51997PC0500

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht /* COM/97/0500 def. - SYN 97/0266 */

Publicatieblad Nr. C 009 van 14/01/1998 blz. 0006


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (98/C 9/05) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 500 def. - 97/0266(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 21 november 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (1), inzonderheid op artikel 4, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag in samenwerking met het Europees Parlement,

Overwegende dat op basis van de beginselen die in artikel 130 R van het Verdrag zijn vervat, volgens het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling (het "Vijfde Milieuactieprogramma") (2) in bepaalde wijzigingen in de geldende wetgeving voor luchtverontreiniging dienen te worden voorzien, dat in genoemd programma wordt aanbevolen doelstellingen voor de luchtkwaliteit op lange termijn vast te stellen;

Overwegende dat in artikel 129 van het Verdrag is bepaald dat de eisen inzake de bescherming van de gezondheid een bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormen; dat in artikel 3, onder o), van het Verdrag tevens is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid dient te leveren;

Overwegende dat deeltjes die kunnen worden ingeademd en diep in de longen kunnen doordringen, een volksgezondheidsgelegenheid zijn; dat informatie dient te worden verzameld over de concentratie van zwevende deeltjes die het diepst in de longen kunnen doordringen; dat er aanwijzingen zijn dat de risico's voor de gezondheid van de mens die met de blootstelling aan door de mens vervaardigde zwevende deeltjes samenhangen hoger zijn dan die welke verbonden zijn aan de blootstelling aan deeltjes die van nature in de lucht voorkomen; dat de preventie van ziekten die met de blootstelling aan door de mens vervaardigde zwevende deeltjes verband houden, het best door verlaging van de concentraties daarvan in de lucht kan gebeuren;

Overwegende dat de vegetatie tegen de schadelijke effecten van stikstofdioxide en stikstofmonoxide dient te worden beschermd;

Overwegende dat in Richtlijn 96/62/EG is bepaald dat de in cijfers uitgedrukte grenswaarden en alarmdrempels op de bevindingen dienen te berusten van internationale wetenschappelijke groepen die op dit gebied actief zijn; dat de Commissie bij toetsing van de elementen waarop de grenswaarden en alarmdrempels zijn gebaseerd, rekening dient te houden met de recentste gegevens van het wetenschappelijk onderzoek op de betrokken epidemiologische en milieugebieden en met de recentste vorderingen in de metrologie;

Overwegende dat in Richtlijn 96/62/EG is bepaald dat voor zones waar de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht hoger ligt dan de grenswaarde plus de eventuele tijdelijke overschrijdingsmarge actieplannen dienen te worden uitgewerkt, teneinde ervoor te zorgen dat op de gespecificeerde datum(s) aan de grenswaarde wordt voldaan; dat in dergelijke actieplannen en andere op beperking gerichte strategieën, voorzover deze betrekking hebben op zwevende deeltjes, naast een beperking van de totale concentraties van zwevende deeltjes ook naar een beperking van de concentraties van fijne deeltjes dient te worden gestreefd;

Overwegende dat buiten de onmiddellijke omgeving van agglomeraties en andere bebouwde zones grenswaarden voor de bescherming van ecosystemen en/of andere vegetatie dienen te gelden;

Overwegende dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit genormaliseerde, accurate meettechnieken een belangrijk element vormen;

Overwegende dat recente informatie over concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht voor het publiek gemakkelijk beschikbaar dient te zijn;

Overwegende dat Richtlijn 80/779/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes (3), Richtlijn 82/884/EEG van de Raad van 3 december 1982 betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood (4) en Richtlijn 85/203/EEG van de Raad van 7 maart 1985 inzake luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide (5), welke richtlijnen laatstelijk zijn gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden dienen te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

Deze richtlijn is erop gericht:

- grenswaarden en, waar nodig, alarmdrempels voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu als geheel, te voorkomen, te verhinderen of te verminderen,

- de concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria te beoordelen;

- adequate informatie over de concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht te verkrijgen en ervoor te zorgen dat deze voor het publiek beschikbaar worden gesteld;

- de luchtkwaliteit ten aanzien van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood waar deze goed is, op peil te houden en in andere gevallen te verbeteren.

Artikel 2

Definities

De definities van artikel 2 van Richtlijn 96/62/EG zijn van toepassing.

Voor de doeleinden van de onderhavige richtlijn wordt verstaan onder:

1. "stikstofoxiden", stikstofmonoxide en stikstofdioxide;

2. "PM10", deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiencygrens van 50 % bij een aërodynamische diameter van 10 ìm;

3. "PM2,5", deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiencygrens van 50 % bij een aërodynamische diameter van 2,5 ìm.

4. "bovenste beoordelingsdrempel", het in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG bedoelde verontreinigingsniveau;

5. "onderste beoordelingsdrempel", het in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 96/62/EG bedoelde verontreinigingsniveau;

6. "publieksvoorlichtingindicator", een verontreinigingsniveau van dien aard dat dit bij overschrijding gedurende een gegeven tijdsbestek, in de aan het publiek krachtens artikel 8 van de onderhavige richtlijn verspreide informatie dient te worden vermeld.

Artikel 3

Zwaveldioxide

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentraties van zwaveldioxide in de lucht, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 7, met ingang van de in bijlage I, deel I, gespecificeerde datums de daarin bepaalde grenswaarden niet overschrijden.

De in bijlage I, deel I, bepaalde overschrijdingsmarges zijn van toepassing overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG.

2. De alarmdrempel voor de concentraties van zwaveldioxide in de lucht is in bijlage I, deel II, bepaald. Overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 96/62/EG aan het publiek verstrekte informatie biedt minimaal de in bijlage I, deel III, vermelde gegevens.

3. De lidstaten registreren van meetstations waar uurconcentratiemetingen worden uitgevoerd, ontvangen gegevens over zwaveldioxideconcentraties, waarop een tien-minutenmiddeling wordt toegepast. De lidstaten rapporteren aan de Commissie gelijktijdig met de gegevens over de uurconcentraties het 98- en 99-percentiel van de in het kalenderjaar gemeten concentraties over tien minuten.

Artikel 4

Stikstofoxiden

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentraties in de lucht van stikstofdioxide en, waar van toepassing, van stikstofdioxide en stikstofmonoxide samen, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 7, met ingang van de in bijlage II, deel I, gespecificeerde datums de daarin bepaalde grenswaarden niet overschrijden.

De in bijlage II, deel I, bepaalde overschrijdingsmarges zijn van toepassing overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG.

Artikel 5

Zwevende deeltjes

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentraties van PM10 in de lucht, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 7, met ingang van de in bijlage III, deel I, gespecificeerde datums de daarin bepaalde grenswaarden niet overschrijden.

De in bijlage III, deel I, bepaalde overschrijdingsmarges zijn van toepassing overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG.

2. De lidstaten dienen voor de installatie en het functioneren te zorgen van meetstations die gegevens over de PM2,5-concentraties verstrekken. Waar mogelijk dienen de monsternemingspunten met die voor PM10 samen te vallen. Het aantal en de locatie van de stations waar de PM2,5 wordt gemeten, dienen door elke lidstaat zodanig te worden gekozen dat deze representatief zijn voor de PM2,5-concentraties op lokaal en regionaal niveau binnen die lidstaat.

De lidstaten delen de Commissie jaarlijks, uiterlijk negen maanden na afloop van elk jaar, het rekenkundig gemiddelde, de mediaan, het 98-percentiel en de maximale concentratie mee, berekend op basis van de PM2,5-metingen over 24 uur gedurende dat jaar. Het 98-percentiel wordt berekend volgens de procedure die in bijlage I, punt 4, van Beschikking 97/101/EG van de Raad (6) is beschreven.

3. In krachtens artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG opgestelde actieplannen voor PM10 en algemene strategieën om de PM10-concentraties terug te dringen wordt naar vermindering van de PM2,5-concentraties als onderdeel van de totale vermindering gestreefd.

4. Bij uitzondering kunnen de lidstaten zones of agglomeraties aanwijzen waar door van natuurlijke bronnen afkomstige, significante concentraties van zwevende deeltjes in de lucht de grenswaarden voor PM10 worden overschreden. De lidstaten dienen de Commissie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn een eerste lijst van deze zones of agglomeraties en tevens informatie over de concentraties en bronnen van PM10 en PM2,5 te verstrekken.

Binnen deze zones of agglomeraties dienen de lidstaten, om te bepalen of overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG actieplannen moeten worden opgesteld, in plaats van de grenswaarden en overschrijdingsmarges voor PM10 de in bijlage III, deel II, bepaalde drempelconcentraties en overschrijdingsmarges voor PM2,5 toe te passen. De drempelconcentraties voor PM2,5 worden als indicatieve streefwaarden gebruikt waaraan zoveel mogelijk binnen de desbetreffende termijn dient te worden voldaan.

Binnen deze zones of agglomeraties worden de beoordelingseisen bepaald aan de hand van de in bijlage V, deel I, bepaalde bovenste en onderste beoordelingsdrempel voor PM10. In continu werkende meetstations voor zwevende deeltjes worden zowel PM10 als PM2,5 gemeten.

Binnen deze zones of agglomeraties dient het publiek informatie te worden verstrekt over PM2,5-in plaats van de PM10-concentraties.

Artikel 6

Lood

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de concentraties van lood in de lucht, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 7, met ingang van de in bijlage IV, deel I, gespecificeerde datums de daarin bepaalde grenswaarde niet overschrijden.

De in bijlage IV, deel I, bepaalde overschrijdingsmarges zijn van toepassing overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG.

Artikel 7

Beoordeling van de concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht

1. In bijlage V, deel I, zijn, voor de doeleinden van artikel 6 van Richtlijn 96/62/EG, voor zwaveldioxide, zwevende deeltjes en lood de bovenste en onderste beoordelingsdrempel vastgesteld.

De indeling van elke zone of agglomeratie wordt ten minste om de vijf jaar volgens de in bijlage V, deel II, vastgestelde procedure geëvalueerd. De indeling wordt eerder geëvalueerd wanneer in de activiteiten die voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide of, indien van toepassing, stikstofdioxide plus stikstofmonoxide, zwevende deeltjes of lood in de lucht relevant zijn, significante wijzigingen optreden.

2. Bijlage VI bevat criteria om de plaats van de monsternemingspunten voor de meting van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood te bepalen. In bijlage VII wordt gespecificeerd hoeveel continu werkende meetstations voor elke verontreinigende stof minimaal in elke zone of agglomeratie waar metingen moeten worden uitgevoerd, dienen te worden geïnstalleerd, indien meting de enige bron van gegevens is over de concentraties aldaar. Als methode voor de meting van elke verontreinigende stof wordt de referentiemethode gebruikt die overeenkomstig lid 4 wordt gespecificeerd of een methode waarvan de betrokken lidstaat kan aantonen dat deze gelijkwaardige resultaten oplevert.

3. Indien binnen een zone of agglomeratie de informatie uit continu werkende meetstations wordt aangevuld met die uit andere bronnen, zoals emissie-inventarissen, indicatieve meetmethoden of luchtkwaliteitsmodellen, dienen het aantal geïnstalleerde continu werkende meetstations en de ruimtelijke resolutie van andere technieken toereikend te zijn om de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht op de in bijlage VI, deel I, gespecificeerde soorten locaties te kunnen vaststellen binnen de nauwkeurigheidsgrenzen die in de richtsnoeren in bijlage VIII, deel I, zijn aangegeven.

4. In bijlage IX, delen I tot en met V, zijn referentiemethoden voor de analyse van zwaveldioxide, stikstofdioxiden en lood en voor de monsterneming van lood, PM10 en PM2,5 vastgesteld. In bijlage IX, deel VI, zijn referentietechnieken voor luchtkwaliteitsmodellen vastgesteld.

5. De datum waarop de lidstaten de Commissie krachtens artikel 11, punt 1, onder d), van Richtlijn 96/62/EG van de methoden die voor de voorafgaande beoordeling van de luchtkwaliteit zijn gebruikt, in kennis stellen, wordt op 31 december 1999 gesteld.

6. Wijzigingen die nodig zijn om dit artikel en de bijlagen V tot en met IX aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen, worden volgens de procedure van artikel 12 van Richtlijn 96/62/EG vastgesteld.

Artikel 8

Verspreiding van informatie onder het publiek

1. De lidstaten dienen de geëigende stappen te ondernemen om recente informatie over de concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht onder het publiek te verspreiden, bijvoorbeeld met inschakeling van radio en televisie, door beroep te doen op de schrijvende pers, langs de weg van informatieschermen of computernetwerkdiensten en door inkennisstelling van geëigende organisaties zoals milieu- en consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen en andere relevante lichamen voor de gezondheidszorg. Tegelijk met de krachtens artikel 11 van Richtlijn 96/62/EG verstrekte informatie wordt de Commissie ook een lijst van de in kennis gestelde organisaties verstrekt.

Deze informatie behelst de overschrijdingen van in bijlage X, delen I tot en met IV, vermelde publieksvoorlichtingindicatoren.

2. De in bijlage X, deel V, vermelde publieksvoorlichtingindicatoren worden voor de doeleinden van artikel 5, lid 4, gehanteerd.

3. Wanneer de lidstaten krachtens artikel 8, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG plannen of programma's voor het publiek beschikbaar stellen, dienen zij deze tevens voor de geëigende organisaties zoals milieu- en consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen en andere relevante lichamen voor de gezondheidszorg, beschikbaar te stellen. Gelijktijdig met het plan of programma wordt de Commissie ook een lijst van de in kennis gestelde organisaties verstrekt.

Artikel 9

Intrekkingen en overgangsbepalingen

1. Richtlijn 80/779/EEG wordt als volgt ingetrokken:

- artikel 2, lid 2; artikel 3, lid 2; de artikelen 4 en 5; artikel 7, lid 3; artikel 10, leden 4 en 5; de artikelen 11 tot en met 14 en bijlage II, bijlage III, deel A, en bijlage V, worden ingetrokken met werking vanaf 1 januari 2000;

- artikel 1; artikel 2, lid 1; artikel 3, lid 1; artikel 6; artikel 7, leden 1 en 2; de artikelen 8 en 9; artikel 10, leden 1, 2 en 3; de artikelen 15 en 16 en de bijlage I, bijlage III, deel B, en bijlage IV, worden ingetrokken met werking vanaf 1 januari 2005.

2. Richtlijn 82/884/EEG wordt als volgt ingetrokken:

- artikel 3, leden 2 en 3, en de artikelen 4, 8 tot en met 11, worden ingetrokken met werking van 1 januari 2000;

- artikelen 1 en 2; artikel 3, lid 1; en de artikelen 5, 6, 7, 12 en 13, worden ingetrokken met werking van 1 januari 2005.

3. Richtlijn 85/203/EEG wordt als volgt ingetrokken:

- artikel 3, lid 2, de artikelen 4 en 6, artikel 7, lid 3, alsmede de artikelen 10 tot en met 14 en de bijlagen II, III en IV, worden ingetrokken met werking vanaf 1 januari 2000;

- de artikelen 1 en 2; artikel 3, lid 1; artikel 5; artikel 7, leden 1 en 2, en de artikelen 8, 9, 15 en 16 alsmede bijlage I, worden ingetrokken met werking van 1 januari 2010.

4. Met ingang van 1 januari 2000 dienen de lidstaten meetstations en andere methoden voor de beoordeling van de luchtkwaliteit te gebruiken die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, voor de bepaling van concentraties van zwaveldioxide, stikstofoxiden en lood om gegevens te verkrijgen waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden die bij de Richtlijnen 80/779/EEG, 82/884/EEG en 85/203/EEG zijn vastgesteld, totdat de bij die richtlijnen vastgestelde grenswaarden worden ingetrokken.

Artikel 10

Verslaglegging

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2003 verslag uit bij het Europees Parlement en bij de Raad over de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaring, waarbij met name wordt ingegaan op de resultaten van de recentste gegevens van wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van blootstelling aan zwaveldioxide, verschillende fracties zwevende deeltjes en lood op de gezondheid van de mens en de vorderingen die zijn geboekt ten aanzien van methoden om de concentratie van zwevende deeltjes in de lucht en de depositie van lood op oppervlakken te meten of anderszins te beoordelen.

Artikel 11

Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Sancties

De lidstaten stellen de regeling vast voor sancties op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De op deze wijze opgelegde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 1999 van die bepalingen in kennis en delen eventuele latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 296 van 21.11.1996, blz. 55.

(2) PB C 138 van 17.5.1993, blz. 5.

(3) PB L 229 van 30.8.1980, blz. 109.

(4) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 15.

(5) PB L 87 van 27.3.1985, blz. 1.

(6) PB L 35 van 5.2.1997, blz. 14.

BIJLAGE I

GRENSWAARDEN EN ALARMDREMPELS VOOR ZWAVELDIOXIDE

I. Grenswaarden voor zwaveldioxide

De grenswaarden worden uitgedrukt in ìg/m³. Het volume moet genormaliseerd worden op een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Alarmdrempel voor zwaveldioxide

350 ìg/m³, gemeten gedurende drie opeenvolgende uren op locaties die representatief zijn voor de luchtkwaliteit boven minimaal 100 km² of, indien dit kleiner is, boven een volledige zone of agglomeratie.

III. Bij overschrijding van de alarmdrempel voor zwaveldioxide minimaal aan het publiek te verstrekken gegevens

De volgende gegevens moeten minimaal aan het publiek worden verstrekt:

- de datum en de tijd waarop en de plaats waar de overschrijding zich heeft voorgedaan;

- prognoses:

- de ontwikkeling van de concentratie (verbetering, stabilisatie of verslechtering),

- de reden van de overschrijding en de verwachte ontwikkeling,

- het betrokken geografische gebied,

- de duur;

- de bevolkingsgroep die door de overschrijding kwetsbaar kan zijn;

- de door deze kwetsbare bevolkingsgroep te nemen voorzorgsmaatregelen.

BIJLAGE II

GRENSWAARDEN VOOR STIKSTOFDIOXIDE EN STIKSTOFMONOXIDE

I. Grenswaarden voor stikstofdioxide en stikstofmonoxide

De grenswaarden worden uitgedrukt in ìg/m³. Het volume moet genormaliseerd worden op een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

GRENSWAARDEN EN DREMPELCONCENTRATIES VOOR ZWEVENDE DEELTJES

I. Grenswaarden voor zwevende deeltjes

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Drempelconcentraties van PM2,5 met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

GRENSWAARDE VOOR LOOD

I. Grenswaarden voor lood

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

VASTSTELLING VAN DE EISEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIE VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES EN LOOD IN DE LUCHT BINNEN EEN ZONE OF AGGLOMERATIE

I. Bovenste en onderste beoordelingsdrempel

Als bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden vastgesteld:

a) Zwaveldioxide

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Stikstofdioxide

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Zwevende deeltjes

De bovenste en onderste beoordelingsdrempel voor PM10 zijn gebaseerd op de grenswaarden waaraan op 1 januari 2010 moet worden voldaan.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

d) Lood

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Bepaling of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden overschreden

Of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden overschreden, wordt bepaald op basis van de concentraties gedurende de voorgaande vijf jaar wanneer voldoende gegevens beschikbaar zijn. Een beoordelingsdrempel wordt geacht te zijn overschreden als het totale aantal overschrijdingen van de in cijfers uitgedrukte drempelconcentratie gedurende deze vijf jaar groter is dan drie keer het aantal overschrijdingen dat per jaar is toegestaan.

Wanneer gegevens over minder dan vijf jaar beschikbaar zijn, kunnen de lidstaten de gegevens van korte meetcampagnes gedurende de periode van het jaar waarin en op de plaatsen waar naar alle waarschijnlijkheid de hoogste verontreiniging wordt gemeten, combineren met resultaten die zijn verkregen uit informatie uit emissie-inventarissen en -modellen om te bepalen of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel zijn overschreden.

BIJLAGE VI

LOCATIE VAN MONSTERNEMINGSPUNTEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIE VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFDIOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES EN LOOD IN DE LUCHT

De volgende overwegingen zijn van toepassing op continu en quasi-continu uitgevoerde metingen.

I. Macroschaal

a) Bescherming van de gezondheid van de mens

De monsternemingspunten met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens dienen zich op een zodanige plaats te bevinden dat:

i) gegevens worden verkregen over de gebieden binnen zones en agglomeraties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking direct of indirect kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde(n) significant is;

ii) gegevens worden verkregen over de concentraties in andere gebieden binnen de zones en agglomeraties die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking als geheel en de bruikbare informatie voor het beheer van de luchtkwaliteit opleveren.

De monsternemingspunten moeten zich in het algemeen op een zodanige plaats bevinden dat meting van zeer kleine micromilieus in de directe omgeving wordt voorkomen.

De monsternemingspunten kunnen representatief zijn voor soortgelijke plaatsen buiten hun directe omgeving.

b) Bescherming van ecosystemen en andere vegetatie

De monsternemingspunten met het oog op de bescherming van ecosystemen of andere vegetatie moeten zich op een zodanige plaats bevinden dat zij representatief zijn voor de luchtkwaliteit buiten de directe omgeving van bronnen als agglomeraties en andere gebieden met bebouwing, industriële installaties en wegen. Ter indicatie: een monsternemingspunt moet zich op een zodanige plaats bevinden dat het representatief is voor de luchtkwaliteit in een omgeving van minimaal 1 000 km².

II. Microschaal

Voorzover uitvoerbaar moeten minimaal de volgende richtsnoeren in acht worden genomen:

- De lucht moet vrij rond de inlaatbuis kunnen stromen en er mogen geen voorwerpen zijn die de luchtstroom in de omgeving van de monsternemer beïnvloeden (er moet normaal gesproken enkele meters afstand worden gehouden van gebouwen, balkons, bomen en andere obstakels en bij monsternemingspunten die representatief zijn voor de luchtkwaliteit aan de rooilijn minimaal 0,5 meter van het dichtstbijzijnde gebouw).

- De hoogte van de inlaatbuis boven de grond moet in het algemeen tussen 1,5 meter (ademhalingshoogte) en 4 meter liggen. In sommige gevallen kan een grotere hoogte (tot 8 meter) nodig zijn. Een grotere hoogte kan ook nuttig zijn als het station representatief moet zijn voor een groot gebied.

- De inlaatbuis mag zich niet heel dicht in de omgeving van bronnen bevinden om te voorkomen dat de uitstoot daarvan rechtstreeks en zonder menging met de buitenlucht in de inlaatbuis terechtkomt.

- De uitlaatbuis van de monsternemer moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de lucht daaruit niet opnieuw in de inlaatbuis terecht kan komen.

- Verkeersgerichte monsternemers mogen zich niet binnen 25 meter van een groot kruispunt en niet binnen 4 meter van het midden van de dichtstbijzijnde rijbaan bevinden.

- Verkeersgerichte monsternemers voor de meting van NO23 moeten op minder dan 5 meter van de wegrand liggen.

- In gebieden met bebouwing moeten verkeersgerichte monsternemers voor de meting van zwevende deeltjes of lood zich op een zodanige plaats bevinden dat ze representatief zijn voor de luchtkwaliteit in de buurt van de rooilijn.

Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden:

- storende bronnen;

- veiligheid;

- toegankelijkheid;

- beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonlijnen;

- zichtbaarheid in vergelijking met de omgeving;

- veiligheid van het publiek en personeel;

- de wenselijkheid om de monsternemingspunten voor verschillende verontreinigingen op dezelfde plaats onder te brengen;

- eisen in verband met ruimtelijke ordening.

III. Documentatie en evaluatie van de gekozen locaties

De procedures voor de keuze van de locaties moeten tijdens de classificatie volledig worden gedocumenteerd met behulp van bijvoorbeeld windstreekfoto's van de omgeving en een gedetailleerde kaart. De locaties moeten geregeld worden geëvalueerd, waarbij opnieuw documentatie moet worden aangelegd om ervoor te zorgen dat de selectiecriteria in de loop van de tijd geldig blijven.

Lidstaten die van plan zijn in het kader van de Richtlijnen 80/779/EEG, 82/884/EEG en 85/203/EEG ingerichte meetstations voor de beoordeling van de concentratie van zwaveldioxide, stikstofdioxide en lood te sluiten of te verplaatsen, dienen de Commissie informatie ter onderbouwing van deze beslissing te verstrekken.

BIJLAGE VII

CRITERIA VOOR DE BEPALING VAN HET AANTAL MONSTERNEMINGSPUNTEN VOOR CONTINUMETINGEN VAN DE CONCENTRATIE VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES EN LOOD IN DE LUCHT

I. Minimaal aantal monsternemingspunten voor continumetingen om in zones en agglomeraties waar continumeting de enige bron van informatie is, te beoordelen of aan de grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens en alarmdrempels wordt voldaan

a) Diffuse bronnen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Puntbronnen

Voor de beoordeling van de verontreiniging van puntbronnen moet het aantal monsternemingspunten voor continumetingen worden berekend met inachtneming van de emissiedichtheid, de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de bevolking.

II. Minimaal aantal monsternemingspunten voor continumetingen om in andere zones dan agglomeraties te beoordelen of aan de grenswaarden voor de bescherming van ecosystemen of andere vegetatie wordt voldaan

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VIII

KWALITEITSDOELSTELLINGEN VOOR DE GEGEVENS EN VERZAMELING VAN DE RESULTATEN VAN DE BEOORDELING VAN DE LUCHTKWALITEIT

I. Kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens

De volgende kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens gelden als richtsnoer voor kwaliteitsborgingsprogramma's (vereiste precisie en nauwkeurigheid van de beoordelingsmethodes en minimaal bestreken tijd en gegevensvastlegging van de metingen).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Resultaten van de beoordeling van de luchtkwaliteit

De volgende informatie dient te worden verzameld voor zones of agglomeraties waar gegevens van andere bronnen dan metingen als aanvulling op de informatie van metingen of als enige middel ter beoordeling van de luchtkwaliteit worden gebruikt:

- een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten;

- de gebruikte specifieke methoden met een verwijzing naar beschrijvingen van de methode,

- bronnen van de gegevens en de informatie;

- een beschrijving van de resultaten, met inbegrip van de onzekerheden en met name de omvang van een gebied of, indien relevant, de lengte van wegen binnen de zone of de agglomeratie waar de concentratie hoger ligt dan de grenswaarde(n) of, indien van toepassing, de grenswaarde(n) plus de overschrijdingsmarge(s) en waar de concentratie hoger ligt dan de bovenste beoordelingsdrempel of de onderste beoordelingsdrempel;

- voor grenswaarden die gericht zijn op de bescherming van de gezondheid van de mens: de bevolkingsgroep die mogelijkerwijs aan hogere concentraties dan de grenswaarde wordt blootgesteld.

Waar mogelijk dienen de lidstaten kaarten samen te stellen met een concentratieverdeling binnen welke zone en agglomeratie.

BIJLAGE IX

REFERENTIEMETHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIE VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES EN LOOD

I. Analyse van zwaveldioxide

[Bijlage V van Richtlijn 80/779/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes]

II. Referentiemethode voor de analyse van stikstofoxiden

[Bijlage IV van Richtlijn 85/203/EEG van de Raad van 7 maart 1985 inzake luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide]

III. Monsternemingsmethode en referentiemethode voor de analyse van de concentratie van lood in de lucht

[Bijlage van Richtlijn 82/884/EEG van de Raad van 3 december 1982 betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood]

IV. Referentiemethode voor de monsterneming van PM10

Als referentiemethode voor de monsterneming van PM10 wordt de in prEN 12341 (1) beschreven methode gebruikt.

V. Referentiemethode voor de monsterneming van PM2,5

p.m.

VI. Referentietechnieken voor modellering

p.m.

(1) Luchtkwaliteit - Procedure voor een veldproef om de gelijkwaardigheid van monsternemingsmethoden voor de PM10-fractie van zwevende deeltjes aan te tonen.

BIJLAGE X

PUBLIEKSVOORLICHTINGINDICATOREN

I. Publieksvoorlichtingindicatoren voor zwaveldioxide

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Publieksvoorlichtingindicatoren voor stikstofoxiden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

III. Publieksvoorlichtingindicatoren voor PM10

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

IV. Publieksvoorlichtingindicator voor lood

0,5 ìg/m³, gemeten over een kalenderjaar.

V. Publieksvoorlichtingsindicatoren voor PM2,5 met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

VI. Normalisatie

Voor zwaveldioxide en stikstofoxiden moet het volume worden genormaliseerd op een temperatuur van 293 K en 101,3 kPa.