51998AG1030(06)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 53/98 door de Raad vastgesteld op 24 september 1998 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) Nr. .../98 van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 wat betreft de regeling extern douanevervoer

Publicatieblad Nr. C 333 van 30/10/1998 blz. 0065


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 53/98 door de Raad vastgesteld op 24 september 1998 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) Nr. . . ./98 van het Europees Parlement en de Raad van . . . tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 wat betreft de regeling extern douanevervoer (98/C 333/06)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 28, 100 A en 113,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

(1) Overwegende dat de in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4) vervatte regeling extern douanevervoer voornamelijk is bedoeld om het handelsverkeer in niet-communautaire goederen binnen het douanegebied van de Gemeenschap te vereenvoudigen; dat de noodzaak van deze regeling gebruik te maken bij de uitvoer van communautaire goederen in zeer uiteenlopende situaties beoordeeld dient te worden; dat in elk geval voorkomen dient te worden dat de producten waarvoor maatregelen bij uitvoer gelden of die voor maatregelen bij uitvoer in aanmerking komen, naar gelang van het geval, aan de werking van die maatregelen worden onttrokken of er ten onrechte aanspraak op maken, door ervoor te zorgen dat de communautaire douanevoorschriften in hun geheel een toezicht en een controle waarborgen die tenminste gelijkwaardig zijn aan die welke het externe communautair douanevervoer biedt; dat het wenselijk is de mogelijkheid te behouden om in sommige van die situaties gebruik te maken van deze regeling, maar dat de definitie van die situaties dient te worden vastgesteld volgens de procedure van het comité;

(2) Overwegende dat moet worden bepaald op welke manier de douaneautoriteiten de regeling zuiveren met betrekking tot de plaats, het tijdstip en de voorwaarden waarop deze regeling eindigt, teneinde de draagwijdte en de beperkingen van de verplichtingen van het subject van de regeling extern douanevervoer duidelijker te bepalen en te waarborgen dat, bij gebreke van gegevens om het einde van de regeling vast te stellen dit subject ten volle aansprakelijk blijft;

(3) Overwegende dat een betere definitie nodig is van de voorschriften voor de zekerheid bij het douanevervoer, inclusief van de diverse zekerheidstelsels en de gevallen van ontheffing van zekerheidstelling, met name ingevolge de wijziging van het toepassingsgebied van het douanevervoer over zee; dat deze zekerheid en de vaststelling van het bedrag ervan een adequate bescherming van de financiële belangen van de lidstaten en van de Gemeenschap moeten garanderen zonder voor de gebruikers een buitensporige last met zich te brengen en daarom dienen te zijn gebaseerd op zowel de inachtneming van de betrouwbaarheid van het bedrijf als van de aan de goederen verbonden risico's; dat bovendien een logischer en beter gestructureerde presentatie van bepalingen betreffende zekerheid bij douanevervoer wenselijk is;

(4) Overwegende dat het voor de veiligstelling van de inkomsten van de Europese Gemeenschap en de lidstaten en ter voorkoming van frauduleuze handelingen in het kader van het douanevervoer noodzakelijk is een regeling te treffen met graduele maatregelen voor de toepassing van de doorlopende zekerheidstelling; dat derhalve in eerste instantie kan worden overwogen te verbieden dat het bedrag van de zekerheidstelling wordt verlaagd wanneer er een verhoogd gevaar op fraude bestaat en er dus gevreesd moet worden voor een verlies van inkomsten; dat daarentegen wanneer wordt bewezen dat zich uitzonderlijke, zeer kritieke situaties voordoen, die met name het gevolg kunnen zijn van activiteiten van de georganiseerde criminaliteit, een tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheidstelling ook mogelijk moet zijn; dat men bij de toepassing van deze graduele maatregelen rekening moet houden met de bijzondere situatie van bedrijven die aan speciale, nader vast te stellen criteria voldoen; dat, voorzover een individuele zekerheidstelling in plaats van een doorlopende zekerheidstelling vereist wordt, de hieruit voor de bedrijven voortvloeiende kosten moeten worden verlicht middels zover mogelijk gaande vereenvoudigingen;

(5) Overwegende dat de vereenvoudigingen op nationaal, bilateraal of multilateraal niveau die de lidstaten op grond van artikel 97, lid 2, van het communautair douanewetboek, hierna "wetboek" genoemd, toepassen zeer uiteenlopend van aard zijn, doch in bepaalde gevallen op gespannen voet kunnen staan met de correcte toepassing van de regelingen voor communautair douanevervoer en het vereiste van gelijke behandeling; dat, zonder afbreuk te doen aan de voordelen van deze regeling voor de bedrijven, dient te worden voorgeschreven dat aan de Commissie de vereenvoudigingen worden meegedeeld die in elke lidstaat op deze grondslag zijn ingevoerd, teneinde de doorzichtigheid van die maatregelen te waarborgen en te evalueren of zij verenigbaar zijn met de voorschriften die voor de regelingen voor communautair douanevervoer en inzonderheid de zekerheid gelden;

(6) Overwegende dat de soorten zekerheid die in het kader van de regelingen voor communautair douanevervoer gesteld kunnen worden zowel betrekking hebben op de douaneschuld als op de andere heffingen die op de goederen van toepassing kunnen zijn en hun eigen kenmerken hebben die verband houden met de internationale aard van de regeling en de behoefte aan een zekere flexibiliteit bij de vaststelling van het bedrag van de zekerheid, afhankelijk van de risico's en de betrouwbaarheid van de aangever; dat het derhalve wenselijk lijkt artikel 192 van het wetboek dienovereenkomstig aan te passen;

(7) Overwegende dat de huidige tekst van artikel 215 van het wetboek het wel mogelijk maakt de plaats te bepalen waar de douaneschuld ontstaat, maar niet vermeldt dat die plaats bepalend is voor de douaneautoriteit die de schuld moet boeken; dat bovendien, in geval van niet-gezuiverde douaneregelingen, de regel van plaatsbepaling moet worden aangepast aan de noodzaak om in de mate van het mogelijke de plaats vast te stellen waar zich de feiten die tot de douaneschuld leiden, voordoen;

(8) Overwegende dat de vereenvoudigingen en verduidelijkingen van de voorschriften, die zowel het bedrijfsleven als de douaneambtenaren ten goede zullen komen, een essentieel deel uitmaken van het actieprogramma voor het douanevervoer in Europa; dat deze voorschriften ook moeten gelden voor de volgens de procedure van het comité vastgestelde bepalingen;

(9) Overwegende dat deze wijziging van het wetboek en de dienovereenkomstige wijzigingen van de toepassingsbepalingen ervan het te zijner tijd gemakkelijker moeten maken een nieuw geautomatiseerd transitosysteem in te voeren ten voordele van zowel de algemene belangen die bij het douanevervoer in het geding zijn als het bedrijfsleven,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2913/92 wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 91, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

"b) van communautaire goederen, in de gevallen en onder de voorwaarden die volgens de procedure van het comité worden vastgesteld, om te voorkomen dat de producten waarvoor maatregelen bij uitvoer gelden of die voor maatregelen bij uitvoer in aanmerking komen, naar gelang van het geval, aan de werking van die maatregelen worden onttrokken of er ten onrechte aanspraak op maken";

2. artikel 92 wordt vervangen door:

"Artikel 92

1. De regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.

2. De douaneautoriteiten zuiveren de regeling extern douanevervoer wanneer zij op grond van een vergelijking van de gegevens van het douanekantoor van vertrek met die van het douanekantoor van bestemming kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren beëindigd is.";

3. artikel 94 wordt vervangen door:

"Artikel 94

1. De aangever is verplicht een zekerheid te stellen als waarborg voor de betaling van de douaneschuld en de andere belastingschulden die ten aanzien van de goederen kunnen ontstaan.

2. De zekerheidstelling is:

a) ofwel een afzonderlijke zekerheidstelling voor één enkel douanevervoer;

b) ofwel een doorlopende zekerheidstelling voor een aantal douanevervoerverrichtingen, wanneer de aangever door de douaneautoriteiten van de lidstaat waar hij gevestigd is, is gemachtigd om dit type van zekerheid te stellen.

3. De in lid 2, onder b), bedoelde machtiging wordt alleen verleend aan personen die:

a) gevestigd zijn in de Gemeenschap;

b) geregeld gebruik maken van de regelingen voor communautair douanevervoer, dan wel van wie de douaneautoriteiten weten dat zij in staat zijn aan de uit deze regelingen voortvloeiende verplichtingen te voldoen; en

c) de douane- of belastingwetten niet ernstig of herhaaldelijk hebben overtreden.

4. Personen die ten genoegen van de douaneautoriteiten kunnen aantonen dat zij aan hogere betrouwbaarheidsnormen voldoen, kunnen gemachtigd worden om een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag te stellen of kunnen ontheven worden van zekerheidstelling. De aanvullende criteria voor zulk een machtiging omvatten onder meer de volgende elementen:

a) correct gebruik van de regelingen voor communautair douanevervoer gedurende een bepaalde periode;

b) samenwerking met de douaneautoriteiten, en

c) wat ontheffing van zekerheidstelling betreft, een voldoende goede financiële positie om aan de verbintenissen van bovengenoemde personen te voldoen.

De uitvoeringsbepalingen voor de machtigingen uit hoofde van dit lid worden vastgesteld volgens de procedure van het comité.

5. De krachtens lid 4 verleende ontheffing van zekerheidstelling geldt niet voor het externe communautaire douanevervoer van goederen die volgens de procedure van het comité geacht worden een verhoogd risico met zich te brengen.

6. Rekening houdend met de beginselen welke ten grondslag liggen aan lid 4, kan het gebruik van een doorlopende zekerheidstelling voor een verminderd bedrag in het externe communautaire douanevervoer tijdelijk, bij wijze van uitzondering en in bijzondere omstandigheden, worden verboden volgens de procedure van het comité.

7. Rekening houdend met de beginselen welke ten grondslag liggen aan lid 4, kan het gebruik van een doorlopende zekerheidstelling in het externe communautaire douanevervoer volgens de procedure van het comité tijdelijk worden verboden ten aanzien van goederen waarmee in het kader van de doorlopende zekerheidstelling op grote schaal blijkt te zijn gefraudeerd.";

4. artikel 95 wordt vervangen door:

"Artikel 95

1. Behalve in naar behoefte volgens de procedure van het comité vast te stellen gevallen, dient er geen zekerheid te worden gesteld voor:

a) het vervoer door de lucht;

b) het vervoer van goederen over de Rijn en de Rijnvaartwegen;

c) het vervoer door middel van pijpleidingen;

d) het door de spoorwegmaatschappijen van de lidstaten verrichte vervoer.

2. Volgens de procedure van het comité wordt bepaald in welke gevallen ontheffing van zekerheidstelling kan worden verleend voor het vervoer van goederen over andere dan de in lid 1, onder b), bedoelde binnenwateren.";

5. artikel 97 wordt vervangen door:

"Artikel 97

1. De uitvoeringsbepalingen van de regeling en de uitzonderingen worden vastgesteld volgens de procedure van het comité.

2. Mits de toepassing van de communautaire maatregelen waaraan de goederen onderworpen zijn, wordt gewaarborgd:

a) staat het de lidstaten vrij om onderling, via bilaterale of multilaterale regelingen, vereenvoudigde procedures in te stellen die in overeenstemming zijn met zo nodig nader vast te stellen criteria en die van toepassing zijn op bepaalde goederenbewegingen of bepaalde ondernemingen;

b) staat het elke lidstaat vrij om vereenvoudigde procedures in te stellen die in bepaalde omstandigheden van toepassing zijn op goederen die niet bestemd zijn om over het grondgebied van een andere lidstaat te worden vervoerd.

3. Van de uit hoofde van lid 2 ingestelde vereenvoudigde procedures wordt kennis gegeven aan de Commissie.";

6. in artikel 192, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:

"1. Indien de douanewetgeving tot zekerheidstelling verplicht, stellen de douaneautoriteiten, onverminderd de volgens de procedure van het comité vastgestelde bijzondere bepalingen voor de regeling douanevervoer, het bedrag van deze zekerheid vast op een niveau dat gelijk is aan:";

7. artikel 215 wordt vervangen door:

"Artikel 215

1. De douaneschuld ontstaat:

- op de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden, of

- indien deze plaats niet kan worden vastgesteld, op de plaats waar de douaneautoriteiten constateren dat de goederen zich in een situatie bevinden die tot het ontstaan van een douaneschuld heeft geleid, of

- indien de goederen zich onder een niet-gezuiverde douaneregeling bevinden en indien de plaats niet overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede streepje kan worden vastgesteld binnen een in voorkomend geval volgens de procedure van het comité bepaalde termijn, op de plaats waar de goederen onder de betrokken regeling zijn geplaatst of het douanegebied van de Gemeenschap onder deze regeling zijn binnengekomen.

2. Indien evenwel uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, blijkt dat de douaneschuld reeds op een eerder tijdstip was ontstaan, toen de goederen zich op een andere plaats bevonden, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op de plaats waarvan kan worden vastgesteld dat zij zich daar bevonden op het vroegste tijdstip waarop het bestaan van de douaneschuld kan worden vastgesteld.

3. De in artikel 217, lid 1, bedoelde douaneautoriteiten zijn die van de lidstaat waar overeenkomstig de bepalingen van dit artikel de douaneschuld is ontstaan of wordt geacht te zijn ontstaan.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te . . .

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB C 337 van 7.11.1997, blz. 52.

(2) PB C 73 van 9.3.1998, blz. 17.

(3) Advies van het Europees Parlement van 13 mei 1998 (PB C 167 van 1.6.1998), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 september 1998 en besluit van het Europees Parlement van . . ..

(4) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/97 (PB L 17 van 21.1.1997, blz. 1).

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Op 29 september 1997 heeft de Commissie, op basis van de artikelen 28, 100 A en 113 van het EG-Verdrag, een voorstel ingediend tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1) (douanevervoer).

2. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben respectievelijk op 13 mei 1998 en op 10-11 december 1997 advies uitgebracht (2).

3. Op 24 september 1998 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 189 B van het Verdrag, zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOELSTELLING

Het Commissievoorstel vormt een onderdeel van de hervorming van de douanevervoerregeling en sluit aan bij het actieplan van de Commissie voor het douanevervoer in Europa, dat is opgesteld als antwoord op de conclusies van de tijdelijke parlementaire enquêtecommissie inzake de regeling van het communautaire douanevervoer. De wijziging van het communautaire douanewetboek vormt slechts een gedeelte van een ingrijpender hervorming die voornamelijk zal bestaan in een herziening van de uitvoeringsbepalingen van het wetboek, een herziening van de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer, die met de EVA- en de Visegrad-landen is gesloten, de informatisering van de douanevervoerprocedures, alsmede een verbetering van het operationele gedeelte van de procedures.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. Dit voorstel, dat sinds eind 1997 bij de Raad in bespreking is, is door de Raad nogal ingrijpend gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen komen in feite, voor een groot deel, overeen met de door het Europees Parlement ingediende amendementen en met het gewijzigd voorstel dat de Commissie vervolgens heeft ingediend.

2. Wat het (door de Commissie aanvaarde) amendement nr. 1 betreft, achtte de Raad het niet noodzakelijk deze nieuwe overweging op te nemen, omdat de inhoud ervan een algemene strekking heeft die niet specifiek en uitsluitend van toepassing is op de besluiten inzake het douanevervoer.

3. Wat het (door de Commissie aanvaarde) amendement nr. 2 betreft, heeft de Raad het amendement van het Parlement in grote lijnen overgenomen; in de nieuwe tekst van artikel 91, lid 1, onder b), zijn slechts redactionele wijzigingen aangebracht.

4. Wat amendement nr. 3 betreft, dat in het gewijzigde Commissievoorstel niet is overgenomen, heeft de Raad de benadering van het Parlement gevolgd door in artikel 92 een nieuw lid 2 in te voeren, waarin de aanzuivering van de regeling extern douanevervoer wordt omschreven en waarmee het douanekantoor van vertrek en het douanekantoor van bestemming bij de procedure worden betrokken.

5. Wat amendement nr. 4 betreft, dat in het gewijzigd voorstel van de Commissie is overgenomen, heeft de Raad de tekst van het nieuwe artikel 94, zoals door het Parlement gewijzigd, in zeer ruime mate overgenomen. De door de Raad ten opzichte van dit amendement ingevoerde wijzigingen zijn, voor wat de leden 1, 2, 3 en 4 betreft, voornamelijk van redactionele aard; de leden 3 en 4 omvatten echter aanvullende preciseringen die het mogelijk maken om, via het comité, beter te bepalen welke ondernemingen in aanmerking kunnen komen voor een, eventueel verlaagde of opgeschorte, doorlopende zekerheid. Deze aanvullende preciseringen zijn eveneens geënt op het amendement van het Parlement in lid 6.

Voor de leden 5, 6 en 7 zijn nieuwe bepalingen ingevoerd.

Lid 5 heeft betrekking op de ontheffing van zekerheidstelling die niet kan worden verleend voor goederen die, volgens de procedure van het comité, geacht worden een hoger frauderisico in te houden.

Lid 6 opent de mogelijkheid om, in uitzonderlijke gevallen, volgens de procedure van het comité, de verlaging van de doorlopende zekerheid tijdelijk te verbieden.

Voor gevoelige goederen waarmee in het verleden een omvangrijke fraude heeft plaatsgevonden, voorziet lid 7 in de mogelijkheid om het gebruik van de doorlopende zekerheid tijdelijk te verbieden en derhalve een afzonderlijke zekerheidstelling te eisen.

Deze gradatie in de maatregelen die betrekking hebben op het gebruik van de doorlopende zekerheid wordt toegelicht in een nieuwe derde overweging van de verordening. In deze overweging wordt zowel het progressieve karakter van de eventueel te nemen maatregelen uiteengezet als de wijze waarop deze zullen moeten worden toegepast, met inachtneming van de in artikel 94, lid 4, genoemde beginselen, d.w.z. rekening houdend met de bijzondere situatie van sommige bedrijven die aan nog te bepalen criteria voldoen. Deze overweging omvat voorts het beginsel van administratieve vereenvoudigingen die voor de bedrijven moeten worden ingesteld, voor het geval dat tijdelijk een afzonderlijke zekerheidstelling wordt geëist.

6. Wat het door de Commissie aanvaarde amendement nr. 5 betreft, heeft de Raad het advies van het Parlement zeer nauwkeurig gevolgd, behoudens een zuiver redactionele wijziging van het nieuwe lid 2.

7. Wat het door de Commissie aanvaarde amendement nr. 6 betreft, heeft de Raad eveneens het advies van het Parlement om artikel 96 ongewijzigd te handhaven, gevolgd.

8. Wat amendement nr. 7 betreft, dat de Commissie in haar gewijzigde voorstel niet heeft overgenomen, heeft de Raad het amendement van het Parlement voor de nieuwe leden 1, 2 en 4 zeer nauwkeurig gevolgd. Hij heeft echter het amendement van het Parlement om een nieuw lid 3 in te voeren, niet overgenomen, gezien de beperkte reikwijdte van bilaterale of multilaterale afspraken over vereenvoudigde procedures, die overigens hoe dan ook aan de Commissie zullen moeten worden meegedeeld.

Er zij ten slotte gewezen op de wijzigingen die de Raad heeft aangebracht in artikel 192, lid 1, en in artikel 215 van het douanewetboek en die inhoudelijk goeddeels overeenkomen met het oorspronkelijke Commissievoorstel dat, ten aanzien van deze punten, niet tot amendementen van het Parlement aanleiding heeft gegeven.

IV. CONCLUSIE

De Raad is van mening dat het vastgestelde gemeenschappelijke standpunt met het oog op de aanneming van deze verordening betreffende het douanevervoer beantwoordt aan de in deel II omschreven doelstellingen, met name als belangrijk instrument voor de bestrijding van fraude.

Met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen heeft de Raad de amendementen van het Europees Parlement in grote lijnen overgenomen.

(1) PB C 337 van 7.11.1997, blz. 52.

(2) PB C 37 van 1.3.1998, blz. 17.