51996AC1077

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden"

Publicatieblad Nr. C 030 van 30/01/1997 blz. 0026


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden"

(97/C 30/10)

De Raad heeft op 8 juli 1996 besloten, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 43 en 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 september 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Little.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 september 1996 gehouden 338e Zitting (vergadering van 25 september 1996) het volgende advies uitgebracht, dat met 97 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Achtergrond

1.1. De thans geldende EEG-Verordening nr. 3094/86 inzake technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Atlantische Oceaan heeft, sinds zij in oktober 1986 is goedgekeurd, aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Het overgrote deel hiervan echter is inhoudelijk nauwelijks van betekenis; er zijn maar twee wijzigingen die het behoud van de visbestanden echt beïnvloeden.

1.2. Bij de meest recente van deze twee (de in oktober 1991 goedgekeurde elfde wijziging) gingen de vastgestelde maatregelen lang niet zo ver als wat de Commissie had voorgesteld, maar de Raad zegde toe in 1994 akkoord te zullen gaan met verdere vergrotingen van maaswijdten indien er in de visbestanden ondertussen geen verbetering zou zijn opgetreden. Goedkeuring van dergelijke vergrotingen is tot op heden evenwel uitgebleven.

1.3. De Commissie verklaart in haar van december 1995 daterende verslag aan de Raad (COM(95) 669 def.) dat de thans van kracht zijnde technische regelingen niet doeltreffend genoeg zijn om de vangst van jonge vis terug te dringen. Samen met haar deskundigen concludeert zij dat de basisstructuur van de door de Raad in 1990/91 verworpen of uitgestelde voorstellen gehandhaafd moet worden.

1.4. De Commissie stelt nu voor dat er een nieuwe verordening wordt vastgesteld, die Verordening (EEG) van de Raad nr. 3094/86 zou moeten vervangen.

2. Hoofdpunten van het Commissievoorstel

2.1. De belangrijkste doelstelling van het voorstel is de vangst van jonge vis verder terug te dringen door de bestaande technische maatregelen zodanig aan te passen dat zij meer effect gaan sorteren. De voornaamste wijzigingen, die hoofdzakelijk betrekking hebben op gesleept vistuig, zijn hieronder opgesomd:

- afschaffing van de begrippen "toegestane maaswijdten" en "beschermde soorten" en invoering van minimumpercentages doelsoorten die aan boord worden gehouden, gekoppeld aan gespecificeerde maaswijdteklassen;

- algemene vergroting van maaswijdten voor gesleept vistuig;

- verplicht gebruik van panelen met vierkante mazen voor grotere maaswijdten;

- forse beperkingen op het aan boord hebben van netten van verschillende grootte;

- harmonisatie van maaswijdten voor de gehele Atlantische Oceaan (behalve Skagerrak en Kattegat);

- harmonisatie van de minimummaten voor aanvoer, die overeen moeten komen met de selectiviteit van de maaswijdte;

- beperkte uitbreiding van de gebieden waar gedurende bepaalde perioden van het jaar niet mag worden gevist.

2.2. Op de tweede plaats wordt met het voorstel beoogd, de regels te vereenvoudigen en daardoor begrijpelijker en makkelijker afdwingbaar te maken. De nieuwe bepalingen zijn ook bedoeld om de vissers meer flexibiliteit te bieden en de teruggooi te beperken.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Behoud visbestanden

3.1.1. In een in november 1995 uitgebracht initiatiefadvies over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten () stelt het Comité vast dat de genomen maatregelen tot instandhouding van de visbestanden onvoldoende zijn en dat de behaalde resultaten geen aanleiding geven tot voldoening. Conclusie: óf de lat is te laag gelegd, óf de maatregelen zijn ondoeltreffend, óf ze zijn niet op de juiste wijze toegepast.

3.1.2. Hieruit kan dus al worden afgeleid dat het Comité de bezorgdheid van de Commissie over de toestand van de bestanden van tal van vissoorten deelt, en dat het in principe zijn steun verleent aan pogingen om de technische instandhoudingsmaatregelen te verbeteren, ten einde de bestanden te behouden en op een hoger peil te brengen.

3.1.3. Het Comité heeft er al eerder op gewezen dat er voor het beheer van de visbestanden naast technische maatregelen ook andere maatregelen nodig zijn, zoals steun voor het uit de vaart nemen van schepen ten einde de visserijcapaciteit en de intensiteit van de visserij-activiteit te verminderen.

3.2. Economische en sociale gevolgen

3.2.1. Sommige van de voorgestelde maatregelen zullen wellicht aanzienlijke veranderingen in de visserijpraktijken vergen en belangrijke economische gevolgen hebben; zij zullen de visserijsector op korte en middellange termijn waarschijnlijk in ernstige mate nadelig beïnvloeden, maar op lange termijn mogelijk positief uitwerken. De Commissie heeft tot op heden nagelaten een raming te maken van de economische en sociale kosten van de voorgestelde maatregelen; aan de nadelige aspecten wordt in feite geen aandacht besteed. Doordat dergelijke informatie ontbreekt, kan volgens het Comité niet worden beoordeeld of met de voorstellen voor een redelijk evenwicht tussen het veiligstellen van de belangen van de visserijsector op korte en middellange termijn en het verbeteren van het beheer van de visbestanden wordt gezorgd.

3.2.2. Wat voor herziene technische maatregelen er te zijner tijd ook zullen worden genomen, zij zullen op korte termijn hoogstwaarschijnlijk negatieve gevolgen (inkomensverlies, extra materiaaluitgaven, enz.) hebben voor de visserijsector in de EU en de betrokken lokale gemeenschappen. Het Comité weet wel dat de onderhavige ontwerp-verordening niet bedoeld is om sociaal-economische maatregelen voor te stellen, maar wil er net als in bovengenoemd initiatiefadvies wel op wijzen dat dergelijke maatregelen wellicht noodzakelijk zijn om de korte-termijngevolgen te compenseren en ertoe bij te dragen de vereiste structurele veranderingen in goede banen te leiden.

3.3. Raadpleging

3.3.1. Een aantal van de huidige voorstellen tot wijziging van technische maatregelen komt in grote lijnen overeen met de voorstellen die door de Commissie in juli 1990 zijn ingediend en die, na een tijdlang geblokkeerd te zijn geweest, in oktober 1991 door de Raad zijn verworpen. Alle details van het nieuwe Commissievoorstel zijn echter pas eind juni 1996 bekendgemaakt, waarbij is aangegeven dat de raadplegingsfase tijdig moet worden afgerond zodat de Visserijraad in oktober 1996 een besluit kan nemen. Gezien de vergaande consequenties en het omstreden karakter van de voorgestelde maatregelen, acht het Comité een dergelijke termijn voor het uitbrengen van een advies absoluut te kort.

3.3.2. Over de voorgestelde wijzigingen heeft geen rechtstreeks overleg plaatsgevonden tussen de Commissie en de visserijsector. In de meeste andere bedrijfstakken worden belangrijke voorstellen die voor de werking van de bedrijven en op economisch en sociaal gebied gevolgen hebben, van tevoren met de betrokkenen in de sector besproken voordat specifieke voorstellen worden bekendgemaakt. In sommige lid-staten heeft dergelijk overleg technische instandhoudingsmaatregelen opgeleverd die hun waarde hebben bewezen. Natuurlijk is het zo dat afzonderlijke lid-staten het voorstel met de visserijsector in hun land zullen bespreken, maar het Comité vindt het niettemin zeer te betreuren dat de vissers vooraf niet rechtstreeks over de voorgestelde maatregelen zijn geraadpleegd.

3.3.3. Het Comité zou het van Raad en Commissie erg onverstandig vinden om overhaast een besluit te nemen zonder dat de vissers en hun vertegenwoordigers naar behoren zijn geraadpleegd over drastische en complexe voorstellen die na een aantal jaren te hebben gerijpt, nu vrij plotseling zijn gepresenteerd.

3.4. Naleving

3.4.1. Het Comité heeft er reeds eerder op gewezen () dat het moeilijk is de naleving van de regels van het communautaire visserijbeleid af te dwingen en dat de onder de verantwoordelijkheid van de lid-staten vallende inspectiediensten over het algemeen tekortschieten. Deze problemen worden door de Commissie in haar recente rapport over de controle op het Gemeenschappelijk Visserijbeleid () erkend. Het Comité is van mening dat de nieuwe voorstellen er niet toe mogen leiden dat er op zee minder wordt gecontroleerd en dringt er bij de lid-staten op aan voldoende financiële middelen vrij te maken zodat zij hun verplichtingen op het gebied van toezicht beter kunnen nakomen.

3.4.2. De Commissie bedoelt het goed wanneer zij zegt de technische instandhoudingsmaatregelen te willen vereenvoudigen en verduidelijken, maar ook de nieuwe regels zullen uitermate complex en, in sommige gevallen, onnodig strak zijn. Het Comité vindt de voorgestelde nieuwe regels nog steeds moeilijk te begrijpen en derhalve ook moeilijk afdwingbaar.

3.4.3. Naleving van de regels vereist stilzwijgende toestemming en samenwerking van de kant van de vissers. De kans hierop is veel groter als zij volledig en naar tevredenheid bij de discussie over de nieuwe maatregelen betrokken zijn geweest, zoals in paragraaf 3.3 al is opgemerkt.

3.5. Flexibiliteit

3.5.1. Het Comité vindt het positief dat gestreefd wordt naar meer flexibiliteit bij de praktijk van het vissen. Het voorstel om het teruggooien van vis te beperken door toe te staan dat het teveel aan vis tot het eind van de zeereis aan boord wordt gehouden is een goede zaak, maar daar staat een verlies aan flexibiliteit tegenover als gevolg van het hiermee samenhangende voorstel om het aantal aan boord zijnde netten van verschillende grootte te beperken.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Minimummaaswijdten en minimumpercentages doelsoorten (art. 5)

4.1.1. De Commissie heeft nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd dat de aanzienlijke algemene vergroting van de minimummaaswijdten, het centrale idee achter haar voorstellen, tot de gewenste beperking van de vangst van jonge vis leidt. Wel duidelijk is dat bij gelijkblijvende visserij-inspanning de totale vangst zal afnemen, hetgeen de economische levensvatbaarheid van bepaalde visserij-activiteiten onvermijdelijk in gevaar zal brengen.

4.1.2. Het Comité beschouwt harmonisatie van maaswijdten over het algemeen genomen als wenselijk, maar vindt dat wel rekening moet worden gehouden met de verschillen in biologische omstandigheden in de diverse visgronden. De algemene aanpak die de Commissie ten aanzien van dit aspect hanteert, doet dan ook geen recht aan de werkelijkheid van de visserij.

4.1.3. De voorgestelde afschaffing van toegestane maaswijdten voor bepaalde vissoorten zal waarschijnlijk een aanmoediging betekenen voor het wijdverspreide gebruik van netten met kleinere mazen dan is toegestaan, omdat het vissen daardoor nu eenmaal wordt vergemakkelijkt, en zal zo tot gevolg hebben dat vis aan het eind van de zeereis op grote schaal overboord wordt gezet ten einde op het gewenste percentage doelsoorten uit te komen. Verder is de voorgestelde mogelijkheid om met mazen van minder dan 100 mm op soorten als wijting, tong, schol, heek en schartong te vissen (op voorwaarde dat daarbij minimaal 70 % van de doelsoort wordt gevangen) in de praktijk niet haalbaar, omdat de meeste van deze soorten voorkomen in gemengde visgronden; door dit voorstel zou het teruggooien dus verder toenemen. Een schip dat mazen van 80 mm gebruikt om ogenschijnlijk bv. op wijting te vissen maar daarbij het bijvangstpercentage kabeljauw en schelvis overschrijdt, zou de te veel gevangen kabeljauw en schelvis mee kunnen nemen naar de aanvoerhaven en het overschot dan kunnen weggooien.

4.1.4. Het alternatief voor het op grote schaal overboord zetten van vis in zulke gevallen is het bijvangstoverschot illegaal aan land te brengen. Stelt men als criterium vast dat aan het eind van de zeereis een minimumpercentage doelsoorten aan boord moet worden gehouden, dan zou dat betekenen dat de inspectie tot het eindstadium van de visserij-activiteit wordt beperkt. Daar de inspectiemiddelen tekortschieten, meent het Comité dat het afdwingen van de naleving van de regels hierdoor niet gemakkelijker, maar moeilijker wordt. Het zou volgens het Comité meer effect sorteren om als voornaamste technische criterium aan te houden dat de maaswijdte voor iedere vissoort moet worden gespecificeerd. Daardoor zou verder door inspectie op zee op de naleving van de voorschriften kunnen worden toegezien.

4.1.5. Algemene vergroting van maaswijdten acht het Comité in principe een goede zaak, maar het dringt er bij de Commissie wel op aan nog eens goed te kijken naar de willekeurige mate van vergrotingen en verkleiningen en vast te houden aan het concept van toegestane maaswijdten voor elke vissoort als belangrijkste controlemiddel.

4.2. Panelen met vierkante mazen (art. 8)

4.2.1. Het Comité gaat in beginsel akkoord met de verplichte invoering van panelen met vierkante mazen in ruitvormige netten met een maaswijdte van 70 mm of meer. Om het beheer van de visbestanden in de gewenste mate te verbeteren is het evenwel niet noodzakelijk dat deze panelen in alle gevallen even groot zijn als de gebruikte ruitvormige maas. Zo'n verplichting gaat, gezien het verlies van afzetbare vangst, veel te ver en het Comité stelt dan ook voor dat de Commissie de minimumafmeting van de voorgestelde verplichte panelen met vierkante mazen herziet.

4.3. Beperkingen op het aan boord hebben van netten van verschillende grootte (art. 9)

4.3.1. De door de Commissie voorgestelde beperking van het aantal netten met verschillende maaswijdten zou neerkomen op vaststelling van een "één-net"-regeling voor het vissen met grootmazige netten en van een "twee netten"-regeling voor alle andere manieren van vissen. Dit zou volledig ten koste gaan van de flexibiliteit die praktisch en economisch gezien zo noodzakelijk is wanneer men tijdens één en dezelfde zeereis op verschillende soorten wil vissen, bv. op langoestine en demersale soorten. Het Comité geeft toe dat de voorgestelde regel in theorie aantrekkelijk is, omdat het toezicht op de naleving hiermee vergemakkelijkt zou worden, met name in het licht van de voorgestelde mogelijkheid om vis op om het even welk moment terug te gooien. Om het gebruik van niet-toegestane maaswijdten mede te helpen voorkomen, kan worden vastgehouden aan het beginsel van toegestane maaswijdten (zoals aanbevolen in paragraaf 4.1.4) in combinatie met de voor aangevoerde vis geldende herziene minimummaten die overeenkomen met de selectiviteit van de maaswijdten. Vaststelling van een "één-net"-regeling, die voor een groot deel van de bedrijfstak zeer ernstige economische gevolgen zou hebben, is dan niet nodig.

4.3.2. Het Comité is derhalve tegen de invoering van een "één-net"-regeling, omdat vissers hierdoor te veel toegestane vangstmogelijkheden zouden worden onthouden.

4.4. Beperkingen op het gebruik van netmateriaal van getwijnd garen (art. 10)

4.4.1. Het Comité is het ermee eens dat vaststelling van een maximum diameter van 8 mm voor getwijnd garen en het verbod op meervoudig getwijnd garen de selectiviteit van gesleepte netten ten goede komen, maar acht dergelijke regels bij sommige visserij-activiteiten in de praktijk onuitvoerbaar. Voor boomkorkotters is dubbelgetwijnd garen bv. essentieel voor de totale sterkte, vanwege de grotere slijtage.

4.5. Minimummaten voor aangevoerde vis (artikelen 19-22)

4.5.1. Naar het oordeel van het Comité heeft de Commissie verzuimd van de gelegenheid gebruik te maken om de minimum toegestane grootte voor weekdieren op te trekken. Met de voorgestelde minimummaten voor aanvoer zouden jonge weekdieren gevangen en aangevoerd kunnen worden voordat de vrouwelijke exemplaren ook maar één keer nageslacht hebben kunnen voortbrengen.

4.6. Beperkingen op het vissen gedurende bepaalde delen van het jaar (artikelen 23-34)

4.6.1. Het Comité onderschrijft dat strenge voorwaarden moeten gelden voor gebieden met hoge concentraties jonge exemplaren van bedreigde soorten en stemt volledig in met de voorgestelde kleine uitbreiding van het aantal gebieden waar gedurende bepaalde delen van het jaar niet op bepaalde soorten gevist mag worden.

4.7. Bijzondere bepalingen voor Skagerrak en Kattegat (artikelen 40-46)

4.7.1. Er bestaan geen biologische argumenten om andere bepalingen voor Skagerrak en Kattegat dan voor de Noordzee te doen gelden. Wel dient over wijzigingen van de voor deze wateren geldende maatregelen overeenstemming te worden bereikt met Noorwegen. Het Comité dringt erop aan dat onmiddellijk actie wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat deze gebieden zich conformeren aan de nieuwe maatregelen die uiteindelijk voor het EU-gedeelte van de Noordzee worden vastgesteld. Ook dient alles in het werk te worden gesteld om Noorwegen ertoe over te halen gemeenschappelijke maatregelen voor het Noorse deel van de Noordzee goed te keuren.

5. Conclusies

5.1.1. Het Comité is net als de Commissie bezorgd over de toestand van de bestanden van tal van vissoorten en steunt inspanningen die gericht zijn op het verbeteren van technische maatregelen als één manier om de bestanden te behouden en op een hoger peil te brengen. Een beter beheer van de visbestanden is immers in het belang van zowel producenten als consumenten.

5.2. Door een aantal van de voorgestelde wijzigingen zal de vangst van jonge vis rechtstreeks verminderen. Het Comité stemt daarmee derhalve in. Dat geldt ook voor de voorstellen om vissers meer flexibiliteit te bieden en om het overboord zetten van dode vis te beteugelen.

5.3. Sommige van de belangrijke voorstellen zijn echter gepresenteerd zonder dat er goed gekeken is naar de praktijk van het vissen en zonder oog voor de economische en sociale gevolgen ervan. Het Comité is er niet van overtuigd dat met de onderhavige voorstellen voor een redelijk evenwicht wordt gezorgd tussen het veiligstellen van de belangen op korte en middellange termijn van de visserijsector en het verbeteren van het beheer van de visbestanden. Hieronder volgt een aantal van de belangrijkste punten waarop is gewezen:

5.3.1. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan de voorgestelde veranderingen in maaswijdten te heroverwegen en vast te houden aan het concept van toegestane maaswijdten voor elke vissoort als het voornaamste technische criterium voor de visserijcontrole.

5.3.2. Het Comité zou graag zien dat het voorstel inzake de minimumafmeting van het verplichte paneel met vierkante mazen in netten met ruitvormige mazen van 70 mm of meer, wordt herzien.

5.3.3. Het Comité is tegen invoering van een "één-net"-regeling, omdat vissers hierdoor te veel toegestane vangstmogelijkheden onthouden zouden worden.

5.4. Het Comité dringt er bij Raad en Commissie op aan dat er met vissers en hun vertegenwoordigers adequate, en niet louter symbolische gesprekken plaatsvinden voordat besluiten worden genomen en voorstellen ter tafel worden gelegd. Naleving van de regels vereist stilzwijgende toestemming en samenwerking van de kant van de vissers. De kans hierop is veel groter als zij volledig bij de discussie betrokken zijn geweest.

5.5. Wil men bewerkstelligen dat technische en andere regels van het communautaire visserijbeleid daadwerkelijk in acht worden genomen, dan zou de controle op zee ook na de vaststelling van nieuwe maatregelen niet op een lager pitje mogen worden gezet en zouden de lid-staten voldoende financiële middelen moeten vrijmaken zodat zij hun verplichtingen op het gebied van toezicht beter kunnen nakomen.

Brussel, 25 september 1996.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

() PB nr. C 39 van 12. 2. 1996, blz. 32.

() PB nr. C 108 van 19. 4. 1993, blz. 36.

() COM(96) 100 def.