Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD houdende technishe maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden /* COM/96/0296 DEF - CNS 96/0160 */
Publicatieblad Nr. C 292 van 04/10/1996 blz. 0001
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (96/C 292/01) (Voor de EER relevante tekst) COM(96) 296 def. - 96/0160 (CNS) (Door de Commissie ingediend op 26 juni 1996) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, Overwegende dat Verordening (EG) nr. . . . ./. . van de Raad de gecodificeerde versie is van Verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (1), die herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd; Overwegende dat bij de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3094/86 tekortkomingen zijn gebleken die problemen opleveren bij de toepassing en het afdwingen van de naleving van die verordening, welke tekortkomingen moeten worden gecorrigeerd, met name door het aantal verschillende voorschriften inzake maaswijdten te verminderen, het concept "beschermde soorten" te schrappen en het aantal verschillende maaswijdten van aan boord gehouden netten, te beperken (de artikelen 5 en 9 en de bijlage inzake gesleept vistuig); dat het derhalve gewenst is Verordening (EG) nr. . . . ./. . te vervangen door een nieuwe tekst, met uitzondering van artikel 11 en een deel van artikel 9; Overwegende dat op het niveau van de Gemeenschap de beginselen en procedures ter uitvoering van de technische maatregelen moeten worden vastgesteld, zodat iedere Lid-Staat de visserijactiviteiten in de maritieme wateren die onder zijn jurisdictie of zijn soevereiniteit vallen, kan reguleren; Overwegende dat een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds de aanpassing van de technische instandhoudingsmaatregelen aan de uiteenlopende situaties in de verschillende visserijtakken en anderzijds de behoefte aan homogene, gemakkelijk toe te passen regels; Overwegende dat in artikel 130 R, lid 2, van het Verdrag is bepaald dat bij alle maatregelen van de Gemeenschap de eisen inzake milieubescherming geïntegreerd moeten worden, met name in het licht van het voorzorgsbeginsel; Overwegende dat Richtlijn 92/43/EEG (2) maatregelen vastlegt voor de instandhouding van natuurlijke habitats en van de natuurlijke fauna; dat de lijst van mariene organismen namen van soorten bevat die worden beschermd vanwege de vereisten in deze richtlijn; Overwegende dat met het oog op de bescherming van de levende rijkdommen van de zee enerzijds en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden anderzijds, in het belang van zowel de vissers als de consumenten, technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden moeten worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot de passende minimummaaswijdten voor de vangst van bepaalde soorten en andere vistuigkenmerken, de minimummaten van de aangevoerde mariene organismen en beperkingen van de visserij in bepaalde zones en perioden en met bepaalde soorten vistuig en toebehoren; Overwegende dat, in het licht van wetenschappelijke adviezen, grotere maaswijdten moeten worden vastgesteld voor gesleept vistuig waarmee op mariene organismen van bepaalde soorten wordt gevist, en dat, in het licht van wetenschappelijke adviezen, het gebruik van netdelen met vierkante mazen verplicht moet worden gesteld, aangezien dit aanzienlijk kan bijdragen tot vermindering van de vangst van jonge exemplaren van mariene organismen; Overwegende dat staand vistuig met steeds kleinere maaswijdten wordt gebruikt, hetgeen leidt tot een hogere sterfte van jonge vis van de soorten waarop in de betrokken visserijtakken wordt gevist, en dat die tendens moet worden omgebogen; dat het derhalve noodzakelijk is om voor staand vistuig minimummaaswijdten vast te stellen; Overwegende dat bij het vissen met staand vistuig de soortensamenstelling van de vangsten en de toegepaste visserijpraktijken verschillen naar gelang van de geografische gebieden; dat op grond van deze verschillen in die gebieden onderling verschillende maatregelen moeten worden toegepast; Overwegende dat de vangst van bepaalde voor verwerking tot meel of olie bestemde soorten mag plaatsvinden met netten met kleine maaswijdten, op voorwaarde dat deze vangsten geen negatieve invloed hebben op andere soorten; Overwegende dat de teruggooi zo veel mogelijk moet worden verminderd; Overwegende dat minimummaten voor aanvoer moeten worden toegepast voor de soorten die het belangrijkste deel uitmaken van de aanvoer door de communautaire vissersvloot; Overwegende dat de minimummaat voor aanvoer van een soort moet overeenstemmen met de selectiviteit van de voor die soort geldende netmaaswijdte; Overwegende dat moet worden bepaald hoe mariene organismen moeten worden gemeten; Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de kinderkamers worden beschermd, rekening houdend met de specifieke biologische omstandigheden in de betrokken gebieden; Overwegende dat, met het oog op de bescherming van jonge haring, specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de vangst en het aan boord houden van sprot; Overwegende dat, om rekening te houden met traditionele visserijpraktijken in bepaalde zones, specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de vangst en het aan boord houden van ansjovis en tonijn; Overwegende dat het gebruik van de ringzegen om scholen vis te vangen die samen met zeezoogdieren leven, tot vangst en sterfte van deze dieren kan leiden; dat de ringzegenvisserij wanneer zij behoorlijk wordt toegepast, een doeltreffende methode is om uitsluitend de doelsoorten te vangen; dat derhalve het omcirkelen van zeezoogdieren met ringzegens moet worden verboden; Overwegende dat, om het wetenschappelijke onderzoek en kunstmatige herpopulatie niet te belemmeren, deze verordening niet mag gelden voor activiteiten die met het oog daarop nodig zijn; Overwegende dat bepaalde voor de instandhouding van de bestanden noodzakelijke maatregelen zijn vervat in de Verordeningen (EEG) nr. 2930/86 (1), (EEG) nr. 3760/92 (2) en (EEG) nr. 2847/93 (3) en daarom niet nogmaals hoeven te worden vastgesteld; Overwegende dat de Commissie en de Lid-Staten dienen te worden gemachtigd om, als de instandhouding van de visbestanden ernstig wordt bedreigd, passende voorlopige maatregelen te nemen; Overwegende dat aanvullende nationale maatregelen voor strikt lokale toepassing mogen worden gehandhaafd of vastgesteld, onder voorbehoud van onderzoek door de Commissie van de verenigbaarheid ervan met het Gemeenschapsrecht en het gemeenschappelijk visserijbeleid; Overwegende dat bepalingen ter uitvoering van deze verordening, indien nodig, moeten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Deze verordening houdende technische instandhoudingsmaatregelen is, onverminderd de artikelen 29 en 38, van toepassing op de vangst en de aanvoer van levende rijkdommen uit de zeewateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen en gelegen zijn in een van de in artikel 2 bedoelde gebieden. TITEL I DEFINITIES Artikel 2 1. In deze verordening wordt onder "zeewateren" het volgende verstaan: Gebied 1 Alle wateren ten noorden en ten westen van een lijn die loopt van een punt op 48° noorderbreedte en 18° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60° noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 5° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60°30'; noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 4° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 64° noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot de kust van Noorwegen. Gebied 2 Alle wateren benoorden 48° noorderbreedte, met uitzondering van de wateren in gebied 1 en de ICES-sectoren III b, III c en III d. Gebied 3 Alle wateren in de ICES-deelgebieden VIII en IX. Gebied 4 Alle wateren in ICES-deelgebied X. Gebied 5 Alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan in de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en in deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van het CECAF-gebied. Gebied 6 Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van dat departement vallen. Gebied 7 Alle wateren voor de kust van de Franse departementen Martinique en Guadeloupe die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van die departementen vallen. Gebied 8 Alle wateren voor de kust van het Franse departement Réunion die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van dat departement vallen. 2. De in deze verordening met "ICES" en "CECAF" aangeduide geografische zones komen overeen met de gebieden die zijn gedefinieerd door respectievelijk de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee en het Visserijcomité voor het centraal-oostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan. Zij zijn, onder voorbehoud van latere wijzigingen, beschreven in de mededelingen 85/C 335/02 en 85/C 347/05 van de Commissie. 3. De in lid 1 bedoelde gebieden kunnen volgens de in artikel 52 bedoelde procedure worden onderverdeeld in geografische zones, met name aan de hand van de in lid 2 bedoelde definities. 4. In afwijking van lid 2 wordt in de zin van deze verordening: - het Kattegat in het noorden begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de kust van Zweden, en in het zuiden door een lijn van kaap Hasenoere naar kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van kaap Gilbjerg naar Kullen; - het Skagerrak in het westen begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de kust van Zweden; - onder de Noordzee verstaan ICES-deelgebied IV en het aangrenzende gedeelte van ICES-sector II a bezuiden 64° noorderbreedte alsmede het gedeelte van ICES-sector III a dat geen deel uitmaakt van het Skagerrak zoals in het tweede streepje omschreven. Artikel 3 In deze verordening worden onder "mariene organismen" de in bijlage I vermelde soorten of soortgroepen verstaan. Artikel 4 In deze verordening: a) wordt onder "minimummaaswijdte" van een net verstaan de maaswijdte van het netdeel met de kleinste mazen; b) wordt onder "netgedeelte met vierkante mazen" verstaan een netgedeelte dat zo is aangebracht dat van de twee stellen parallelle lijnen die door de benen van de mazen worden gevormd, het ene stel evenwijdig loopt met de lengteas van het net en het andere stel daar loodrecht op staat; c) wordt onder "geankerd kieuwnet" of "warnet" elk enkelwandig staand net verstaan dat op enigerlei wijze op de zeebodem is verankerd; d) wordt onder "schakel" elk staand net verstaan dat bestaat uit twee of meer wanden die parallel zijn opgehangen aan één enkele hoofdlijn, en op enigerlei wijze op de zeebodem is verankerd. TITEL II NETTEN EN BEPALINGEN INZAKE HET GEBRUIK ERVAN HOOFDSTUK I BEPALINGEN VOOR GESLEEPTE NETTEN Artikel 5 1. Voor elk van de in de bijlagen II, III en IV genoemde gebieden of geografische zones en, in voorkomend geval, voor het overeenkomstige tijdvak is het verboden sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijke netten te gebruiken, behalve als: - de minimummaaswijdte overeenkomt met een van de in die bijlagen vermelde klassen, en - de met dat net verrichte vangst die zich aan boord bevindt, een percentage doelsoorten bevat dat ten minste gelijk is aan het percentage dat voor de in de bijlage vermelde maaswijdteklassen is vastgesteld. 2. Het minimumpercentage doelsoorten mag worden bereikt door de hoeveelheden van alle gevangen doelsoorten samen te tellen. Artikel 6 1. De in de bijlagen II, III en IV bedoelde percentages worden berekend ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die aan boord is na sortering of bij aanvoer. 2. De percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. 3. In afwijking van lid 1 mag bij de zich aan boord bevindende vangst van zandspiering waarvoor netten met een maaswijdte van minder dan 16 mm zijn gebruikt, het percentage worden bepaald vóór sortering. 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de berekening van het gewicht in hele langoestines het gewicht van staarten van langoestines met drie vermenigvuldigd. Artikel 7 1. Het is verboden sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijke netten aan boord te hebben of te gebruiken waarvan het aantal mazen in de omtrek van de kuil, met uitsluiting van de aanslag en de naadlijn, groter is dan 100. 2. Lid 1 is van toepassing op netten met een minimummaaswijdte van 70 mm of meer. Artikel 8 1. Gesleepte netten met een maaswijdte van 70 mm of meer moeten in het bovenste deel van het net voorzien zijn van een gedeelte (een paneel) met vierkante mazen met een maaswijdte die ten minste gelijk is aan die van de kuil. 2. Alle in lid 1 bedoelde netgedeelten met vierkante mazen moeten: a) ten minste 3 m lang zijn, b) zodanig langs elke lengterand aan het net zijn bevestigd dat het deel van het net waaraan het netgedeelte met vierkante mazen is bevestigd, in gestrekte toestand even lang is als het gestrekte netgedeelte met vierkante mazen langs die lengterand, c) ten minste 90 % bedekken van de breedte van het deel van het net waarin zij zijn aangebracht. 3. Het is verboden garnalen aan boord te houden die zijn gevangen met gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 32 en 54 mm, tenzij het bovenste deel van het net is voorzien van een netgedeelte met vierkante mazen met een minimummaaswijdte die dubbel zo groot is als die van de kuil. 4. a) Het is verboden roze diepzeegarnalen aan boord te houden die zijn gevangen met gesleept demersaal vistuig met een maaswijdte tussen 55 en 60 mm, tenzij het bovenste deel van het net is voorzien van een netgedeelte met vierkante mazen met een minimummaaswijdte die dubbel zo groot is als die van de kuil. b) Echter, het is toegestaan hoeveelheden roze diepzeegarnalen die met het onder a) beschreven vistuig zijn gevangen, aan boord te houden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord die met het genoemde vistuig zijn gevangen. Artikel 9 1. Vaartuigen die gesleepte netten met een minimummaaswijdte van 110 mm of meer aan boord hebben of gebruiken, mogen niet tegelijk gesleepte netten met een minimummaaswijdte van minder dan 110 mm aan boord hebben of gebruiken. 2. Vaartuigen mogen netten met twee verschillende minimummaaswijdten aan boord hebben of gebruiken op voorwaarde dat de ene minimummaaswijdte van 0 tot en met 60 mm bedraagt en de andere van 70 tot en met 109 mm. In dit geval, en in afwijking van het bepaalde in artikel 5, moet het minimumpercentage doelsoorten dat zich aan boord bevindt 85 % bedragen. Dit percentage heeft betrekking op de doelsoorten zoals vastgesteld voor het zich aan boord bevindende net of de zich aan boord bevindende netten met de grootste van de twee maaswijdten. 3. Vaartuigen die niet aan de bepalingen van lid 1 en lid 2 voldoen, mogen geen sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijke netten gebruiken. Artikel 10 1. Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die volledig of gedeeltelijk zijn vervaardigd van netmateriaal waarvan het getwijnde garen een diameter van meer dan 8 mm heeft. 2. Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die volledig of gedeeltelijk zijn vervaardigd van netmateriaal van meervoudig getwijnd garen. Artikel 11 1. Het is verboden gesleept vistuig aan boord te hebben of te gebruiken dat volledig of gedeeltelijk bestaat uit andere dan vierkante of ruitvormige mazen. 2. Lid 1 is niet van toepassing op gesleept vistuig met een minimummaaswijdte van 31 mm of minder. Artikel 12 Dreggen vallen niet onder de bepalingen van artikel 5 op voorwaarde dat de met dit vistuig gevangen hoeveelheden mariene organismen, andere dan tweekleppige weekdieren, die aan boord worden gehouden, niet meer bedragen dan 10 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord. HOOFDSTUK II BEPALINGEN VOOR STAAND VISTUIG Artikel 13 1. Voor elk van de in de bijlagen V en VI genoemde gebieden of geografische zones en, in voorkomend geval, voor het overeenkomstige tijdvak is het verboden verankerde kieuwnetten, warnetten of schakels aan boord te hebben of te gebruiken tenzij: - de met dat net verrichte vangst die zich aan boord bevindt, niet minder dan 70 % doelsoorten bevat, en - bij verankerde kieuwnetten en warnetten de maaswijdte overeenkomt met een van de in de relevante bijlage vermelde klassen, - bij schakels de maaswijdte in het kleinmazigste deel van het net overeenkomt met een van de in de relevante bijlage vermelde klassen. 2. Het minimumpercentage van de doelsoorten mag worden bereikt door de hoeveelheden van alle gevangen doelsoorten samen te tellen. Artikel 14 1. Het in artikel 13, lid 1, bedoelde percentage wordt berekend ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die aan boord is na sortering of bij aanvoer. 2. Het percentage mag worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Artikel 15 De artikelen 13 en 14 zijn niet van toepassing op de vangsten van zalmachtigen, prikvissen of slijmprikken. HOOFDSTUK III ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE NETTEN EN HET GEBRUIK ERVAN Artikel 16 Het sorteren vindt onmiddellijk na de vangst plaats. Artikel 17 1. De zich aan boord bevindende hoeveelheden mariene organismen die de in de bijlagen II tot en met VI toegestane percentages overschrijden, worden, ongeacht het tijdstip, vóór de terugkeer naar de haven in zee teruggezet. 2. Lid 1 is van toepassing op andere mariene organismen dan die welke zijn gedefinieerd als doelsoorten voor een van de in de bijlagen II tot en met VI vermelde maaswijdteklassen. Artikel 18 Het is verboden aan netten voorzieningen aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of waardoor de feitelijke afmetingen daarvan kleiner kunnen worden. Deze bepaling sluit echter niet uit dat voorzieningen worden gebruikt waarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52 bedoelde procedure. TITEL III MINIMUMMAAT VAN MARIENE ORGANISMEN Artikel 19 Mariene organismen zijn ondermaats als zij kleiner zijn dan de in bijlage VII voor de betrokken soort vastgestelde minimummaat en het bijbehorende geografische gebied. Artikel 20 1. Mariene organismen worden gemeten overeenkomstig bijlage VIII. 2. Als meer dan één methode voor het meten van een marien organisme is toegestaan, wordt het organisme geacht de minimummaat te hebben als de maat volgens een van deze methoden gelijk is aan of groter dan de voor de betrokken soort geldende minimummaat. 3. Tweekleppige weekdieren, Noordzeekrabben en zeekreeften mogen slechts in hun geheel worden aangevoerd. Artikel 21 1. Ondermaatse mariene organismen mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet. 2. Lid 1 is niet van toepassing: a) op haring, horsmakreel en makreel, voor maximaal 10 gewichtspercenten van het totale gewicht van de aan boord gehouden vangsten van die soorten; b) op andere mariene organismen dan die welke in de bijlagen II, III en IV zijn gedefinieerd als doelsoorten voor de maaswijdteklassen 0-15 of 16-31 en zijn gevangen met gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de genoemde organismen niet zijn gesorteerd en niet voor menselijke consumptie worden verkocht, uitgestald of te koop aangeboden. 3. Echter, ondermaatse ansjovis, horsmakreel of makreel die is gevangen om als levend aas te worden gebruikt, mag zich aan boord bevinden, op voorwaarde dat deze soorten levend aan boord worden gehouden. Artikel 22 1. Het percentage ondermaatse mariene organismen wordt berekend ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die aan boord is na sortering of bij aanvoer. 2. De percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. TITEL IV BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE HET VISSEN OP BEPAALDE MARIENE ORGANISMEN Artikel 23 Beperkingen op de haringvisserij 1. Het is verboden haring aan boord te houden die is gevangen in de geografische zones en tijdens de perioden als hierna volgend vermeld: a) van 1 januari tot en met 30 april in de geografische zone ten noordoosten van de lijn tussen Mull of Kintyre en Corsewall Point; b) van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone met de volgende cooerdinaten: - 55°30'; noorderbreedte op de westkust van Denemarken, - 55°30'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 57°00'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 57°00'; noorderbreedte op de westkust van Denemarken; c) van 15 augustus tot en met 15 september in de zone van 6 tot 12 mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 55°30'; noorderbreedte en 55°45'; noorderbreedte; d) van 15 augustus tot en met 30 september in de geografische zone die gelegen is binnen een lijn die het volgende traject volgt: - Butt of Lewis, - Kaap Wrath, - een punt op 58°55'; noorderbreedte en 5°00'; westerlengte, - een punt op 58°55'; noorderbreedte en 7°10'; westerlengte, - een punt op 58°20'; noorderbreedte en 8°20'; westerlengte, - een punt op 57°40'; noorderbreedte en 8°20'; westerlengte, - een punt op de westkust van het eiland North Uist op 57°40'; noorderbreedte en dan langs de noordkust van dat eiland naar een punt op 57°40';36'; noorderbreedte en 7°20';39'; westerlengte, - een punt op 57°50';3'; noorderbreedte en 7°8';6'; westerlengte, - en dan langs de westkust van het eiland Lewis in noordoostelijke richting naar het beginpunt (Butt of Lewis); e) van 15 augustus tot en met 30 september in de zone van 6 tot 12 mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 54°10'; noorderbreedte en 54°45'; noorderbreedte; f) van 21 september tot en met 31 december in de gedeelten van ICES-sector VII a met de volgende cooerdinaten: - 54°20'; noorderbreedte op de oostkust van het eiland Man, - 54°20'; noorderbreedte, 3°40'; westerlengte, - 53°50'; noorderbreedte, 3°50'; westerlengte, - 53°50'; noorderbreedte, 4°50'; westerlengte, - 4°50'; westerlengte op de zuidwestkust van het eiland Man, en - 54°15'; noorderbreedte op de oostkust van Noord-Ierland, - 54°15'; noorderbreedte, 5°15'; westerlengte, - 53°50'; noorderbreedte, 5°50'; westerlengte, - 53°50'; noorderbreedte op de oostkust van Ierland; g) het hele jaar in ICES-sector VII a, in de geografische zone tussen de westkust van Schotland, Engeland en Wales en een lijn op 12 mijl van de basislijnen van deze kust, met als zuidelijke grens 53°20'; noorderbreedte en als noordwestelijke grens een lijn tussen Mull of Galloway (Schotland) en Point of Ayre (eiland Man); h) het hele jaar in Logan Bay, zijnde de wateren ten oosten van een lijn van Mull of Logan op 54°44'; noorderbreedte en 4°59'; westerlengte naar Laggantalluch Head op 54°41'; noorderbreedte en 4°58'; westerlengte; i) in 1998, en in elk daaropvolgende derde jaar, gedurende het gehele jaar, in de zone met de volgende cooerdinaten: - 9°00'; westerlengte op de zuidkust van Ierland, - 51°15'; noorderbreedte, 9°00'; westerlengte, - 51°15'; noorderbreedte, 7°30'; westerlengte, - 52°00'; noorderbreedte, 7°30'; westerlengte, - 52°00'; noorderbreedte op de zuidoostkust van Ierland; j) in 1999, en in elk daaropvolgende derde jaar, in de zones met de volgende cooerdinaten: i) van 15 tot en met 31 januari: - 52°00'; noorderbreedte op de zuidoostkust van Ierland, - 52°00'; noorderbreedte, 6°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte, 6°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte op de zuidoostkust van Ierland; ii) van 1 tot en met 15 november: - 9°00'; westerlengte op de zuidkust van Ierland, - 51°15'; noorderbreedte, 9°00'; westerlengte, - 51°15'; noorderbreedte, 11°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte, 11°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte op de oostkust van Ierland. 2. Echter, hoeveelheden haring die afkomstig zijn uit een van de omschreven zones, mogen aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord die in elke afzonderlijke zone zijn gevangen in één van de genoemde perioden. Artikel 24 Beperkingen op de sprotvisserij om de haring te beschermen 1. Het is verboden sprot aan boord te houden die is gevangen in de geografische zones en tijdens de perioden als hierna volgend vermeld: a) van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in het statistische ICES-vak 39E8. Voor de toepassing van deze verordening geldt als grens van dit ICES-vak een lijn die rechtwijzend oost loopt van de oostkust van Engeland, langs breedtegraad 55°00'; noorderbreedte tot 1°00'; westerlengte, vervolgens rechtwijzend noord tot 55°30'; noorderbreedte en dan weer rechtwijzend west tot de kust van Engeland; b) van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in de binnenwateren van de Moray Firth ten westen van 3°30'; westerlengte en in de binnenwateren van de Firth of Forth ten westen van 3°00'; westerlengte; c) van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone met de volgende cooerdinaten: - 55°30'; noorderbreedte op de westkust van Denemarken, - 55°30'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 57°00'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 57°00'; noorderbreedte op de westkust van Denemarken. 2. Echter, hoeveelheden sprot die afkomstig zijn uit een van de zones, mogen aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord die in elke afzonderlijke zone zijn gevangen in één van de genoemde perioden. Artikel 25 Beperkingen op de makreelvisserij 1. Het is verboden makreel aan boord te houden die gevangen is in de geografische zone met de cooerdinaten: - 2°00'; westerlengte op de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk, - 49°30'; noorderbreedte, 2°00'; westerlengte, - 49°30'; noorderbreedte, 7°00'; westerlengte, - 52°00'; noorderbreedte op de westkust van het Verenigd Koninkrijk, tenzij de hoeveelheid makreel niet groter is dan 15 gewichtspercenten van de totale in deze zone gevangen hoeveelheden. 2. Lid 1 is niet van toepassing: a) op vaartuigen die uitsluitend vissen met kieuwnetten en/of met de beug; b) op vaartuigen die vissen met bodemsleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijke sleepnetten, wanneer de totale vangst aan boord van deze vaartuigen voor ten minste 75 gewichtspercenten bestaat uit andere mariene organismen dan ansjovis, haring, horsmakreel, makreel, pelagische koppotigen en sardines; c) op vaartuigen die door deze zone varen, voor zover al het vistuig is opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93; d) op vaartuigen die niet zijn uitgerust voor de visserij en waarop makreel wordt overgeladen. Artikel 26 Beperkingen op de ansjovisvisserij 1. Het is verboden ansjovis aan boord te houden die met pelagische trawls in ICES-sector VIII c is gevangen. 2. In deze sector is het eveneens verboden pelagische trawls of ringzegens aan boord te hebben. Artikel 27 Beperkingen op de tonijnvisserij 1. Het is verboden gestreepte tonijn, grootoogtonijn of geelvintonijn aan boord te houden die met ringzegens is gevangen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen in ICES-deelgebied X ten noorden van 36°30'; noorderbreedte, alsmede in de CECAF-gebieden ten noorden van 31° noorderbreedte en ten oosten van 17°30'; westerlengte. 2. Het is verboden tonijn aan boord te houden die met drijfnetten is gevangen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Spanje of Portugal vallen in de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en in de wateren in de CECAF-gebieden rond de Canarische eilanden. Artikel 28 Beperkingen op de garnaalvisserij om platvis te beschermen 1. Het is verboden Noordzeegarnalen of ringsprietgarnalen aan boord te houden die zijn gevangen met gesleept demersaal vistuig met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm, tenzij: - op het vaartuig permanent een in werking zijnde zeef aanwezig is om jonge platvis van Noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen te scheiden, en - bij de vangst van de genoemde soorten gebruik wordt gemaakt van een zeeflap of van een net met een sorteerrooster. 2. Echter, hoeveelheden Noordzeegarnalen of ringsprietgarnalen mogen op vissersvaartuigen die niet aan het bepaalde in lid 1 beantwoorden, aan boord worden gehouden, op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord. Artikel 29 Beperkingen op de zalm- en de zeeforelvisserij 1. Zalm en zeeforel mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet: - wanneer zij in de gebieden 1, 2, 3 en 4 zijn gevangen in wateren buiten de zone tot 12 mijl vanaf de basislijnen van de Lid-Staten; - in afwijking van artikel 2, lid 1, wanneer zij in de gebieden 1, 2, 3 en 4 gevangen zijn buiten de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten, behalve in de wateren onder de jurisdictie van Groenland of de Faeroeer; - wanneer zij zijn gevangen met gesleepte netten. 2. Dit artikel is niet van toepassing op zalm en zeeforel die in het Skagerrak of het Kattegat worden gevangen. Artikel 30 Beperkingen op de visserij op kever om andere rondvis te beschermen 1. Het is verboden kever aan boord te houden die met gesleept vistuig is gevangen in een zone die gelegen is binnen een lijn die het volgende traject volgt: - een punt op 56° noorderbreedte op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk tot 2° oosterlengte, - vandaar noordwaarts tot 58° noorderbreedte, westwaarts tot 0°30'; westerlengte, noordwaarts tot 59°15'; noorderbreedte, oostwaarts tot 1° oosterlengte, noordwaarts tot 60° noorderbreedte en westwaarts tot lengtegraad 0°00';, - vanaf dat punt noordwaarts tot 60°30'; noorderbreedte, westwaarts tot de kust van de Shetlandeilanden, dan westwaarts van 60° noorderbreedte op de westkust van de Shetlandeilanden tot 3° westerlengte, zuidwaarts tot 58°30'; noorderbreedte, - en ten slotte westwaarts naar de kust van het Verenigd Koninkrijk. 2. Echter, hoeveelheden kever uit de in lid 1 beschreven zone die met het in dat lid beschreven vistuig zijn gevangen, mogen aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord die in het genoemde gebied met het genoemde vistuig zijn gevangen. Artikel 31 Beperkingen op de heekvisserij 1. Het is verboden te vissen met sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijke netten in de geografische zones en tijdens de perioden als hierna volgend genoemd: a) van 1 april tot en met 31 juli in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - 51°35'; noorderbreedte, 11°40'; westerlengte, - 51°35'; noorderbreedte, 11°25'; westerlengte, - 51°25'; noorderbreedte, 11°25'; westerlengte, - 51°25'; noorderbreedte, 11°40'; westerlengte; b) van 1 mei tot en met 31 juli in de geografische zones die worden begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - 51°00'; noorderbreedte, 11°35'; westerlengte, - 51°00'; noorderbreedte, 11°25'; westerlengte, - 49°40'; noorderbreedte, 11°25'; westerlengte, - 49°40'; noorderbreedte, 11°35'; westerlengte, en - 50°30'; noorderbreedte, 10°30'; westerlengte, - 50°30'; noorderbreedte, 9°20'; westerlengte, - 50°45'; noorderbreedte, 9°20'; westerlengte, - 50°45'; noorderbreedte, 10°30'; westerlengte, en - 51°45'; noorderbreedte, 14°30'; westerlengte, - 51°45'; noorderbreedte, 13°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte, 13°00'; westerlengte, - 52°30'; noorderbreedte, 14°30'; westerlengte, en - 48°10'; noorderbreedte, 9°40'; westerlengte, - 48°10'; noorderbreedte, 9°10'; westerlengte, - 48°40'; noorderbreedte, 9°10'; westerlengte, - 48°40'; noorderbreedte, 9°40'; westerlengte; c) van 1 september tot en met 31 december in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn die de volgende punten verbindt: - het punt op de noordkust van Spanje met de naam Cabo Prior (43°34'; noorderbreedte, 8°19'; westerlengte), - 43°50'; noorderbreedte, 8°19'; westerlengte, - 43°25'; noorderbreedte, 9°12'; westerlengte, - het punt op de westkust van Spanje met de naam Cabo Villano (43°10'; noorderbreedte, 9°12'; westerlengte); d) van 1 oktober tot en met 31 december in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - het punt op de westkust van Spanje met de naam Cabo Corrubedo (42°35'; noorderbreedte, 9°5'; westerlengte), - 42°35'; noorderbreedte, 9°25'; westerlengte, - 43°00'; noorderbreedte, 9°30'; westerlengte, - 43°00'; noorderbreedte op de westkust van Spanje; e) van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - 37°50'; noorderbreedte op de westkust van Portugal, - 37°50'; noorderbreedte, 9°3'; westerlengte, - 37°00'; noorderbreedte, 9°6'; westerlengte, - 37°00'; noorderbreedte op de westkust van Portugal; f) van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - 41°32';1'; noorderbreedte, 9°7';3'; westerlengte, - 41°20';7'; noorderbreedte, 9°5';1'; westerlengte, - 41°12';0'; noorderbreedte, 9°2';7'; westerlengte, - 41°2';8'; noorderbreedte, 8°59';0'; westerlengte, - 40°38';5'; noorderbreedte, 9°4';6'; westerlengte, - 40°27';5'; noorderbreedte, 9°8';2'; westerlengte, - 40°11';1'; noorderbreedte, 9°13';8'; westerlengte, - 40°11';1'; noorderbreedte, 9°33';5'; westerlengte, - 40°27';5'; noorderbreedte, 9°32';0'; westerlengte, - 40°38';5'; noorderbreedte, 9°19';5'; westerlengte, - 41°2';8'; noorderbreedte, 9°19';0'; westerlengte, - 41°12';0'; noorderbreedte, 9°16';1'; westerlengte, - 41°20';7'; noorderbreedte, 9°7';8'; westerlengte, - 41°32';1'; noorderbreedte, 9°14';1'; westerlengte. Bovendien is het in het gebied en tijdens de periode als hierboven genoemd verboden met demersaal staand vistuig te vissen; g) het hele jaar in de geografische zones die worden begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - 47°40'; noorderbreedte, 4°40'; westerlengte, - 47°28'; noorderbreedte, 4°40'; westerlengte, - 47°23'; noorderbreedte, 3°45'; westerlengte, - 47°35'; noorderbreedte, 3°45'; westerlengte, en - 46°50'; noorderbreedte, 3°31'; westerlengte, - 45°55'; noorderbreedte, 2°45'; westerlengte, - 46°15'; noorderbreedte, 2°35'; westerlengte, - 46°50'; noorderbreedte, 3°20'; westerlengte, en - 45°55'; noorderbreedte, 2°40'; westerlengte, - 45°45'; noorderbreedte, 2°40'; westerlengte, - 45°45'; noorderbreedte, 1°55'; westerlengte, - 45°55'; noorderbreedte, 2°00'; westerlengte. 2. In de zones en tijdens de perioden zoals bedoeld in lid 1 is het verboden sleepnetten aan boord te hebben, tenzij die zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/94. 3. In de zones en buiten de in lid 1 vermelde perioden is het verboden sleepnetten met een minimummaaswijdte van minder dan 80 mm aan boord te hebben of te gebruiken. Artikel 32 Beperkingen op de scholvisserij 1. Vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 8 m mogen geen boomkorren, bordentrawls of bodemspannetten gebruiken in de volgende geografische zones: a) de zone binnen 12 mijl van de kusten van Frankrijk, ten noorden van 51°00'; noorderbreedte, van België en van Nederland tot 53°00'; noorderbreedte, gemeten vanaf de basislijnen; b) de zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - een punt op de Deense westkust op 57°00'; noorderbreedte, - 57°00'; noorderbreedte, 7°15'; oosterlengte, - 55°00'; noorderbreedte, 7°15'; oosterlengte, - 55°00'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 54°30'; noorderbreedte, 7°00'; oosterlengte, - 54°30'; noorderbreedte, 7°30'; oosterlengte, - 54°00'; noorderbreedte, 7°30'; oosterlengte, - 54°00'; noorderbreedte, 6°00'; oosterlengte, - 53°50'; noorderbreedte, 6°00'; oosterlengte, - 53°50'; noorderbreedte, 5°00'; oosterlengte, - 53°30'; noorderbreedte, 5°00'; oosterlengte, - 53°30'; noorderbreedte, 4°15'; oosterlengte, - 53°00'; noorderbreedte, 4°15'; oosterlengte, - een punt op de Nederlandse kust op 53°00'; noorderbreedte; c) de zone binnen 12 mijl van de westkust van Denemarken van 57°00'; noorderbreedte naar het noorden tot de vuurtoren van Hirtshals, gemeten vanaf de basislijnen. 2. a) Echter, vaartuigen - waarvan de naam en de technische kenmerken zijn opgenomen in een volgens de procedure van artikel 52 opgestelde lijst, - en waarvoor een speciaal visdocument is afgegeven overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1627/94 (1), mogen in de genoemde gebieden met boomkorren vissen. b) In de onder a) genoemde lijst mogen alleen vaartuigen voorkomen die aan de volgende criteria voldoen: - opgenomen zijn in de naamlijst van vaartuigen in Verordening (EG) nr. 190/96 van de Commissie (2), - een motorvermogen hebben van niet meer dan 221 kW en, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling een motorvermogen van niet meer dan 300 kW hebben gehad. c) Elk vaartuig in de lijst mag worden vervangen door een ander vaartuig op voorwaarde dat: - het motorvermogen van het vervangende vaartuig niet groter is dan van het oorspronkelijke vaartuig, en - de lengte over alles van het vervangende vaartuig niet meer dan 24 m bedraagt. d) De motor van elk vaartuig op de lijst mag worden vervangen op voorwaarde dat: - de ruilmotor niet is afgesteld, en - het vermogen van de ruilmotor niet groter is dan dat van de oorspronkelijke motor. 3. In afwijking van lid 2, onder a), is het verboden een boomkor waarvan de boomlengte, respectievelijk boomkorren waarvan de totale boomlengte meer dan 9 m bedraagt of kan worden verlengd tot meer dan 9 m, te gebruiken, behalve wanneer vistuig wordt gebruikt met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm. 4. a) In afwijking van lid 1 mogen - vaartuigen waarvan het motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt en, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling niet meer dan 300 kW bedroeg, in de genoemde gebieden vissen met bordentrawls; - in span vissende vaartuigen waarvan het totale motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt en, in geval van een afgestelde motor, vóór afstelling niet meer dan 300 kW bedroeg, in de genoemde gebieden met bodemspannetten vissen. b) Echter, vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bordentrawls gebruiken of mogen in span vissende vaartuigen met een totaal motorvermogen van meer dan 221 kW bodemspannetten gebruiken op voorwaarde dat: i) de aan boord gehouden vangst bestaat uit zandspiering en/of sprot en ten minste 90 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord uit deze soorten bestaat, en ii) de aan boord gehouden hoeveelheden schol en/of tong niet meer dan 2 % bedragen van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord, ofwel iii) die netten een maaswijdte van ten minste 110 mm hebben, en iv) de aan boord gehouden hoeveelheden schol en/of tong niet meer dan 5 % bedragen van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord. 5. Vissersvaartuigen die niet voldoen aan de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde criteria mogen de visserijactiviteiten vermeld in deze leden niet uitoefenen. 6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 52. 7. In de gebieden waar geen boomkorren, bordentrawls of bodemspannetten mogen worden gebruikt, mogen dergelijke netten alleen aan boord zijn als zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93. Artikel 33 Beperkingen op de tong- en de scholvisserij Van 1 februari tot en met 31 mei is het verboden met gesleept demersaal vistuig te vissen in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende cooerdinaten: - een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 3°40'; westerlengte, - 53°40'; noorderbreedte, 3°40'; westerlengte, - een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 53°40'; noorderbreedte. Artikel 34 Beperkingen op de visserij op demersale vissoorten Van 1 maart tot en met 30 april is het verboden met gesleept demersaal vistuig te vissen in de geografische zone die wordt gevormd door een lijn tussen de volgende cooerdinaten: - een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 50°15'; noorderbreedte, - 50°15'; noorderbreedte, 6°00'; westerlengte, - 51°00'; noorderbreedte, 6°00'; westerlengte, - 51°00'; noorderbreedte, 4°40'; westerlengte, - een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 4°40'; westerlengte. TITEL V BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN BEPAALDE VISSERIJMETHODEN EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN Artikel 35 Beperkingen op het gebruik van boomkorren 1. Vaartuigen mogen geen boomkor waarvan de boomlengte, respectievelijk geen boomkorren waarvan de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, groter is dan 24 m of kan worden verlengd tot meer dan 24 m, aan boord hebben of gebruiken. De lengte van een boom wordt gemeten tussen de uiterste punten met inbegrip van alle toebehoren. 2. Vaartuigen mogen geen boomkorren met een minimummaaswijdte tussen 32 en 109 mm aan boord hebben of gebruiken in de volgende geografische zones: a) de Noordzee ten noorden van een lijn die het volgende traject volgt: - een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° noorderbreedte, - dan oostwaarts tot 55° noorderbreedte en 5° oosterlengte, - dan noordwaarts tot 56° noorderbreedte, - en ten slotte naar een punt op de westkust van Denemarken op 56° noorderbreedte; b) de zone ten westen van Schotland en ten noorden van 56° noorderbreedte. Artikel 36 Niet-conventionele visserijmethoden Het is verboden te vissen met gebruikmaking van explosieven, giftige of bedwelmende stoffen, elektrische stroom of vuurwapens. Artikel 37 Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines 1. Vaartuigen die gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 55 mm of ringzegens aan boord hebben of gebruiken, mogen geen automatische sorteermachines aan boord hebben. 2. Echter, vriesschepen mogen automatische sorteermachines aan boord hebben op voorwaarde dat die alleen worden gebruikt voor het indelen volgens handelsnormen van alle gevangen en voor invriezing bestemde vis. De sorteermachines moeten op zodanige wijze aan boord worden geïnstalleerd dat de vangsten na indeling onmiddellijk worden ingevroren voor verkoop en zij niet gemakkelijk in zee kunnen worden teruggeworpen. Artikel 38 Beperkingen op het gebruik van ringzegens 1. Het is verboden scholen of groepen zeezoogdieren met ringzegens in te sluiten. 2. In afwijking van artikel 1, is lid 1 van dit artikel van toepassing op alle vaartuigen die de vlag van een Lid-Staat voeren of die in een Lid-Staat zijn geregistreerd, in alle wateren. Artikel 39 Beperkingen op de visserij in de 12-mijlszone rond het Verenigd Koninkrijk en Ierland 1. Vaartuigen mogen in de zone van 12 mijl van de kusten van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, geen boomkorren gebruiken. 2. Echter, vaartuigen van een van de volgende categorieën mogen in bovengenoemde zone met boomkorren vissen: a) vaartuigen die vóór 1 januari 1987 in bedrijf zijn genomen en waarvan het motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt en die, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling een vermogen van niet meer dan 300 kW hadden; b) vaartuigen die na 31 december 1986 in bedrijf zijn genomen, waarvan de motor niet is afgesteld en het motorvermogen niet meer bedraagt dan 221 kW, en waarvan de lengte over alles niet meer dan 24 m bedraagt; c) vaartuigen waarvan na 31 december 1986 de motor is vervangen door een motor die niet is afgesteld en waarvan het vermogen niet meer dan 221 kW bedraagt. 3. In afwijking van lid 2 is het verboden een boomkor waarvan de boomlengte, respectievelijk boomkorren waarvan de totale boomlengte meer dan 9 m bedraagt of tot meer dan 9 m kan worden verlengd, te gebruiken, behalve wanneer vistuig met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm wordt gebruikt. 4. Vissersvaartuigen die niet voldoen aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria mogen visserijactiviteiten vermeld in deze leden niet uitoefenen. 5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 52. 6. De vaartuigen die geen boomkorren mogen gebruiken, is het verboden dergelijke netten aan boord te houden in de zone genoemd in dit artikel, tenzij zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93. TITEL VI SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR HET SKAGERRAK EN HET KATTEGAT Artikel 40 Niettegenstaand artikel 21, lid 1, mogen in het Skagerrak of het Kattegat gevangen ondermaatse mariene organismen tot maximaal 10 gewichtspercenten van het totale gewicht van de vangst aan boord worden gehouden, worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden. Artikel 41 Zalm en zeeforel mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet als zij gevangen zijn in het Skagerrak of het Kattegat in het gebied buiten 4 mijl van de basislijnen van de Lid-Staten. Artikel 42 1. In de wateren binnen 3 mijl van de basislijnen in Skagerrak en Kattegat mogen van 1 juli tot en met 15 september geen sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 32 cm worden gebruikt. 2. Echter, in de bedoelde periode mag in de betrokken wateren met sleepnetten worden gevist op: - Noorse garnaal (Pandalus borealis), met netten met een minimummaaswijdte van 30 mm, - puitaal (Zoarces viviparus), grondels (Gobiidae) of schorpioenvissen (Cottus spp.) voor gebruik als aas, met netten van alle maaswijdten. Artikel 43 Het is verboden haring, makreel of sprot aan boord te houden die met sleepnetten of ringzegens is gevangen in het Skagerrak van zaterdag om middernacht tot en met zondag om middernacht en in het Kattegat van vrijdag om middernacht tot en met zondag om middernacht. Artikel 44 In het Kattegat mag niet met boomkorren worden gevist. Artikel 45 Gedurende de perioden en in de gebieden genoemd in de artikelen 42, 43 en 44, waar geen sleepnetten of boomkorren mogen worden gebruikt, mogen dergelijke netten alleen aan boord zijn als zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93. Artikel 46 In afwijking van artikel 36 mogen in Skagerrak en Kattegat elektrische stroom en harpoengeweren worden gebruikt om tonijn en reuzenhaai (Cetorhinus maximus) te vangen. TITEL VII TECHNISCHE BEPALINGEN Artikel 47 Bewerkingen Het is verboden aan boord van vissersvaartuigen vis fysisch of chemisch te verwerken tot vismeel, visolie of dergelijke produkten, of vangsten vis voor dergelijke doeleinden over te laden. Dit verbod is niet van toepassing op de verwerking van afval. Artikel 48 Wetenschappelijk onderzoek 1. Deze verordening is niet van toepassing op de visserij die uitsluitend wordt uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten en waarvan de Commissie en de Lid-Staat of Lid-Staten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, van tevoren op de hoogte zijn gesteld. 2. Mariene organismen die voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gevangen, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden op voorwaarde dat: - zij voldoen aan de normen van bijlage VII bij deze verordening en aan de handelsnormen die zijn vastgesteld krachtens artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten en produkten van de aquacultuur (1), of - zij rechtstreeks worden verkocht voor andere doeleinden dan menselijke consumptie. Artikel 49 Kunstmatige herpopulatie 1. Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgeoefend voor het kunstmatig uitzetten of overbrengen van mariene organismen. 2. Mariene organismen die voor de in lid 1 genoemde doeleinden zijn gevangen, mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt. TITEL VIII SLOTBEPALINGEN Artikel 50 1. Indien de instandhouding van bestanden van mariene organismen onmiddellijk optreden vergt, kan de Commissie volgens de in artikel 18 bedoelde procedure in aanvulling op of in afwijking van deze verordening alle nodige maatregelen nemen. 2. Wanneer het behoud van bepaalde soorten of bepaalde visgronden ernstig wordt bedreigd en elk uitstel moeilijk te herstellen schade zou meebrengen, kan de kuststaat niet-discriminerende beschermende maatregelen nemen voor de wateren onder zijn jurisdictie. 3. De in lid 2 bedoelde maatregelen worden onverwijld met een toelichting aan de Commissie en aan de andere Lid-Staten meegedeeld. Binnen tien werkdagen na de ontvangst van deze kennisgeving bevestigt de Commissie zulke maatregelen of eist zij annulering of wijziging ervan. Het besluit van de Commissie wordt onmiddellijk aan de Lid-Staten meegedeeld. Elke Lid-Staat kan binnen tien werkdagen na de ontvangst van deze kennisgeving het door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorleggen. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid binnen een maand een andersluidend besluit nemen. Artikel 51 1. De Lid-Staten kunnen maatregelen vaststellen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden: a) wanneer het gaat om strikt lokale visbestanden die slechts voor de vissers van de betrokken Lid-Staat van belang zijn, of b) in de vorm van voorwaarden of voorschriften ter beperking van de vangsten via technische maatregelen: i) die een aanvulling vormen op de communautaire visserijwetgeving, of ii) die verder gaan dan de minimumeisen die in de genoemde wetgeving zijn vastgesteld, een en ander op voorwaarde dat die maatregelen uitsluitend van toepassing zijn op de vissers uit de betrokken Lid-Staat, verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijk visserijbeleid. 2. De Commissie wordt van ieder voornemen tot invoering of wijziging van nationale technische maatregelen tijdig genoeg in kennis gesteld om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien de Commissie binnen een maand na deze kennisgeving daarom verzoekt, wordt de inwerkingtreding van de voorgenomen maatregelen door de betrokken Lid-Staat opgeschort tot drie maanden na de datum van kennisgeving, teneinde de Commissie in staat te stellen te bepalen of deze maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1. Wanneer de Commissie, in een besluit dat zij aan alle Lid-Staten meedeelt, constateert dat een voorgenomen maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, kan de betrokken Lid-Staat die maatregel alleen in werking doen treden als hierin de nodige wijzigingen zijn aangebracht. De betrokken Lid-Staat stelt de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld in kennis van de vastgestelde maatregelen, in voorkomend geval nadat de nodige wijzigingen zijn aangebracht. 3. De Lid-Staten verstrekken de Commissie op haar verzoek alle gegevens die nodig zijn om te beoordelen of hun nationale technische maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1. 4. Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een Lid-Staat kan over de vraag of een door een Lid-Staat toegepaste nationale technische maatregel in overeenstemming is met lid 1, volgens de in artikel 52 bedoelde procedure een besluit worden genomen. In geval van een dergelijk besluit is het bepaalde in lid 2, derde en vierde alinea, van overeenkomstige toepassing. 5. De maatregelen met betrekking tot de strandvisserij worden door de betrokken Lid-Staat louter ter informatie aan de Commissie meegedeeld. Artikel 52 De bepalingen ter uitvoering van deze verordening kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92. Deze bepalingen kunnen o. m. omvatten: - technische voorschriften voor het bepalen van de diameter van het garen, - technische voorschriften voor het bepalen van de maaswijdte, - voorschriften voor het nemen van monsters, - lijsten en technische beschrijvingen van voorzieningen die aan de netten mogen worden aangebracht. Artikel 53 De volgende artikelen, leden en bijlagen van Verordening (EG) nr. . . ./. . worden ingetrokken: - de artikelen 1 tot en met 8, - artikel 9, leden 1 en 2, en lid 3, laatste alinea, - artikel 10, - de artikelen 12 tot en met 18, - de bijlagen I tot en met IV. Verwijzingen naar de genoemde verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in bijlage IX. Artikel 54 Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing met ingang van . . . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. (1) PB nr. L 288 van 11. 10. 1986, blz. 1. (2) PB nr. L 206 van 22. 7. 1992, blz. 7. (1) PB nr. L 274 van 25. 9. 1986, blz. 1. (2) PB nr. L 389 van 31. 12. 1992, blz. 1. (3) PB nr. L 261 van 20. 10. 1993, blz. 1. (1) PB nr. L 171 van 6. 7. 1994, blz. 7. (2) PB nr. L 24 van 31. 1. 1996, blz. 1. (1) PB nr. L 388 van 31. 12. 1992, blz. 1. BIJLAGE I Lijst van mariene organismen >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE II >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE III >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE IV Minimummaaswijdten en doelsoorten in de gebieden 5 en 6 A. GEBIED 5 >RUIMTE VOOR DE TABEL> B. GEBIED 6 >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE V >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VI >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VII >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VIII BEPALING VAN DE AFMETING VAN MARIENE ORGANISMEN 1. Elke vis wordt gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin (zie figuur 1). 2. Langoestines en zeekreeften worden, zoals de figuren 2 en 3 laten zien, respectievelijk gemeten: - in de lengte van het kopborststuk, die wordt gemeten evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van het kopborststuk, en/of - in de totale lengte, die wordt gemeten vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen), en/of - bij losse staarten van langoestines, vanaf de voorkant van het eerste aanwezige segment van de staart tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen). De staart wordt plat gemeten, zonder deze uit te rekken, en op de rugzijde. 3. Spinkrabben worden gemeten over de middellijn, beginnend aan de rand van de schaal tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de schaal (zie figur 4). 4. Tweekleppige weekdieren worden gemeten over de grootste afmeting van de schelp (zie figuur 5). Figuur 1 >REFERENTIE NAAR EEN FILM> Figuur 2 Figuur 3 >REFERENTIE NAAR EEN FILM> (Homarus) Zeekreeft (Nephrops) Langoestine a) Lengte van de schaal b) Totale lengte Figuur 4 >REFERENTIE NAAR EEN FILM> (Maja squinado) Spinkrab a) Maximale breedte schaal Figuur 5 >REFERENTIE NAAR EEN FILM> (Venus verrucosa) Venusschelp a) Maximale afmeting schelp BIJLAGE IX >RUIMTE VOOR DE TABEL> "... buiten bedrijf is gekomen. Indien echter op vaartuigen met een lengte van minder dan 45 m één generator buiten bedrijf is gekomen, is het slechts vereist dat de goede werking van de voor de voortstuwing en veiligheid van het vaartuig noodzakelijke diensten wordt verzekerd.". Voorschrift 17 Paragraaf 6 wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 55, paragraaf 6, van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "Accumulatorenbatterijen die ingevolge dit voorschrift zijn geplaatst, met uitzondering van die voor de radiozender en -ontvanger in vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten in een goed geventileerde ruimte ...;". Voorschrift 22 Paragraaf 2, onder a), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder a), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "De alarminstallatie ... zichtbaar aangeven. In vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, kan de Administratie echter toestaan dat de installatie elke afzonderlijke alarmfunctie alleen in het stuurhuis hoorbaar en zichtbaar aangeeft.". Paragraaf 2, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet de alarminstallatie verbonden kunnen worden ...". Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder c), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet een machinistenalarm ...". HOOFDSTUK V Voorschrift 2 Paragraaf 14, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 2, paragraaf 45, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "... niet minder dan 375 kW.". Deel C De titel wordt vervangen door: "Deel C - Brandbeveiligingsmaatregelen bij schepen waarvan de lengte minder dan 60 m bedraagt". Voorschrift 40 Paragraaf 1, onder a), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 101 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "... van niet minder dan 375 kW, ...". HOOFDSTUK VII Voorschrift 1 Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen: "1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.". Voorschrift 5 1. Het begin van paragraaf 3 wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 110 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt, dienen te voldoen aan:". 2. Een nieuwe paragraaf 3 bis wordt ingevoegd (vgl. voorschrift 110 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "3 bis. Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten zijn uitgerust met: a) reddingboten en -vlotten die gezamenlijk voldoende ruimte bieden aan ten minste 200 % van het totale aantal opvarenden. Een voldoende aantal van de reddingboten en -vlotten dat ten minste het totale aantal opvarenden kan opnemen, moet aan beide zijden van het vaartuig te water kunnen worden gelaten, en b) een "man over boord"-boot, behalve wanneer de Administratie ervan overtuigd is dat, vanwege de afmetingen en manoeuvreerbaarheid van het vaartuig, de direct aanwezige opsporings- en reddingsfaciliteiten vanaf de wal en de meteorologische waarschuwingssystemen alsmede vanwege de werkzaamheden van het vaartuig in vaargebieden die niet zijn blootgesteld aan zwaar weer of vanwege de werkzaamheden van het vaartuig die aan een bepaald jaargetijde zijn gebonden, de aanwezigheid van een dergelijke boot niet noodzakelijk is.". 3. Paragraaf 4 wordt als volgt gelezen: "In plaats van te voldoen aan de eisen van de paragrafen 2, onder a), 3 onder a), en 3 bis, onder a), mogen vaartuigen ...". Voorschrift 10 1. Paragraaf 1, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 119, paragraaf 1, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "zes reddingboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt;". 2. Paragraaf 1, onder c), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 119, paragraaf 1, onder c), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977): "vier reddingboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt.". Voorschrift 13 De volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt ingevoegd: "1 bis. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, mag het aantal van dergelijke toestellen worden teruggebracht tot twee, indien de Administratie de eis om drie van dergelijke toestellen te voeren overbodig acht, gezien het vaargebied waarin het vaartuig dienst doet en het aantal personen dat dienst doet aan boord.". Paragraaf 2 wordt als volgt gelezen: "Voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur die zich aan boord van bestaande vaartuigen bevindt en die niet voldoet aan de door de Organisatie vastgestelde prestatienormen mag tot 1 februari 1999 worden geaccepteerd, mits de Administratie ervan overtuigd is dat zij compatibel is met goedgekeurde voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur.". Voorschrift 14 Het einde wordt als volgt gelezen: "... op elke reddingboot. Elk vaartuig waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, dient ten minste één radartransponder te voeren.". HOOFDSTUK IX Voorschrift 1 Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen: "Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en op bestaande vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt. Voor bestaande vaartuigen mag de Administratie de tenuitvoerlegging van de voorschriften evenwel uitstellen tot 1 februari 1999.". Voorschrift 3: Vrijstellingen Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen: "wanneer het vaartuig definitief uit de vaart wordt genomen vóór 1 februari 2001.". BIJLAGE III REGIONALE EN LOKALE BEPALINGEN (ARTIKEL 3, LID 3, EN ARTIKEL 4, LID 1) 1. "Noordelijke" regionale bepalingen 1.1. Toepassingsgebied Tenzij elders uitdrukkelijk anders bepaald, de wateren ten noorden van 60° NB, met uitzondering van de Oostzee. 1.2. Omschrijvingen "Zwaar drijfijs" is drijfijs dat meer dan 8/10 van de oppervlakte van de zee bedekt. 1.3. Ad voorschrift III/7, paragraaf 1 (Bedrijfsomstandigheden) "Ter aanvulling van de specifieke bedrijfsomstandigheden zoals bedoeld in voorschrift III/7, paragraaf 1, dient tevens rekening te worden gehouden met de volgende bedrijfstomstandigheden: e) bedrijfsomstandigheid b), c) of d), naar gelang van welke de laagste waarden van de stabiliteitsparameters vervat in de stabiliteitscriteria, genoemd in voorschrift III/2, voortbrengt, dient te worden berekend rekening houdend met de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8; f) voor vaartuigen die met de ringzegen vissen: vertrek van de visgronden met het vistuig, zonder vangst en met 30 % van de voorraden, brandstoffen, enz., met inbegrip van de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8.". 1.4. Ad voorschrift III/8 (IJsafzetting) "De specifieke bepalingen van voorschrift III/8 en de specifieke richtsnoeren die zijn gegeven in Aanbeveling 2 door de Conferentie van Torremolinos, zullen binnen de betrokken regio worden toegepast, d.w.z. ook buiten de grenzen die zijn aangegeven op de kaart waarvan genoemde aanbeveling vergezeld gaat. Onverminderd de bepalingen van voorschrift III/8, paragraaf 1, onder a) en b), dient bij het berekenen van de stabiliteit van vaartuigen die dienst in het vaargebied ten noorden van 63° NB tussen 28° WL en 11° WL, rekening te worden gehouden met een ijsafzetting van: a) 40 kg/m² op blootgestelde dekken en gangboorden; b) 10 kg/m² van het geprojecteerde zijdelingse oppervlak aan elke zijde van het vaartuig boven de waterlijn.". 1.5. Ad hoofdstuk VII, deel B (nieuwe bepaling) "In aanvulling op de bepalingen van hoofdstuk VII, deel B, dient elke reddingboot, elke "man over boord"-boot en elk reddingvlot te zijn voorzien van een goedgekeurd noodradiobaken (EPIRB), werkend op de frequenties 121,5 en 406 MHz, dat permanent dient te zijn opgeborgen in elke boot en elk vlot. In plaats daarvan mogen de EPIRB's bij in verzegelde containers opgeborgen, opblaasbare reddingvlotten en bij "man over boord"-booten worden opgeborgen op een dusdanige plaats dat zij snel in elk reddingvlot of elke "man over boord"-boot kunnen worden geplaatst.". 1.6. Ad voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), en paragraaf 3, onder b), (Aantallen en typen reddingboten en -vlotten en "man over boord"-boten) "Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), en paragraaf 3 bis dient bij vaartuigen waarvan de bouw van de romp voldoet aan de voorschriften van een erkende organisatie voor het bedrijf in wateren met zwaar drijfijs overeenkomstig voorschrift II/1, paragraaf 2, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993, de "man over boord"-boot/reddingboot zoals bedoeld in paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), of paragraaf 3 bis, onder b), ten minste gedeeltelijk overdekt te zijn (zoals omschreven in voorschrift VII/18) en voldoende inhoud te hebben om aan alle opvarenden plaats te bieden.". 1.7. Ad voorschrift VII/9 (Overlevingspakken en thermische beschermingsmiddelen) "Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/9 dient voor elk der opvarenden een overlevingspak met een passende maat beschikbaar te zijn, dat voldoet aan de bepalingen van voorschrift VII/25, met inbegrip van de maatregelen die op dat voorschrift van toepassing zijn en die in punt 1.8 staan vermeld.". 1.8. Ad voorschrift VII/25 (Overlevingspakken) "Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/25 dienen alle overlevingspakken die op grond van punt 1.7 zijn vereist, uit één stuk te zijn vervaardigd van materiaal met intrinsieke isolatie-eigenschappen en tevens te voldoen aan de eisen betreffende drijfvermogen van voorschrift VII/24, onder c), punt i). Bovendien moet aan alle overige relevante bepalingen van voorschrift VII/25 zijn voldaan.". 1.9. Ad voorschrift X/3, paragraaf 7 (Radarinstallaties) "Onverminderd de bepalingen van voorschrift X/3, paragraaf 7, dient ieder vaartuig waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, te zijn voorzien van een radarinstallatie die ten genoegen van de Administratie is. Deze radarinstallatie dient in staat te zijn in de 9 GHz-band te werken.". 1.10. Ad voorschrift X/3, paragraaf 14 (Radiorichtingzoekers) "In aanvulling op de bepalingen van voorschrift X/3, paragraaf 14, dient elk vaartuig waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, te zijn voorzien van VHF-richtingzoekapparatuur voor radiogeleiding op de VHF-noodfrequentie voor de zeevaart, 156,8 MHz (kanaal 16), en de VHF-noodfrequentie voor de luchtvaart, 121,5 MHz.". 1.11. Ad voorschrift X/5 (Uitrusting voor het geven van seinen) "In aanvulling op de bepalingen van voorschrift X/5 dient elk vaartuig dat dienst doet in wateren waarin drijfijs kan voorkomen, te zijn voorzien van ten minste één zoeklicht met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux op een afstand van 750 m.". 2. "Zuidelijke" regionale bepalingen 2.1. Toepassingsgebied De Middellandse Zee en de kustwateren van het zomervaargebied van de Atlantische Oceaan binnen een afstand van 20 mijl van de kust van Spanje en Portugal, zoals aangegeven op de "Kaart van vaarzones en periodieke vaargebieden" in bijlage II van het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (1), zoals gewijzigd. 2.2. Overlevingspakken en thermische beschermingsmiddelen Ad voorschrift VII/B/9, paragraaf 1: gelet op de bepalingen van paragraaf 4 van voorschrift VII/B/9, wordt aan het einde van paragraaf 1 de volgende zin toegevoegd: "Voor vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, hoeft het aantal overlevingspakken niet groter dan twee te zijn.". 2.3. Radioapparatuur voor reddingmiddelen Ad voorschrift VII/B/13, paragraaf 1: aan het einde van de paragraaf wordt de volgende zin toegevoegd: "Voor vissersvaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt mag het aantal VHF-radiotoestellen worden teruggebracht tot twee, indien de Administratie de eis om drie voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotoestellen te voeren, overbodig acht, gezien het vaargebied waarin het vaartuig dienst doet en het aantal personen dat dienst doet aan boord.". 2.4. Radiocommunicatie - Toepassing Ad voorschrift IX/A/1: de volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt toegevoegd: "Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, mits het vaargebied waarin zij dient doen afdoende wordt bestreken door een kuststation dat in overeenstemming met het IMO Master Plan werkt.". 2.5. Radiocommunicatie - Omschrijvingen Ad voorschrift IX/A/2, onder l) en m): De woorden "zoals mag worden gedefinieerd door een partij" worden vervangen door "zoals opgenomen in het IMO Master Plan". (1) Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, vastgesteld op 5 april 1966 door de Internationale Conferentie inzake de uitwatering van schepen die op initiatief van de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie in Londen heeft plaatsgevonden. BIJLAGE IV MODELLEN VAN HET CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING, HET CERTIFICAAT VAN VRIJSTELLING EN DE INVENTARIS VAN UITRUSTING >BEGIN VAN DE GRAFIEK> >EIND VAN DE GRAFIEK>