51997PC0017

Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van een Internationale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, Canada en de Russische Federatie betreffende normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen /* COM/97/0017 DEF - CNS 97/0019 */

Publicatieblad Nr. C 095 van 24/03/1997 blz. 0046


Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van een Internationale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, Canada en de Russische Federatie betreffende normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen (97/C 95/10) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 17 def. - 97/0019 (CNS)

(Door de Commissie ingediend op 24 januari 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 113 en 100 A, tezamen gelezen met artikel 228, derde alinea, eerste deel,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gelet op het besluit van de Raad van juni 1996 waarbij de Commissie gemachtigd werd met Canada, de Russische Federatie, de Verenigde Staten van Amerika en elk ander geïnteresseerd land te onderhandelen over een kaderovereenkomst betreffende humane vangmethoden,

Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 3254/91 (1), en met name in artikel 3, lid 1, tweede streepje, verwezen wordt naar internationaal overeengekomen normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen, waaraan derde landen die de wildklem niet hebben verboden, moeten voldoen om pelzen en van bepaalde diersoorten vervaardigde producten naar de Gemeenschap te kunnen uitvoeren;

Overwegende dat op 1 januari 1996 geen internationale normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen waren vastgesteld; dat derde landen derhalve niet konden garanderen dat de op hun grondgebied gebruikte methoden om de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3254/91 genoemde diersoorten te vangen, conform waren aan de op internationaal gebied overeengekomen normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen;

Overwegende dat de Commissie op 12 januari 1996 een voorstel bij de Raad heeft ingediend tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3254/91 (2);

Overwegende dat de overeenkomst die bij dit voorstel is gevoegd in overeenstemming is met de hierboven genoemde onderhandelingsrichtsnoeren; dat deze overeenkomst derhalve beantwoordt aan het begrip van internationaal overeengekomen normen op het gebied van de humane vangst met behulp van vallen waarvan sprake is in artikel 3, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EEG) nr. 3254/91;

Overwegende dat de overeenkomst voornamelijk ten doel heeft geharmoniseerde technische voorschriften voor de productie en het gebruik van vallen vast te stellen, aan de hand waarvan het mogelijk is het welzijn van de gevangen dieren voldoende te beschermen, alsmede de handel tussen de partijen in vallen, pelzen en producten vervaardigd van onder de overeenkomst vallende diersoorten te vergemakkelijken;

Overwegende dat het voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst noodzakelijk is een tijdschema vast te stellen zodat, met het oog op de certificatie, kan worden getoetst, of vallen aan de normen van de overeenkomst voldoen en niet-gecertificeerde vallen kunnen worden vervangen;

Overwegende dat de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, Canada en de Russische Federatie over normen inzake humane vangmethoden met behulp van vallen dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, Canada en de Russische Federatie betreffende normen voor humane vangmethoden met behulp van vallen wordt goedgekeurd.

De tekst van deze overeenkomst is bij dit besluit gevoegd, alsmede de verklaringen die bij ondertekening van de overeenkomst gedeponeerd dienen te worden.

Artikel 2

De Voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen.

(1) PB nr. L 308 van 9. 11. 1991, blz. 1.

(2) COM(95) 737 def. van 15. 12 1995.

INTERNATIONALE OVEREENKOMST INZAKE NORMEN VOOR DE HUMANE VANGST VAN DIEREN MET BEHULP VAN VALLEN

PREAMBULE

CANADA,

de EUROPESE GEMEENSCHAP

en

de RUSSISCHE FEDERATIE,

hierna te noemen "de partijen",

HERINNEREND AAN hun diepe gehechtheid aan de ontwikkeling van internationale normen voor de humane vangst van dieren die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek alsmede op empirische en concrete gegevens;

NOGMAALS BEVESTIGEND dat de partijen, overeenkomstig het Handvest der Verenigde Naties en de beginselen van het internationaal recht, het soevereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren in overeenstemming met hun eigen ontwikkelings- en milieubeleid en dat de partijen verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van de biologische diversiteit op hun grondgebied en voor het duurzame gebruik van hun biologische rijkdommen;

ERKENNEND dat de duurzame exploitatie van wilde dieren ten bate van de mens verenigbaar is met de beginselen van de mondiale strategie voor het behoud van de biosfeer, de Wereldcommissie voor milieu en ontwikkeling en de Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling;

WIJZEND OP de verbintenis, die ook door de lidstaten van de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) op haar 18e algemene vergadering bij resolutie 18.25 is aangegaan, om zo snel mogelijk een einde te maken aan het gebruik van wrede vangtuigen;

ERKENNEND dat de werkzaamheden ter ontwikkeling van internationale normen voor de humane vangst van zoogdieren, die in 1987 dor de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) zijn aangevat, nog niet zijn voltooid;

ERKENNEND dat internationale technologische normen onder meer ten doel hebben de communicatie te verbeteren en de handel te vergemakkelijken;

ERKENNEND dat met name in Canada, de Verenigde Staten van Amerika, de Russische Federatie en de Europese Gemeenschap al zeer veel onderzoek is gedaan met het oog op de ontwikkeling van meer humane en praktische vangmethoden;

MET NADRUK WIJZEND OP de aanzienlijke hoeveelheid werk die is verricht door de werkgroep voor de ontwikkeling van internationale normen voor de humane vangst van dieren, die bestond uit deskundigen uit Canada, de Verenigde Staten van Amerika, de Russische Federatie en de Europese Gemeenschap;

ZICH ERVAN BEWUST dat, ondanks het ontbreken van een internationale norm voor de humane vangst van dieren, in diverse rechtssystemen vanuit uiteenlopende benaderingen wetgeving is ingevoerd om de vangmethoden te verbeteren en het welzijn van de wilde dieren te bevorderen;

ERKENNEND dat de interne constitutionele en institutionele regelgeving van elke partij bepaalt welke autoriteit in eerste instantie bevoegd is voor de toepassing van de normen inzake de humane vangst van dieren binnen haar rechtsgebied,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Omschrijvingen

Met het oog op deze overeenkomst zijn de volgende omschrijvingen van toepassing:

vallen: mechanische vangtuigen, zowel voor het doden als, in voorkomend geval, het levend insluiten van dieren;

vangmethoden: de vallen en de manier waarop deze worden gebruikt (bijvoorbeeld doelsoort(en), plaatsing, lokmiddelen, lokaas en natuurlijke milieuomstandigheden);

humane vangmethoden: de door de bevoegde autoriteiten gecertificeerde vallen die in overeenstemming zijn met de normen inzake de humane vangst van dieren (de "normen" die in bijlage I zijn opgenomen), voor zover zij worden opgezet overeenkomstig de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant.

Artikel 2

Doelstellingen

De doelstellingen van de Internationale Overeenkomst inzake normen voor de humane vangst van dieren met behulp van vallen (de "overeenkomst") zijn:

1. de vaststelling van normen inzake humane vangmethoden;

2. de versterking van het overleg en de samenwerking tussen de partijen met het oog op de toepassing en de ontwikkeling van deze normen; en

3. de bevordering van de handel tussen de partijen bij de overeenkomst.

Artikel 3

Toepassingsgebied

De overeenkomst is van toepassing op de vangmethoden en de certificatie van vallen voor het vangen van de in het wild levende terrestrische of semi-aquatische zoogdieren die in bijlage I worden genoemd, en zulks met het oog op het beheer van de wilde fauna en flora met inbegrip van de bestrijding van plagen, voor het verkrijgen van bont, huiden of vlees en voor de vangst van zoogdieren in het kader van de instandhouding daarvan.

Artikel 4

Verplichtingen krachtens andere bestaande internationale overeenkomsten

1. Niets in de overeenkomst doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voor de partijen die lid zijn van de WTO voortvloeien uit de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

2. Wat betreft de partijen de geen lid zijn van de WTO, doet niets in de overeenkomst afbreuk aan de rechten en verplichtingen krachtens bilaterale overeenkomsten tussen de in bijlage II genoemde partijen.

Artikel 5

Bestaande maatregelen

Elke partij mag op haar grondgebied het verbod handhaven op het gebruik van vallen waarvan het gebruik verboden was op de dag van de inwerkingtreding van de overeenkomst.

Artikel 6

Internationale samenwerking

Onverminderd het bepaalde in artikel 9:

1. komen de partijen overeen rechtstreeks en in het kader van de bevoegde internationale organisaties met elkaar samen te werken ten aanzien van vraagstukken van gemeenschappelijk belang die samenhangen met de overeenkomst;

2. komen de partijen overeen om op basis van gemeenschappelijk voordeel en vanuit de wens de handel te vergemakkelijken, de multilaterale samenwerking op het gebied van humane vangmethoden te ontwikkelen en te intensiveren.

Artikel 7

Door de partijen aangegane verplichtingen

Overeenkomstig het schema van bijlage I nemen de partijen de nodige maatregelen om te garanderen dat hun respectieve bevoegde autoriteiten:

1. passende procedures instellen voor de certificatie van vallen overeenkomstig de normen;

2. ervoor zorgen dat de vangmethoden die op hun grondgebied worden toegepast, in overeenstemming zijn met de normen;

3. het gebruik verbieden van vallen die niet overeenkomstig de normen zijn gecertificeerd (1), en

4. van de fabrikanten verlangen dat zij gecertificeerde vallen als zodanig identificeren en aanwijzingen verstrekken voor de juiste manier van opzetten, het veilige gebruik en het onderhoud daarvan.

Artikel 8

Tenuitvoerlegging van de normen

Bij de tenuitvoerlegging van de normen spannen de bevoegde autoriteiten van de partijen zich in om te garanderen dat:

1. passende procedures worden ingesteld voor:

a) het verlenen en intrekken van vergunningen om vallen te gebruiken;

b) het toezicht op de naleving van de wetgeving inzake humane vangmethoden;

2. de vallenzetters worden opgeleid in de humane, veilige en doeltreffende toepassing van vangmethoden, met inbegrip van nieuwe methoden naarmate die worden ontwikkeld, en

3. bij de instelling van de interne certificatieprocedures rekening wordt gehouden met de in bijlage I opgenomen richtsnoeren voor de beproeving van vallen.

Artikel 9

Verdere ontwikkeling van de normen

1. De partijen komen overeen onderzoek te bevorderen en aan te moedigen dat gericht is op de gestage ontwikkeling van de normen.

2. Drie jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst wordt bijlage I door de partijen voor de eerste maal opnieuw bezien en geactualiseerd, met name in het licht van de resultaten van het in lid 1 bedoelde onderzoek.

Artikel 10

Afwijkingen

1. Afwijkingen van de in artikel 7 bedoelde verplichtingen kunnen door de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen worden toegestaan op voorwaarde dat zij niet op zodanige wijze worden gebruikt dat de doelstellingen van de overeenkomst daardoor worden ondermijnd, en wel in de volgende gevallen:

a) in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid;

b) ter bescherming van openbare en particuliere eigendommen;

c) ter fine van onderzoek, educatie, aanvulling van de wildstand, herintroductie, fok of de bescherming van fauna en flora;

d) voor het gebruik van traditionele vallen die essentieel zijn voor de instandhouding van het cultureel erfgoed van inheemse gemeenschappen.

2. De krachtens lid 1 toegestane afwijkingen dienen vergezeld te gaan van een schriftelijke motivering en schriftelijk vastgelegde voorwaarden.

3. De partijen stellen het gemeenschappelijk beheerscomité schriftelijk in kennis van de krachtens lid 1 toegestane afwijkingen en de in lid 2 bedoelde schriftelijke motivering en schriftelijk vastgelegde voorwaarden.

Artikel 11

Kennisgeving en uitwisseling van informatie

1. De partijen wisselen regelmatig informatie uit over alle kwesties die verband houden met de uitvoering van de overeenkomst. Zij informeren elkaar over de vooruitgang van de werkzaamheden betreffende de evaluatie van de vallen die overeenkomstig het in de bijlage opgenomen schema worden uitgevoerd, alsmede over relevant onderzoek en over gecertificeerde vallen.

2. De partijen stellen elkaar in kennis van de bevoegde autoriteiten die met de uitvoering van de overeenkomst zijn belast.

Artikel 12

Wederzijdse erkenning

1. Elke partij mag op haar grondgebied het gebruik van door een andere partij gecertificeerde vallen toestaan. Weigeringen moeten schriftelijk worden gemotiveerd.

2. Elke partij erkent de vangmethoden van elke andere partij als evenwaardig voorzover de vangmethoden van die andere partij in overeenstemming zijn met de normen.

Artikel 13

Handel in pelzen en bontwerk tussen de partijen

1. Onverminderd artikel 15, lid 2 van het onderhavige artikel en de relevante bepalingen van de op 3 maart 1973 te Washington gesloten Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, mogen de partijen geen maatregelen invoeren die de handel in van andere partijen afkomstige pelzen en bontwerk belemmeren.

2. Een partij mag verlangen dat op de plaats waar de goederen op haar grondgebied worden ingevoerd, een certificaat van oorsprong wordt overgelegd waarin wordt verklaard dat de in te voeren pelzen - c. q. pelzen die in producten zijn verwerkt - afkomstig zijn van dieren die op het grondgebied van één van de partijen zijn gevangen of daar door ranching zijn verkregen. Dit certificaat dient een verwijzing te omvatten naar door de bevoegde autoriteiten af te geven documenten met betrekking tot de oorsprong van de goederen.

Artikel 14

Gemeenschappelijk beheerscomité

1. De partijen stellen een gemeenschappelijk beheerscomité (het "comité") in dat bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. Het comité kan alle kwesties onderzoeken die verband houden met de overeenkomst.

2. Het comité houdt zijn eerste vergadering binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de overeenkomst, en komt vervolgens regelmatig bijeen. Het comité kan ook buiten de zittingen, via briefwisseling, bepaalde kwesties behandelen; voorts kan het op verzoek van een partij worden bijeengeroepen. Het comité stelt op zijn vergadering zijn reglement van orde vast.

3. De besluiten van het comité worden bij consensus genomen. Het comité kan de partijen wijzigingen van de overeenkomst en de bijlagen daarvan voorstellen, waarbij het in voorkomend geval rekening houdt met de desbetreffende aanbevelingen van werkgroepen van deskundigen.

4. Het comité kan te gelegener tijd de nodige ad hoc wetenschappelijke en technische werkgroepen van deskundigen instellen om het comité te adviseren met betrekking tot:

a) diverse wetenschappelijke en technische vraagstukken en

b) door de partijen aan de orde gestelde uitleggingskwesties alsmede aanbevelingen ter regeling van geschillen.

Artikel 15

Beslechting van geschillen

1. De partijen streven ernaar, via onderhandelingen een voor alle partijen bevredigende regeling te treffen voor alle kwesties die samenhangen met het functioneren van de overeenkomst. Wanneer de betrokken partijen er niet in slagen hun geschillen op te lossen, wordt op verzoek van één der partijen het comité bijeengeroepen om de kwestie te bespreken en op te lossen. Bij de behandeling van het vraagstuk dat het is voorgelegd, kan het Comité in voorkomend geval een wetenschappelijk en/of technische werkgroep ad hoc instellen overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de overeenkomst.

2. Indien het comité er niet in slaagt het geschil binnen 90 dagen op te lossen, leggen de partijen op verzoek van de eiser de zaak voor aan een scheidsrechterlijke instantie die wordt aangewezen overeenkomstig de bepalingen van bijlage III.

3. De scheidsrechterlijke instantie kan uitspraak doen ten aanzien van elk geschil met betrekking tot de uitlegging en de toepassing van de overeenkomst door de partij waartegen een klacht is ingediend.

4. de scheidsrechterlijke instantie gaat de bevoegdheden die haar door de partijen zijn verleend, niet te buiten; zij doet geen uitspraken die verder reiken dan de werkingssfeer waarin dit artikel voorziet.

5. Dit artikel is mutatis mutandis van toepassing in gevallen waarbij meer dan één eiser of verweerder is betrokken.

Artikel 16

Toetreding

Andere landen kunnen tot de overeenkomst toetreden overeenkomstig de bepalingen en op de voorwaarden die in voorkomend geval door het betrokken land en de partijen worden overeengekomen.

Artikel 17

Slotbepalingen

1. De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van de overeenkomst.

2. De overeenkomst treedt in werking 60 dagen na de dag waarop de laatste akte van bekrachtiging, sluiting of aanvaarding overeenkomstig de voor iedere partij geldende regels is nedergelegd.

3. Voor de toepassing van de overeenkomst zijn uitvoeringsmaatregelen vereist. De partijen komen de uit de overeenkomst voortvloeiende verantwoordelijkheden en verplichtingen na overeenkomstig hun interne procedures.

4. Elke partij kan te allen tijde wijzigingen van de overeenkomst voorstellen. Elke door de partijen overeengekomen wijziging treedt in werking op de dag volgende op die van de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging, sluiting of aanvaarding van de overeengekomen wijziging, overeenkomstig de voor iedere partij geldende regels.

5. Elke partij kan zich uit de overeenkomst terugtrekken door middel van een schriftelijke kennisgeving die ten minste zes maanden vooruit wordt ingediend. In dit geval komt aan de verplichtingen die krachtens de overeenkomst op de uittredende partij rusten, een eind bij heet verstrijken van de opzeggingstermijn.

6. Deze overeenkomst wordt opgesteld in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse, Zweedse en Russische taal; al deze teksten zijn gelijkelijk authentiek. Deze overeenkomst wordt nedergelegd in het archief van het secretariaat van de Raad van de Europese Unie, dat elke partij een gewaarmerkt afschrift daarvan doet toekomen.

(1) De partijen komen overeen dat artikel 7 het bouwen en gebruiken van vallen door individuele personen niet in de weg staat, voorzover die vallen in overeenstemming zijn met een ontwerp dat door de betrokken bevoegde autoriteiten is goedgekeurd.

BIJLAGE I

DEEL I

NORMEN

1. DOEL EN BEGINSELEN VAN DE NORMEN EN ALGEMENE OPMERKINGEN

1.1. Doel

De normen hebben ten doel de in vallen gevangen dieren een voldoende welzijnsniveau te garanderen en dit welzijn verder te verbeteren.

1.2. Beginselen

1.2.1. Bij de beoordeling of een vangmethode al dan niet humaan is, dient het welzijn van het gevangen dier te worden geëvalueerd.

1.2.2. De beoordeling of een vangmethode humaan is, wordt gebaseerd op het beginsel van de conformiteit met de minimumeisen (drempelwaarden) als omschreven in de rubrieken 2 en 3.

1.2.3. Ten aanzien van de vaststelling van de normen geldt dat de vallen selectief en doeltreffend moeten zijn en moeten voldoen aan de relevante, door de betrokken partijen vastgestelde eisen inzake veiligheid voor de mens.

1.3. Algemene opmerkingen

1.3.1. Als maatstaf voor het welzijn van dieren gelden indicatoren van het gemak of de moeite waarmee zij weerstand bieden aan stressfactoren in het milieu en de mate waarin zij er al dan niet in slagen die weerstand te bieden. Aangezien dieren op verschillende manieren weerstand pogen te bieden aan stressfactoren in het milieu, dient bij de beoordeling van hun welzijn een reeks parameters te worden gebruikt.

De indicatoren van het welzijn van dieren in vallen hebben onder meer betrekking op de fysiologie, de letsels en het gedrag. Aangezien sommige van deze indicatoren voor een aantal soorten niet zijn onderzocht, is nader wetenschappelijk onderzoek nodig om in het kader van de normen passende drempelwaarden vast te stellen.

Hoewel welzijn een rekbaar begrip is, wordt de term "humaan" uitsluitend gebruikt voor vangmethoden waarbij het welzijn van de betrokken dieren op een voldoende niveau wordt gehandhaafd, hoewel wordt erkend dat zich in het geval van letale vallen in bepaalde situaties een korte periode van verminderd welzijn kan voordoen.

1.3.2. De krachtens de normen vastgestelde drempelwaarden voor de certificatie van vallen omvatten:

- voor levendvallen: het niveau van de indicatoren waaronder het welzijn van de gevangen dieren als ontoereikend wordt beschouwd;

- voor letale vallen: de tijd die nodig is voor het bereiken van een toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid en de handhaving van deze toestand totdat het dier sterft.

1.3.3. Onverminderd het feit dat de vangmethoden dienen te voldoen aan de voorgeschreven drempelwaarden, moet aandacht worden besteed aan de verdere verbetering van het ontwerp en de wijze van gebruik van de vallen, met name

- om het welzijn van de in levendvallen gevangen dieren te verbeteren gedurende de tijd dat zij gevangen zitten;

- om een snel bewustzijnsverlies en een snel optreden van gevoelloosheid te veroorzaken bij in letale vallen gevangen dieren;

- om het vangen van andere dieren dan de doelspecimens zoveel mogelijk te beperken.

2. EISEN INZAKE DE VANGST MET BEHULP VAN LEVENDVALLEN

2.1. Omschrijving

Vangst met behulp van levendvallen: vangst met vallen die zijn ontworpen en worden opgezet om het gevangen dier niet te doden, maar het op zodanige wijze in zijn bewegingsmogelijkheden te beperken dat een mens het direct kan aangrijpen.

2.2. Parameters

Bij de beoordeling of een vangmethode met behulp van levendvallen al dan niet in overeenstemming is met de normen, dient het welzijn van het gevangen dier te worden geëvalueerd.

De parameters dienen de in de punten 2.3.1 en 2.3.2 genoemde gedrags- en trauma-indicatoren te omvatten.

Voor elke parameter moet de respons worden gekwantificeerd.

2.3. Indicatoren

2.3.1. Gedragsindicatoren

Erkende gedragsindicatoren van ontoereikend welzijn bij gevangen wilde dieren zijn:

1. op het eigen lichaam gericht bijtgedrag dat resulteert in ernstige verwondingen (zelfverminking);

2. meer dan normale bewegingloosheid en apathie.

2.3.2. Trauma-indicatoren

De volgende letseltypes zijn erkende indicatoren van ontoereikend welzijn van gevangen wilde dieren:

1. Breuken

2. Ontwrichtingen proximaal ten opzichte van de hand- of voetwortel

3. Doorsnijding van pezen of gewrichtsbanden

4. Ernstige beenvliesabrasie

5. Ernstige externe bloedingen; bloedingen in de lichaamsholten

6. Ernstige degeneratie van skeletale spieren

7. Bloedeloosheid (ischemie) van een lidmaat

8. Breuk van een blijvende tand waardoor de tandpulp bloot komt te liggen

9. Oogletsels met inbegrip van scheuren in het hoornvlies

10. Ruggemergletsels

11. Ernstige letsels aan inwendige organen

12. Degeneratie van de hartspier

13. Amputatie

14. Dood.

2.4. Drempelwaarde

Een vangstmethode met behulp van levendvallen beantwoordt aan de normen indien:

- de gegevens voor één en dezelfde doelsoort betrekking hebben op ten minste 20 specimens en

- ten minste 80 % van deze dieren géén van de in de punten 2.3.1 en 2.3.2 genoemde indicatorverschijnselen vertoont.

3. EISEN INZAKE DE VANGST MET BEHULP VAN LETALE VALLEN

3.1. Omschrijving

Vangst met behulp van letale vallen: vangst met vallen die zijn ontworpen en worden opgezet om het gevangen specimen van de doelsoort te doden.

3.2. Parameters

Er moet worden bepaald na hoeveel tijd de dodingstechniek resulteert in bewustzijnsverlies en het optreden van gevoelloosheid; voorts moet worden gecontroleerd of deze toestand aanhoudt tot de dood (d.w.z. tot het optreden van de onomkeerbare hartstilstand).

Om de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid te controleren, wordt gebruik gemaakt van de cornea- en de ooglidreflex of van enig ander alternatief criterium waarvan de wetenschappelijke bruikbaarheid is aangetoond (1).

3.3. Indicatoren en tijdslimieten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.4. Drempelwaarde

Een vangmethode met behulp van letale vallen beantwoordt aan de normen indien:

- de gegevens voor één en dezelfde doelsoort betrekking hebben op ten minste 12 specimens en

- ten minste 80 % van deze dieren bewusteloos en gevoelloos wordt binnen de vastgestelde tijdslimiet en in deze toestand blijft tot de dood optreedt.

DEEL II

SOORTENLIJST EN TIJDSCHEMA

4. LIJST VAN DE IN ARTIKEL 3 BEDOELDE SOORTEN EN TIJDSCHEMA VOOR DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST

4.1. Soortenlijst

De normen zijn van toepassing op de hieronder genoemde soorten. In voorkomend geval zullen aan deze lijst in de toekomst nog meer soorten worden toegevoegd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.2. Tijdschema voor de uitvoering van de overeenkomst

4.2.1. Zoals bepaald in artikel 7 moeten de vangmethoden worden beproefd teneinde hun conformiteit met de normen aan te tonen en moeten zij als zodanig worden gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten:

- binnen drie à vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst voor de vangmethoden met behulp van levendvallen, afhankelijk van de prioriteiten ten aanzien van de proeven en de beschikbaarheid van beproevingsinstallaties, en

- binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst voor de vangmethoden met behulp van letale vallen.

4.2.2. Binnen een termijn van drie jaar volgend op de in punt 4.2.1 genoemde termijnen verbieden de partijen het gebruik van niet conform de normen gecertificeerde vallen, met uitzondering van conventionele stalen-beugelwildklemmen, waarvan het gebruik binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt verboden.

4.2.3. Onverminderd het bepaalde met betrekking tot conventionele stalen-beugelwildklemmen mag een bevoegde autoriteit, indien zij vaststelt dat de resultaten van de beproeving de certificatie van vallen voor bepaalde soorten of voor gebruik in bepaalde milieuomstandigheden niet rechtvaardigen, het gebruik van de vallen op voorlopige basis blijven toestaan terwijl het onderzoek naar vervangingsvallen wordt voortgezet. De bevoegde autoriteit geeft de andere partijen bij de overeenkomst vooraf kennis van de vallen waarvan het gebruik voorlopig blijft toegestaan, alsmede van de stand van het onderzoekprogramma.

DEEL III

RICHTSNOEREN

5. RICHTSNOEREN VOOR DE BEPROEVING VAN VALLEN EN ONDERZOEK INZAKE DE CONTINUE ONTWIKKELING VAN DE VANGMETHODEN

Om de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van het onderzoek van de vangmethoden met het oog op de vaststelling van de conformiteit van die methoden met de eisen van de normen te garanderen, dienen bij dat onderzoek de algemene beginselen van goede experimentele praktijken te worden toegepast.

Indien in het kader van de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) beproevingsprocedures worden vastgesteld die relevant zijn voor de manier waarop de conformiteit van de vangmethoden met bepaalde of met alle eisen van de normen wordt beoordeeld, worden zij dienovereenkomstig toegepast.

5.1. Algemene richtsnoeren

De beproeving dient te geschieden in overeenstemming met uitvoerige onderzoekprotocollen.

De beproeving van de vallen dient een evaluatie van het functioneren van het valmechanisme te omvatten. Een beproeving van de vallen in het vrije veld is met name noodzakelijk ter beoordeling van de selectiviteit. Met dezelfde proef kunnen gegevens worden verzameld over de vangefficiëntie en de veiligheid voor de gebruiker.

Levendvallen moeten worden beproefd in een omheind gebied, met name bij de beoordeling van de fysiologische en gedragsparameters. Letale vallen moeten worden beproefd in een omheind gebied, met name bij het onderzoek naar het bewustzijnsverlies.

In het geval van proeven in het vrije veld moeten de vallen dagelijks worden gecontroleerd.

De doeltreffendheid waarmee een letale val een gevangen doelspecimen van het bewustzijn en van het leven berooft, moet worden beproefd op dieren die bij bewustzijn zijn en zich vrij kunnen bewegen. De metingen worden uitgevoerd in het laboratorium of in een omheind gebied en in het vrije veld. Onderzocht moet worden of de val de doelspecimens op vitale plaatsen kan treffen.

De volgorde van de testprocedures kan worden gewijzigd met het oog op een zo doeltreffend mogelijke evaluatie van de te onderzoeken vallen.

De vallen mogen de vallenzetter in normale gebruiksomstandigheden niet aan buitensporige risico's blootstellen.

In voorkomend geval moet bij de beproeving van de vallen een bredere scala van metingen worden uitgevoerd. De beproeving in het vrije veld dient eveneens onderzoek te omvatten naar de effecten van de opgezette vallen op zowel de doelsoort als andere soorten.

5.2. Onderzoeksituatie

De val moet worden opgezet en gebruikt overeenkomstig de meest deskundige aanwijzingen van de fabrikant of van derden.

Bij beproeving in een omheind gebied moet een locatie worden gebruikt die de dieren van de doelsoort een geschikt milieu biedt waar zij zich vrijelijk kunnen bewegen, zich kunnen verschuilen en de meeste normale gedragingen aan de dag kunnen leggen. Het dient mogelijk te zijn de vallen zo op te stellen dat de gevangen dieren kunnen worden geobserveerd. De val moet zo worden opgezet dat van het hele verloop van de vangst een video- en geluidsopname kan worden gemaakt.

Voor de beproeving in het vrije veld moeten locaties worden geselecteerd die representatief zijn voor die waar de vallen in de praktijk zullen worden gebruikt. Aangezien onderzoek naar de selectiviteit van de val en naar eventuele ongunstige effecten van de val op andere soorten dan de doelsoort belangrijke redenen zijn voor de beproeving in het vrije veld, kan het nodig zijn voor het uitvoeren van veldexperimenten locaties te selecteren in verschillende habitats, waar de kans op het aantreffen van diverse nietdoelsoorten voldoende groot is. Er moeten foto's worden gemaakt van elke val, de manier waarop zij is opgezet en de algemene omgeving. Zorg ervoor dat het identificatienummer van de val te zien is op een foto die gemaakt is vóór en op een andere die gemaakt is na iedere gedocumenteerde vangst.

5.3. Personeel

Het bij de beproeving betrokken personeel dient over de passende kwalificaties en opleiding te beschikken.

Onder de bij de beproevingen betrokken personeelsleden dient ten minste één persoon te zijn die ervaren is in het gebruik van de vallen en in staat is de bij de beproeving gebruikte dieren te vangen, en ten minste één persoon die ervaring heeft in de diverse methoden ter beoordeling van het welzijn van dieren in levendvallen en de diverse methoden ter beoordeling van de staat van bewusteloosheid van dieren in letale vallen. Zo dienen bijvoorbeeld de beoordeling van de gedragingen der dieren als reactie op het vangen en de beoordeling van de valschuwheid beslist te worden uitgevoerd door een ervaren persoon die vertrouwd is met de interpretatie van dat soort gegevens.

5.4. Dieren

De dieren die worden gebruikt bij proeven in een omheind gebied dienen in goede gezondheid te verkeren en representatief te zijn voor de dieren die in het wild zullen worden gevangen. De dieren die worden gebruikt, mogen niet eerder met het type val dat wordt uitgetest in aanraking zijn gekomen.

Vóór de proef moeten de dieren in passende omstandigheden worden gehuisvest en moeten hun voldoende voedsel en water worden verstrekt. De dieren mogen niet op zodanige wijze worden gehuisvest dat hun welzijn daardoor reeds negatief wordt beïnvloed.

De dieren moeten aan het omheinde proefgebied worden gewend alvorens een begin wordt gemaakt met de beproeving.

5.5. Waarnemingen

Gedrag

De gedragswaarnemingen moeten worden uitgevoerd door een persoon met ervaring, met name ten aanzien van de ethologie van de betrokken soort.

Valschuwheid kan worden geëvalueerd door een dier in een gemakkelijk herkenbare situatie in de val te laten lopen, het dier vervolgens in een vergelijkbare situatie aan de val bloot te stellen en het gedrag ervan te observeren.

Er moet zorgvuldig een onderscheid worden gemaakt tussen reacties op incidentele prikkels en reacties op de val of de vangsituatie.

Fysiologie

Een aantal dieren moet vóór de proef met telemetrische recorders (voor het meten van de hartslag, de ademhaling enz.) worden uitgerust. Tussen het aanbrengen van de recorder en het uitvoeren van de vangproef dient voldoende tijd te verlopen om het dier te laten bekomen van eventuele door het aanbrengen van de recorder veroorzaakte stress.

Alle voorzorgen moeten in acht worden genomen om foutieve of vertekende waarnemingen en metingen, met name als gevolg van menselijke interventie, zoveel mogelijk uit te sluiten.

Wanneer biologische monsters (bloed, urine, speeksel enz.) worden genomen, dient dit te geschieden op goed ten opzichte van het moment van de vangst gekozen tijdstippen, rekening houdend met de tijdafhankelijkheid van de te evalueren parameter. Voorts moeten de volgende types gegevens worden verzameld: gegevens - gerelateerd aan diverse activiteiten - met betrekking tot een controlegroep dieren die elders in goede omstandigheden wordt gehouden; beginwaarden gemeten bij de proefspecimens vóór de vangst; enkele referentiegegevens verkregen na extreme prikkeling (bijvoorbeeld na toediening van adrenocorticotroop hormoon).

Alle biologische monsters moeten, overeenkomstig de stand van de wetenschappelijke kennis, op een zo goed mogelijke wijze worden genomen en opgeslagen teneinde een goede bewaring tot op het moment van de analyse te garanderen.

De gebruikte analysemethoden moeten zijn gevalideerd.

In het geval van letale vallen moet, wanneer neurologisch onderzoek van de reflexen (pijn, oogreflexen enz.) wordt uitgevoerd in combinatie met EEG- en/of VER- of SER-metingen, dit onderzoek worden uitgevoerd door een deskundige, zodat relevante gegevens over de bewustzijnstoestand van het dier of de doeltreffendheid van de dodingstechniek worden verkregen.

Als de dieren niet binnen de in het testprotocol vermelde tijd bewusteloos en gevoelloos zijn geworden, moeten zij op humane wijze worden afgemaakt.

Letsels en pathologische verschijnselen

Ieder proefdier moet zorgvuldig op alle soorten letsels worden onderzocht. Eventuele breuken moeten met behulp van radiografisch onderzoek worden opgespoord.

Voorts moet een gedetailleerd pathologisch onderzoek van de dode dieren worden uitgevoerd. Het post mortem-onderzoek moet worden verricht door een ervaren dierenarts overeenkomstig de algemeen aanvaarde veterinaire onderzoekpraktijken.

De organen en/of lichaamsdelen die letsels vertonen, moeten macroscopisch en in voorkomend geval histologisch worden onderzocht.

5.6. Rapportage

Het onderzoeksrapport dient alle relevante informatie te bevatten over proefopzet, materiaal en methoden en resultaten, en met name

- de technische beschrijving van het ontwerp van de val, met inbegrip van het materiaal waarvan zij is vervaardigd;

- de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant;

- een omschrijving van de proefsituatie;

- de weersomstandigheden, en met name de temperatuur en de dikte van de sneeuwlaag;

- het bij de beproeving betrokken personeel;

- het aantal proefdieren en het aantal beproefde vallen;

- het totale aantal gevangen exemplaren van de doelsoort en van nietdoelsoorten, uitgesplitst per soort, alsmede hun relatieve abundantie in het betrokken gebied "zeldzaam", "algemeen", of "zeer talrijk");

- de selectiviteit;

- eventuele aanwijzingen dat de val zich heeft gesloten en een dier heeft verwond dat niet werd gevangen;

- gedragswaarnemingen;

- de cijfers met betrekking tot alle gemeten fysiologische parameters en de toegepaste methoden;

- de beschrijving van de letsels, met inbegrip van het resultaat van het post mortem-onderzoek;

- de tijd die nodig is voor het bereiken van een toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid;

- de statistische analyses.

DEEL IV

ONDERZOEK

6. ONDERZOEKPROGRAMMA'S GERICHT OP EEN BETERE OMSCHRIJVING VAN DE NORMEN

Wanneer vangsystemen worden beproefd, moeten zij worden geëvalueerd aan de hand van een passende reeks indicatoren van het welzijn van de gevangen dieren. Aangezien dergelijke indicatoren, en met name aanvullende fysiologische en gedragsparameters, voor diverse diersoorten nog niet zijn ontwikkeld c.q. nog niet worden gebruikt, moet de opneming daarvan in de normen voor de betrokken soorten worden gevalideerd via wetenschappelijk onderzoek ter bepaling van het basale niveau, de variabiliteit van de respons en andere relevante criteria.

Doelstellingen

Het onderzoek dat de partijen overeenkomstig artikel 9 uitvoeren, dient er in het bijzonder op gericht te zijn de basislijn- en referentiegegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van drempelwaarden voor bijkomende parameters en de relevantie te beoordelen van andere welzijnsindicatoren, met inbegrip van een aantal fysiologische en gedragsindicatoren, die momenteel niet in de specificaties van punt 2.3 zijn opgenomen.

Onderzoekprogramma's met betrekking tot welbepaalde soorten

Ter vergroting van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de beoordeling van het welzijn van in vallen gevangen dieren, bevorderen de diverse partijen verder onderzoek ten aanzien van de in de volgende tabel genoemde soorten. Voorts dienen de partijen de onder hun verantwoordelijkheid vallende onderzoekprogramma's te voltooien binnen de voorgeschreven termijn vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In het bijzonder te onderzoeken parameters

De te onderzoeken parameters omvatten met name:

- gedragingen die een reactie zijn op het vangen, met inbegrip van geluiden, extreme paniek, de tijd die verloopt eer een uit een val losgelaten dier zich weer normaal gaat gedragen, en valschuwheid. Bij het valschuwheidsonderzoek moet worden geëvalueerd in welke mate de dieren de vangsituatie waarin zij eerder zijn terechtgekomen, vermijden c.q. de betrokken vallen proberen te ontwijken;

- fysiologische criteria zoals hartritme en aritmie alsmede biochemische parameters (bepalingen op bloed, urine of speeksel) die bruikbaar zijn bij de betrokken soort, met inbegrip van de glucocorticoïdspiegel, de prolactinespiegel, de kreatinekinaseactiviteit, de lactaatdehydrogenasespiegel (zo mogelijk iso-enzym 5) en de bèta-endorfinespiegel (voorzover de tests bestaan).

De omvang van de fysiologische respons wordt bepaald aan de hand van het basale niveau, het extreme niveau en het veranderingspatroon in de tijd van elke parameter.

Onder "basaal niveau" wordt verstaan de waarde die een fysiologische variabele (hoeveelheid, concentratie of index) aanneemt wanneer het individu door geen enkele externe factor wordt gestoord. Voor fysiologische grootheden die in de loop van enkele seconden of minuten variëren, moet het basale niveau worden gerelateerd aan een specifieke activiteit zoals liggen, staan, lopen of rennen en springen. Onder "extreem niveau" wordt verstaan een niveau dat het maximum- of minimumniveau voor de betrokken dieren benadert. De hieronder vermelde fysiologische reacties zijn vermoedelijk eigen aan alle zoogdieren, maar voor iedere onderzochte soort dienen het basale niveau, het externe niveau en het veranderingspatroon in de tijd precies te worden bepaald.

De aspecten van de fysiologische respons die als indicatoren van ontoereikend welzijn in aanmerking komen, zijn, of het gemeten niveau sterk van het normale niveau verschilt en of deze afwijking van de normale toestand lang aanhoudt.

Controle op de onderzoekprogramma's

Het comité controleert en coördineert het door de daarvoor verantwoordelijke partijen uitgevoerde onderzoek.

(1) Ingeval nadere tests noodzakelijk zijn om te bepalen of de vangmethode in overeenstemming is met de normen, kunnen aanvullende metingen worden uitgevoerd van het elektro-encefalogram (EEG), de "Visual Evoked Responses" (VER's) en de "Sound Evoked Responses" (SER's).

BIJLAGE II

1. Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, gesloten te Brussel op 17 juli 1995 en van kracht geworden op 1 februari 1996.

2. Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, gesloten te Korfoe op 24 juni 1994.

3. Overeenkomst inzake de handel en de handelsrelaties tussen de Russische Federatie en Canada, van kracht geworden op 29 december 1992.

BIJLAGE III

DE SCHEIDSRECHTERLIJKE INSTANTIE

Artikel 1

De klager stelt het comité in kennis van het feit dat hij het geschil overeenkomstig artikel 15 van de overeenkomst aan arbitrage wil onderwerpen. De kennisgeving dient het voorwerp van de arbitrage te omvatten en in het bijzonder de bepalingen van de overeenkomst te vermelden waarvan de uitlegging of toepassing aanleiding heeft gegeven tot betwisting.

Artikel 2

1. De scheidsrechterlijke instantie bestaat uit drie leden.

2. Bij geschillen tussen twee partijen wijst elk van de opponenten een scheidsrechter aan. Bij geschillen tussen meer dan twee partijen wijzen de partijen die hetzelfde belang verdedigen, gezamenlijk en in onderling overleg één scheidsrechter aan. In beide gevallen wijzen de twee aldus aangewezen scheidsrechters in onderling overleg een derde scheidsrechter als voorzitter van de scheidsrechterlijke instantie aan.

3. In geen geval mag de voorzitter van de scheidsrechterlijke instantie:

i) een onderdaan zijn van één van de bij het geschil betrokken partijen;

ii) banden hebben met de bij het geschil betrokken partijen en

iii) zich in enige andere hoedanigheid met de zaak hebben ingelaten.

4. In eventuele vacatures bij de scheidsrechterlijke instantie wordt op dezelfde wijze voorzien als ten aanzien van de initiële aanwijzing is bepaald.

Artikel 3

Indien binnen een termijn van 60 dagen na de aanwijzing van de scheidsrechters door de partijen nog geen voorzitter van de scheidsrechterlijke instantie is aangewezen, mag een betrokken partij de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken een voorzitter aan te wijzen.

Artikel 4

1. De scheidsrechterlijke instantie spreekt zich uit in strikte overeenstemming met de bepalingen van de overeenkomst, het internationaal recht en een vaste taakomschrijving die als volgt luidt:

"In het licht van de feiten en de relevante bepalingen van de overeenkomst (de relevante bepalingen hier specificeren) vaststellen of een partij haar verplichtingen krachtens de overeenkomst is nagekomen, en terzake uitspraak doen."

2. De scheidsrechterlijke instantie vergewist zich ervan dat de eis op solide feitelijke en juridische gronden berust.

Artikel 5

1. Tenzij de bij het geschil betrokken partijen dit anders overeenkomen, stelt de scheidsrechterlijke instantie haar eigen reglement voor de procesvoering vast.

2. Het reglement voor de procesvoering van de scheidsrechterlijke instantie dienst in ieder geval in overeenstemming te zijn met deze bijlage, met de draagwijdte van de bevoegdheid van de scheidsrechterlijke instantie om uitspraken te doen en met de beginselen inzake een behoorlijke procesgang overeenkomstig het internationale recht en de internationale praktijk.

Artikel 6

De bij het geschil betrokken partijen vergemakkelijken de werkzaamheden van de scheidsrechterlijke instantie en stellen met name alles in het werk om:

i) de instantie alle relevante documenten, gegevens en faciliteiten te verstrekken, waarbij uitsluitend interne wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften in acht moeten worden genomen, en

ii) de instantie in voorkomend geval in staat te stellen getuigen en deskundigen op te roepen en met hun verklaringen rekening te houden.

Artikel 7

De partijen en de scheidsrechters behoeden het vertrouwelijke karakter van alle informatie die hun in de loop van de arbitrageprocedure in vertrouwen wordt verstrekt.

Artikel 8

De kosten van de arbitrageprocedure, met inbegrip van de honoraria en de reiskosten van de scheidsrechters, de vertalings- en secretariaatskosten en andere daarmee samenhangende uitgaven, worden gelijkelijk over de partijen omgeslagen.

Artikel 9

De scheidsrechterlijke instantie kan tegenvorderingen die rechtstreeks samenhangen met het voorwerp van het geschil, in overweging nemen en terzake uitspraak doen.

Artikel 10

Het hof doet, zowel in procedurekwesties als ten gronde, uitspraak bij meerderheid van stemmen van de scheidsrechters. De stemverdeling wordt niet bekendgemaakt.

Artikel 11

1. De scheidsrechterlijke instantie spreekt zich uit uiterlijk 180 dagen na de dag waarop zij geheel is samengesteld.

2. Indien de bij het geschil betrokken partijen daarmee instemmen, kan de scheidsrechterlijke instantie bij eenstemmige beslissing de termijn voor het vellen van haar uitspraak verlengen.

Artikel 12

1. De uitspraak van het hof dient vergezeld te gaan van een schriftelijke verklaring waarin de bevindingen van het hof worden gemotiveerd.

2. Geschillen over de uitlegging of de wijze van uitvoering van uitspraken van het hof mogen door elke partij worden voorgelegd aan de scheidsrechterlijke instantie die de uitspraak heeft gedaan.

Artikel 13

De uitspraken van het hof zijn onherroepelijk en niet vatbaar voor beroep.

Gezamenlijke verklaring van de Russische Federatie en de Europese Gemeenschap met betrekking tot artikel 10, lid 1, onder d)

Ter bevordering van de doelstellingen van deze overeenkomst zullen de Russische Federatie en de Europese Gemeenschap overleg plegen over de afwijkingen waarin artikel 10, lid 1, onder d), voorziet.

Aan de overeenkomst te hechten eenzijdige verklaring van de Europese Gemeenschap

De Europese Gemeenschap is de mening toegedaan dat de ondertekening van de Internationale Overeenkomst inzake normen voor de humane vangst van dieren met behulp van vallen een belangrijke en substantiële stap vormt in de richting van het garanderen van een voldoende welzijnsniveau voor in vallen gevangen dieren.

De Europese Gemeenschap bevestigt derhalve dat zij geen maatregelen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3254/91 zal treffen gedurende de tijd die redelijkerwijs nodig is voor de bekrachtiging van deze overeenkomst door de andere partijen en, na de bekrachtiging, zolang deze overeenkomst van kracht blijft en conform de bepalingen ervan wordt toegepast.

Gezamenlijke verklaring van de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie met betrekking tot artikel 4, lid 2, en artikel 15

De Europese Gemeenschap en de Russische Federatie komen overeen dat de bepalingen van artikel 15 van deze overeenkomst voorrang hebben boven de overeenkomstige bepalingen van de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, gesloten te Brussel op 17 juli 1995 en van kracht geworden op 1 februari 1996 (de "Interim-overeenkomst") en de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, gesloten te Korfoe op 24 juni 1994 (de "PSO").

De Europese Gemeenschap en de Russische Federatie zullen de situatie opnieuw bezien ingeval uitvoeringsmaatregelen worden getroffen krachtens artikel 27, lid 4, van de Interim-overeenkomst en/of artikel 101 van de PSO.