51996PC0470

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 94/58/EG inzake het minimum- opleidingsniveau van zeevarenden /* COM/96/0470 DEF - SYN 96/0240 */

Publicatieblad Nr. C 367 van 05/12/1996 blz. 0001


Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/58/EG inzake het minimum-opleidingsniveau van zeevarenden (96/C 367/01) (Voor de EER relevante tekst) COM(96) 470 def. - 96/0240 (SYN)

(Door de Commissie ingediend op 2 oktober 1996) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag,

Overwegende dat in artikel 12, lid 2, van Richtlijn 94/58/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake het minimum-opleidingsniveau van zeevarenden (1) wordt bepaald dat na de goedkeuring van nieuwe instrumenten of protocollen bij het STCW-verdrag als bedoeld in artikel 4, onder v), de Raad op voorstel van de Commissie, rekening houdend met de parlementaire procedures van de Lid-Staten en met de betreffende procedures binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), zal beslissen over de nadere regelingen inzake ratificatie van die nieuwe instrumenten of protocollen en ervoor zal zorgen dat zij op uniforme wijze en tegelijkertijd in de Lid-Staten worden toegepast;

Overwegende dat artikel 9, lid 3, onder a), van deze richtlijn bepaalt dat er een aantal criteria voor de erkenning van de door instellingen of bestuurslichamen afgegeven soorten bewijzen van beroepsbekwaamheid worden vastgesteld door de Raad overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag;

Overwegende dat in de mededeling inzake de veiligheid op zee (2), de Commissie heeft bekendgemaakt dat de op communautair niveau te nemen maatregelen op het gebied van de veiligheid op zee en de preventie van verontreiniging van de zee, indien van toepassing, in overeenstemming dienen te zijn met de internationaal overeengekomen regels en normen;

Overwegende dat de IMO-conferentie van 26 juni tot 7 juli 1995 het herziene Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW-verdrag) en de Code voor opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden (STCW-code) heeft aangenomen;

Overwegende dat de bepalingen van het herziene STCW-verdrag zo spoedig mogelijk naar behoren in de richtlijn tot uitdrukking moeten komen, om ervoor te zorgen dat de Lid-Staten in overeenstemming met hun internationale verplichtingen handelen;

Overwegende dat het voor de opstelling van het op grond van artikel 9, lid 3, van Richtlijn 94/58/EG vereiste voorstel dienstig was te wachten op de aanneming door de IMO-conferentie van 26 juni tot 7 juli 1995 van het herziene STCW-verdrag, dat onder meer bepalingen introduceert met betrekking tot de internationale erkenning van diploma's;

Overwegende dat de vaststelling van de gemeenschappelijke criteria voor erkenning door de Lid-Staten van diploma's die zijn afgegeven door instellingen of overheidsinstanties in derde landen gebaseerd moet zijn op de eisen inzake opleiding en diplomering als overeengekomen in het kader van het herziene STCW-verdrag;

Overwegende dat de gemeenschappelijke criteria voor erkenning van bewijzen van diensttijd aan boord van schepen die gerechtigd zijn onder de vlag van een Lid-Staat te varen gebaseerd dienen te zijn op de kwaliteiten van de door de zeevarenden bezochte zeevaartopleidingsinstelling; dat criteria voor de goedkeuring door de Lid-Staten van zeevaartopleidingsinstellingen in derde landen en criteria voor de goedkeuring van de nautische onderwijs- en opleidingsprogramma's en cursussen van deze instellingen dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat ter verhoging van de veiligheid van de zeevaart en ten behoeve van een betere preventie van de verontreiniging van de zee de vereisten inzake wachtdienst van het STCW-verdrag, met inbegrip van de bepalingen inzake rustperioden voor wachtdienst doend personeel in de onderhavige richtlijn moeten worden opgenomen;

Overwegende dat de bepalingen inzake havenstaatcontrole moeten worden uitgebreid zoals het herziene STCW-verdrag voorschrijft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 94/58/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1. Het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 3a

Diploma's en officiële verklaringen

1. Diploma's dienen gesteld te zijn in de officiële taal of talen van het land dat ze afgeeft. Indien die taal niet het Engels is, dient de tekst van een vertaling in het Engels vergezeld te gaan.

2. Met betrekking tot radio-operators mogen de Lid-Staten:

a) de aanvullende kennis, vereist volgens de desbetreffende voorschriften, opnemen in het onderzoek inzake de afgifte van een diploma in overeenstemming met het radioreglement,

of

b) een afzonderlijk diploma afgeven waarin is vermeld dat de houder de aanvullende kennis, vereist volgens de desbetreffende voorschriften, bezit.

3. De officiële verklaring die volgens artikel VI van het STCW-verdrag vereist is om de afgifte van een diploma door een derde land te bevestigen, mag slechts worden afgegeven, indien aan alle vereisten van artikel 9, lid 3, onder a), is voldaan.

4. Naar goeddunken van een Lid-Staat mogen officiële verklaringen zijn opgenomen in het model van diploma's die worden afgegeven zoals voorgeschreven in artikel A-I/2 van de STCW-code. In dat geval moet het gebruikte model overeenkomen met het model dat is beschreven in artikel A-I/2, lid 1. Indien zij op andere wijze worden afgegeven, dienen de officiële verklaringen overeen te komen met het model dat in lid 2 van dat artikel is beschreven.

5. Een Lid-Staat die een diploma erkent volgens de procedure van artikel 9, lid 3, onder a), dient een officiële verklaring af te geven, teneinde die erkenning te bevestigen. Deze officiële verklaringen dienen te zijn opgesteld volgens het model dat in lid 3 van artikel A-I/2 van de STCW-code is beschreven.

6. De officiële verklaringen bedoeld in de leden 3, 4 en 5:

a) mogen als afzonderlijke documenten worden afgegeven;

b) dienen alle van een eigen uniek nummer te worden voorzien, doch aan de officiële verklaringen die de afgifte van een diploma bevestigen, kan hetzelfde nummer worden toegekend als aan het betrokken diploma, op voorwaarde dat dit nummer niet voor enig ander document is gebruikt;

c) verliezen hun geldigheid zodra het desbetreffende diploma ongeldig wordt of wordt ingetrokken, tijdelijk ingetrokken of ongeldig wordt verklaard door het derde land dat dit heeft afgegeven en in elk geval uiterlijk vijf jaar na de datum van afgifte.

7. De hoedanigheid waarin de houder van een diploma gerechtigd is te varen dient te worden vermeld in de officiële verklaring in bewoordingen, gelijk aan die welke gebezigd worden in de toepasselijke vereisten inzake het veilig bemannen die de Lid-Staat hanteert.

8. De Lid-Staten mogen een model gebruiken dat afwijkt van het model dat in artikel A-I/2 van de STCW-code is weergegeven, op voorwaarde dat de vereiste gegevens tenminste in Romeinse letters en Arabische cijfers zijn vermeld, daarbij rekening houdend met de varianten die volgens artikel A-I/2 zijn toegestaan.

9. Elk op grond van de richtlijn vereist diploma dient in origineel beschikbaar te zijn aan boord van het schip waarop de houder vaart.".

2. In artikel 4:

- wordt letter c) vervangen door de volgende tekst:

"c) "dekofficier": een gediplomeerd scheepsofficier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van de bijlage;";

- wordt letter d) vervangen door de volgende tekst:

"d) "eerste stuurman": de officier die in rang volgt op de kapitein en op wie het bevel over het schip komt te rusten indien de kapitein daartoe niet in staat is;";

- wordt letter e) vervangen door de volgende tekst:

"e) "scheepswerktuigkundige": een gediplomeerd scheepsofficier die bevoegd is overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van de bijlage;";

- wordt letter f) vervangen door de volgende tekst:

"f) "hoofdwerktuigkundige": de scheepswerktuigkundige die het hoogst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het schip;";

- wordt letter g) vervangen door de volgende tekst:

"g) "tweede scheepswerktuigkundige": de scheepswerktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het schip komt te rusten, indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is;";

- wordt letter i) vervangen door de volgende tekst:

"i) "radio-operator": een persoon die in het bezit is van een passend diploma, afgegeven of erkend door de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de bepalingen van het radioreglement;";

- wordt letter o) vervangen door de volgende tekst:

"o) "voortstuwingsvermogen": het maximum nominaal vermogen in kilowatt van alle voortstuwingsmachines van het schip, dat vermeld is in de zeebrief van het schip of in een ander officieel document;";

- wordt letter q) vervangen door de volgende tekst:

"q) "chemicaliëntanker": een schip gebouwd of verbouwd en gebruikt voor het vervoer in bulk van vloeibare produkten opgenomen in hoofdstuk 17 van de International Bulk Chemical Code inzake vervoer van chemicaliën in bulk als van kracht op [1997] (1);

(1) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.";

- wordt letter r) vervangen door de volgende tekst:

"r) "vloeibaar-gastanker": een schip gebouwd en gebruikt voor het vervoer van vloeibare gassen en andere produkten opgenomen in hoofdstuk 19 van de International Gas Carrier Code (code inzake het vervoer van vloeibaar gas) als van kracht in [1997] (1);

(1) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.";

- wordt letter v) vervangen door de volgende tekst:

"v) "STCW-verdrag": het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, zoals van toepassing op de betreffende zaken, rekening houdend met de overgangsbepalingen van artikel VII en voorschrift I/15 van het verdrag met inbegrip van, indien van toepassing, de toepasselijke bepalingen van de STCW-code, die alle worden toegepast als geldende in [1977] (1);

(1) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.";

- worden de volgende letters toegevoegd:

"w) "radiowerkzaamheden": naar gelang van het geval, de luisterwacht alsmede het technisch onderhoud en de technische reparatiewerkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van het radioreglement, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee en ter beoordeling van de onderscheiden administraties, de desbetreffende aanbevelingen van de Internationale Maritieme Organisatie;

x) "ro-ro-passagiersschip": een passagiersschip met ruimten voor ro-ro-vracht of ruimten van bijzondere aard zoals omschreven in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op de zee, 1974, zoals van kracht op [1997] (1);

y) "STCW-code": het Reglement inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden, zoals aangenomen bij resolutie 2 van de IMO-conferentie van 26 juni tot 7 juli 1995, zoals van kracht op [1997] (1);

z) "functie": een aantal taken, plichten en verantwoordelijkheden zoals genoemd in de STCW-code, die vereist zijn voor de bedrijfsvoering aan boord, de beveiliging van mensenlevens op zee of de bescherming van het mariene milieu;

ab) "maatschappij": de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder, of degene die het schip droog chartert (zonder bemanning), die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering aan boord van de eigenaar van het schip heeft overgenomen en die deze verantwoordelijkheid aanvaardt en ermee instemt alle verplichtingen en verantwoordelijkheden op zich te nemen die door deze voorschriften aan de maatschappij worden opgelegd;

ac) "passend diploma": een diploma afgegeven en voorzien van een officiële verklaring in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn, dat de rechtmatige houder ervan het recht geeft werkzaam te zijn in de daarin beschreven hoedanigheid en de daarbij behorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau op een schip van het desbetreffende type, en met de desbetreffende tonnage, het desbetreffende vermogen en de desbetreffende hoofdvoortstuwingsinstallatie, tijdens de betreffende zeereis;

ad) "werkzaamheden op zee": het dienst doen aan boord van een schip in overeenstemming met de afgifte van een diploma of een ander bewijs van beroepsbekwaamheid;

ae) "erkende opleidingsinstelling": een academie, college, instituut of andere instelling die van een Lid-Staat de toelating heeft voor het geven van goedgekeurd nautisch onderwijs en goedgekeurde nautische opleidingen;

af) "goedgekeurd": door een Lid-Staat goedgekeurd als beantwoordend aan de eisen inzake nautisch onderwijs en nautische opleiding die gelden voor werkzaamheden aan boord van schepen die onder zijn vlag varen;

ag) "derde land": een land dat geen Lid-Staat is.

(1) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.".

3. De volgende artikelen worden toegevoegd:

"Artikel 5a

Beginselen inzake reizen langs de kust

1. De Lid-Staten mogen met betrekking tot reizen langs de kust op het gebied van onderwijs en opleiding lagere normen introduceren dan die van de richtlijn. Daarbij stellen zij aan de zeevarenden, dienst doende aan boord van de schepen die gerechtigd zijn tot het varen onder de vlag van een andere Lid-Staat, en dienst doende op zodanige reizen, geen eisen wat opleiding, opgedane ervaring of diplomering betreft, op een wijze die leidt tot strengere eisen voor die zeevarenden dan voor de zeevarenden, dienst doende aan boord van schepen die gerechtigd zijn onder hun eigen vlag te varen. In geen geval stellen de Lid-Staten eisen met betrekking tot zeevarenden, dienst doende aan boord van schepen die gerechtigd zijn tot het varen onder de vlag van een andere Lid-Staat, die strenger zijn dan die van de richtlijn met betrekking tot schepen die niet voor reizen langs de kust worden gebruikt.

2. Met betrekking tot schepen die gerechtigd zijn onder de vlag te varen van een Lid-Staat en die regelmatig worden gebruikt voor reizen langs de kust in de nabijheid van de kust van een andere Lid-Staat, stelt de Lid-Staat onder de vlag waarvan het schip gerechtigd is te varen voor op zodanige schepen dienst doende zeevarenden eisen vast inzake opleiding, opgedane ervaring en diplomering die tenminste gelijk zijn aan die van de Lid-Staat in de nabijheid van wiens kust het schip wordt gebruikt, mits deze de eisen van de richtlijn met betrekking tot schepen die niet voor reizen langs de kust worden gebruikt, niet te boven gaan. Zeevarenden, dienst doende op een schip waarvan de reis zich verder uitstrekt dan datgene wat door een Lid-Staat als een reis langs de kust is omschreven, en dat zich begeeft in wateren die niet onder die beschrijving vallen, dienen aan de van toepassing zijnde eisen van de richtlijn te voldoen.

3. Een Lid-Staat kan aan een schip dat gerechtigd is onder zijn vlag te varen, de voordelen van de bepalingen van de richtlijn inzake reizen langs de kust toekennen, wanneer het regelmatig in de nabijheid van de kust van een Staat die geen partij is bij het STCW-verdrag, wordt gebruikt voor reizen langs de kust als omschreven door de Lid-Staat.

4. Voordat de Lid-Staten beslissen over de omschrijving van reizen langs de kust en de in verband hiermee vereiste voorwaarden inzake onderwijs en opleiding overeenkomstig de eisen van dit artikel, delen zij de Commissie de bijzonderheden mede van de bepalingen die zij voornemens zijn aan te nemen. Genoemde voorwaarden mogen alleen door die Lid-Staten worden aangenomen indien zij zijn goedgekeurd overeenkomstig de procedure van artikel 13.

Artikel 5b

Straffen of disciplinaire maatregelen

1. De Lid-Staten dienen werkwijzen en procedures vast te stellen voor het onpartijdig onderzoek van elke gerapporteerde onbekwaamheid en elk handelen of nalaten dat een directe bedreiging kan vormen voor de veiligheid van mensenlevens of zaken op zee of voor het mariene milieu, van de zijde van houders van diploma's of van officiële verklaringen afgegeven door die Lid-Staat met betrekking tot de vervulling van hun taken zoals in hun diploma's omschreven, en voor het intrekken, tijdelijk intrekken en ongeldig verklaren van zulke diploma's op dergelijke gronden en ter voorkoming van fraude.

2. Elke Lid-Staat dient straffen of disciplinaire maatregelen op te leggen in gevallen waarin de bepalingen van zijn nationale wetgeving ter uitvoering van de richtlijn niet nageleefd worden met betrekking tot schepen die gerechtigd zijn onder zijn vlag te varen of zeevarenden die door die Lid-Staat naar behoren gediplomeerd zijn.

3. In het bijzonder dienen straffen of disciplinaire maatregelen opgelegd en ten uitvoer gebracht te worden in gevallen waarin:

a) een maatschappij of een kapitein een persoon heeft aangesteld die geen diploma bezit zoals volgens de richtlijn vereist is;

b) een kapitein heeft toegestaan dat een functie of dienst in een hoedanigheid die krachtens de richtlijn verricht dient te worden door een persoon die in het bezit is van een passend diploma, wordt verricht door een persoon die niet in het bezit is van het vereiste diploma, een geldige dispensatie of een schriftelijk bewijs zoals vereist door artikel 9, lid 3, onder a), of c) een persoon middels fraude of vervalste documenten een aanstelling heeft gekregen om een functie te vervullen of dienst te doen in een hoedanigheid waarvan de uitoefening of vervulling volgens de richtlijn dient te geschieden door een persoon die in het bezit is van een diploma of een dispensatie.

4. Lid-Staten binnen wier rechtsgebied zich een maatschappij of een persoon bevindt van wie mag worden aangenomen dat zij of hij verantwoordelijk is voor of kennis draagt van een kennelijk geval van niet nakomen van de richtlijn, zoals bepaald in lid 3, dienen alle mogelijke medewerking te verlenen aan een Lid-Staat of, onder voorwaarde van wederkerigheid, derde land dat hen op de hoogte stelt van zijn voornemen uit hoofde van zijn rechtsbevoegdheid gerechtelijke stappen te ondernemen.

Artikel 5c

Kwaliteitsnormen

1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat:

a) alle werkzaamheden betreffende opleiding, beoordeling van vakbekwaamheid, diplomering, officiële verklaring en verlenging van geldigheid die uitgevoerd worden door niet-gouvernementele instanties of door lichamen die onder hun gezag vallen, voortdurend door een systeem van kwaliteitsbewaking worden getoetst teneinde te garanderen dat de vastgestelde doelstellingen verwezenlijkt worden, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden en opgedane ervaring van instructeurs en beoordelaars;

b) indien overheidsinstanties of -lichamen deze werkzaamheden verrichten, er een systeem van kwaliteitsbewaking aanwezig is;

c) de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken niveaus van bekwaamheid duidelijk worden omschreven met vermelding van de niveaus van kennis, inzicht en vaardigheden die passen bij de door het STCW-verdrag geëiste onderzoeken en beoordelingen. De doelstellingen en de daarmee verband houdende kwaliteitsnormen mogen afzonderlijk worden aangegeven voor verschillende cursussen en opleidingsprogramma's en dienen het beheer van het diplomeringssysteem te omvatten;

d) het toepassingsgebied van de kwaliteitsnormen het beheer van het diplomeringssysteem, alle opleidingscursussen en programma's, de door of onder gezag van de Lid-Staat verrichte onderzoeken en beoordelingen en de van instructeurs en beoordelaars verlangde bevoegdheden en opgedane ervaring omvat, rekening houdend met de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbewakingsonderzoeken die zijn ingesteld ter realisering van de omschreven doelstellingen.

2. De Lid-Staten dienen er ook voor te zorgen dat er periodiek, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar, een onafhankelijke evaluatie plaatsvindt van de werkzaamheden met betrekking tot verwerving en beoordeling van kennis, begrip, vaardigheden en bekwaamheid en het beheer van het diplomeringssysteem door bevoegde personen die niet zelf bij de werkzaamheden betrokken zijn om vast te stellen of:

a) alle maatregelen van controle en toezicht op de interne bedrijfsvoering en de vervolgwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de geplande regelingen en schriftelijk vastgelegde procedures, en er op doeltreffende wijze voor zorgen dat de omschreven doelstellingen worden bereikt;

b) de resultaten van iedere onafhankelijke evaluatie schriftelijk worden vastgelegd en onder de aandacht gebracht van degenen die verantwoordelijk zijn voor het geëvalueerde gebied;

c) tijdig stappen worden ondernomen om tekortkomingen te corrigeren.

3. De Lid-Staten dienen de Commissie binnen zes maanden na de datum waarop de evaluatie voltooid is, een verslag betreffende de evaluatie die op grond van lid 2 vereist is, toe te zenden.

4. Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel dienen de Lid-Staten rekening te houden met het bepaalde in hoofdstuk B-I/8 van de STCW-code.

Artikel 5d

Medische normen - Afgifte en registratie van diploma's

1. De Lid-Staten dienen normen vast te stellen om te verzekeren dat zeevarenden uit medisch oogpunt geschikt zijn, in het bijzonder wat betreft hun gezichts- en gehoororgaan.

2. De Lid-Staten dienen ervoor te zorgen dat diploma's slechts worden afgegeven aan kandidaten die aan de eisen van dit artikel voldoen.

3. Kandidaten die een diploma wensen te verkrijgen dienen een bewijs over te leggen:

a) van hun identiteit;

b) dat hun leeftijd niet lager is dan welke is voorgeschreven in het voorschrift van de bijlage bij deze richtlijn dat betrekking heeft op het aangevraagde diploma;

c) dat zij voldoen aan de normen voor medische geschiktheid, in het bijzonder wat betreft hun gezichts- en gehoororgaan, die door de Lid-Staten zijn vastgesteld, en in het bezit zijn van een geldig document waaruit blijkt dat zij uit een medisch oogpunt geschikt zijn, afgegeven door een bevoegde arts die is erkend door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

d) dat zij de diensttijd buitengaats en een eventuele verplichte opleiding die door deze voorschriften van de bijlage bij deze richtlijn voor het aangevraagde diploma vereist zijn, voltooid hebben;

e) dat zij voldoen aan de normen van vakbekwaamheid die door de voorschriften van de bijlage worden voorgeschreven voor de hoedanigheden, functies en niveaus die vermeld moeten zijn in de officiële verklaring bij het diploma.

4. De Lid-Staten verbinden zich ertoe:

a) één of meer elektronische registers bij te houden van alle diploma's en officiële verklaringen van kapiteins en officieren en, waar van toepassing, scheepsgezellen, die zijn afgegeven, zijn verlopen of zijn vernield, ingetrokken, tijdelijk ingetrokken of ongeldig verklaard of als vermist of in het ongerede geraakt zijn gemeld, en tevens van dispensaties die verleend zijn;

b) gegevens beschikbaar te stellen betreffende de status van dergelijke diploma's, officiële verklaringen en dispensaties aan andere Lid-Staten of, afhankelijk van wederkerigheid, derde landen en maatschappijen die om bevestiging van de echtheid en geldigheid verzoeken van diploma's die aan hen worden overgelegd door zeevarenden die erkenning van hun diploma's aanvragen op grond van de bepalingen van artikel 9 of werk zoeken aan boord van een schip.

5. De Lid-Staten dienen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel rekening te houden met de in artikel B-1/9 van de STCW-code aanbevolen gedragslijn.

Artikel 5e

Verlenging van de geldigheid van diploma's

1. Van elke kapitein, officier en radio-operator die in het bezit is van een diploma dat is afgegeven of erkend krachtens een hoofdstuk van de bijlage, uitgezonderd hoofdstuk VI, en die buitengaats dienst doet of van plan is na een periode aan de wal naar zee terug te keren, moet verlangd worden dat hij, teneinde zijn bevoegdheid om buitengaats dienst te doen te behouden, met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar:

a) aantoont dat hij uit medisch oogpunt geschikt is en aan de normen van artikel 5d voldoet,

en

b) aantoont dat hij bij voortduring bevoegd en vakbekwaam is in overeenstemming met artikel A-I/11 van de STCW-code.

2. Elke kapitein, officier en radio-operator moet om bij de voortduring buitengaats dienst te doen aan boord van schepen waarvoor internationaal bijzondere opleidingseisen overeengekomen zijn, een goedgekeurde desbetreffende opleiding met goed gevolg afsluiten.

3. De Lid-Staten moeten de bekwaamheidseisen die aan kandidaten gesteld worden voor diploma's afgegeven vóór 1 februari 2002 vergelijken met die welke in deel A van de STCW-code voor de betreffende diploma's vermeld staan, en moeten onderzoeken of het noodzakelijk is de houders van dergelijke diploma's een passende herhalings- en bijscholingscursus te laten volgen en een beoordeling te laten ondergaan.

De herhalings- en bijscholingscursussen moeten zijn goedgekeurd en de wijzigingen van de desbetreffende nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu omvatten, alsmede rekening houden met eventuele aanpassingen van de betreffende vakbekwaamheidsnorm.

4. De Lid-Staten moeten, in overleg met de betrokkenen, een structuur van herhalings- en bijscholingscursussen formuleren of die formulering bevorderen, zoals bepaald in artikel A-I/11 van de STCW-code.

5. De Lid-Staten dienen ervoor te zorgen dat voor het up-to-date houden van de kennis van kapiteins, officieren en radio-operators de teksten van de laatste wijzigingen van de nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, ter beschikking worden gesteld aan de schepen die gerechtigd zijn onder hun vlag te varen.

Artikel 5f

Het gebruik van simulatoren

1. Aan de functienormen en andere bepalingen die vermeld zijn in artikel A-1/12 van de STCW-code en verdere eisen die in deel A van de STCW-code worden voorgeschreven met betrekking tot een desbetreffend diploma, moet voldaan worden inzake:

a) elke verplichte opleiding waarbij een simulator wordt gebruikt;

b) elke beoordeling van vakbekwaamheid vereist krachtens deel A van de STCW-code die met behulp van een simulator wordt gedaan;

c) elke proeve van bekwaamheid bij voortduring met behulp van een simulator zoals vereist in deel A van de STCW-code.

2. Simulatoren die vóór 1 februari 2002 geïnstalleerd of in gebruik genomen worden kunnen vrijgesteld worden van naleving van de functienorm waarnaar in het eerste lid wordt verwezen, dit naar goeddunken van de Lid-Staten.

Artikel 5g

Verantwoordelijkheden van maatschappijen

1. De Lid-Staten dienen, in overeenstemming met de bepalingen van de leden 2 en 3, maatschappijen verantwoordelijk te stellen voor de aanstelling van zeevarenden op hun schepen in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn en dienen van elk van deze maatschappijen te eisen dat zij er zorg voor dragen dat:

a) elke aangestelde zeevarende op elk van haar schepen in het bezit is van een vereist diploma in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn;

b) zij bij het bemannen van haar schepen voldoet aan de vereisten inzake het veilig bemannen die de administratie hanteert;

c) documentatie en gegevens met betrekking tot alle zeevarenden die op haar schepen tewerkgesteld zijn, bijgehouden worden en direct beschikbaar zijn, en documentatie en gegevens betreffende hun opgedane ervaring, opleiding, geschiktheid uit medisch oogpunt en vakbekwaamheid in de opgedragen taken bevatten, zonder overigens andere gegevens uit te sluiten;

d) zeevarenden na hun aanstelling op een van haar schepen vertrouwd zijn met hun specifieke taken en met alle regelingen, installaties, uitrusting, procedures en kenmerken van het schip die verband houden met hun taken onder normale omstandigheden of in noodsituaties;

e) de voltallige bemanning van het schip in een noodsituatie en bij het vervullen van functies die van vitaal belang zijn voor de veiligheid of voor het voorkomen of verminderen van verontreiniging, haar werkzaamheden doeltreffend kan cooerdineren.

2. De maatschappijen, kapiteins en bemanningsleden hebben elk tot taak ervoor te zorgen dat aan de in dit artikel vermelde verplichtingen volledig wordt voldaan en uitvoering wordt gegeven, en dat zodanige maatregelen, als verder nodig mochten zijn, genomen worden om ervoor te zorgen dat ieder bemanningslid met kennis van zaken en goed geïnformeerd een bijdrage kan leveren tot een veilige bedrijfsvoering op het schip.

3. De maatschappij dient aan de kapitein van elk schip waarop de richtlijn van toepassing is, schriftelijke instructies te bezorgen waarin de gedragslijnen en procedures beschreven staan volgens welke moet worden gezorgd dat alle nieuw aangestelde zeevarenden aan boord van het schip behoorlijk de gelegenheid krijgen zich vertrouwd te maken met de uitrusting van het schip, de werkmethoden en andere regelingen die nodig zijn voor een juiste uitvoering van hun taken, voordat die taken hun worden toegewezen. Genoemde gedragslijnen en procedures dienen in te houden dat:

a) iedere nieuw aangeworven zeevarende een redelijke tijd krijgt om zich vertrouwd te maken met:

- specifieke uitrusting die hij zal gebruiken of bedienen,

- de specifieke wachtloop-, veiligheids-, milieubeschermings- en noodprocedures en -regelingen die de zeevarenden moeten kennen om de hun toegewezen taken naar behoren te kunnen vervullen;

b) een deskundig bemanningslid wordt aangewezen dat tot taak zal hebben ervoor te zorgen dat iedere nieuw aangeworven zeevarende de gelegenheid krijgt om essentiële informatie te ontvangen in een voor die zeevarende begrijpelijke taal.

Artikel 5h

Overgangsbepalingen

1. Tot 1 februari 2002 mogen de Lid-Staten voortgaan met de afgifte en erkenning van diploma's en de afgifte van officiële verklaringen in overeenstemming met de bepalingen die vóór de datum voor omzetting van de bepalingen van Richtlijn . . ./. . ./EG (1) in nationale wetgeving golden met betrekking tot die zeevarenden die vóór 1 augustus 1998 een goedgekeurde diensttijd buitengaats, een goedgekeurd studie- en opleidingsprogramma of een goedgekeurde cursus zijn begonnen.

2. Tot 1 februari 2002 mogen de Lid-Staten voortgaan met het verlengen van de geldigheid van diploma's en officiële verklaringen in overeenstemming met de bepalingen die vóór de datum voor omzetting van de bepalingen van Richtlijn . . ./. . ./EG (1) in nationale wetgeving golden.

3. Wanneer een Lid-Staat, overeenkomstig artikel 5e, nieuwe diploma's afgeeft of de geldigheid verlengt van door hem afgegeven diploma's krachtens de bepalingen die vóór de datum voor omzetting van de bepalingen van Richtlijn . . ./. . ./EG (1) in nationale wetgeving golden, mag de Lid-Staat naar eigen goeddunken de op de oorspronkelijke diploma's vermelde beperkingen met betrekking tot tonnage als volgt vervangen:

a) "200 bruto registerton" mag vervangen worden door "500 bruto registerton";

b) "1 600 bruto registerton" mag vervangen worden door "3 000 bruto registerton".

Artikel 5i

Geschiktheid voor de dienst

1. De Lid-Staten moeten, om vermoeidheid te voorkomen, voor wachtdienst doend personeel rustperioden voorschrijven en doen naleven alsmede eisen dat de wachtdienstroosters zodanig zijn dat de doelmatigheid van het gehele wachtdienst doende personeel niet door vermoeidheid wordt aangetast, en dat de organisatie van de diensten zodanig is dat de eerste wacht bij de aanvang van een reis en de daaropvolgende aflossende wachten voldoende rust genoten hebben en ook anderszins geschikt zijn voor hun dienst.

2. Alle personen die zijn aangewezen om dienst te doen als officier die chef van de wacht is, of als scheepsgezel die deel uitmaakt van de wachtbezetting, moeten per 24 uur minstens tien uur rust hebben gekregen.

3. De rusturen mogen over ten hoogste twee perioden verdeeld zijn en één daarvan moet minstens zes uur bedragen.

4. De in de leden 1 en 2 vastgelegde vereisten inzake rustperioden behoeven niet te worden nageleefd in geval van nood of oefening of in andere doorslaggevende operationele omstandigheden.

5. Onverminderd de bepalingen van de leden 2 en 3 mag de minimumperiode van tien uur worden verminderd tot niet minder dan zes opeenvolgende uren, mits een dergelijke vermindering plaatsvindt binnen een tijdsbestek van twee dagen en ten minste 70 uren rust wordt gegeven per periode van zeven dagen.

6. De Lid-Staten dienen te eisen dat de wachtregelingen worden opgehangen op plaatsen waar zij gemakkelijk bekeken kunnen worden.

7. Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel dienen de Lid-Staten rekening te houden met de bepalingen van artikel B-VIII/1 van de STCW-code.

(1) De onderhavige wijzigingsrichtlijn."

4. In artikel 7:

- moet de bestaande tekst worden omschreven als lid 1;

- in de tweede alinea van lid 1 worden de woorden "De Lid-Staat zorgt ervoor dat alle examinatoren voldoende gekwalificeerd zijn" geschrapt;

- het volgende lid wordt toegevoegd:

"2. De Lid-Staat dient te zorgen voor het volgende:

Opleiding en beoordeling

a) Elke opleiding en beoordeling van zeevarenden wordt:

i) gestructureerd volgens geschreven programma's met inbegrip van die methoden en media voor kennisoverdracht, werkwijzen en cursusmateriaal die nodig zijn om het voorgeschreven bekwaamheidspeil te bereiken;

ii) geleid, begeleid, geëvalueerd en ondersteund door personen die bevoegd zijn overeenkomstig de letters d), e) en f).

b) Personen die in dienst aan boord van een schip opleiden of beoordelen, mogen dit alleen doen, wanneer deze opleiding of beoordeling geen nadelige invloed heeft op de normale bedrijfsvoering op het schip, en wanneer zij hun tijd en aandacht kunnen besteden aan opleiding of beoordeling.

Bevoegdheden van instructeurs, mentors en beoordelaars

c) Instructeurs, mentors en beoordelaars hebben de vereiste bevoegdheden voor de betreffende soorten en niveaus van opleiding of beoordeling van bekwaamheid van zeevarenden aan boord of aan de wal.

Opleiding in dienst

d) Een ieder die aan boord of aan de wal in dienst aan een zeevarende een opleiding geeft die moet dienen voor het behalen van een diploma volgens de richtlijn, moet:

i) het opleidingsprogramma op zijn waarde kunnen beoordelen en inzicht hebben in de specifieke doelstellingen van de betreffende soort opleiding die wordt gegeven;

ii) bevoegd zijn voor de taak waarvoor de opleiding wordt gegeven,

en

iii) indien hij bij het geven van de opleiding gebruik maakt van een simulator:

- passende richtlijnen hebben ontvangen voor het geven van onderricht met behulp van simulatoren,

en

- praktijkervaring hebben opgedaan met de bediening van het gebruikte type simulator.

e) Een ieder die belast is met het toezicht op de opleiding in dienst van een zeevarende, die moet dienen voor het behalen van een diploma, moet een volledig begrip hebben van het opleidingsprogramma en de specifieke doelstellingen van iedere soort opleiding die wordt gegeven.

Beoordeling van bekwaamheid

f) Een ieder die aan boord of aan de wal een zeevarende in dienst op zijn bekwaamheid beoordeelt, welke beoordeling moet meetellen bij het behalen van een diploma, moet:

i) beschikken over de vereiste mate van kennis en inzicht in de te beoordelen bekwaamheid;

ii) bevoegd zijn voor de taak waarvoor de beoordeling wordt verricht;

iii) passende richtlijnen hebben ontvangen over beoordelingsmethoden en -praktijk;

iv) praktijkervaring hebben opgedaan met beoordelen,

en

v) indien bij de beoordeling simulatoren worden gebruikt, praktijkervaring hebben opgedaan met beoordeling op de betreffende soort simulator onder toezicht en naar genoegen van een ervaren beoordelaar.

Opleiding en beoordeling in een instelling

g) Wanneer een Lid-Staat, een cursus van een opleidingsinstelling of een door een opleidingsinstelling verleende bevoegdheid erkent, als onderdeel van zijn met betrekking tot de afgifte van een diploma gestelde eisen, vallen de bevoegdheden en opgedane ervaring van instructeurs en beoordelaars onder de toepassing van de bepalingen van artikel 5e inzake kwaliteitsnormen. Deze bevoegdheden, opgedane ervaring en toepassing van kwaliteitsnormen dienen een passende opleiding in het geven van onderricht en opleidings- en beoordelingsmethoden en -praktijk te omvatten alsmede te voldoen aan alle van toepassing zijnde eisen van de letters b) tot en met f).".

5. Artikel 9, lid 3, onder a), wordt vervangen door de volgende tekst:

"a) Een Lid-Staat mag alleen door derde landen afgegeven diploma's van zeevarenden erkennen als geldig voor het dienst doen aan boord van onder zijn vlag varende schepen, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

1. Een diploma moet:

i) zijn afgegeven door een partij bij het STCW-verdrag die:

- vóór 1 augustus 1998 informatie over de implementatie van het STCW-verdrag heeft verstrekt aan de secretaris-generaal van de Internationale Maritieme Organisatie, en van wie door de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie, binnen een bepaalde, volgens de procedure van artikel 13 vast te stellen termijn, is vastgesteld dat zij ten volle en volledig uitvoering heeft gegeven aan de bepalingen van het STCW-verdrag,

- van wie binnen elke periode van vijf jaar na 1 augustus 1998 door de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie is vastgesteld dat zij voldaan heeft aan de eisen van het STCW-verdrag inzake periodieke onafhankelijke evaluatie van de kwaliteitsnormen die zij toepast op alle werkzaamheden op het gebied van opleiding, beoordeling van vakbekwaamheid, diplomering, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid die worden uitgevoerd of verricht krachtens het verdrag, en die daarover een bevredigend rapport heeft uitgebracht,

- van wie volgens de procedure van artikel 13 erkend is dat zij volledig voldoet aan alle vereisten van het STCW-verdrag betreffende vakbekwaamheidsnormen, de afgifte van diploma's en officiële verklaringen en het bijhouden van aantekeningen,

en

- zich ertoe heeft verbonden de betreffende Lid-Staat in kennis te stellen van eventuele ingrijpende veranderingen in haar regelgeving betreffende met het STCW-verdrag verband houdende opleiding en diplomering;

ii) voorzien zijn of vergezeld gaan van dan wel in zijn formulering een officiële verklaring bevatten die de afgifte door bovengenoemde partijen bevestigt;

iii) geschikt zijn voor dienst doen op schepen die worden gebruikt voor langere reizen dan reizen langs de kust, zoals die door bovengenoemde partij zijn omschreven;

iv) een resterende geldigheidsduur hebben, met inbegrip van die van de officiële verklaring die de afgifte ervan bevestigt, van minstens één kalenderjaar;

v) vergezeld gaan van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de houder:

- een nautische studie en opleiding heeft voltooid aan een opleidingsinstelling die voldoet aan de voorwaarden van de punten 2 en 3,

- een goedgekeurde radarsimulatorcursus heeft voltooid,

- een goedgekeurde Automatic Radar Plotting Aid (ARPA) simulatorcursus heeft voltooid, indien de officiële verklaring die de erkenning bevestigt moet gelden voor dienst doen op met ARPA uitgeruste schepen,

- behalve bovenstaande cursussen ook de opfrissings- en bijscholingscursussen heeft doorlopen en de beoordelingen heeft ondergaan die nodig werden geacht door de afgevende partij, indien het diploma werd afgegeven krachtens bepalingen van het STCW-verdrag die golden op enig tijdstip vóór 1 februari 1997 krachtens het bepaalde in voorschrift I/15 van het STCW-verdrag, zoals gewijzigd,

- in staat is tot mondeling communiceren en tot het begrijpen van schriftelijke en mondelinge instructies, bevelen en raadgevingen met betrekking tot de functies tot de uitoefening waarvan hij of zij moet worden gemachtigd,

- beschikt over de vereiste kennis van de zeevaartwetgeving van de Lid-Staat die van belang is voor de functies op managementniveau voor de uitoefening waarvan hij of zij toestemming moet krijgen.

2. Criteria voor de goedkeuring van nautische opleidingsinstellingen Om te worden goedgekeurd als nautische opleidingsinstelling die studie- en opleidingsprogramma's en cursussen mag verzorgen welke door een Lid-Staat zijn aanvaard als beantwoordend aan de vereisten die gelden voor het dienst doen aan boord van schepen die onder zijn vlag varen, moet een nautische opleidingsinstelling:

i) beschikken over:

- accommodatie en faciliteiten die een onderwijs-, studie- en leeromgeving vormen die geschikt is voor het verzorgen van goedgekeurde nautische studie- en opleidingsprogramma's en cursussen,

- alle uitrusting en zodanige regeltechnische, elektrische, elektronische, hydraulische en navigatiehulpmiddelen, en bij een pneumatisch en radiocommunicatielaboratorium en een werkplaats behorende faciliteiten en onderwijshulpmiddelen zoals omschreven staan in de schriftelijk vastgelegde te verzorgen nautische studie- en opleidingsprogramma's of cursussen,

- voldoende gevarieerd van indexen voorzien bijgewerkt referentiemateriaal in voldoende aantallen exemplaren over alle onderwerpen die zijn opgenomen in de goedgekeurde nautische studie- en opleidingsprogramma's of cursussen voor de verzorging waarvan de opleidingsinstelling moet worden erkend;

ii) instructeurs hebben aangesteld, in aantallen die voldoende zijn voor een adequate verzorging van de goedgekeurde opleidingsprogramma's en cursussen, die in voldoende mate zijn opgeleid in onderrichttechnieken en opleidings- en beoordelingsmethoden en -praktijk, en:

- het opleidingsprogramma op zijn waarde kunnen beoordelen en inzicht hebben in de specifieke doelstellingen van de betreffende soort opleiding die zij moeten geven,

- bevoegd zijn voor de taak waarvoor de opleiding moet worden gegeven,

- indien gebruik wordt gemaakt van een simulator:

- passende richtlijnen hebben ontvangen voor het geven van onderricht met behulp van simulatoren,

en

- praktijkervaring hebben opgedaan met de bediening van het betreffende type simulator dat zij moeten gebruiken;

iii) supervisors hebben aangesteld die geschikt zijn voor toezicht op de aan de instelling te verzorgen goedgekeurde opleidingsprogramma's en cursussen en die een grondige kennis hebben van alle onder hun toezicht vallende goedgekeurde opleidingsprogramma's en cursussen, met inbegrip van de specifieke doelstellingen daarvan;

iv) beoordelaars hebben aangesteld die een passende opleiding in beoordelingsmethoden en -praktijk hebben ontvangen, en:

- beschikken over de vereiste mate van kennis en inzicht in de te beoordelen vakbekwaamheid,

- bevoegd zijn voor de taak voor welke de beoordeling moet worden verricht,

- passende richtlijnen hebben ontvangen over beoordelingsmethoden en -praktijk,

- praktijkervaring hebben opgedaan met beoordelen,

en

- indien voor de beoordeling simulatoren worden gebruikt, op het betreffende type simulator dat moet worden gebruikt praktijkervaring hebben opgedaan met beoordelen, onder toezicht en naar genoegen van een ervaren beoordelaar;

v) aantekening houden van alle studenten die hun nautische studie of opleiding aan de instelling hebben voltooid, met inbegrip van gegevens over de gevolgde studie en opleiding, de betreffende data, hun opleidingsrapporten als ingevuld, en het toegekende diploma, onder vermelding van volledige naam en geboortedatum en -plaats;

vi) de Lid-Staat een elektronische kopie verschaffen van bovengenoemde gegevens betreffende de voordien door de instelling verzorgde nautische studie- en opleidingsprogramma's en cursussen die moeten worden erkend als beantwoordend aan de eisen voor dienst doen aan boord van onder zijn vlag varende schepen, alsmede een monster of monsters van de modellen van de toegekende diploma's en bewijzen van schoolbezoek;

vii) bovengenoemde gegevens met passende en onderling overeengekomen tussenpozen aanvullen middels levering van een elektronische kopie van soortgelijke gegevens over recent afgestudeerden;

viii) de opleidings- en beoordelingswerkzaamheden permanent op de voet volgen door middel van een kwaliteitsbewakingssysteem, teneinde ervoor te zorgen dat de daarin omschreven doelstellingen, met inbegrip van die betreffende de bevoegdheden en opgedane ervaring van instructeurs en beoordelaars, worden gehaald;

ix) met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar een evaluatie ondergaan, verricht door personen met passende bevoegdheden die zelf niet betrokken zijn bij de betreffende opleidings- of beoordelingswerkzaamheden, teneinde vast te stellen of het beheer, de organisatie en opzet van, de supervisie over en het intern toezicht op de administratieve en operationele procedures aan hun doel beantwoorden en garanderen dat de omschreven doelstellingen gehaald worden.

3. Criteria voor goedkeuring van nautische studie- en opleidingsprogramma's en cursussen Om te worden goedgekeurd als beantwoordend aan de nautische studie- en opleidingseisen die gelden voor dienst doen aan boord van onder de vlag van een Lid-Staat varende schepen, moet een opleidingsprogramma of cursus:

i) zijn georganiseerd volgens schriftelijk vastgelegde programma's die:

- zijn opgezet naar het model van de betreffende IMO-modelcursussen of even gedetailleerd zijn qua cursusopbouw en opleidingsdoelstellingen of -resultaten,

- ten volle rekening houden met de in het IMO-document "Guidance on the Implementation of IMO Model Courses" (*) gegeven richtsnoeren,

en

- zodanige kennisoverdrachtsmethoden, -media, en -procedures en cursusmateriaal omvatten als nodig zijn om het voorgeschreven bekwaamheidsniveau te halen;

ii) worden geleid, begeleid, geëvalueerd en ondersteund door personen die bevoegd zijn in overeenstemming met punt 2, onder ii) tot en met iv);

iii) de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen en de vakbekwaamheid, de kennis, het inzicht en de vaardigheid inhouden die in het STCW-verdrag voor de betrokken functies en verantwoordelijkheidsniveaus dan wel voor de betreffende taken, plichten en verantwoordelijkheden worden aangegeven;

iv) in een gestructureerde onderwijsvolgorde het leerplan of de leerplannen vermelden, die bij het geven van het opleidingsprogramma of de cursus worden gevolgd, en wel geschreven in de vorm van leerdoelstellingen of opleidingsresultaten;

v) de leerboeken, de documenten, het technisch materiaal en andere publikaties die bij het opleidingsprogramma of de cursus moeten worden gebruikt, vermelden;

vi) de voor het onderwijs in ieder te behandelen vak uitgetrokken tijd vermelden en een tijdschema voor het onderricht van instructeurs en studenten;

en

vii) indien het programma of de cursus al vóór de datum van goedkeuring aan een opleidingsinstelling werd verzorgd, moet zij onderwijs en opleiding geboden hebben van een niveau dat door de Lid-Staat wordt beschouwd als gelijk aan het niveau van het onderwijs en de opleiding die in overeenstemming met bovenstaande criteria worden geboden.

4. Diploma's en officiële verklaringen die door een Lid-Staat krachtens het bepaalde in dit artikel worden afgegeven door een Lid-Staat ter erkenning of bevestiging van de erkenning van een door een derde land afgegeven diploma, mogen niet gebruikt worden als basis voor een verdere erkenning door een andere Lid-Staat.

5. Onverminderd de bepalingen van artikel 3a, lid 5, mag een Lid-Staat, indien de omstandigheden dit vereisen, een zeevarende toestaan om in een hoedanigheid welke niet die van radio-officier of radio-operator is, behoudens het bepaalde in het radioreglement, dienst te doen gedurende een periode van ten hoogste drie maanden aan boord van een schip dat onder zijn vlag vaart, wanneer deze houder is van een geschikt en geldig diploma dat is afgegeven en van de vereiste officiële verklaring is voorzien door een derde land, maar dat nog niet is voorzien van een verklaring van erkenning om het geschikt te maken voor dienst doen aan boord van een onder zijn vlag varend schip. Er moet direct een schriftelijk bewijs kunnen worden overgelegd dat een aanvraag voor een officiële verklaring bij de bevoegde autoriteiten is ingediend.

(*) IMO-1988-096/88, Londen.".

6. De volgende artikelen worden toegevoegd:

"Artikel 10a

Havenstaatcontrole

1. De in artikel 10 voorgeschreven controle bij voorrang dient onder meer onderzoeken te omvatten van de volgende gevallen:

- zeevarenden die overeenkomstig het STCW-verdrag 1995 gediplomeerd moeten zijn, dienen een geldig diploma of een geldige dispensatie te bezitten, of een schriftelijk bewijs over te leggen waaruit blijkt dat hun aanvraag om een officiële verklaring is ingediend bij de autoriteiten van het land onder de vlag waarvan het schip vaart;

- gecontroleerd wordt of het aantal en de diploma's van de zeevarenden voldoen aan de vereisten inzake het veilig bemannen.

2. Controle bij voorrang als omschreven in artikel 10 dient ook in te houden dat de zeevarende de vakbekwaamheid waarover hij zegt te beschikken, op zijn plaats van dienst aantoont. Dit kan betekenen dat onderzocht wordt of er wat betreft de voor wachtdienst geldende normen voldaan is aan de operationele vereisten en of de zeevarende adequaat op noodsituaties reageert voorzover zijn bevoegdheid reikt.

Bij deze beoordeling zullen de methoden voor het aantonen van vakbekwaamheid in combinatie met de daarvoor geldende beoordelingscriteria en de in deel A van de STCW-code gegeven normen worden toegepast.

3. Voorts dient beoordeling van de bekwaamheid van de zeevarenden als omschreven in lid 2 plaats te vinden, indien zich een van de volgende feiten heeft voorgedaan:

- het schip is bij een aanvaring betrokken geweest, is aan de grond gelopen of is gestrand, of - er heeft lozing van stoffen vanuit het schip plaatsgevonden terwijl het varende was, voor anker lag of aangemeerd was, welke lozing onrechtmatig is krachtens internationale verdragen, of - er is met het schip gemanoeuvreerd op een foutieve of onveilige wijze, waarbij de maatregelen voor koersbepaling of veilige navigatiemethoden en -procedures niet in acht zijn genomen, of - de bedrijfsvoering aan boord geschiedt anderszins of op zodanige wijze dat het schip een gevaar vormt voor personen, zaken of het milieu.

Artikel 11a

Een schip dient onder meer om de volgende gevallen te worden aan- of vastgehouden:

- zeevarenden die een diploma dienen te hebben, zijn niet in het bezit van een passend diploma of een geldige dispensatie en kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen dat hun aanvraag om een officiële verklaring is ingediend bij de autoriteiten van het land onder de vlag waarvan het schip vaart;

- er is niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen;

- de regelingen voor de wacht op de brug of de wacht in de machinekamer voldoen niet aan de voor het schip vastgestelde eisen;

- afwezigheid tijdens een wacht van een persoon die bevoegd is de uitrusting te bedienen die noodzakelijk is voor een veilige navigatie, veilige radioverbindingen of het voorkomen van verontreiniging van het zeewater;

- het niet in staat zijn aan het begin van de reis en bij de daaropvolgende aflossende wachten te zorgen voor personeel dat voldoende rust heeft genoten en anderszins in goede conditie is om dienst te doen.".

7. In artikel 12, lid 1, worden de woorden "en (s)" vervangen door de woorden ",(s) en (y)".

8. De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

1. De Lid-Staten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan die nodig zijn om [uiterlijk op 1 juni 1997] aan deze richtlijn te voldoen.

2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen, of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De wijze waarop de verwijzing dient te geschieden wordt vastgesteld door de Lid-Staten.

3. De Lid-Staten stellen het systeem vast van straffen op overtreding van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die straffen worden toegepast. De aldus voorziene straffen dienen doeltreffend en naar verhouding van de overtreding te zijn en een ontradend effect te hebben.

4. De Lid-Staten delen de Commissie onverwijld de tekst mede van alle bepalingen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

(1) PB nr. L 319 van 12. 12. 1994, blz. 28.

(2) COM(93) 66 def.

BIJLAGE

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

1. De voorschriften waarnaar in deze bijlage wordt verwezen worden aangevuld met de dwingende bepalingen van deel A van de STCW-code zoals aangenomen door de IMO-conferentie van 26 juni tot 7 juli 1995 als van kracht op [1997] (1).

1.1. Een verwijzing naar een eis in een voorschrift vormt tevens een verwijzing naar het betreffende artikel van deel A van de STCW-code.

1.2. Bij de toepassing van de voorschriften dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de desbetreffende richtsnoeren en de toelichting in deel B van de STCW-code, teneinde te komen tot een eenvormige implementatie van de bepalingen van de richtlijn.

2. Deel A van de STCW-code bevat eisen inzake de bekwaamheid die moet worden aangetoond door gegadigden voor afgifte en verlenging van de geldigheid van bewijzen van vakbekwaamheid krachtens de bepalingen van het STCW-verdrag. Om het verband duidelijk te maken tussen de alternatieve diplomeringsbepalingen van hoofdstuk VII en de diplomeringsbepalingen van de hoofdstukken II, III en IV zijn de onder de bekwaamheidseisen vermelde bekwaamheden, voorzover van toepassing, gegroepeerd onder de volgende zeven functies:

- navigatie,

- ladingsbehandeling en stuwage,

- regeling van de bedrijfsvoering op het schip en de zorg voor de opvarenden,

- scheepswerktuigbouwkunde,

- elektro-, elektronische en meet- en regeltechniek,

- onderhoud en reparatie,

- radiocommunicatie,

op de volgende verantwoordelijkheidsniveaus:

- managementniveau,

- operationeel niveau,

- ondersteunend niveau.

De functies en de verantwoordelijkheidniveaus worden met ondertitels in de tabellen van de bekwaamheidseisen aangegeven in de hoofdstukken II, III en IV van deel A van de STCW-code.

HOOFDSTUK II KAPITEIN - DEKDIENST

VOORSCHRIFT II/1 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van officieren belast met de brugwacht op schepen van 500 bruto registerton of meer

1. Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip van 500 bruto registerton of meer dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen, moet:

a) niet jonger zijn dan 18 jaar;

b) een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste één jaar die deel uitmaakt van een goedgekeurd opleidingsprogramma waarin is begrepen een opleiding aan boord die aan de eisen van artikel A-II/1 van de STCW-code voldoet en is vastgelegd in een goedgekeurd opleidingsrapport, of anders een goedgekeurde diensttijd buitengaats van minstens drie jaar hebben;

c) gedurende de vereiste diensttijd buitengaatse wachtdienst op de brug gelopen hebben onder toezicht van de kapitein of van een bevoegd officier gedurende een periode van ten minste zes maanden;

d) voldoen aan de van toepassing zijnde eisen van de voorschriften van hoofdstuk IV, voor het in voorkomende gevallen verrichten van radiowerkzaamheden in overeenstemming met het radioreglement;

e) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/1 van de STCW-code.

VOORSCHRIFT II/2 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van kapiteins en eerste stuurlieden van schepen van 500 bruto registerton of meer

Kapitein en eerste stuurman van schepen van 3 000 bruto registerton of meer

1. Iedere kapitein en eerste stuurman van een zeeschip van 3 000 bruto registerton of meer dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen moet:

a) voldoen aan de eisen inzake diplomering als officier belast met de brugwacht, op schepen van 500 bruto registerton of meer en in die hoedanigheid goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld:

- wat diplomering als eerste stuurman betreft, van ten minste 12 maanden,

en

- wat diplomering als kapitein betreft, van ten minste 36 maanden; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman;

en

b) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins en eerste stuurlieden van schepen van 3 000 bruto registerton of meer.

Kapitein en eerste stuurman van schepen van tussen 500 en 3 000 bruto registerton 3. Iedere kapitein en iedere eerste stuurman van een zeeschip tussen 500 en 3 000 bruto registerton dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

4. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen moet:

a) wat diplomering als eerste stuurman betreft voldoen aan de eisen voor een officier belast met de brugwacht, op schepen van 500 bruto registerton of meer;

b) wat diplomering als kapitein betreft, voldoen aan de eisen voor een officier belast met de brugwacht op schepen van 500 bruto registerton of meer en in die hoedanigheid ten minste 36 maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman;

c) een goedgekeurde opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins en eerste stuurlieden van schepen tussen 500 en 3 000 bruto registerton.

VOORSCHRIFT II/3 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van officieren, belast met de brugwacht en kapiteins van schepen van minder dan 500 bruto registerton

Schepen die niet worden gebruikt voor reizen langs de kust

1. Iedere officier belast met de brugwacht, dienst doende op een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton, dat niet wordt gebruikt voor reizen langs de kust, dient in het bezit te zijn van een passend diploma voor schepen van 500 bruto registerton of meer.

2. Iedere kapitein, dienst doende op een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton dat niet wordt gebruikt voor reizen langs de kust, dient in het bezit te zijn van een passend diploma voor dienst als kapitein van schepen van tussen 500 en 3 000 bruto registerton.

Schepen die worden gebruikt voor reizen langs de kust

Officier belast met de brugwacht

3. Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton, dat wordt gebruikt voor reizen langs de kust, dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

4. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen als officier belast met de brugwacht op een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton, dat gebruikt wordt voor reizen langs de kust moet:

a) niet jonger zijn dan 18 jaar;

b) het volgende hebben voltooid:

- een bijzondere opleiding, daaronder begrepen een ruime periode van passende diensten buitengaats als vereist door de administratie,

of

- een goedgekeurde diensttijd aan dek buitengaats van ten minste drie jaar;

c) voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV, om in voorkomende gevallen radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement;

d) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/3 van de STCW-code voor officieren belast met brugwacht op schepen van minder dan 500 bruto registerton die gebruikt worden voor reizen langs de kust.

Kapitein

5. Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton dat gebruikt wordt voor reizen langs de kust, dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

6. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen als kapitein van een zeeschip van minder dan 500 bruto registerton dat gebruikt wordt voor reizen langs de kust, moet:

a) niet jonger zijn dan 20 jaar;

b) goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden als officier belast met de brugwacht;

c) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/3 van de STCW-code voor kapiteins van schepen van minder dan 500 bruto registerton die gebruikt worden voor reizen langs de kust.

7. Vrijstellingen

Indien de administratie van oordeel is dat, gezien de grootte van het schip en de omstandigheden van de reis, volledige toepassing van dit voorschrift en artikel A-II/3 van de STCW-code onredelijk of onmogelijk is, kan zij de kapitein en de officier, belast met de brugwacht, op een zodanig schip of een zodanige categorie schepen een dienovereenkomstige vrijstelling verlenen ten aanzien van enkele van de eisen, rekening houdend met de veiligheid van alle schepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.

VOORSCHRIFT II/4 Verplichte minimumeisen inzake diplomering voor scheepsgezellen die deel uitmaken van de brugwacht

1. Iedere scheepsgezel die deel uitmaakt van de brugwacht op een zeeschip van 500 bruto registerton of meer, uitgezonderd scheepsgezellen in opleiding en scheepsgezellen wier taken op de brug van ongeschoolde aard zijn, dient in het bezit te zijn van een diploma dat hem het recht geeft die taken te verrichten.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen moet:

a) niet jonger zijn dan 16 jaar;

b) het volgende hebben voltooid:

- goedgekeurde diensttijd buitengaats, waaronder ten minste zes maanden opleiding en ervaring,

of

- een bijzondere opleiding, hetzij vóór, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde periode van ten minste twee maanden, waarin een dienst buitengaats is gedaan;

c) voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-II/4 van de STCW-code.

3. De diensttijd buitengaats, opleiding en ervaring, vereist volgens punt 2, onder b), dienen verband te houden met het verrichten van functies op het gebied van de brugwacht, en deze dienen taken te omvatten die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van de kapitein, de officier belast met de brugwacht, of een bevoegde scheepsgezel.

4. Zeevarenden kunnen door een Lid-Staat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dekdienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste één jaar in de laatste vijf jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van het STCW-verdrag voor die Lid-Staat.

HOOFDSTUK III MACHINEKAMERDIENST

VOORSCHRIFT III/1 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van officieren, belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of de aangewezen scheepswerktuigkundigen, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer

1. Iedere scheepswerktuigkundige belast met de wacht in een bemande machinekamer, ook de aangewezen scheepswerktuigkundige belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer, op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW of meer dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen, moet:

a) niet jonger zijn dan 18 jaar;

b) ten minste zes maanden dienst buitengaats hebben gedaan in de machinekamer in overeenstemming met artikel A-III/1 van de STCW-code;

c) een goedgekeurde studie en opleiding van ten minste 30 maanden hebben voltooid, met inbegrip van een opleiding aan boord die is vastgelegd in een goedgekeurd opleidingsrapport en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-III/1 van de STCW-code.

VOORSCHRIFT III/2 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen van schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW of meer

1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede scheepswerktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW of meer dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen, moet:

a) voldoen aan de eisen inzake diplomering als scheepswerktuigkundige belast met de wacht in de machinekamer, en:

- wat diplomering als tweede scheepswerktuigkundige betreft, een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden als leerling scheepswerktuigkundige of scheepswerktuigkundige,

en

- wat diplomering als hoofdwerktuigkundige betreft, een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 36 maanden, waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als scheepswerktuigkundige in een verantwoordelijke functie en met het diploma voor tweede scheepswerktuigkundige;

b) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-III/2 van de STCW-code.

VOORSCHRIFT III/3 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen van schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van tussen 750 kW en 3 000 kW

1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede scheepswerktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van tussen 750 en 3 000 kW dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen, moet:

a) voldoen aan de eisen inzake diplomering als scheepswerktuigkundige belast met de wacht in de machinekamer, en:

- wat diplomering als tweede scheepswerktuigkundige betreft, een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden als leerling scheepswerktuigkundige of scheepswerktuigkundige, en

- wat diplomering als hoofdwerktuigkundige betreft, een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 24 maanden, waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als scheepswerktuigkundige met het diploma voor tweede scheepswerktuigkundige;

b) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-III/3 van de STCW-code.

3. Iedere scheepswerktuigkundige die bevoegd is dienst te doen als tweede scheepswerktuigkundige van schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW of meer, kan dienst doen als hoofdwerktuigkundige van schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 3 000 kW, mits ten minste 12 maanden goedgekeurde dienst buitengaats is vervuld als scheepswerktuigkundige in een verantwoordelijke functie en dit officieel is aangetekend op het diploma.

VOORSCHRIFT III/4 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van scheepsgezellen die deel uitmaken van de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of aangewezen zijn om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer

1. Iedere scheepsgezel die deel uitmaakt van de machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW of meer, uitgezonderd scheepsgezellen die in opleiding zijn en scheepsgezellen wier taken van ongeschoolde aard zijn, dient in het bezit te zijn van een diploma dat hen het recht geeft die taken te verrichten.

2. Ieder die een diploma wenst te verkrijgen, moet:

a) niet jonger zijn dan 16 jaar;

b) het volgende hebben voltooid:

- een goedgekeurde diensttijd buitengaats, waaronder begrepen ten minste zes maanden opleiding en ervaring,

of

- een bijzondere opleiding, hetzij vóór, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde periode van ten minste twee maanden, waarin dienst buitengaats is gedaan;

c) voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-III/4 van de STCW-code.

3. De diensttijd buitengaats, opleiding en ervaring, vereist volgens punt 2, onder b), dienen verband te houden met het verrichten van functies op het gebied van de machinekamerwacht en deze dienen taken te omvatten die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van een bevoegde scheepswerktuigkundige of een bevoegde scheepsgezel.

4. Zeevarenden kunnen door een Lid-Staat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid machinekamerwacht hebben gedaan gedurende een periode van ten minste een jaar in de laatste vijf jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van het STCW-verdrag voor die Lid-Staat.

HOOFDSTUK IV RADIOVERBINDINGEN EN PERSONEEL BELAST MET HET RADIOVERKEER

Verklarende noot Dwingende bepalingen inzake de radioluisterwacht zijn opgenomen in het radioreglement en in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd. Bepalingen inzake het onderhoud van radio-apparatuur zijn opgenomen in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens of zee, 1974, zoals gewijzigd en in de door de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen richtlijnen.

VOORSCHRIFT IV/1 Toepassing

1. Uitgezonderd de bepalingen van punt 3, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op personeel belast met het radioverkeer aan boord van schepen in het GMDSS, als voorgescheven door het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd.

2. Tot 1 februari 1999 dient het personeel belast met het radioverkeer op schepen die voldoen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, die onmiddellijk vóór 1 februari 1992 van kracht waren, te voldoen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978, die vóór 1 december 1992 van kracht waren.

3. Personeel belast met het radioverkeer op schepen, van wie niet verlangd wordt dat zij voldoen aan de bepalingen van het GMDSS in hoofdstuk IV van het SOLAS-verdrag hoeven niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk te voldoen. Van personeel belast met het radioverkeer op deze schepen wordt niettemin verlangd dat zij voldoen aan de bepalingen van het radioreglement. De administratie dient ervoor te zorgen dat, met betrekking tot zodanig personeel belast met het radioverkeer, passende diploma's, zoals voorgeschreven in het radioreglement, worden afgegeven of erkend.

VOORSCHRIFT IV/2 Verplichte minimumeisen inzake diplomering van personeel belast met radioverkeer in het GMDSS

1. Iedere persoon die belast is met radiotaken of deze vervult op een schip dat verplicht is aan het GMDSS deel te nemen, dient in het bezit te zijn van een passend diploma dat betrekking heeft op het GMDSS en dat is afgegeven of erkend door de administratie krachtens de bepalingen van het radioreglement.

2. Bovendien moet ieder die krachtens dit voorschrift een diploma wenst te verkrijgen voor het dienst doen op een schip dat volgens het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd, met een radio-installatie dient te zijn uitgerust:

a) niet jonger zijn dan 18 jaar;

b) een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in artikel A-IV/2 van de STCW-code.

HOOFDSTUK V BIJZONDERE EISEN INZAKE OPLEIDING VAN PERSONEEL OP BEPAALDE SCHEEPSTYPEN

VOORSCHRIFT V/1 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheid van kapiteins, officieren en scheepsgezellen van tankers

1. Officieren en scheepsgezellen, aan wie bijzondere taken werden opgedragen en bijzondere verantwoordelijkheden in verband met die taken worden opgelegd met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting op olietankers moeten aan de wal een goedgekeurde cursus brandbestrijding hebben gevolgd naast de in voorschrift VI/1 vereiste opleiding en moeten:

a) ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op tankers hebben vervuld, teneinde voldoende kennis betreffende veilige operationele handelswijzen te verwerven,

of

b) een goedgekeurde cursus hebben gevolgd om zich vertrouwd te maken met de dienst aan boord van tankers, waarin ten minste het programma voor de cursus vervat in artikel A-V/1 van de STCW-code wordt behandeld,

met dien verstande echter dat de administratie akkoord kan gaan met een diensttijd buitengaats onder toezicht gedurende een periode die korter is dan voorgeschreven in punt 1, onder a), mits:

a) de periode waarmee akkoord wordt gegaan niet korter is dan één maand;

b) de tanker niet groter is dan 3 000 bruto registerton;

c) de duur van elke reis van de tanker niet langer is dan 72 uur;

d) de operationele kenmerken van de tanker en het aantal reizen en los- en laadhandelingen die gedurende deze periode worden voltooid, het mogelijk maken hetzelfde niveau van kennis en ervaring te verkrijgen.

2. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en allen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het laden, lossen en de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis of de behandeling van de lading moeten, naast het in punt 1, onder a) en b), bepaalde:

a) ter zake dienende ervaring bezitten op het gebied van hun taken op het type tanker waarop zij varen;

b) een goedgekeurd gespecialiseerd opleidingsprogramma hebben gevolgd dat ten minste de onderwerpen behandelt die omschreven zijn in artikel A-V/1 van de STCW-code en passen bij hun taken op de olietanker, chemicaliëntanker of vloeibaar-gastanker waarop zij varen.

3. Zeevarenden kunnen binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het STCW-verdrag voor een Lid-Staat worden geacht aan de in punt 2, onder b), vervatte eisen te hebben voldaan, indien zij in een periode van ten minste één jaar binnen de voorafgaande vijf jaar in een desbetreffende functie dienst hebben gedaan aan boord van het betreffende type tanker.

4. Administraties dienen er zorg voor te dragen dat een passend diploma wordt afgegeven aan kapiteins en officieren die bevoegd zijn in overeenstemming met de punten 1 en 2, zoals van toepassing, of dat een bestaand diploma vergezeld gaat van een officiële verklaring. Iedere scheepsgezel die aldus bevoegd is, dient in het bezit te zijn van een diploma.

VOORSCHRIFT V/2 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheden van kapiteins, officieren, scheepsgezellen en ander personeel op ro-ro-passagiersschepen

1. Dit voorschrift heeft betrekking op kapiteins, officieren, scheepsgezellen en ander personeel dat dienst doet aan boord van ro-ro-passagiersschepen op internationale reizen. De administraties stellen de toepasselijkheid van deze eisen op personeel dat dienst doet op ro-ro-passagiersschepen op binnenlandse reizen, vast.

2. Alvorens hun taken aan boord van ro-ro-passagiersschepen worden opgedragen, dienen zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de onderstaande punten 4 tot en met 8, te hebben voltooid in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden.

3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de onderstaande punten 4, 7 en 8, dienen passende herhalingscursussen te volgen met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar.

4. Kapiteins, officieren en ander personeel dat op de monsterrol staat en is aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van ro-ro-passagiersschepen, dienen een opleiding te hebben voltooid in het beheersen van mensenmassa's, zoals omschreven in artikel A-V/2, punt 1, van de STCW-code.

5. Kapiteins, officieren en ander personeel dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden aan boord van ro-ro-passagiersschepen, dienen de opleiding om hiermee vertrouwd te geraken, zoals omschreven in artikel A-V/2, punt 2, van de STCW-code te hebben voltooid.

6. Personeel dat in de passagiersruimten aan boord van ro-ro-passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken is, dient de veiligheidsopleiding, omschreven in artikel A-V/2, punt 3, van de STCW-code te hebben voltooid.

7. Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede scheepswerktuigkundigen en iedereen die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers voor het laden, lossen of veilig stuwen van de lading of het sluiten van openingen in de romp aan boord van ro-ro-passagiersschepen, dienen een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers en lading, en goede conditie van de romp te hebben voltooid, zoals omschreven in artikel A-V/2, punt 4, van de STCW-code.

8. Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede scheepswerktuigkundigen en iedereen die belast is met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van ro-ro-passagiersschepen dienen een goedgekeurde opleiding in crises en menselijk gedrag te hebben voltooid, zoals omschreven in artikel A-V/2, punt 5, van de STCW-code.

9. De administraties dienen ervoor te zorgen dat schriftelijke bewijzen van de voltooide opleiding worden afgegeven aan iedereen die bevoegd bevonden wordt volgens de bepalingen van dit voorschrift.

HOOFDSTUK VI NOODSITUATIES, VEILIGHEID OP HET WERK, MEDISCHE VERZORGING EN OVERLEVINGSMAATREGELEN

VOORSCHRIFT VI/1 Verplichte minimumeisen betreffende de eisen voor zeevarenden inzake bekendheid met de materie, basisopleiding en onderricht in beveiliging

Zeevarenden dienen een basisopleiding of onderricht te ontvangen inzake het verkrijgen van bekendheid met de materie en beveiliging in overeenstemming met artikel A-VI/1 van de STCW-code en moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van bekwaamheid die daarin zijn omschreven.

VOORSCHRIFT VI/2 Verplichte minimumeisen betreffende de afgifte van diploma's inzake het gebruik van reddingmiddelen en hulpverleningsboten en snelle hulpverleningsboten

1. Ieder die een diploma inzake het gebruik van reddingmiddelen en hulpverleningsboten, uitgezonderd snelle hulpverleningsboten, wenst te verkrijgen, moet:

a) niet jonger zijn dan 18 jaar;

b) een goedgekeurde dienst buitengaats van ten minste 12 maanden hebben vervuld of een goedgekeurde opleidingscursus hebben gevolgd en een goedgekeurde dienst buitengaats van ten minste zes maanden hebben vervuld;

c) voldoen aan de eisen van bekwaamheid voor diploma's inzake het gebruik van reddingmiddelen en hulpverleningsboten, omschreven in artikel A-VI/2, punten 1 tot en met 4, van de STCW-code.

2. Ieder die een diploma voor snelle hulpverleningsboten wenst te verkrijgen, moet:

a) in het bezit zijn van een diploma voor het gebruik van reddingmiddelen en hulpverleningsboten, uitgezonderd snelle hulpverleningsboten;

b) een goedgekeurde opleidingscursus hebben gevolgd;

c) voldoen aan de eisen van bekwaamheid voor diploma's voor het gebruik van snelle hulpverleningsboten, omschreven in artikel A-VI/2, punten 5 tot en met 8, van de STCW-code.

VOORSCHRIFT VI/3 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding in brandbestrijding voor gevorderden

1. Zeevarenden die aangewezen zijn om leiding te geven aan brandbestrijdingsoperaties, dienen met goed gevolg een opleiding voor gevorderden te hebben gevolgd in brandbestrijdingsmethoden met bijzondere nadruk op organisatie, tactiek en bevelvoering in overeenstemming met de bepalingen van artikel A-VI/3 van de STCW-code en moeten voldoen aan de eisen van bekwaamheid die daarin zijn omschreven.

2. In gevallen waarin een opleiding in brandbestrijding voor gevorderden niet is inbegrepen in de bevoegdheden voor het af te geven diploma, dient een bijzonder diploma of een schriftelijk bewijs, indien van toepassing, afgegeven te worden, waarin vermeld wordt dat de houder een opleidingscursus in brandbestrijding voor gevorderden heeft gevolgd.

VOORSCHRIFT VI/4 Verplichte minimumeisen betreffende eerste hulp en medische verzorging

1. Zeevarenden, aangewezen om eerste hulp te verlenen aan boord van een schip, dienen te voldoen aan de eisen van bekwaamheid inzake het verlenen van eerste hulp, omschreven in artikel A-VI/4, punten 1 tot en met 3, van de STCW-code.

2. Zeevarenden, aangewezen om medische verzorging te geven aan boord van een schip, dienen te voldoen aan de eisen van bekwaamheid inzake medische verzorging aan boord van schepen, omschreven in artikel A-VI/4, punten 4 tot en met 6, van de STCW-code.

3. In gevallen waarin een opleiding in eerste hulp of medische verzorging aan boord van schepen niet is inbegrepen in de bevoegdheden voor het af te geven diploma, dient een bijzonder diploma of een schriftelijk bewijs, naar gelang van toepassing, afgegeven te worden, waarin vermeld wordt dat de houder een opleidingscursus in eerste hulp of medische verzorging heeft gevolgd.

HOOFDSTUK VII ALTERNATIEVE DIPLOMERING

VOORSCHRIFT VII/1 Afgifte van alternatieve diploma's

1. Niettegenstaande de eisen inzake diplomering, vervat in de hoofdstukken II en III van deze bijlage, kunnen Lid-Staten ervoor kiezen andere diploma's af te geven of te doen afgeven dan die welke in de voorschriften van die hoofdstukken vermeld zijn, op voorwaarde dat:

a) de bedoelde functies en verantwoordelijkheidsniveau's die op de diploma's en de officiële verklaringen moeten worden vermeld, geselecteerd worden uit en gelijk zijn aan die welke vermeld staan in de artikelen A-II/1, A-II/2, A-II/3, A-II/4, A-III/1, A-III/2, A-III/3, A-III/4 en A-IV/2 van de STCW-code;

b) de kandidaten een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, voorgeschreven in de desbetreffende artikelen van de STCW-code en zoals zij zijn vermeld in artikel A-VII/1 van deze code, inzake de functies en niveau's die op de diploma's en de officiële verklaringen vermeld moeten worden;

c) de kandidaten een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld, passend bij de uitvoering van de functies en niveaus die op het diploma moeten worden vermeld. De minimale duur van de diensttijd buitengaats dient gelijk te zijn aan de duur van de diensttijd buitengaats, voorgeschreven in de hoofdstukken II en III van deze bijlage. De minimale duur van de diensttijd buitengaats mag echter niet korter zijn dan die welke is voorgeschreven in artikel A-VII/2 van de STCW-code.

d) Kandidaten die een diploma wensen te verkrijgen en die op operationeel niveau een navigatiefunctie zullen verrichten, dienen te voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV, indien van toepassing, met betrekking tot het uitvoeren van aangewezen radiotaken in overeenstemming met het radioreglement.

e) De diploma's worden afgegeven in overeenstemming met de eis van artikel 5e en de bepalingen van hoofdstuk VII van de STCW-code.

2. Diploma's mogen niet krachtens dit hoofdstuk worden afgegeven indien een Lid-Staat niet de volgens het STCW-verdrag vereiste informatie heeft doorgegeven aan de Commissie.

VOORSCHRIFT VII/2 Diplomering van zeevarenden

Iedere zeevarende die een functie of een aantal functies verricht, omschreven in de tabellen A-II/1, A-II/2, A-II/3 of A-II/4 van hoofdstuk II of in de tabellen A-III/1, A-III/2, A-III/4 van hoofdstuk III of in tabel A-IV/2 van hoofdstuk IV van de STCW-code dient in het bezit te zijn van een passend diploma.

VOORSCHRIFT VII/3 Beginselen inzake de afgifte van alternatieve diploma's

1. Een Lid-Staat die verkiest alternatieve diploma's af te geven of te doen afgeven, dient ervoor te zorgen dat de volgende beginselen in acht genomen worden:

a) geen alternatief systeem van diplomering mag ten uitvoer gebracht worden, indien het niet een mate van veiligheid op zee garandeert en een preventieve werking heeft met betrekking tot verontreiniging, die ten minste gelijk zijn aan die welke in de andere hoofdstukken zijn geregeld;

b) alle regelingen inzake de afgifte van alternatieve diploma's, afgegeven overeenkomstig dit hoofdstuk, dienen te voorzien in de mogelijkheid deze in te wisselen tegen diploma's afgegeven overeenkomstig de andere hoofdstukken.

2. Het beginsel van inwisselbaarheid, vermeld in punt 1, moet garanderen dat:

a) zeevarenden die gediplomeerd zijn volgens de regelingen van de hoofdstukken II en/of III en zij die gediplomeerd zijn volgens hoofdstuk VII, dienst kunnen doen op schepen die hetzij de gebruikelijke, hetzij een andere vorm van organisatie aan boord hebben;

b) zeevarenden niet worden opgeleid voor bepaalde regelingen aan boord op een wijze die hun mogelijkheden om hun vaardigheden elders aan te wenden zou verslechteren.

3. Bij het afgeven van een diploma overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk dienen de volgende beginselen in acht te worden genomen:

a) de afgifte van alternatieve diploma's mag op zich niet worden gebruikt:

- om het aantal bemanningsleden aan boord te verminderen,

- om het aanzien van het beroep te schaden of afbreuk te doen aan de vakkundigheid van de zeevarenden,

of

- om te rechtvaardigen dat gedurende een bepaalde wachtdienst de gecombineerde taken van officieren in de machinekamerwacht en in de brugwacht aan de houder van slechts één enkel diploma worden opgedragen;

b) degene die het bevel voert, moet aangewezen worden als de kapitein; de rechtspositie en het gezag van de kapitein en anderen mag niet ongunstig worden beïnvloed door het in praktijk brengen van een regeling voor alternatieve diplomering.

4. De beginselen, vervat in de punten 1 en 2 van dit voorschrift, dienen te garanderen dat de bekwaamheid van zowel dekofficieren als scheepswerktuigkundigen gehandhaafd blijft.

HOOFDSTUK VIII WACHTDIENST

VOORSCHRIFT VIII/1 Regelingen voor de wachtdienst en in acht te nemen beginselen

1. De administraties dienen de aandacht van maatschappijen, kapiteins, hoofdwerktuigkundigen en al het wachtdienst doende personeel te vestigen op de eisen, beginselen en richtlijnen vervat in de STCW-code. Deze dienen in acht genomen te worden teneinde te garanderen dat te allen tijde op alle zeeschepen veilig en onafgebroken wachtdienst of wachtdiensten wordt/worden gelopen, passend bij de heersende omstandigheden.

2. De administraties dienen van de kapitein van elk schip te eisen dat hij ervoor zorgt dat de regelingen voor de wachtdienst toereikend zijn om veilig en onafgebroken wachtdienst of wachtdiensten te lopen, rekening houdend met de heersende omstandigheden, en dat onder de algemene leiding van de kapitein:

a) officieren belast met de brugwacht verantwoordelijk zijn voor de veilige navigatie van het schip gedurende hun wachten, wanneer zij persoonlijk op de brug aanwezig dienen te zijn of in een bijbehorende belendende ruimte zoals de kaartkamer of de stuurkamer;

b) radio-operators verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van een ononderbroken radioluisterwacht op de juiste golflengtes gedurende hun wachtdienst;

c) officieren belast met de machinekamerwacht, zoals omschreven in de STCW-code en onder leiding van de hoofdwerktuigkundige, onmiddellijk beschikbaar en bereikbaar dienen te zijn om zich naar de machineruimten te begeven en, indien vereist, persoonlijk in de machinekamer aanwezig te zijn gedurende de perioden dat zij dienst hebben;

d) een passende en doeltreffende wachtdienst of wachtdiensten wordt/worden gelopen met het oog op de veiligheid op elk moment, terwijl het schip voor anker ligt of is afgemeerd en, indien het schip gevaarlijke lading vervoert, bij de organisatie van die wachtdienst of wachtdiensten volledig rekening wordt gehouden met de aard, hoeveelheid, verpakking en stuwing van die gevaarlijke lading en van eventuele bijzondere omstandigheden aan boord, op water of aan de wal.

(1) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.