51994IE0577(01)

INITIATIEFADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit

Publicatieblad Nr. C 195 van 18/07/1994 blz. 0082


Advies over:

- het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, en - het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (94/C 195/24)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 maart 1994 besloten overeenkomstig artikel 20 (vierde alinea) van het Reglement van Orde een advies op te stellen over voornoemde voorstellen.

De Afdeling voor energie, nucleaire vraagstukken en onderzoek, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 april 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Gafo Fernández.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 315e Zitting (vergadering van 28 april 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het stemt het Comité tot voldoening dat de Commissie gewijzigde voorstellen heeft ingediend betreffende gemeenschappelijke regels die de totstandkoming van de interne markt voor elektriciteit en aardgas mogelijk moeten maken.

1.2. Het is vooral zeer tevreden over het feit dat zowel het Europees Parlement, bij de voorbereiding van zijn advies, als de Commissie bij het opstellen van deze nieuwe voorstellen, rekening hebben gehouden met het merendeel van de suggesties en aanbevelingen die het ESC in zijn vorige advies van 27 januari 1993(1) ter zake heeft gedaan.

1.3. Met name is rekening gehouden met de voorstellen van het Comité voor een flexibelere toepassing van de interne-marktvoorschriften, specifieke investerings- en ontwikkelingsvoorwaarden in deze sectoren, de noodzaak van geleidelijke harmonisatie van functioneringsvoorwaarden en, in het bijzonder, de voorzieningscontinuïteit en de plicht tot openbare dienstverlening.

2. Samenvatting

2.1. Het Comité staat over het algemeen achter de nieuwe voorstellen van de Commissie, omdat het van mening is dat deze een acceptabel evenwicht kunnen bewerkstelligen tussen de belangen van de lid-staten, de producenten van elektriciteit en gas en de verschillende categorieën consumenten.

2.2. Het Comité spreekt zijn tevredenheid uit over de aan de lid-staten toegekende vrijheid, ondernemingen in deze sectoren, binnen de grenzen van het Gemeenschapsrecht, bepaalde plichten tot openbare dienstverlening op te leggen en nodigt de Commissie uit deze plichten zo snel mogelijk te definiëren. Wel zou moeten worden verwezen naar de mogelijkheid van arbitrage voorzien in resp. de artikelen 21, lid 1 en 2 (elektriciteit) en 17, lid 1 en 2 (gas), en moet in ieder geval het recht onverlet blijven, de zaak overeenkomstig resp. artikel 21, lid 3 en 4 (elektriciteit) en 17, lid 3 en 4 (gas) aan een onafhankelijke arbitrage-instantie voor te leggen.

2.3. Het Comité stemt in met de nieuwe criteria voor capaciteitsuitbreiding van de elektriciteitsproduktie. Het is echter van mening dat deze moeten worden verbeterd om rekening te houden met kleine elektriciteitscentrales of installaties voor warmtekrachtkoppeling en de produktie uit andere lid-staten.

2.4. Het Comité is het in grote lijnen eens met de nieuwe filosofie achter de "via onderhandelingen verkregen TPA", mits aan de plicht tot openbare dienstverlening wordt voldaan, maar dringt aan op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de beheerders van transportnetten voor electriciteit, alsmede de verbetering van geschillenbeslechtingsprocedures.

2.5. Aangaande de scheiding en doorzichtigheid van de rekeningen, onderstreept het Comité de noodzaak dat de gegevens een vertrouwelijk karakter hebben en spreekt het zijn bezorgdheid uit over de mogelijkheid dat de onderhandelingspositie van de communautaire gasproducenten ten opzichte van leveranciers uit derde landen zal verslechteren.

2.6. Zoals het reeds in zijn vorige advies ter zake opmerkte, benadrukt het Comité dat het geboden is gelijktijdig voortgang te maken met de coördinatie van het energiebeleid van de lid-staten en de geleidelijke harmonisatie van b.v. fiscale en milieufactoren, of van de definitie van de plicht tot openbare dienstverlening.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het Comité keurt de nieuwe voorstellen van de Commissie over het algemeen goed, omdat deze haars insziens kunnen zorgen voor een acceptabel evenwicht tussen de posities van de lid-staten, de producenten van elektriciteit en gas en de verschillende categorieën consumenten.

3.2. Ook neemt het kennis van de relatieve vrijheid die de lid-staten, onder toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, zullen behouden om de elektriciteits- en gassector op hun grondgebied naar hun goeddunken te organiseren, op voorwaarde dat deze organisatie strookt met de invoering van de beginselen van de vrije markt en de totstandkoming van de interne markt voor energie.

3.3. Het Comité is er zich evenwel ook van bewust dat de huidige voorstellen een compromis vormen dat stapsgewijs zal moeten worden vervolmaakt naarmate voortgang wordt gemaakt met de harmonisatie van de werkingsvoorschriften voor beide sectoren, zoals bedoeld in deze voorstellen, en naarmate met de werking van de interne markt in deze sectoren door de toepassing van deze richtlijnen ervaring wordt opgedaan.

3.4. Vanuit dit gezichtspunt maakt het Comité de volgende opmerkingen en formuleert het tevens een reeks aanbevelingen.

4. De organisatie van de sectoren elektriciteit en aardgas

4.1. Het Comité juicht het toe dat het krachtens artikel 3, lid 2, van beide voorstellen aan de lid-staten wordt toegestaan, ondernemingen die in deze sectoren actief zijn, binnen de grenzen van het Gemeenschapsrecht, een plicht tot openbare dienstverlening op te leggen. Deze plicht mag evenwel niet worden gebruikt als voorwendsel om niet deel te nemen aan de TPA-onderhandelingen bedoeld in de artikelen 21, leden 1 en 2 (elektriciteit) en 17, leden 1 en 2 (gas), en laat in ieder geval het recht onverlet, de zaak overeenkomstig de artikelen 21, leden 3 en 4 (elektriciteit) en 17, leden 3 en 4 (gas) aan een onafhankelijke arbitrage-instantie voor te leggen.

4.2. Zoals het reeds in een eerder advies heeft gesteld, acht het Comité het van belang een evenwicht tot stand te brengen tussen de toepassing van de mededingingsregels en de algemene bescherming van de consument.

4.3. Daarom verzoekt het Comité de Commissie met klem, zo snel mogelijk de precieze reikwijdte van bovengenoemde verplichtingen te definiëren, vooral omdat er noch omtrent het concept noch omtrent de draagwijdte sprake is van enige harmonisatie op het niveau van de lid-staten.

5. Produktie en transport in de elektriciteitssector

5.1. Naar de opvatting van het Comité biedt de voor de bouw van nieuwe produktiecapaciteit voorziene tweeledige procedure - waarbij wordt uitgegaan van een niet-limitatief aantal objectieve en niet-discriminerende criteria of anders kan worden gekozen voor de openbare aanbestedingsprocedure voor de bouw van de benodigde extra capaciteit - voldoende mogelijkheden om de handhaving van de voorzieningscontinuïteit te combineren met de invoering van commerciële criteria en flexibiliteit bij de keuze van de specifieke organisatievorm van de sector in de afzonderlijke lid-staten.

5.2. Het Comité is van mening dat de vrijheid die de lid-staten hebben om overeenkomstig artikel 7 met de "aard van de primaire energiebronnen" rekening te houden, niet zou moeten gelden voor de producenten voor eigen gebruik en onafhankelijke producenten waaraan in artikel 5, lid 3, wordt gerefereerd, als hun nominale produktiecapaciteit minder dan 50 MW bedraagt.

5.3. Ook acht het Comité de formulering van artikel 6, lid 1, betreffende de gebruikmaking, "indien nodig", van koppelnetten, te vaag.

5.4. Volgens het Comité is het noodzakelijk uitdrukkelijk te bepalen dat nieuwe elektriciteitscentrales uit andere lid-staten op dezelfde wijze als nationale centrales aan openbare aanbestedingen kunnen deelnemen, mits voldaan is aan de voorwaarden betreffende de stabiliteit van het systeem en de mogelijkheid het net of gekoppelde systemen te benutten, evenals aan de plicht tot openbare dienstverlening; daartoe dient de bepaling van artikel 21, lid 1, iii), van het hoofdstuk "toegang tot het net" in dit artikel te worden opgenomen.

5.5. Zoals het Comité reeds in zijn vorige advies stelde, acht het de volledige onafhankelijkheid van de beheerder van het transportnet van fundamenteel belang. Uitsluitend op die basis kan het systeem op rendabele wijze worden beheerd, volgens de in artikel 13 genoemde objectieve en niet-discriminatoire criteria,

6. Exploitatie van het distributienet

6.1. Het Comité staat volledig achter het opleggen van een algemene plicht tot openbare dienstverlening aan de leverancier en achter de tariefregeling voor die diensten, zoals neergelegd in artikel 15, lid 2.

7. Organisatie van de aardgassector in de stadia winning, opslag, transport en distributie

7.1. Veel van de hierboven over de elektriciteitssector gemaakte opmerkingen zijn ook van toepassing op de aardgassector.

7.2. De belangrijkste verschillen zijn de invoering van een enkel vergunningensysteem voor de bouw en exploitatie van in de lid-staten nodige nieuwe installaties volgens objectieve en niet-discriminatore criteria, en de afwijkende, op de onafhankelijkheid van de exploitant gebaseerde regeling voor de transport. Het Comité kan met deze voorstellen instemmen.

8. Scheiding en doorzichtigheid van de rekeningen

8.1. De door de Commissie voorgestelde nieuwe criteria voor scheiding van de rekeningen in de elektriciteitssector dragen de goedkeuring van het Comité weg. Wat de aardgassector betreft, maakt het zich echter zorgen over de mogelijke negatieve gevolgen van deze scheiding en de daarmee gepaard gaande verminderde vertrouwelijkheid van commerciële gegevens voor de onderhandelingspositie van EG-bedrijven ten opzichte van energieleveranciers uit derde landen.

8.2. Aangaande de doorzichtigheid van de rekeningen, vindt het Comité dat de aard van veel van de betrokken gegevens vereist dat de in de artikelen 19 (elektriciteit) en 15 (gas) genoemde bevoegde instanties slechts onder verzekering van vertrouwelijkheid en in overeenstemming met de gestelde doeleinden toegang tot deze gegevens mogen hebben; temeer daar deze voorwaarde in de Overwegingen van beide voorstellen is geformuleerd.

8.3. Het Comité is ook van mening dat deze criteria na een redelijke periode moeten worden doorgelicht, ten einde te bezien of aan de hand daarvan kan worden verzekerd dat de in andere hoofdstukken van de richtlijn opgelegde verplichtingen worden nagekomen.

9. Toegang tot het net

9.1. Het Comité is ingenomen met het nieuwe voorstel van de Commissie voor de invoering van een systeem waarbij op basis van vrijwilligheid kan worden onderhandeld over de zgn. TPA (toegang van derden tot het net). In dit voorstel wordt verwezen naar het recht, met netwerkexploitanten te onderhandelen ten einde op niet-discriminatoire basis contracten af te sluiten.

9.2. Volgens het Comité zorgt dit nieuwe concept ervoor dat de interne markt in deze sectoren met de nodige geleidelijkheid en voorzichtigheid tot stand wordt gebracht, zodat proefondervindelijk kan worden nagegaan wat de reële economische mogelijkheden in deze sectoren zijn op het vlak van de voorzieningscontinuïteit en de vervulling van de plicht tot openbare dienstverlening. Aan de hand van de aldus opgedane ervaring kan dan worden gekozen voor uitbreiding van dit systeem of de uitwerking van alternatieve modellen voor de totstandbrenging van de interne markt in deze sectoren.

9.3. Nochtans vindt het Comité dat vijf punten nadere uitleg behoeven.

9.3.1. Het eerste punt betreft de in artikel 21, lid 1, van de richtlijn betreffende de elektriciteitssector genoemde mogelijkheid dat producenten en distributeurs op vrijwillige basis overeenkomsten sluiten. In geval van vertikaal geïntegreerde ondernemingen zouden deze overeenkomsten zwaarder kunnen wegen dan de in artikel 13, lid 3, genoemde criteria van algemene economische prioriteit bij de inschakeling van produktie-eenheden. In de praktijk zou dit tot grote problemen voor de toepassing van de richtlijn kunnen leiden.

9.3.2. Het tweede punt betreft het ontbreken in beide richtlijnen van een nauwkeurige definitie van de termen "verbonden bedrijven" of "bedrijven die dezelfde eigenaar hebben". Het Comité is van mening dat in artikel 2 van beide richtlijnen een definitie moet worden opgenomen die bij het huidige Gemeenschapsrecht aansluit.

9.3.3. Het derde punt betreft de in de artikelen 21, lid 4 (elektriciteit) en 17, lid 4 (aardgas) genoemde onafhankelijke arbiter. Gegeven de vele gedaanten waarin deze in de richtlijnen voorkomt, zou wellicht overwogen kunnen worden, al deze activiteiten voor elk van de sectoren op nationaal niveau in één instantie onder te brengen; deze zou dan ook voor alle conflicten in een lid-staat betreffende de uitvoering van de richtlijnen bevoegd kunnen zijn, zonder daarbij de mogelijkheid in de weg te staan om een beroep te doen op de nationale of communautaire rechter.

9.3.4. Het vierde punt betreft de onvoldoende nauwkeurige omschrijving van de arbitrageprocedure, waarnaar in de artikelen 24 (elektriciteit) en 21 (aardgas) wordt verwezen voor het geval de toegang tot het net twee of meer lid-staten betreft. Bepaald zou moeten worden dat deze arbitrageprocedure ofwel gezamenlijk door alle ter zake bevoegde instanties van de betrokken lid-staten moet worden ontworpen, ofwel naar analogie van de procedure voorzien in de richtlijnen betreffende transport van gas en elektriciteit via de hoofdnetten(1)(2) wordt vastgesteld.

9.3.5. Het vijfde punt betreft de gewenstheid om een nauwer verband te leggen tussen enerzijds de weigering van toegang tot de markt op grond van de plicht tot openbare dienstverlening en anderzijds de beschikbare capaciteit en een passende tarifering van de diensten. Dit is met name van belang in die lid-staten waar de plicht tot openbare dienstverlening niet bestaat of onvoldoende is gedefinieerd.

10. Harmonisatie

10.1. Het Comité vindt dat het in de artikelen 26 (elektriciteit) en 23 (aardgas) genoemde harmonisatieproces duidelijker moet worden omschreven, ten einde ook de in de artikelen 7 (elektriciteit) en 4 (aardgas) genoemde normen voor de veiligheid van de installaties en de milieubescherming, alsmede de in artikel 3, lid 2, van beide richtlijnen genoemde plicht tot openbare dienstverlening hierbij te betrekken.

10.2. Het Comité acht het van fundamenteel belang dat het vastgestelde tijdschema ter herziening van de richtlijnen vóór 1 januari 1999 in acht wordt genomen. In dat verband dient het Comité naar zijn mening evenwel, overeenkomstig de rechtsgrondslag van beide richtlijnen, uitdrukkelijk te worden geraadpleegd.

11. Slotopmerkingen

11.1. Het Comité herhaalt dat de voltooiing van de interne markt in deze sectoren door een adequate ontwikkeling van de transeuropese energienetten zal worden vergemakkelijkt.

11.2. Om deze reden is het Comité momenteel ook bezig met de voorbereiding van een initiatiefadvies ten einde te bezien of het gewenst is, de Europese instellingen en de intergouvernementele conferentie die in 1996 de herziening van het Unie-verdrag voorbereidt, voor te stellen in dat Verdrag een speciaal aan het energiebeleid gewijd hoofdstuk op te nemen, waarin zowel de onderdelen van een gemeenschappelijk energiebeleid als de vereiste harmonisatie van andere facetten van het energiebeleid van de lid-staten zouden kunnen worden vastgelegd.

12. Specifieke opmerkingen over de richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit

12.1. Zevende Overweging (nieuwe formulering): "Overwegende dat de voorzieningszekerheid en de bescherming van de consument een aantal verplichtingen op het gebied van openbare dienstverlening inhouden, waarmee tegelijk met de toepassing van nieuwe mededingingscriteria rekening dient te worden gehouden."

12.2. Voorlaatste Overweging. Toevoegen: "... aan de Raad, het Europees Parlement en aan het Economisch en Sociaal Comité, ...".

12.3. Artikel 2. Toevoegen: "dochteronderneming" overeenkomstig de definitie van artikel 3 van de Richtlijn van de Raad van 23 juli 1990 "betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lid-staten."(1)

12.4. Artikel 5.2. Toevoegen: "De lid-staten die geen gebruik wensen te maken van het in lid 1 genoemde vergunningenstelsel stellen een lijst op van de eventueel noodzakelijke, nieuwe produktie- en transportmiddelen, inclusief de vernieuwingscapaciteit,...".

12.5. Artikel 6.1: De Commissie dient de formulering "indien nodig" te herzien.

12.6. Artikel 7. Toevoegen aan het einde van de tweede alinea: "Dit criterium wordt niet in aanmerking genomen voor centrales met een vermogen van minder dan 50 MW waarin uitsluitend gebruik wordt gemaakt van warmtekrachtkoppeling of duurzame energiebronnen."

12.7. Artikel 8.2. Wijzigen "... in het statuut van de netbeheerder tenminste op administratief vlak de volledige onafhankelijkheid van de netbeheerder ten opzichte van de overige op het net betrekking hebbende activiteiten gegarandeerd."

12.8. Artikel 9.3. Toevoegen "... voor een goede werking van het net, m.i.v. de planning en de benodigde capaciteitsvernieuwing".

12.9. Artikel 21.4. Toevoegen "... op grond van het Gemeenschapsrecht of het nationale recht openstaande beroepswegen".

12.10. Artikel 23, eerste alinea: "energiemarkt" vervangen door "energievoorziening".

12.11. Aan de eerste zin van lid 3 van artikel 21 het volgende toevoegen: "en na verwijzing naar de in lid 4 bedoelde "arbitrageprocedure".

12.12. Artikel 24. Toevoegen: "Zij letten er met name op dat in geval van conflicten betreffende de toegang tot de markt waarbij de gekoppelde netten van verschillende landen in het geding zijn, de in artikel 21, lid 4, omschreven arbitrageprocedure wordt gevolgd en de bevoegde instanties van de betrokken lid-staten worden ingeschakeld."

12.13. Artikel 26. In lid 1 en 2 het Economisch en Sociaal Comité toevoegen aan de genoemde instellingen.

13. Specifieke opmerkingen over de richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

13.1. Achtste Overweging (nieuwe formulering): "Overwegende dat de voorzieningszekerheid en bescherming van de consument een aantal verplichtingen op het gebied van de openbare dienstverlening inhouden, waarmee tegelijk met de toepassing van de nieuwe mededingingscriteria rekening dient te worden gehouden."

13.2. Voorlaatste Overweging. Toevoegen ".... aan de Raad, het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, ...".

13.3. Artikel 2. Toevoegen "dochteronderneming" overeenkomstig de definitie van artikel 3 van de onder paragraaf 12.3 genoemde Richtlijn van de Raad van 23 juli 1990 "betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lid-staten".

13.4. Artikel 6.3. Toevoegen: "... die nodig zijn om een hoog peil van betrouwbaarheid en veiligheid van haar net te handhaven, m.i.v. de planning en de benodigde capaciteitsvernieuwing, beschikbaar zijn".

13.5. Artikel 17.4. Toevoegen "op grond van het Gemeenschapsrecht of het nationale recht openstaande rechtswegen".

13.6. Artikel 19, eerste alinea: "energiemarkt" vervangen door "energievoorziening".

13.7. Aan het slot van lid 3 van artikel 17 het volgende toevoegen: "maar alleen na verwijzing naar de in lid 4 bedoelde arbitrageprocedure."

13.8. Artikel 20.2. Toevoegen: "Bij het Europees Parlement, bij het Economisch en Sociaal Comité en bij de Raad..."

13.9. Artikel 21. Toevoegen: "Zij letten er met name op dat in geval van conflicten betreffende de toegang tot de markt waarbij de transportnetten van verschillende landen in het geding zijn, de in artikel 17, lid 4, omschreven arbitrageprocedure wordt gevolgd en de bevoegde instanties van de betrokken lid-staten worden ingeschakeld."

13.10. Artikel 23. In lid 1 en 2 het Economisch en Sociaal Comité toevoegen aan de genoemde instellingen.

Gedaan te Brussel, 28 april 1994.

De Voorzitter

van het Economischen Sociaal Comité

Susanne TIEMANN

(1) PB nr. C 73 van 15. 3. 1993.

(2) PB nr. L 313 van 13. 11. 1990.

(3) PB nr. L 147 van 12. 6. 1991.

(4) PB nr. L 225 van 20. 8. 1990, blz. 6.