Inleiding

1.1. De Commissie heeft op drie verschillende wijzen studie verricht naar de culturele activiteiten in Europa. Ten eerste heeft zij de drie Europese programma's die tot dusverre zijn uitgevoerd op het gebied van cultuur, aan een analyse onderworpen: Caleidoscoop (artistieke en culturele activiteiten), Ariane (boeken en lezen) en Raphaël (het culturele erfgoed in Europa). Ten tweede heeft zij, via een "Eerste verslag over de inachtneming van culturele aspecten bij het optreden van de Gemeenschap" (), onderzocht hoe culturele aspecten kunnen worden ingepast in EU-activiteiten. Ten derde heeft zij deelgenomen aan een reeks gespreksronden met de EU-lid-staten, de leden van de Europese Economische Ruimte, Cyprus, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa en een groot aantal culturele organisaties in Europa.

1.2. Het Comité van de Regio's erkent dat de analyses die de Commissie heeft uitgevoerd, een aantal positieve elementen bevatten. Het is waar dat de in het kader van de drie Europese cultuurprogramma's ondernomen activiteiten de transnationale samenwerking hebben gestimuleerd, de culturele activiteiten in Europa meer onder de aandacht hebben gebracht, hebben bijgedragen tot de bescherming en het behoud van ons erfgoed en cultuur beter toegankelijk hebben gemaakt voor het publiek. Ook is hierdoor het aanzien van culturele creativiteit gestegen, omdat er een positieve invloed van uitgaat op innovatie en de vorming van sociale netwerken (met name uitwisselingsactiviteiten op culturele gebieden die Europese landen met elkaar gemeen hebben).

1.3. Desalniettemin is het CvdR van mening dat de analyses van de Commissie op een aantal punten tekortschieten. Nog altijd is niet voldoende doorgedrongen hoe sterk de behoefte aan een gemeenschappelijke, open en gediversifieerde culturele ruimte in Europa is. Al moedigt de EU nog zoveel uiteenlopende culturele activiteiten aan, toch blijven dit geïsoleerde verschijnselen en komen er geen gestructureerde en permanente samenwerkingsverbanden uit voort. Ook procentueel gezien is de EU slechts bij een beperkt aantal culturele projecten betrokken. Dit alles heeft tot gevolg dat de Europese burgers nauwelijks een idee hebben van de inspanningen die de EU in dezen verricht, en niet weten wat er gedaan wordt ter behoud en ondersteuning van hun culturen. Zodoende wordt er maar weinig vooruitgang geboekt met de opbouw van een multiculturele en transnationale Europese culturele ruimte.

1.4. Het beheer van de culturele programma's komt over als uiterst bureaucratisch: de procedures zijn lang en ingewikkeld. Dit heeft een averechts effect op de doelmatigheid van de dienstverlening en leidt ertoe dat de Europese culturele programma's grotendeels terra incognita zijn voor het Europese publiek.

1.5. De Commissie heeft geconcludeerd dat "ook al worden er omvangrijke middelen besteed aan culturele activiteiten of activiteiten met een culturele dimensie, de uitgevoerde acties dan nog niet of zelden voortkomen uit een welbepaald beleid dat in overeenstemming zou zijn met de taken die de Gemeenschap heeft ontvangen op cultuurgebied". Zij is van plan ervoor te zorgen dat "bij de vaststelling en de tenuitvoerlegging van het interne beleid, de doelstellingen en de middelen van ieder instrument dat van invloed is op cultuurgebied, overeenstemmen met de doelstellingen en de middelen van het cultuurbeleid van de Gemeenschap".

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het belang van cultuur voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese Unie

2.1.1. Behoud van culturele verscheidenheid

2.1.1.1. Het fundamentele beginsel dat ten grondslag ligt aan het proces van Europese integratie, is eerbiediging en bevordering van culturele verscheidenheid. Deze culturele verscheidenheid is een bron van rijkdom die het waard is om beschermd te worden. De goede kanten ervan dienen naar voren te worden gehaald, want deze vormen een van de belangrijkste kenmerken van de Europese identiteit. De culturele en taalkundige verscheidenheid geldt in gelijke mate voor alle cultuuruitingen: nationale, lokale, regionale en andere binnen het bestel van de staat.

2.1.1.2. Kenmerkend voor Europa is dus een veelheid van culturen, waarvan de meeste een lokale of regionale basis hebben. Bovendien heeft het begrip "cultuur" in Europa een ruime betekenis, omdat hieronder niet alleen uitingen van "haute culture" en "elitaire" kunst worden verstaan, maar hieronder ook traditiegebonden volkscultuur en moderne massacultuur vallen.

2.1.1.3. Wanneer mensen actief zijn in het verenigingsleven en deelnemen aan de activiteiten van vrijwilligersorganisaties op educatief gebied, raken zij nauwer betrokken bij sociale kwesties en krijgen ze meer begrip voor andere culturen. Door de uitgebreide programma's voor samenwerking tussen regio's en/of gemeenten en voor het opzoeken van een netwerk van zustersteden is de culturele samenwerking tussen steden en gemeenten verbreed, meer solidariteit tussen verschillende culturen aangekweekt en de kennis ervan verdiept. Niet vergeten mag worden dat met het bouwen aan een Europa van de burgers wordt beoogd om de samenwerking en het begrip tussen de Europese volkeren te bevorderen, en niet om verschillen weg te werken of uniforme structuren te scheppen. Het CvdR is van mening dat de samenwerking en de dialoog op cultureel gebied moeten worden opgevoerd, teneinde te waarborgen dat culturele verschillen niet tot onenigheid leiden, maar integendeel een instrument worden ter versterking en vereniging van de volkeren in een multicultureel, op solidariteit gebaseerd Europa.

2.1.1.4. Naar de mening van het CvdR moeten de lid-staten daarom bij hun gezamenlijke streven om cultuur een belangrijkere rol te laten spelen in de opbouw van Europa, een beroep doen op al die talloze culturele actoren die actief zijn op lokaal en regionaal niveau. Datgene waardoor de cultuur van lokale en regionale gemeenschappen zich op permanente en duurzame wijze onderscheidt, zijn o.a. plaatsgebonden culturele factoren en cultureel erfgoed. Inspanningen om dit te behouden, hiervoor zorg te dragen en hiervan door de burgers in hun dagelijks leven gebruik te laten maken, vormen de pijler van een Europees, op verscheidenheid gericht cultuurbeleid. Bovendien moeten de lokale en regionale overheden via een adequate financiële bijdrage in staat worden gesteld de nodige culturele initiatieven op te zetten.

2.1.1.5. Het CvdR vraagt speciale aandacht voor de bijzondere uitdaging waarvoor wij ons gesteld zien: enerzijds het bewaren en bevorderen van de verscheidenheid der Europese culturen, en anderzijds het versterken van de fundamenten van een gemeenschappelijke Europese identiteit. Bij het bevorderen van de samenwerking en solidariteit tussen gemeenten en regio's, zowel in de huidige als de toekomstige lid-staten, is een sleutelrol weggelegd voor lokale en regionale initiatieven. Door hun gemeenschappelijke historische achtergrond hebben de verschillende vormen van Europese culturele identiteit veel met elkaar gemeen.

2.1.1.6. Teneinde de culturele en taalkundige verscheidenheid in Europa goed te beschermen, zou de Unie steun aan projecten, gericht op culturele en linguïstische minderheden, als een van de prioriteiten van haar beleid dienen te aanvaarden. Deze steun zou enerzijds moeten gaan naar specifieke culturele activiteiten en anderzijds moeten worden verleend in het kader van meer algemene EU-programma's.

2.1.1.7. In dit verband roept het CvdR de EU op tot meer samenwerking met de Raad van Europa en de UNESCO, die beschikken over een schat aan ervaringen op het gebied van het bevorderen van culturele samenwerking en het erkennen van culturele verscheidenheid in geheel Europa. Wat de komende uitbreiding betreft, kan samenwerking ertoe bijdragen dat het overgangsstadium naar de toetreding soepeler verloopt.

2.1.2. Cultuur en een Europa van de burgers

2.1.2.1. De politieke uitdaging waarvoor de Europese Unie zich gesteld ziet, houdt in dat eerbiediging van culturele en taalkundige verscheidenheid dient samen te gaan met een sterker ontwikkeld gemeenschappelijk Europees burgerschap. In dit verband is de conclusie gewettigd dat een Europees burgerschap zich zal ontwikkelen op basis van een multiculturele en multilinguïstische samenleving, d.w.z. zal existeren naast een groot aantal sub-identiteiten: nationale, lokale, regionale en andere sub-identiteiten binnen het bestel van een staat.

2.1.2.2. Om die reden wil het CvdR erop wijzen dat, wil de EU de uitdaging van Europese integratie met behoud van culturele en taalkundige verscheidenheid het hoofd bieden, zij naar nieuwe wegen dient te zoeken om de lagere overheden meer actief te betrekken bij het proces van Europese integratie. Deze zijn immers beter in staat om de rijkdom van de culturele en linguïstische gemeenschappen in Europa door te geven. Met name zou de EU het regio's en gemeenten met eigen bevoegdheden op het gebied van cultuur gemakkelijker moeten maken om deel te nemen aan Europese culturele programma's via de mechanismen, zoals uiteengezet in dit advies. Goed beschouwd zou dit alleen maar neerkomen op een bevestiging op Europees niveau van datgene wat reeds erkenning vindt op het niveau van de lid-staten.

2.1.3. Cultuur en lokale en regionale ontwikkeling

2.1.3.1. De toekomstige ontwikkeling en dynamiek van Europa zijn in toenemende mate verweven met de culturele creativiteit die in dit werelddeel aan de dag wordt gelegd, het vermogen om de eigen positie te handhaven op de wereldmarkt en de groei en werkgelegenheid in de toekomst. Cultuur is een wezenlijk bestanddeel van regionale ontwikkeling. Zij heeft niet alleen een eigen intrinsieke waarde, maar ook een belangrijke economische functie bij het aantrekken van commerciële activiteiten en bedrijven in een bepaalde streek. Een vitaal cultureel leven met een brede scala aan culturele faciliteiten verhoogt aldus de aantrekkingskracht van een gehele regio. Het CvdR beschouwt cultuur als een van de pijlers waarop de sociale samenhang in Europa rust, want bij lokale en regionale ontwikkelingsprojecten zorgt deze voor een aanzienlijke toegevoegde waarde en voor een sneeuwbaleffect.

2.1.3.2. De invloed van cultureel toerisme op de lokale en regionale ontwikkeling wordt steeds belangrijker. Het stimuleert zowel in verstedelijkte gebieden als op het platteland de handel en het bedrijfsleven, evenals de economie en de werkgelegenheid. Bovendien wordt het proces van ontvolking van het platteland erdoor afgeremd, want op deze manier komt er een nieuw middel van bestaan bij.

2.1.3.3. Het ontwikkelingspotentieel dat ligt opgeslagen in de audiovisuele cultuur, zou belangrijke economische mogelijkheden kunnen bieden en de concurrentiepositie van Europa t.o.v. de VS en Azië kunnen versterken. Teneinde de concurrentie in de audiovisuele sector te kunnen aangaan, dienen de producties van hoge kwaliteit te zijn, wat bereikt kan worden door een bevordering van Europa's culturele verscheidenheid, die weer stoelt op het geheel van lokale en regionale culturen in Europa. Daarom vindt het CvdR dat de EU de audiovisuele sector moet versterken door bij te dragen tot de totstandkoming van een regionaal media- en filmbeleid.

2.1.4. Cultuur en werkgelegenheid

2.1.4.1. Men wordt zich meer en meer bewust van de bijdrage die cultuur en de cultureel-commerciële sector kunnen leveren aan de economische en sociale samenhang en van de kansen die hierdoor worden geboden voor toekomstige ontwikkeling. Niettemin is het CvdR van mening dat er alleen nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid kunnen zijn als een aantal zwakke punten op effectieve wijze wordt aangepakt, en wel in het kader van een integrale strategie die tegelijk een hechte lokale en regionale verankering heeft.

2.1.4.2. Het CvdR wijst op de noodzaak van steun aan degenen die op dit moment werkzaam zijn in de culturele sector, vooral aan degenen die betrokken zijn bij de creatieve kant van culturele processen. Er moeten maatregelen worden genomen om iets te doen aan de ongewisse werkgelegenheidssituatie van deze personen en om de kwaliteit van hun arbeidsstatus, die vaak wordt gekenmerkt door onderbetaling, een deeltijds werkverband en instabiliteit, te verbeteren.

2.1.4.3. Het CvdR vindt dat er op adequate wijze in de culturele sector dient te worden geïnvesteerd, als men wil dat de groei zoals deze zich de afgelopen tien jaar heeft voorgedaan, ook doorzet. Naar de mening van het Comité dient er een expliciete verwijzing naar cultuur in de Structuurfondsenverordeningen te worden opgenomen. Ook de financiële steunverlening aan de culturele sector dient speciaal te worden afgestemd op de behoeften van de cultuur en de cultureel-commerciële sector. Daarbij dient vooral ook de nodige aandacht uit te gaan naar acties die gericht zijn op een betere benutting en optimale gebruikmaking van cultuurgoederen alsmede op bevordering van cultureel toerisme, met name in kleinere plaatsen. Om de cultureel-commerciële sector verder te ontwikkelen zijn maatregelen nodig waardoor personen die vergelijkbare activiteiten verrichten, zich gemakkelijker organisatorisch kunnen verenigen, teneinde meer kennis te vergaren op het gebied van financieringsmogelijkheden en kansen te scheppen voor gezamenlijke actie.

2.1.4.4. Al erkent het CvdR dat maatregelen op EU-niveau reeds tot positieve resultaten hebben geleid, vraagt het om nog meer maatregelen ter generering van werkgelegenheid, en wel via: het bevorderen van innovatie en scheppend werk; het aanmoedigen van interregionale uitwisseling van ervaringen; het ontwikkelen van structuren ter ondersteuning van ondernemers in de culturele sector; het belichten van goede praktijken; het stimuleren van experimentele, werkgelegenheid bevorderende systemen, en het ontwikkelen van samenwerking binnen de culturele sector alsmede met andere economische sectoren.

2.1.4.5. Het CvdR vindt het belangrijk dat er betrouwbare informatie over de culturele sector voorhanden is, en vraagt om een integrale aanpak die de gehele Unie bestrijkt, teneinde te komen tot uniformering van de gangbare werkgelegenheidscriteria en tot een regelmatig te actualiseren databestand, waarvan de gegevens kunnen worden opgesplitst en onderling gemakkelijk kunnen worden vergeleken. Daarnaast is nader onderzoek nodig om na te gaan in hoeverre bepaalde culturele ondernemingen nog verder kunnen groeien.

2.1.4.6. Ten behoeve van een aantal culturele producten die bedoeld zijn voor de instandhouding en bevordering van de culturele diversiteit, dienen maatregelen te worden genomen in de vorm van b.v. fiscale stimulansen, waardoor de marktpositie ervan zou worden verbeterd i.v.m het feit dat in samenhang met deze producten zelf nieuwe arbeidsplaatsen zouden worden gegenereerd.

2.1.5. Culturele activiteiten ter bevordering van integratie en sociale samenhang

2.1.5.1. Het CvdR zou er graag op willen wijzen dat cultuur kan bijdragen tot vermindering van de sociale uitsluiting, isolering en marginalisering van bijzonder kansarme sociale groepen. Zo'n 18 miljoen mensen in de EU zijn werkloos. Cultuur en deelname aan culturele activiteiten kunnen werklozen nieuwe mogelijkheden bieden bij het versterken van de eigen identiteit en het gevoel van eigenwaarde en bij het verwerven van een nieuwe maatschappelijke status. Gezamenlijke deelname aan culturele activiteiten draagt bij tot dialoog en begrip tussen de verschillende maatschappelijke geledingen en de talloze verschillende culturen binnen de Unie, waardoor er een sterkere basis wordt geschapen voor verdraagzaamheid, harmonieuze coëxistentie en vrede. Een dergelijke dialoog is van vitaal belang, omdat racisme, vreemdelingenhaat en spanningen toenemen.

2.1.6. Rol van de cultuur in de externe betrekkingen van de EU

2.1.6.1. Het CvdR stelt vast dat cultuur prestige verleent aan de buitenlandse politiek van de EU, doordat zij de weg baant voor betrekkingen met derde landen en fungeert als de verbindende schakel met de miljoenen Europese burgers die in het buitenland wonen en werken. Culturele samenwerking met andere landen draagt er in het bijzonder toe bij dat begrip wordt gekweekt voor de in de EU verankerde humanitaire waarden, en wel in de eerste plaats: het eerbiedigen van mensenrechten, vrijheid en democratie; verdraagzaamheid, en respect voor culturele verschillen. Cultuur kan de dialoog op alle niveaus aanzwengelen, waardoor sociale spanningen, geweld en zelfs open conflicten worden tegengegaan.

2.1.6.2. Het CvdR wil dat cultuur, zijnde een wezenlijk onderdeel van de samenwerking met derde landen en het vredesbeleid van de EU, wordt gesteund en gestimuleerd. Met dit doel voor ogen moeten stimulansen worden gegeven voor maatregelen die bedoeld zijn om de wederzijdse kennis tussen verschillende leefgemeenschappen in één gebied of in naburige gebieden te bevorderen.

2.2. Toegang tot cultuur

2.2.1. Mogelijkheden voor verwezenlijking van scheppend werk

2.2.1.1. Het CvdR vindt het belangrijk dat burgers nauwer worden betrokken bij culturele activiteiten en de kans krijgen, scheppend werk te verwezenlijken. Om te waarborgen dat deze betrokkenheid een bredere basis krijgt en het democratische gehalte ervan wordt verhoogd, is het van belang dat zowel buiten als binnen het professionele culturele circuit mogelijkheden hiertoe worden geschapen.

2.2.2. Cultuur en kinderen en jeugd

2.2.2.1. Het CvdR zou willen wijzen op de steeds belangrijkere rol die cultuur in onze samenleving speelt. Daarom dient hieraan meer aandacht te worden besteed in onderwijs en opvoeding. Het stimuleren van de creatieve vermogens van kinderen en jongeren en het aankweken van meer verdraagzaamheid t.o.v. andere culturen zijn essentiële kanten van hun algemene ontwikkeling. Door op school meer mogelijkheden voor dergelijke activiteiten te scheppen, zal cultuur toegankelijk worden gemaakt voor alle kinderen en jongeren. Daarnaast zouden kinderen reeds op jonge leeftijd in contact moeten worden gebracht met andere culturen. Het is zaak dat de rol van cultuur in onderwijsprogramma's duidelijk wordt omschreven.

2.2.3. Cultuur en sociale uitsluiting

2.2.3.1. Het CvdR zou willen wijzen op de rol van cultuur bij het terugdringen van de sociale marginaliteit van met name kansarme groepen in de samenleving. Het is van het grootste belang dat deze groepen toegang hebben tot een reeks van culturele activiteiten.

2.2.4. Cultuur voor iedereen

2.2.4.1. Cultuur dient voor iedereen toegankelijk te worden gemaakt, waarbij speciale aandacht dient uit te gaan naar gehandicapten. Daarom moet extra nadruk worden gelegd op de vervaardiging van ingesproken boeken, brailleteksten, gemakkelijk leesbare lectuur e.d., en op de ontwikkeling en aanpassing van informatietechnologieën als hulpmiddel en steun voor gehandicapten. Teneinde cultuur voor iedereen toegankelijk te maken, is het van essentieel belang dat er aangepaste ruimten zijn. Er zal moeten worden gezorgd voor speciale faciliteiten (mensen die hulp bieden, als tolk fungeren, op professionele wijze advies geven in culturele zaken e.d.), zodat ook gehandicapten de kans krijgen een actieve en prominente culturele rol te spelen. Het CvdR wijst erop dat aan dergelijke culturele activiteiten extra kosten verbonden zijn.

2.2.5. Toegang tot cultuur in de gezondheidszorg

2.2.5.1. Emotionele ervaringen zijn van wezenlijk belang voor onze overlevingskansen en ons welzijn, vooral wanneer wij oud en ziek zijn. Cultuur doet de positieve kanten van onze persoonlijkheid beter tot hun recht komen en is daarom van groot belang voor de gezondheid. De eerste resultaten van onderzoek naar de invloed van culturele activiteiten in de gezondheidszorg zijn bemoedigend.

2.2.5.2. Er zijn steeds meer ouderen die langdurig worden opgenomen in verpleeghuizen en steeds meer mensen hebben behoefte aan verzorging. Cultuur begint een belangrijkere rol te spelen als drager van menselijke waarden binnen de gezondheidszorg. In het licht van de op handen zijnde uitbreiding van de EU is het van belang dat de samenwerking met de nieuwe lid-staten wordt aangemoedigd, teneinde de rol van cultuur in de gezondheidszorg verder te ontwikkelen.

2.2.6. Cultuur en gelijke kansen

2.2.6.1. Het CvdR benadrukt dat er meer aandacht dient te zijn voor maatregelen, gericht op het bevorderen van gelijke kansen in de culturele sector. In het programma dient ook ruimte te zijn voor projecten die de specifieke creatieve vermogens van vrouwen aanmoedigen.

2.2.7. Toegang tot informatie, boeken en lezen

2.2.7.1. Het uitgebreide netwerk openbare bibliotheken in de EU is terug te voeren op initiatieven en behoeften op lokaal en regionaal niveau. Bibliotheken werken op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau met elkaar samen en zijn daarom essentiële instrumenten met behulp waarvan burgers zich toegang kunnen verschaffen tot literatuur en objectieve informatie en de kans krijgen, bij het raadplegen van databestanden gebruik te maken van nieuwe technologie. Het is van vitaal belang dat de mensen, ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond en tradities, de kans krijgen op de hoogte te blijven van recente ontwikkelingen en te participeren in de democratie.

2.2.7.2. Het CvdR wijst op de belangrijke rol van de lokale en regionale overheden bij het oprichten van openbare bibliotheken, bestemd voor de plaatselijke bevolking, het opzetten van telematicanetten voor de verspreiding van inhoudelijk materiaal, zowel in de stad als op het platteland, en het vergemakkelijken van uitwisselingen tussen bibliotheken. Dichte en wijdvertakte netwerken van openbare bibliotheken leveren aldus een wezenlijke bijdrage tot het verspreiden en bevorderen van Europese culturen.

2.2.7.3. Het CvdR onderstreept hoe belangrijk het is dat er literatuur verschijnt in minderheidstalen en dat geld beschikbaar komt voor vertalingen.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Het eerste Kaderprogramma voor cultuur (2000-2004)

3.1.1. Doelstellingen en richtsnoeren van "Cultuur 2000"

3.1.1.1. Het CvdR is ingenomen met het feit dat er één enkel kaderprogramma is opgesteld. Het erkent dat het voorstel duidt op een meer doortastend (zij het nog altijd ontoereikend gefinancierd) cultuurbeleid van de EU en onderstreept dat culturele activiteiten de pijler vormen van de culturele verscheidenheid die de EU met dit programma wil bevorderen.

3.1.1.2. Het CvdR staat achter de doelstellingen van het programma, al vindt het wel dat het verspreiden van wederzijdse kennis over culturele verscheidenheid en de geschiedenis van de Europese volkeren (met nadruk op het unieke karakter daarvan) voorop dient te staan. Het Comité vindt ook dat het accent dient te liggen op het meervoud "culturen".

3.1.1.3. Het valt te hopen dat in de definitieve versie van het voorstel wordt aangegeven welke aanpak zal worden gevolgd, teneinde zeker te stellen dat de tenuitvoerlegging op effectieve wijze zal bijdragen tot verwezenlijking van de geformuleerde doelstellingen. Het CvdR stelt tevens met voldoening vast dat het programma openstaat voor de LMOE die associatie-overeenkomsten hebben afgesloten met de EU, alsmede voor Cyprus en de landen van de EER. Culturele samenwerking is van bijzonder belang voor de kandidaatlanden, die op deze wijze in een vroeg stadium de kans krijgen om in contact te komen met EU-burgers.

3.1.1.4. Het CvdR staat achter de nieuwe aanpak van de Commissie m.b.t. de culturele activiteiten van de Unie, waarbij prioriteit wordt gegeven aan projecten met een EU-dimensie die: bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese culturele ruimte; goed zichtbaar zijn voor de Europese burger; werkelijk de onderlinge communicatie bevorderen; streven naar het concentreren van activiteiten; gericht zijn op stabielere vormen van samenwerking tussen actoren op cultureel gebied; innovatie en nieuwe culturele expressievormen aanmoedigen, en minder bureaucratisch worden uitgevoerd.

3.1.2. Maatregelen om het programma ten uitvoer te brengen

3.1.2.1. Het CvdR is bang dat bij de maatregelen om het programma ten uitvoer te brengen de balans te veel doorslaat naar groots opgezette en grootschalige evenementen. Al deelt het Comité de opvatting van de Commissie dat de culturele activiteiten van de EU beter zichtbaar moeten zijn, wil het toch wijzen op de gevaren die hieraan verbonden zijn. Het kan namelijk gebeuren dat op deze wijze grootscheepse evenementen en "elitaire" kunstuitingen te veel in het middelpunt van de belangstelling komen te staan, hetgeen ten koste gaat van populaire en alledaagse culturele activiteiten. Niet vergeten mag worden dat de burgers zich pas een Europese identiteit zullen eigen maken als Europa deel wordt van hun dagelijkse bestaan. Het gevaar is niet denkbeeldig dat culturele activiteiten worden gedegradeerd tot oppervlakkige verschijnselen waarbij het alleen nog maar gaat om spektakel en vluchtige contacten, zonder dat sprake is van positieve effecten op de lange termijn.

3.1.2.2. Wanneer het accent ligt op een beperkt aantal groots opgezette activiteiten, kan dit ook ten koste gaan van de betrokkenheid der regio's. Iets dergelijks is al eerder aangegeven door het CvdR, en wel in het advies over Caleidoscoop, waar wij lezen: " ... tot gevolg hebben dat symbolische, nauw omschreven en veel aandacht trekkende projecten die op lokaal of nationaal niveau al rijkelijk worden bedeeld, gesteund of aangemoedigd worden. Dit zal ten koste gaan van steun aan creatieve personen uit verschillende Europese regio's die op minder gestructureerde wijze bijeenkomen." Het CvdR voegt hieraan toe dat lokale en regionale overheden en organisaties zich kunnen laten weerhouden van deelname aan projecten, omdat hierbij een aanzienlijke eigen bijdrage qua financiële middelen en mankracht wordt gevraagd.

3.1.2.3. Daarentegen kunnen van kleinschalige plaatselijke projecten blijvende impulsen uitgaan, waaruit eventueel langdurige partnerschappen en sneeuwbaleffecten voortvloeien, die een belangrijke toegevoegde waarde verlenen aan de culturele activiteiten van de EU. Ook dient te worden gesteld dat innoverende en scheppende activiteiten meestal voortkomen uit lokale en regionale initiatieven. Bovendien staan lokale en regionale organisaties en verenigingen het dichtst bij de gewone burger en zijn zij dus het beste in staat om een actievere deelname aan culturele activiteiten te waarborgen, via contacten met kunstenaars, vrijwilligersorganisaties, educatieve instellingen en de bevolking in het algemeen; bovendien kunnen zij effectiever doordringen tot "kansarme" groepen. Zij zijn het dus die het beste kunnen zorgen voor een zo groot mogelijke toegang tot culturele activiteiten en een optimale benutting van de voorhanden mogelijkheden.

(i) Culturele samenwerkingsovereenkomsten

3.1.2.4. Het CvdR is ingenomen met de voorgestelde samenwerkingsovereenkomsten, waarmee wordt gestreefd naar de vorming van een netwerk van actoren, organisaties en instellingen op cultureel gebied, maar staat zeer sceptisch tegenover de voorwaarde dat maar liefst zeven lid-staten moeten meedoen, wil een project voor steun in aanmerking komen.

3.1.2.5. Naar de mening van het CvdR zou het programma "Cultuur 2000" bij voorkeur interculturele i.p.v. interstatelijke betrekkingen moeten bevorderen. Gelet op het feit dat interculturele betrekkingen zich beter lenen voor deelname van lokale en regionale overheden, stelt het Comité voor dat deze lagere overheden dan ook als volwaardige deelnemers aan Europese culturele samenwerkingsprojecten worden aanvaard, met name overheden die bevoegd zijn op cultureel gebied. Dit natuurlijk op voorwaarde dat zij garanties kunnen bieden voor interculturele interactie door de verschillende binnen de eigen landsgrenzen bestaande culturen te vertegenwoordigen.

(ii) Grootscheepse evenementen

3.1.2.6. Het CvdR twijfelt aan de zin van verschillende evenementen, zoals genoemd in het voorstel (Europadagen, Festival in het land dat het EU-voorzitterschap bekleedt e.d.). Het gevaar bestaat dat dergelijke activiteiten eenmalige projecten blijven waarbij het grote publiek niet wordt betrokken. Het evenement "Culturele hoofdstad van Europa" laat daarentegen zien dat het wel degelijk mogelijk is, de nodige duurzame netwerken op te zetten en lokale en regionale organisaties aan de basis bij het gebeuren te betrekken.

3.1.2.7. Naar de opvatting van het CvdR zou een derde van de voor grootscheepse evenementen bestemde middelen moeten worden overgeheveld naar specifieke activiteiten.

(iii) Specifieke activiteiten

3.1.2.8. Het CvdR is er voorstander van dat meer middelen worden uitgetrokken voor specifieke activiteiten, omdat dergelijke projecten zich goed lenen voor deelname van lokale en regionale organisaties en verenigingen. Projecten die worden uitgevoerd op lokaal en regionaal niveau, hebben een gunstig neveneffect voor de lokale en regionale ontwikkeling. Speciale aandacht dient uit te gaan naar projecten die zich richten op kansarme groepen of die kinderen en jongeren als doelgroep hebben.

3.1.2.9. Het Comité vindt dat op derde landen gerichte activiteiten dienen te vallen onder de categorie "specifieke acties", evenals ad hoc-activiteiten, gezien de specifieke aard en hoge kosten ervan. De omvang van dergelijke acties dient ook beperkt te zijn, zodat de doelstellingen van het programma praktisch haalbaar blijven.

3.1.2.10. Het CvdR gaat niet akkoord met de te strenge voorwaarde dat bij het ontwikkelen van specifieke activiteiten culturele actoren uit tenminste vier verschillende lid-staten betrokken moeten zijn. In aansluiting op de eerder in het advies gegeven argumenten voor een grotere betrokkenheid van lokale en regionale overheden, volgen hieronder nog enkele extra punten die in dit speciale geval van toepassing zijn. Ten eerste hangt het af van de regionale context of een project al dan niet wordt betiteld als innoverend, omdat iets wat in de ene regio als innoverend wordt ervaren, in de andere regio waarschijnlijk niet als zodanig wordt beschouwd. Ten tweede staan het lokale en het regionale niveau veel dichter bij de Europese burger en zijn zij daarom beter geschikt om projecten te ontwikkelen waarbij kansarme sociale groepen de kans krijgen zich toegang te verschaffen tot cultuur.

3.1.2.11. Op grond van al deze overwegingen stelt het CvdR voor om de lokale en regionale overheden, en in de eerste plaats de overheden die hun culturele bevoegdheden hebben overgedragen, ook in dit geval als volwaardige deelnemers te betrekken bij de "specifieke acties" van het programma "Cultuur 2000". Dit natuurlijk op voorwaarde dat zij garanties kunnen bieden voor interculturele interactie door verschillende binnen de eigen landsgrenzen bestaande culturen te vertegenwoordigen.

3.1.2.12. Het CvdR zou graag willen dat binnen het kader van "specifieke acties" speciale steun wordt gegeven aan projecten, opgezet ter bevordering van de samenwerking tussen lokale en regionale overheden uit weliswaar verschillende lid-staten maar met eenzelfde culturele achtergrond. Gezien het unieke karakter van dergelijke projecten, is het Comité geporteerd voor een opzet waarbij meer flexibiliteit wordt betracht wat betreft de transnationale eisen die aan deze projecten worden gesteld.

3.1.3. Administratieve en aanvraagprocedures

3.1.3.1. Het CvdR is de mening toegedaan dat de administratieve procedures van de Europese culturele programma's op efficiëntere leest moeten worden geschoeid. Het invullen van formulieren moet eenvoudiger worden, de termijn waarbinnen de aanvragen moeten worden ingediend, dient ruim genoeg te zijn en de procedures moeten vlotter worden afgewerkt, zodat de subsidies zo snel mogelijk kunnen worden uitbetaald.

3.1.3.2. Er mag niet voorbij worden gegaan aan de problemen die zijn ontstaan omdat het geld voor de uitgekozen projecten zo laat is uitbetaald, waardoor tal van organisaties in feite niet hebben kunnen profiteren van EU-subsidies. In het CvdR-advies over de "Rol van vrijwilligersorganisaties - een bijdrage tot een Europese samenleving" (), heeft het Comité een model geschetst met behulp waarvan dergelijke organisaties gemakkelijker kunnen deelnemen aan projecten. Dit model stelt verenigingen in staat de samenwerking met particuliere fondsen op te voeren. Er zijn verschillende voorbeelden te geven van regelingen in lid-staten waarbij fondsen vooraf liquide middelen ter beschikking stellen aan verenigingen, teneinde deze te helpen in hun partnerschap met de Europese Commissie.

3.1.4. Comité van raadgevende aard

3.1.4.1. Gelet op de lokale en regionale wortels van cultuur en de culturele verantwoordelijkheid van de lagere overheden, zouden ook lokale en regionale vertegenwoordigers zitting moeten hebben in het op te richten adviesorgaan, dat de Commissie moet bijstaan bij het ten uitvoer brengen van het programma.

3.1.5. Financiering

3.1.5.1. Het CvdR vindt dat, naast een deel van de middelen die naar de samenwerkingsovereenkomsten gaan, ook een derde van de middelen, bestemd voor grootscheepse acties, dient te worden overgeheveld naar de specifieke activiteiten.

3.1.5.2. Het CvdR vindt de 167 miljoen ecu die wordt uitgetrokken voor het programma "Cultuur 2000" (van 1 januari 2000 tot 31 december 2004), onvoldoende. Gezien het belang van cultuur voor de opbouw van Europa, zou dit bedrag flink omhoog moeten.

3.1.6. Contactpunten

3.1.6.1. De Commissie is van plan om samen met de lid-staten informatie- en contactpunten op te zetten, teneinde het programma "Cultuur 2000" te promoten, professionele krachten aan te trekken en garanties te scheppen voor de noodzakelijke samenwerking tussen de diverse instellingen die steun verlenen aan de culturele sector in de lid-staten, zodat de maatregelen op nationaal niveau en het programma "Cultuur 2000" elkaar kunnen aanvullen. Het CvdR is het hier helemaal mee eens, maar is nochtans van mening dat, als men wil dat de culturele programma's van de EU ook werkelijk de Europese burger bereiken en de betrekkingen tussen plaatselijke kunstenaars en Europese overheden een breder draagvlak krijgen, het veel effectiever zou zijn als de informatiepunten en steunmechanismen zouden worden gedecentraliseerd en de lokale en regionale overheden hierbij zouden worden betrokken. Daarnaast is het Comité er voorstander van dat de bestaande gedecentraliseerde informatiepunten zoveel mogelijk worden benut.

3.1.7. Evaluatie

3.1.7.1. Het CvdR verklaart zich bereid, deel te nemen aan de evaluatie van het programma en een eigen bijdrage te leveren met behulp van de ervaring die het heeft opgedaan op lokaal en regionaal niveau, waar immers de meeste culturele activiteiten, met inbegrip van de culturele samenwerking binnen de EU, zullen plaatshebben.

3.1.7.2. Het Comité is van mening dat er al vóór eind 2002 een beoordeling zou moeten plaatsvinden van de gevolgen die het programma heeft voor de lokale en regionale overheden, en dat met de resultaten daarvan rekening moet worden gehouden, zodat het programma eventueel kan worden gewijzigd (overeenkomstig Artikel 6 van het Commissievoorstel). Daarnaast bestaat er behoefte aan een analyse van de positieve invloed die uitgaat van de projecten m.b.t. de lokale en regionale cultuur, zowel op het punt van de selectiecriteria als op dat van de follow-up-mechanismen.

3.1.7.3. Naar de mening van het CvdR hebben voltooide projecten die niet langer in aanmerking komen voor EU-steun, toch behoefte aan een follow-up. Deze projecten waaruit netwerken en duurzame partnerschappen ontstaan, verdienen steun. Ook de nationale, regionale en lokale overheden zouden ertoe dienen bij te dragen dat deze projecten een vervolg krijgen.

3.2. Opmerkingen over de expliciete inpassing van culturele aspecten in het EU-beleid

3.2.1. Het CvdR is zeer te spreken over het voorstel van de Commissie om voor de periode 2000-2004 een kader vast te stellen dat ertoe dient om de doelstellingen en middelen van de algemene EU-beleidsterreinen met consequenties voor cultuur, meer in overeenstemming te brengen met de doelstellingen en middelen van de direct op cultuur gerichte maatregelen. Dit voorstel is zo belangrijk omdat bepaalde EU-programma's sterker doorwerken op de cultuur dan specifiek op cultuur gerichte maatregelen.

3.2.2. Het CvdR juicht het toe dat de Commissie maatregelen neemt voor de totstandbrenging van een wetgevend kader dat gunstig is voor de cultuur. Daarbij kent het prioriteit toe aan de besluiten van de Commissie inzake het voorkomen van ongeoorloofde handel in culturele goederen binnen de interne markt, de bescherming van de nationale kunstschatten van de lid-staten, de vrijwillige toepassing door de lid-staten van een laag BTW-tarief op bepaalde culturele goederen en diensten, en harmonisatie op het gebied van auteursrechten. Het Comité herinnert de Commissie echter aan de Richtlijn auteursrechten uit 1992, waarin bepalingen voor de invoering van een leenrecht in bibliotheken zijn opgenomen. Het zou graag willen dat er uitzonderingen werden gemaakt voor bibliotheken die de bevolking tot lezen aansporen, vooral in achtergestelde regio's waar zij een rol spelen op het gebied van de sociale integratie.

3.2.3. Het CvdR is het ook eens met de Commissie wat betreft de noodzaak om a) over te gaan op regelingen voor een vaste boekenprijs in Europese gebieden die een taalkundige eenheid vormen, b) een laag BTW-tarief toe te passen op compact-discs en multimedia-dragers alsmede op het behoud en de restauratie van monumenten, c) de lid-staten aan te sporen een gunstig fiscaal klimaat te scheppen voor bedrijfssponsoring van culturele activiteiten, en d) voorstellen in te dienen om de obstakels die het vrije verkeer en de grensoverschrijdende mobiliteit van kunstenaars en degenen die werkzaam zijn op cultureel gebied, uit de weg te ruimen.

3.2.4. Daarnaast staat het CvdR achter het voornemen van de Commissie om vast te stellen welke EU-programma's van vitaal belang zijn voor cultuur. Ten eerste gaat het hierbij om programma's op het gebied van de telecommunicatie, zoals "Toepassingen in de telematica" (TAP), "Technologieën en diensten van de geavanceerde communicatie" (ACTS), "Meertalige programma's" (MLPA en MLIS), "Ten-Telecom" en "Info 2000". Ten tweede gaat het om programma's die binnen het Vijfde Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (1998-2002) vallen, incl. de thematische programma's "Behoud van het ecosysteem" en "De praktische informatiemaatschappij". Ten derde wordt hierbij gedacht aan de nieuwe Structuurfondsen (2000-2006), in het bijzonder aan de operationele programma's van de Europese regio's, de Programma's voor communautair initiatief en het Europees Sociaal Fonds. Er bestaat vooral dringend behoefte aan een onderlinge afstemming van de structuurfondsen en het nieuwe kaderprogramma voor cultuur. Cultuur, als een van de pijlers van lokale en regionale ontwikkeling, dient een belangrijker rol te spelen bij projecten die steun ontvangen via de Structuurfondsen. En ten slotte is er natuurlijk nog het beleid dat de EU zal ontwikkelen op het gebied van onderwijs en opleiding via de nieuwe programma's Socrates II, Leonardo da Vinci II en Jeugd voor Europa IV.

3.2.5. Aangezien het belangrijk is dat de Europese instellingen een horizontaal beleid m.b.t. cultuur ontwikkelen, zoals dat bijvoorbeeld ook op het gebied van milieu het geval is, acht het CvdR het noodzakelijk dat er een mechanisme wordt uitgedacht waarmee wordt gewaarborgd dat culturele aspecten in alle EU-programma's aan bod komen. Hierbij zal er beslist een rol moeten zijn weggelegd voor het Comité van de Regio's. Tevens dient er in elk afzonderlijk EU-programma sprake te zijn van operationele doelstellingen, een begroting en speciale mechanismen om te beoordelen in hoeverre de culturele doelstellingen worden gehaald.

3.2.6. Met betrekking tot de derde as, d.w.z. het algemene cultuurbeleid van de EU in de context van de externe betrekkingen, kan het CvdR zich vinden in het Commissievoorstel en onderstreept het de rol die cultuur kan spelen in het externe beleid van de Unie en het uitbreidingsproces. Dit ligt in het verlengde van de beleidslijnen, zoals uitgezet in "Agenda 2000".

3.2.7. Ten slotte staat het CvdR achter het Commissievoorstel om over de periode 1998-2002 onderling vergelijkbare statistische gegevens op EU-niveau te verzamelen. Het Comité huldigt het standpunt dat dergelijke statistische gegevens in de toekomst de follow-up en evaluatie van EU-activiteiten op cultureel gebied zullen vergemakkelijken.

4. Conclusies

Het Comité van de Regio's:

4.1. is ingenomen met het voorstel voor één enkel kaderprogramma voor cultuur en stelt met voldoening vast dat de Commissie een EU-cultuurbeleid heeft uitgestippeld met expliciete aandacht voor culturele zaken;

4.2. is van mening dat het programma in positieve zin kan bijdragen tot het uitbreidingsproces, aangezien het ook open staat voor de kandidaatlanden; deelname aan projecten bevordert het begrip en de belangstelling voor andere culturen, doet netwerken ontstaan en inspireert tot samenwerking en uitwisselingen op cultureel vlak, als gevolg waarvan de toetreding van de nieuwe lid-staten soepeler zal verlopen;

4.3. is van mening dat de culturele sector in potentie werkgelegenheid kan scheppen, maar vindt dat er meer inspanningen moeten worden verricht om de invloed ervan te meten en te analyseren; ook moet er iets worden gedaan aan de zwakke kanten van de sector en aan de factoren die er een bedreiging voor vormen; anders zullen deze blijven verhinderen dat de mogelijkheden tot het scheppen van werkgelegenheid optimaal worden benut;

4.4. zou graag willen wijzen op de noodzaak om middelen uit te trekken voor programma's die openstaan voor kinderen en jongeren en die erop gericht zijn hun individuele creatieve vermogens te stimuleren en hun de kans bieden om andermans cultuur te begrijpen en te respecteren;

4.5. vindt dat speciale aandacht dient uit te gaan naar activiteiten ter bevordering van gelijke kansen en dat het programma ruimte moet bieden voor projecten, bedoeld om de specifieke creatieve vermogens van vrouwen aan te moedigen;

4.6. wijst erop dat culturele projecten die zich richten op gehandicapten, extra kosten met zich brengen;

4.7. is van mening dat de praktische uitvoering van het programma dusdanig moet worden opgezet dat er een groot aantal mensen actief bij kan worden betrokken en dat zij de verantwoording van de projecten met elkaar kunnen delen;

4.8. benadrukt dat de bureaucratische rompslomp moet worden teruggedrongen en de aanvraagformaliteiten moeten worden gestroomlijnd;

4.9. roept de Unie op om met voorrang steun te verlenen aan projecten waarbij culturele en linguïstische minderheden betrokken zijn, zowel m.b.t. specifieke culturele activiteiten als m.b.t. algemene EU-programma's;

4.10. verzoekt de Unie mogelijkheden te scheppen voor regio's en gemeenten, vooral degene met eigen bevoegdheden op het vlak van cultuur, om actief deel te nemen aan Europese cultuurprogramma's;

4.11. legt er de nadruk op dat lokale en regionale overheden in hun hoedanigheid van beschermers van de lokale en regionale cultuur deel moeten uitmaken van het op te richten adviescomité, dat de Commissie moet bijstaan bij de tenuitvoerlegging van het programma;

4.12. onderstreept dat lokale en regionale overheden, met name overheden die bevoegd zijn op cultureel gebied, moeten worden beschouwd als volwaardige deelnemers aan Europese culturele samenwerkingsprojecten en aan de "specifieke acties" van het programma "Cultuur 2000", op voorwaarde dat zij garanties kunnen bieden voor interculturele interactie door op te treden als vertegenwoordigers van de verschillende binnen de eigen landsgrenzen bestaande culturen;

4.13. stelt voor dat de contactpunten die informatie verstrekken en de uitvoering van "Cultuur 2000" ondersteunen, worden gedecentraliseerd en onder de verantwoording van de lokale en regionale overheden vallen, en tevens dat bestaande informatiepunten zoveel mogelijk worden benut;

4.14. stelt voor, een rapport op te stellen waarin wordt nagegaan wat voor invloed het programma "Cultuur 2000" heeft vanuit het perspectief van de lokale en regionale overheden; deze invloed zou ook moeten worden meegenomen wanneer er selectiecriteria worden opgesteld en follow-up-maatregelen voor culturele projecten worden voorbereid;

4.15. is van mening dat "in het oog lopen" niet het enige of zelfs maar belangrijkste criterium mag zijn van de culturele activiteiten die door de EU worden georganiseerd; naast een deel van de middelen die naar de samenwerkingsovereenkomsten gaan, zou ook een derde van de middelen, bestemd voor grootscheepse acties, dienen te worden overgeheveld naar de specifieke activiteiten;

4.16. vindt het bedrag van 167 miljoen ecu, zoals uitgetrokken voor het programma "Cultuur 2000" (van 1 januari 2000 tot 31 december 2004), totaal onvoldoende;

4.17. acht het noodzakelijk dat er een mechanisme wordt uitgedacht waarmee wordt gewaarborgd dat culturele aspecten in alle EU-programma's aan bod komen; hierbij zal er beslist een rol moeten zijn weggelegd voor het Comité van de Regio's; tevens dient er in elk afzonderlijk EU-programma sprake te zijn van operationele doelstellingen, een begroting en speciale mechanismen om te beoordelen in hoeverre de culturele doelstellingen worden gehaald;

4.18. dringt erop aan dat cultuur expliciet wordt genoemd in de bepalingen van de structuurfondsen ter ondersteuning van het culturele beleid op lokaal en regionaal niveau, vooral daar waar dit bijdraagt tot de ruimtelijke ordening en de werkgelegenheid.

Brussel, 19 november 1998.

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Manfred DAMMEYER

() PB C 211 van 7.7.1998, blz. 18.

() PB C 100 van 2.4.1996, blz. 30.

() PB C 100 van 2.4.1996, blz. 35.

() PB C 100 van 2.4.1996, blz. 119.

() PB C 116 van 14.4.1997, blz. 65.

() COM(96) 160 def.

() CDR 306/97 fin - PB C 180 van 11.6.1998, blz. 57.