51998AC1155

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen"

Publicatieblad Nr. C 407 van 28/12/1998 blz. 0214


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen" () (98/C 407/36)

De Raad heeft op 30 maart 1998 besloten, overeenkomstig de artikelen 43 en 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 juli 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Gardner.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 357e Zitting van 9 en 10 september 1998 (vergadering van 10 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 62 stemmen vóór en 37 stemmen tegen, bij vijf onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op het in oktober 1996 uitgebrachte rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, dat een herziene versie is van het rapport van 1992.

1.2. In de EU wordt 93 % van de legkippen (circa 320 miljoen in 1997) gehouden in batterijkooien, volgens de normen van Richtlijn 88/116/EEG, die sinds 1995 in alle landen moeten worden toegepast. Momenteel bestaan er geen Europese minimumnormen met betrekking tot het welzijn van legkippen die niet in batterijkooien, maar in andere houderijsystemen worden gehouden.

1.3. Doel van dit voorstel is, deze richtlijn te vervangen en normen voor de overige houderijsystemen van legkippen vast te stellen. Daarvoor is uitgegaan van een recent rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité over het welzijn van kippen, dat conform bovengenoemde richtlijn is opgesteld. De meeste wijzigingen zullen ertoe leiden dat kippen meer ruimte tot hun beschikking hebben. Dientengevolge zal een groot gedeelte van de infrastructuur vervangen moeten worden door grotere eenheden. Het voorstel voorziet daarom in een overgangsperiode van tien jaar.

1.4. Er is echter geen voorstel gedaan tot geleidelijke afschaffing van batterijkooien.

1.5. Ten aanzien van de sociaal-economische aspecten moet erop worden gewezen dat de pluimveehouderij integrerend deel uitmaakt van de landbouw en van de landelijke economie, en in bepaalde regio's van de Europese Unie van zeer groot belang is. De Europese pluimveehouderij kost de belastingbetaler vrijwel niets en verbruikt aanzienlijke hoeveelheden in de EU geproduceerd graan. Bovendien is de sector actief op een steeds vrijere en concurrerendere wereldmarkt.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité laat er geen twijfel over bestaan dat de omstandigheden waarin hennen worden gehouden, moeten worden verbeterd. In verschillende rapporten van een aantal landen worden dezelfde algemene conclusies getrokken, zoals bijvoorbeeld in het verslag van de Britse Farm Animal Welfare Council.

2.1.1. Zo kan een kip zich bij een kooioppervlakte van 450 cm2 per dier niet normaal bewegen en is een aantal natuurlijke bewegingen, zoals het klapperen met de vleugels, niet mogelijk. Bovendien is het in een kooi van maximum 40 cm hoog voor de meeste dieren onmogelijk om volledig rechtop te staan.

2.2. In de Europese Unie is men in het algemeen begaan met het welzijn van dieren. De mate waarin men zich bewust is van de problemen met legkippen verschilt echter aanzienlijk van lid-staat tot lid-staat, evenals de druk van de publieke opinie voor veranderingen. In bepaalde lid-staten vindt men verbeteringen van het grootste belang, terwijl daaraan in andere minder aandacht wordt besteed. In een interne markt is het evenwel noodzakelijk elke verandering in de minimumnormen in alle lid-staten toe te passen, zowel in die landen waar druk vanuit de publieke opinie wordt uitgeoefend als daar waar zulks niet het geval is.

2.3. Het opleggen van strengere welzijnsnormen voor legkippen maakt eieren en eiproducten duurder. Uit onderzoeken in vijf lid-staten () is echter gebleken dat consumenten bereid zijn meer te betalen voor eieren als dat het welzijn van de kippen ten goede komt.

2.4. Producenten komen voor aanzienlijke, eenmalige kosten te staan, omdat een groot deel van de infrastructuur aangepast of geheel vervangen moet worden. Dit probleem wordt nog versterkt door beperkingen in verband met milieu en ruimtelijke ordening, aangezien veel gebouwen groter zullen moeten worden. Vermoedelijk zullen ook de exploitatiekosten toenemen, waardoor het inkomen van de houders zal dalen. Een aantal houders zouden zelfs hun activiteit kunnen stopzetten, waardoor het EU-bestand over het geheel genomen zou kunnen gaan dalen.

2.5. Door de voorgestelde normen ter verbetering van het welzijn van de dieren komen de EU-producten in een zwakkere concurrentiepositie te staan, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de landbouwinkomens en de werkgelegenheid in de EU, aangezien steeds meer wordt ingevoerd uit landen als de USA of China, waar minder strenge normen worden gehanteerd.

2.6. De Commissie wil steun van andere landen zoeken voor het vaststellen van minimumnormen ter bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen. In dit verband moet worden benadrukt dat er wereldwijd alleen in de Europese Unie en Zwitserland regelgeving bestaat met betrekking tot het welzijn van kippen.

2.7. Door de WTO-overeenkomst is het niet langer mogelijk deze invoer aan banden te leggen. In de toelichting bij het Commissievoorstel wordt gewezen op de mogelijkheid de WTO-overeenkomst te wijzigen en het welzijn van dieren erin op te nemen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan, zich voor dat beleid in te spannen bij de volgende WTO-onderhandelingsronden. Dat is echter een werk van lange adem en valt buiten het tijdsbestek van dit voorstel.

2.8. De Commissie heeft recent gesteld dat haar verklaring aan de Raad van 1986 over het nemen van passende maatregelen om de financiële gevolgen van de huidige richtlijn te ondervangen, nog steeds van kracht is. Het ESC hecht groot belang aan dit standpunt van de Commissie.

2.9. In het kader van het tariferingsproces past de EU invoerheffingen toe op eieren en eiproducten. Ingevolge de WTO-overeenkomst over landbouw zullen deze invoerheffingen tegen 2000 met ongeveer een derde worden verminderd. Invoertarieven staan evenwel niet hoog op de WTO-lijst van onaanvaardbare handelsbeperkende maatregelen. Toekomstige tariefconcessies voor eieren en eiproducten (lagere tarieven of toepassing van het nultarief) aan derde landen zouden afhankelijk kunnen worden gesteld van het naleven van de EU- minimumnormen.

2.10. Een andere mogelijkheid op lange termijn zou erin kunnen bestaan, via de consument druk uit te oefenen, zodat de verkoop van ingevoerde producten die onder lakse welzijnsvoorwaarden zijn verkregen, te ontmoedigen. Op dit ogenblik is etikettering m.b.t. de productievoorwaarden nog vrij, maar de Commissie wil etikettering verplicht stellen (twaalfde preambule). Als dat gebeurt, zou die kunnen worden aangevuld met de woorden "geproduceerd conform de EU-normen" of gewoon met het normale CE-logo. Uit de ervaring op andere gebieden blijkt dat de distributiesector daar gevoelig voor is en de voorkeur geeft aan producten die zijn verkregen in omstandigheden die de goedkeuring van de consument wegdragen. Een dergelijk etiketteringssysteem zou ook van toepassing moeten zijn op eiproducten die in de lijst van ingrediënten voorkomen.

3. Conclusie

3.1. Het voorstel zou leiden tot aanzienlijke verbetering van het welzijn van dieren, maar ook tot een verhoging van de prijs van eieren voor de consument en tot kostenverhoging voor de producent. Deze voor- en nadelen tegen elkaar afwegend, kan het Comité pas instemmen met een wezenlijke wijziging van de richtlijn, wanneer gegarandeerd is dat:

- de minimumnormen van de oude richtlijn daadwerkelijk in alle EU-lid-staten worden toegepast,

- voor invoer uit derde landen dezelfde voorwaarden gelden met betrekking tot productie en houderijsystemen,

- toereikende EU-steun wordt verstrekt aan landbouwers om zich aan de voorgestelde normen aan te passen.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. "Verrijkte kooi" is niet de juiste term in alle talen en zou moeten worden gewijzigd in "verrijkte batterijkooi" (cf. Engels: "enriched battery cage" en Duits: "Ausgestattete Batterie").

4.2. Artikel 2.6 (nieuw)

Voor het welzijn van het dier zou het snavelkappen zo mogelijk geleidelijk moeten worden afgeschaft, te beginnen in de productiesystemen waar zulks niet absoluut nodig is. Intussen moet de definitie verder worden aangescherpt om het snavelkappen te onderscheiden van het ontsnavelen, wat volkomen uit den boze is. Het volgende wordt voorgesteld:

"Verwijdering van de haak van de bovensnavel en de top van de ondersnavel."

4.3. Artikel 3

De datum 1 januari 1999 en alle andere in het voorstel genoemde data moeten worden gewijzigd in:

"x maanden/jaren te rekenen vanaf de goedkeuring van dit voorstel".

4.4. Artikel 3.1.a

Toe te voegen:

"Legnesten of nestruimtes moeten 's nachts worden afgesloten om het roesten en fecale besmetting te voorkomen."

4.5. Artikel 3.1.e

Klokvormige drinksystemen moeten worden toegevoegd.

4.6. Artikel 3.2 (nieuw)

Er moet een totale beschikbare kooiruimte per dier en een totale bezettingsdichtheid worden vastgesteld. In de praktijk is het volgende gebruikelijk:

"In tweedimensionale systemen bedraagt de minimaal beschikbare kooiruimte per dier ten minste 1 400 cm2 of een bezettingsdichtheid van 7 dieren per m2.

In systemen waar in drie richtingen ruimte beschikbaar is (b.v. volières) kan de bezettingsdichtheid worden verhoogd tot een maximum van 15,5 dieren per m2 beschikbare kooiruimte."

4.7. Artikel 3.3

Het gebruik van verrijkte kooien verkeert nog in een experimenteel stadium. De regelgeving hieromtrent mag daarom niet te strikt worden gedefinieerd. In bepaalde kooitypes en voor bepaalde kippenrassen bijvoorbeeld is snavelkappen noodzakelijk gebleken.

4.8. Artikel 3.4

Dit artikel is bijzonder nuttig voor het welzijn van dieren, maar drijft tegelijkertijd de kosten voor de houders de hoogte in. Momenteel bedraagt de standaardnorm in heel de EU ten minste 450 cm2 per dier, maar verschillende landen eisen meer ruimte (tot 600 cm2 per kip in kooien met verschillende dieren). Bij 800 cm2 kooiruimte zou dat met aanzienlijke investeringen in heel de EU gepaard gaan. Dat geldt trouwens ook voor een aantal andere voorschriften als minimum gangbreedte en kooihoogte.

Met name dit artikel vergt veel investeringen, die EU-steunverlening noodzakelijk maken. Bovendien is het dit artikel dat de kosten in vergelijking met niet-EU-landen zou opdrijven.

4.9. Artikel 3.4.a

De vloeroppervlakte van 800 cm2 moet beter worden onderbouwd dan in het voorstel en in de toelichting is gedaan.

4.10. Artikel 3.4.e

Er zou een kosten-batenanalyse moeten worden gemaakt voor de beste gangbreedte. De voorgestelde gangbreedte van ten minste 1 m is duur, maar leidt tot minder problemen bij het uit de kooien nemen van de dieren. Zelfs 1 m kan ontoereikend zijn voor modulaire transportbandsystemen waarmee kippen naar buiten worden gebracht - een veel diervriendelijkere methode dan het individueel uitnemen en in transportkisten plaatsen van kippen.

4.11. Artikel 7

De bepalingen m.b.t. de controles door de Commissie zijn minder streng dan in de huidige richtlijn, waar een en ander toch al niet goed lijkt te werken (er lopen momenteel klachten tegen vier lid-staten omdat zij bepaalde gedeelten van de huidige richtlijn niet naleven).

Ten minste de volgende wijziging zou moeten worden aangebracht:

"Veterinaire deskundigen van de Commissie moeten, voor zover...."

Aangezien dit voorstel aanzienlijke gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van de houders en voor het welzijn van dieren, moet het gehele controlesysteem worden aangescherpt, in het bijzonder voor de import. De Commissie zou hiervoor afzonderlijke voorstellen moeten maken.

4.12. Bijlage

6. Hierdoor worden de huidige controles verdubbeld tot twee per dag. Eenmaal per dag zou evenwel gehandhaafd kunnen worden, mits er effectieve videocontrole is.

15. (nieuw) Wanneer er een voorziening bestaat voor stofbaden, mogen de gebruikte materialen geen gezondheidsrisico's opleveren voor de bij de kippenhouderij betrokken werknemers.

Brussel, 10 september 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB C 123 van 22.4.1998, blz. 15.

() Mori-onderzoek voor "Eurogroup for Animal Welfare" van juni 1998.

BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

De hierna volgende tekst van het Afdelingsadvies is tijdens de discussie verworpen:

1. Inleiding

1.1. Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op het in oktober 1996 uitgebrachte rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, dat een herziene versie is van het rapport van 1992.

1.2. In de EU wordt 93 % van de legkippen (circa 320 miljoen in 1997) gehouden in batterijkooien, volgens de normen van Richtlijn 88/116/EEG, die sinds 1995 in alle landen van kracht zijn. Momenteel bestaan er geen Europese minimumnormen met betrekking tot het welzijn van legkippen die niet in batterijkooien, maar in andere houderijsystemen worden gehouden.

1.3. Ten aanzien van de sociaal-economische aspecten moet erop worden gewezen dat de pluimveehouderij deel uitmaakt van de landbouw en van de landelijke economie, die in bepaalde regio's van de Europese Unie van zeer groot belang zijn (cf. Bijlage I). De Europese pluimveehouderij kost de belastingbetaler vrijwel niets en verbruikt aanzienlijke hoeveelheden in de EU geproduceerd graan. Bovendien is de sector actief op een steeds vrijere en concurrerendere wereldmarkt.

1.4. Het rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité geeft een overzicht van de voor- en nadelen van de verschillende huisvestingssystemen. Legbatterijen hebben veel voordelen in vergelijking met andere systemen, zoals: het minder vaak voorkomen van besmetting met parasieten, een betere controle op de voederopname, gering gevaar voor agressie en kannibalisme, minder besmetting van de eieren, stabiele sociale groepen, lagere productiekosten, een goede kwaliteit van de eieren, betere werkomstandigheden in de kippenhouderij, geringe gevolgen voor het milieu, een lager sterftepercentage en infecties van de kippen.

1.5. De Commissie stelt de beschikbaarheid van nestruimte en de aanwezigheid van zitstokken en strooisel verplicht in alle huisvestingssystemen voor kippen, wat volgens het rapport van het Wetenschappelijk Veterinair Comité waarop het voorstel is gebaseerd, geenszins een garantie biedt voor verbetering van het welzijn van de dieren. Tevens wordt voorgesteld gebruik te maken van "verrijkte kooien", waarnaar nog onderzoek wordt verricht en die nog niet op de Europese markt verkocht worden.

2. Algemene opmerkingen

2.1. De Commissie verklaart in paragraaf 3 van de conclusie openlijk batterijkooien over "een periode die lang genoeg is" te willen afschaffen, om economische problemen voor de pluimveehouders en negatieve gevolgen voor de eierkwaliteit te voorkomen. Er wordt echter niet vermeld hoe beide doelstellingen, waarop in de richtlijn niet dieper wordt ingegaan, kunnen worden bereikt.

2.2. Als oplossing voor de economische gevolgen van het voorstel suggereert de Europese Commissie ondersteunende maatregelen zoals verplichte etikettering van in de Gemeenschap geproduceerde eieren, met vermelding van de wijze waarop de legkippen worden gehouden. Met dit verplichte etiketteringssysteem zal volstrekt niet worden voorkomen dat producten uit derde landen naar Europa worden geïmporteerd.

2.3. De Europese Commissie stelt eveneens cofinanciering van steun voor investeringen voor. Kapitaalinvesteringen om de sector aan te passen aan de voorgestelde normen hebben niets te maken met de beschikbaarheid van communautaire financiering van steun voor investeringen, zoals bepaald in het EU-structuurbeleid. Veeleer valt te verwachten dat de producenten geen enkele compensatie zullen ontvangen, aangezien de Commissie in haar voorstellen in het kader van "Agenda 2000" geen begrotingsmiddelen voor de pluimveesector heeft uitgetrokken.

2.4. De Commissie wil steun van andere landen zoeken voor het vaststellen van minimumnormen ter bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen. In dit verband moet worden benadrukt dat er wereldwijd alleen in de Europese Unie en Zwitserland regelgeving bestaat met betrekking tot het welzijn van kippen.

2.5. De Europese Unie stelt voor het houden van kippen in batterijkooien te verbieden. Dit verbod zal, bij besluit van elke lid-staat, na een aanpassingstermijn van maximaal tien jaar van kracht worden. Een verbod op het gebruik van batterijkooien stemt niet overeen met de productiepraktijken in de EU en de rest van de wereld.

2.6. Het is onaanvaardbaar dat de huidige, sinds 1 januari 1995 van kracht zijnde minimumnormen voor batterijkippen worden gewijzigd zolang de Europese Commissie zich er niet van heeft verzekerd dat de huidige minimumnormen daadwerkelijk in de gehele Gemeenschap worden toegepast, zolang de aan de Europese producenten opgelegde voorwaarden niet internationaal worden erkend en zolang er geen garanties zijn voor de concurrentiepositie van de pluimvee-industrie in de EU op de steeds vrijere wereldmarkt.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Bij het in overweging nemen van een voorstel is het van groot belang niet alleen te kijken naar de gevolgen voor het welzijn van dieren, maar ook naar de sanitaire en sociaal-economische aspecten en het milieu. De economische analyse van de Europese Commissie is duidelijk ontoereikend. Er moet onafhankelijk onderzoek worden verricht naar de gevolgen van het onderhavige voorstel voor alle genoemde gebieden, aangezien het 93 % van de eierproducenten in de EU aangaat.

3.2. De consequenties van de richtlijn kunnen onder andere betrekking hebben op de volgende aspecten:

3.2.1. Welzijn van dieren

De redenering dat afschaffing van het huidige systeem van batterijkooien en vervanging door alternatieve systemen het welzijn van legkippen ten goede zal komen, is misleidend: De legkippen zijn genetisch gezien niet aangepast aan alternatieve systemen. In dit soort systemen doen zich problemen voor als verenpikken, kannibalisme, parasitose, besmetting door externe agentia, hoge concentraties stof en ammoniak in de lucht en moeilijk beheersbare bacteriële infecties. Dit kan alleen opgelost worden door de dieren vaker geneeskundig te behandelen. Niettemin ligt het sterftepercentage duidelijk hoger dan in legbatterijen.

3.2.2. Sociaal-economische aspecten:

Toepassing van de voorgestelde richtlijn zal op zeer verschillende terreinen van invloed zijn:

- Werkgelegenheid: toename van de kosten zal ertoe leiden dat veel ondernemers in de sector hun activiteiten zullen stopzetten omdat ze niet meer concurrerend kunnen zijn. Momenteel biedt de sector 90 000 directe arbeidsplaatsen, en zijn er 120 000 indirecte arbeidsplaatsen in aanverwante sectoren.

- Prijzen: toename in de productiekosten van eieren zal leiden tot een verhoging van de prijzen van de eindproducten, waarvan met name de minst begunstigde sociale groepen de gevolgen zullen ondervinden.

- Kwaliteit en gezondheid: het kwaliteits- en veiligheidsniveau van Europese eieren zou door de voorgestelde richtlijn serieus kunnen worden aangetast. Het voorkómen van ziekten, bijvoorbeeld salmonella-infecties, levert meer problemen op onder de in de richtlijn voorziene omstandigheden. Dat risico is onaanvaardbaar. Vervanging van in de EU geproduceerde eieren door geïmporteerde eieren of eierproducten leidt tot minder garanties voor de consument.

- Arbeidsomstandigheden: het voorstel van de Commissie heeft een verslechtering van de arbeidsomstandigheden in de pluimveehouderij tot gevolg, terwijl het risico van ziekten groter wordt (door de aanwezigheid van stofdeeltjes en een grotere ammoniakconcentratie vanwege het strooisel, en het moeten aannemen van onnatuurlijke houdingen om eieren van de grond te rapen, strooisel op te ruimen en de dieren te controleren).

- Andere sectoren: het graanverbruik in de pluimveehouderij bedraagt naar schatting tien miljoen ton per jaar (bestaande uit gerst, maïs en tarwe). Een daling van de productie zal directe gevolgen hebben voor de omzet in de Europese graanhandel.

3.2.3. Gezondheid

Ziekten zijn in alternatieve systemen moeilijker te voorkomen en te bestrijden, omdat de aanwezigheid van nesten, zitstokken, strooisel en ander toegevoegd materiaal totale ontsmetting van de huisvesting onmogelijk maakt.

In alternatieve systemen is het ziekterisico hoger, en bovendien verspreiden ziekten zich in openluchtsystemen gemakkelijker naar andere nabijgelegen pluimveehouderijen. Voorts kan contact met andere dieren moeilijker worden voorkomen (vogels, knaagdieren of roofdieren). Zo lopen kippen en mens meer gezondheidsrisico's door overdracht van zoönose.

3.2.4. Milieu

De voorgestelde richtlijn heeft schadelijke gevolgen voor het milieu:

- Voor de nieuwe pluimveehouderijen is tot drie keer zo veel oppervlakte nodig.

- Systemen waarin strooisel wordt gebruikt, leiden tot meer en slechter afval: ze veroorzaken meer onaangename geuren en ammoniakuitstoot. Het onderhoud kan niet mechanisch plaatsvinden en de ontlasting kan niet in de houderij zelf opdrogen, zoals dat in legbatterijen het geval is. Er zijn extra voorzieningen nodig voor de behandeling van mest en er zijn meer milieurisico's (verontreiniging door percolatiewater, stank, bodemverontreiniging, enz.). Op scharrelboerderijen is het effect van de kippen en hun uitwerpselen op het grondgebied groter.

4. Conclusies

4.1. De voorgestelde richtlijn zorgt niet voor verbetering van het welzijn van legkippen, maar kan juist eerder tot verslechtering van hun huidige levenskwaliteit leiden. Welzijn mag niet slechts geassocieerd worden met een bepaalde bewegingsvrijheid of de mogelijkheid bepaalde activiteiten te verrichten. Alle aspecten die te maken hebben met het welzijn moeten in aanmerking worden genomen, vooral de gezondheid van de dieren en bescherming tegen agressie.

4.2. Ten aanzien van de gezondheid en het milieu en in sociaal-economisch opzicht heeft het voorstel voor een richtlijn een averechtse uitwerking. Het brengt een aantal zeer verontrustende risico's met zich, zoals het mogelijk verdwijnen van een groot deel van de economische sector die afhankelijk is van de Europese eierproductie, een aanzienlijke verhoging van de prijzen van de eindproducten, negatieve gevolgen voor de veiligheidsgaranties voor de Europese consument en meer door de pluimveesector aangerichte milieuschade dan nu het geval is.

4.3. Alle genoemde aspecten tegen elkaar afwegend keurt de Afdeling het voorstel voor een richtlijn van de Raad af. De Afdeling is van mening dat voor het welzijn van legkippen in batterijen reeds toereikende normen zijn vastgelegd in Richtlijn 88/166/EEG. Indien men minimumnormen wenst vast te stellen ter bescherming van legkippen in alternatieve houderijsystemen zou hiervoor een specifieke tekst moeten worden opgesteld.

Brussel, 24 juli 1998.

De voorzitter van de Afdeling voor landbouw en visserij

P. MARGALEF i MASIÀ

BIJLAGE 1 bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Eierproductie in de Europese unie

Jaarlijks worden in de 15 Europese Unie meer dan 87 miljard consumptie-eieren (5 007 000 ton) geproduceerd (cijfers uit 1997).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Legkippen

In de Europese Unie worden in totaal circa 320 miljoen legkippen gehouden.

Ongeveer 50 miljoen daarvan worden op boerderijen gehouden en de geproduceerde eieren zijn bestemd voor eigen gebruik.

Ongeveer 20 miljoen kippen worden op scharrelboerderijen of extensieve boerderijen gehouden, op zitstokken of op de grond.

Circa 250 miljoen kippen worden in legbatterijen gehouden en leveren 93 % van de voor Europese consumptie bestemde eierproductie.

Bruto opbrengst en omzet

De bruto productie-opbrengst in de sector van consumptie-eieren in de EU bedraagt 4 500 miljoen ecu en de globale omzet van eieren en eierproducten wordt geschat op 5 600 miljoen ecu.

Arbeidsplaatsen

De Europese eiersector biedt circa 90 000 directe arbeidsplaatsen (houderijen, verpakkingsbedrijven, verwerkende industrie).

Aanverwante sectoren (diervoederbedrijven, bedrijven die voorzieningen leveren, verpakkingsproducenten) bieden alleen al voor de eierindustrie nog eens 120 000 arbeidsplaatsen.

Graanverbruik

In de Europese eiersector wordt jaarlijks ongeveer 10 miljoen ton in de EU geproduceerd graan (voornamelijk maïs, gerst en tarwe) verbruikt.

Consumptie van eieren

De gemiddelde consumptie van eieren in de EU bedraagt momenteel (cijfers uit 1997) 210 eieren per hoofd van de bevolking.

Afhankelijk van de voedingsgewoonten wordt een deel van de eieren door huishoudens geconsumeerd, terwijl ook een deel bestemd is voor industriële of ambachtelijke voedingsproducten.

In de afgelopen tien jaar is de vraag naar eierproducten geleidelijk gestegen, zowel door de voedingsindustrie als door ambachtelijke bedrijven.

Momenteel vormen deze sectoren in de EU, afhankelijk van de voedingsgewoonten, tussen de 28 % en 40 % van de eierconsumptie.

Buiten de EU

De lid-staten van de Europese Unie zijn de enige landen ter wereld die normen hebben vastgesteld voor het welzijn van legbatterijkippen; in Zwitserland zijn legbatterijen verboden.

Voor meer dan 88 % van de mondiale eierproductie bestaat geen regelgeving.

In de Verenigde Staten (10 % van de wereldproductie) en in de overige grote landen waar eieren worden geproduceerd (China, de voormalige USSR, Japan en Brazilië met respectievelijk 28 %, 9 %, 6 % en 4 % van de wereldproductie) is de minimaal aanbevolen ruimte 310 cm2 per kip.

In Australië wordt 349 cm2 aanbevolen voor zwaardere kippen en 327 cm2 voor lichtere kippen, terwijl in Nieuw-Zeeland een beschikbare ruimte van 363 cm2 voor zwaardere en 340 cm2 voor lichtere kippen toereikend wordt geacht.

Uitslag van de stemming

Vóór: 59, tegen: 44, onthoudingen: 5.