51996AC1386

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG van de Raad betreffende de beperking van de exploitatie van vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)"

Publicatieblad Nr. C 066 van 03/03/1997 blz. 0004


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG van de Raad betreffende de beperking van de exploitatie van vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)" () (97/C 66/03)

De Raad heeft op 17 oktober 1996 besloten, overeenkomstig artikel 84, lid 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor milieu, volksgezondheid en consumentenvraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 november 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Boisserée.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 340e Zitting (vergadering van 27 november 1996) het volgende advies uitgebracht, dat met 101 stemmen vóór, 4 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Maatregelen om vliegtuiglawaai in te dammen maken al jaren deel uit van de milieuprogramma's van de Gemeenschap; er wordt mee beoogd de binnen de geluidszone van start- en landingsbanen wonende bevolking tegen deze overlast te beschermen en zowel een optimaal gebruik als een eventuele uitbreiding van luchthavens - die meestal in de buurt van woongebieden liggen - mogelijk te maken. Sinds 1980 heeft de Gemeenschap in samenspraak met de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) een aantal besluiten genomen ten behoeve van een stapsgewijze vermindering van vliegtuiglawaai. Aan deze vorm van geluidshinder valt eigenlijk alleen iets te doen als moderne, geluidsarme vliegtuigen worden ingezet.

1.2. Het onderhavige voorstel voor een richtlijn heeft betrekking op civiele subsonische straalvliegtuigen (voor supersonische en propellervliegtuigen gelden aparte regels). Het borduurt voort op Richtlijn 92/14/EEG () van 2 maart 1992 waarin werd bepaald dat vliegtuigen die niet voldoen aan bepaalde internationale normen inzake geluidshinder, niet in de Gemeenschap mogen vliegen. Oude vliegtuigen van luchtvaartmaatschappijen in ontwikkelingslanden zijn tot 2002 van dit verbod vrijgesteld.

1.3. Met het onderhavige richtlijnvoorstel worden de uitzonderingsregels voor vliegtuigen binnen de Gemeenschap geconcretiseerd, gewijzigd en aangevuld.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité stemt in met het richtlijnvoorstel.

2.1.1. Evenals de Richtlijn van 1992 is dit voorstel een compromis tussen de belangen van burgers en luchthavens en de economische belangen van luchtvaartmaatschappijen die door het specifieke ontwikkelingspeil van hun land op het gebruik van relatief oude vliegtuigen zijn aangewezen. Het voorstel is duidelijk in overeenstemming met de tendens om een eind te maken aan het gebruik van deze vliegtuigen en zo de overlast al vóór 2002 aanzienlijk te beperken.

2.1.2. Het Comité staat positief tegenover het voorstel; wel heeft het over de verschillende artikelen nog het een en ander op te merken - los van alleen op een andere formulering of een verduidelijking betrekking hebbende artikelen.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Artikel 1, lid 2

Deze bepaling, die inhoudt dat het gebruik van niet langer toegelaten vliegtuigen vóór 2002 geleidelijk wordt teruggedrongen, is flexibeler dan de huidige Richtlijn en maakt een regeling mogelijk waarbij meer rekening wordt gehouden met de specifieke ligging van luchthavens.

Het Comité kan er daarom mee akkoord gaan.

3.2. Artikel 1, lid 6

Het nieuwe artikel 7 is een verduidelijking en vereenvoudiging van het oude artikel 7 van de in 1992 goedgekeurde Richtlijn. Het Comité gaat ervan uit dat de bevoegde overheden van de lid-staten door het verdwijnen van reserves i.v.m. de afgifte van een exploitatievergunning geen extra mogelijkheden krijgen m.b.t. de exploitatie van vliegtuigen die onder de Richtlijn vallen.

3.3. Artikel 1, lid 7

Dit artikel houdt in dat wijzigingen van de regels inzake geluidshinder voortaan aan een raadgevend comité moeten worden voorgelegd. Het Comité gaat ervan uit dat het hierdoor niet buitenspel komt te staan in de wetgevingsprocedure.

3.4. Artikel 1, lid 8

Een belangrijk element van het richtlijnvoorstel is de nieuwe lijst van vliegtuigen die in aanmerking komen voor een ontheffing. De oude lijst (bijlage bij de Richtlijn van 1992) was aan aanpassing toe, hetzij omdat bepaalde vliegtuigen inmiddels buiten bedrijf zijn gesteld, hetzij omdat luchtvaartmaatschappijen hun toestellen in 1992 niet voor opneming in de lijst hadden aangemeld, hoewel deze hiervoor volgens de Richtlijn wel in aanmerking kwamen. Al met al is het aantal uitzonderingen naar het oordeel van het Comité niet toegenomen.

3.5. Artikel 2

Krachtens dit artikel moeten de lid-staten een lijst met sancties opstellen die bij overtredingen van nationale, op grond van de richtlijn vastgestelde bepalingen opgelegd dienen te worden; zij moeten ervoor zorgen dat deze sancties ook werkelijk worden toegepast. Deze bepaling zou inbreuk kunnen maken op het rechtsstelsel van de lid-staten. Het Comité gaat ervan uit dat met sancties ook andere manieren worden bedoeld om ervoor te zorgen dat de bepalingen ter bestrijding van vliegtuiglawaai worden toegepast, zoals geldboetes of administratieve dwangmaatregelen. Alleen in dat geval is dit deel van het richtlijnvoorstel in overeenstemming met het Verdrag.

Brussel, 27 november 1996.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB nr. C 309 van 18. 10. 1996, blz. 9.

() PB nr. L 76 van 23. 3. 1991, blz. 21; PB nr. C 339 van 31. 12. 1991, blz. 89.