Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen lid-staten"
Publicatieblad Nr. C 019 van 21/01/1998 blz. 0049
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen lid-staten" () (98/C 19/15) Op 24 oktober 1997 heeft de Raad besloten, het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 100A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel. De Afdeling voor economische, financiële en monetaire vraagstukken, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 oktober 1997 goedgekeurd. Algemeen afdelingsrapporteur was de heer Walker. Tijdens zijn 349e Zitting van 29 en 30 oktober 1997 (vergadering van 29 oktober 1997) heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 113 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. Het Intrastat-systeem heeft betrekking op de regels voor het verzamelen van gegevens voor het opmaken van statistieken van het goederenverkeer tussen lid-staten. Het is op 1 januari 1993 ingevoerd nadat de douaneformaliteiten binnen de Gemeenschap werden afgeschaft, en zal worden opgeheven op het moment dat wordt overgegaan op een gemeenschappelijk BTW-stelsel dat op de lid-staat van oorsprong is gebaseerd. Het voorstel van de Commissie is bedoeld om bedrijven te ontlasten door het aantal gegevens dat zij thans moeten verstrekken, te verminderen. 1.1.1. De betrokken gegevens worden rechtstreeks verkregen van deelnemers aan het intracommunautaire goederenverkeer wier totale jaarlijkse in- of verkopen binnen de EU een bepaalde drempel overschrijden; momenteel verschilt de hoogte van deze drempel per lid-staat. Bedrijven die de in hun lid-staat geldende drempel overschrijden, dienen maandelijks aangifte te doen van de goederen die zij hebben verzonden of ontvangen. Deze aangifte vervangt de kopie van de douaneaangifte die voorheen voor de statistieken werd gebruikt. 1.1.2. Een soortgelijk systeem, Extrastat, bestaat voor het verzamelen van gegevens voor het opmaken van statistieken van de goederenhandel tussen lid-staten en niet-EU-landen. 1.2. In het kader van het Intrastat-systeem dient maandelijks een aanvullende aangifte te worden ingediend, waarop voor iedere transactie verschillende soorten gegevens staan, waaronder: a) in de lid-staten van aankomst: de lid-staat van herkomst van de goederen; b) in de lid-staat van verzending: de lid-staat van bestemming van de goederen; c) de leveringsvoorwaarden; d) de hoeveelheid goederen in nettomassa en in bijzondere eenheden; e) de waarde van de goederen; f) de aard van de transactie; g) de vermoedelijke wijze van vervoer. 1.3. De lid-staten mogen thans voorschrijven dat op de drager van de statistische informatie de volgende gegevens moeten worden vermeld: a) in de lid-staat van aankomst: land van oorsprong; dit gegeven mag slechts worden verlangd voor zover het Gemeenschapsrecht dit toelaat; in dit verband betekent "land van oorsprong" het land waar de goederen zijn vervaardigd of voortgebracht; daarentegen is het "het land van herkomst" de lid-staat waar de goederen werden geladen of, voor zover toepasselijk, de laatste lid-staat waar ze werden overgeladen voordat ze de lid-staat van aankomst bereikten; b) in de lid-staat van verzending: het gebied van oorsprong; c) in de lid-staat van aankomst: het gebied van bestemming; d) in de lid-staat van verzending: de haven of luchthaven van laden; e) in de lid-staat van aankomst: de haven of luchthaven van lossen; f) in de lid-staat van verzending en in de lid-staat van aankomst: de vermoedelijke haven of luchthaven van overlading in een andere lid-staat indien deze doorvoerstatistieken opstelt; g) in voorkomend geval, het statistische stelsel. 1.3.1. De lid-staten mogen niet verlangen dat naast bovengenoemde gegevens nog andere gegevens op de aangifte worden vermeld. 1.4. Nu het systeem drie jaar is toegepast, blijkt uit analyse van de gegevens, uit de resultaten van een enquête onder de betrokken bedrijven en de gebruikers, alsmede uit de conclusies van een studiebijeenkomst waaraan door alle betrokkenen werd deelgenomen, dat het verstrekken van de gegevens vaak moeilijk en belastend is en dat de kwaliteit van de statistieken soms ontoereikend en van beperkt belang is. 1.5. Op 24 februari 1996 besloten de voor de interne markt verantwoordelijke ministers stappen te ondernemen om de wetgeving m.b.t. de interne markt te vereenvoudigen (het SLIM-initiatief). Het Intrastat-systeem behoorde tot de projecten die werden uitgekozen. 1.5.1. Een groep bestaande uit vertegenwoordigers van maximaal vijf lid-staten en een aantal vertegenwoordigers uit de betrokken sectoren bracht op 31 oktober 1996 verslag uit en beval een serie wijzigingen van het Intrastat-systeem aan. Dit verslag werd door de Raad op 26 november 1996 goedgekeurd. 2. De Commissievoorstellen 2.1. De details van de leveringsvoorwaarden hoeven niet langer op de aanvullende aangifte te worden vermeld. Wel mogen de lid-staten nog tot 31 december 1999 verlangen dat deze informatie wordt verstrekt. 2.2. Op de aanvullende aangifte hoeft niet langer de vermoedelijke wijze van vervoer te worden aangegeven; deze bepaling gaat echter pas op 1 januari 2000 in. 2.2.1. Deze termijn is noodzakelijk om sommige lid-staten in staat te stellen, hun nationale statistieksystemen aan de EU-normen aan te passen. Momenteel wordt in dit opzicht tot de gekozen datum, 1 januari 2000, nog een uitzondering voor deze lid-staten gemaakt. 2.2.2. De Commissie kan lid-staten die de Richtlijnen 78/546/EEG, 80/1117/EEG, 80/1119/EEG en 95/64/EG reeds integraal toepassen of de betrokken gegevens op andere wijze kunnen verstrekken, toestemming verlenen om deze bepaling eerder in te laten gaan. 2.3. Lid-staten mogen niet langer eisen dat nog andere gegevens worden verstrekt, behalve "het land van oorsprong" in de lid-staat van aankomst en - tot 31 december 1999 - de leveringsvoorwaarden. Deze bepaling treedt onmiddellijk in werking. 2.3.1. De Commissie meent dat het recht om facultatieve gegevens te verlangen, moet worden geschrapt ten einde de informatieplichtigen te ontlasten en om voor gelijke behandeling van de informatieplichtigen te zorgen. Het land van oorsprong is voor vele gebruikers evenwel bijzonder belangrijk en mag daarom wel verlangd blijven worden. 2.4. De bevoegdheid om de termijnen voor de indiening van de aangiften door de bedrijven vast te stellen, wordt overgeheveld van de Commissie naar de nationale overheden. 2.5. Ter wille van de transparantie zal de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (C-serie) per lid-staat nauwkeurig aangeven welke gegevens worden verlangd. 3. Algemene opmerkingen 3.1. In zijn advies () inzake het Verslag van de Commissie over het SLIM-proefproject heeft het ESC het volgende verklaard: "Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat te gecompliceerde regelgeving hoge economische kosten met zich brengt, waardoor het concurrentievermogen en het arbeidsscheppende potentieel van het bedrijfsleven worden aangetast. Alle regelgeving - communautair dan wel nationaal - moet ingegeven zijn door zwaarwegende motieven en moet in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen staan. Dit geldt zowel voor nieuwe wetsinitiatieven als voor bestaande wetgeving." 3.2. Het Comité stemt dan ook in met de Commissievoorstellen, omdat deze de doelstelling van het SLIM-initiatief om tot een eenvoudigere, transparantere en doeltreffendere wetgeving te komen, in praktijk brengen en in overeenstemming zijn met aanbevelingen van de Intrastat-groep die aan het proefproject deelnam. 3.2.1. Beperking van de hoeveelheid vereiste gegevens zal een welkome vereenvoudiging van de aanvullende Intrastat-aangifte betekenen; door in het Publicatieblad (C-serie) per lid-staat nauwkeurig aan te geven welke gegevens worden verlangd, zal de transparantie van de maatregel worden vergroot; de wetgeving zal bovendien doeltreffender worden omdat een vermindering van de regelgeving er waarschijnlijk toe zal leiden dat de regels beter zullen worden nageleefd. 3.3. Het Comité meent echter dat op dit terrein nog meer kan worden gedaan. In zijn advies inzake het Verslag van de Commissie over het SLIM-proefproject heeft het gesteld dat "het gebrek aan samenhang tussen nationale en communautaire wetsteksten (...) ook problemen voor het bedrijfsleven en het publiek (veroorzaakt)." 3.4. Het Comité meent dat de regelgeving verder zou kunnen worden verbeterd indien het aangifteformulier overal in de Europese Unie hetzelfde zou zijn. Hiermee zouden bedrijven met filialen of dochterondernemingen in meer dan één lid-staat geholpen zijn en zou de uniformiteit van de verzamelde gegevens toenemen. Momenteel bestaan verschillen tussen lid-staten, zoals de manier waarop de landcode wordt ingevoerd, die het invullen van de aangifte bemoeilijken. Bij de normalisatie zou moeten worden uitgegaan van het eenvoudigste aangifteformulier dat momenteel wordt gebruikt; er mag niet worden gekozen voor een standaardformulier dat op het meest ingewikkelde exemplaar is gebaseerd. 3.5. Het Comité stelt met instemming vast dat lid-staten op het aangifteformulier niet langer een groot aantal aanvullende gegevens mogen verlangen. Niets weerhoudt hen er echter van om dergelijke informatie via andere nationale formulieren te eisen. Het hoopt evenwel dat de lid-staten het SLIM-initiatief niet zullen belemmeren door deze informatie langs andere weg te vragen. 4. Conclusies 4.1. Het Comité steunt de Commissievoorstellen, maar zou graag zien dat het positieve effect ervan voor bedrijven wordt vergroot door een standaard aanvullend aangifteformulier in de Europese Unie te introduceren. Daarbij moet het eenvoudigste bestaande formulier als voorbeeld wordt genomen. Brussel, 29 oktober 1997. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité T. JENKINS () PB C 203 van 3. 7. 1997, blz. 10. () PB C 206 van 7. 7. 1997.