51994AC1403

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - De verbetering van het fiscale klimaat voor het midden- en kleinbedrijf"

Publicatieblad Nr. C 397 van 31/12/1994 blz. 0053


Advies over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - De verbetering van het fiscale klimaat voor het midden- en kleinbedrijf (94/C 397/20)

De Commissie heeft op 6 juni 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 november 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer E. Muller.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 321e Zitting (vergadering van 21 december 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Algemene opmerkingen

1.1.

De situatie op Gemeenschapsniveau

1.1.1. Diverse door de Gemeenschap sinds de inwerkingtreding van de interne markt ondernomen acties onderstrepen de rol die het MKB in de Unie zou moeten spelen. Ook in het Witboek van eind 1993 wordt gewezen op het belang van deze sector voor het bereiken van de in dat document neergelegde doelstellingen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft zich in verschillende adviezen volledig achter de initiatieven van de Commissie geschaard. Deze initiatieven hadden de steun van het Parlement en werden doorgaans door de Raad overgenomen, soms zelfs aangescherpt. Tegelijkertijd heeft het Comité een aantal gebieden aangegeven waarop specifieke maatregelen ten behoeve van het MKB en het ambacht noodzakelijk waren.

Er kan niet worden volstaan met de enkele vaststelling dat het MKB feitelijk en potentieel waardevol is voor de economische en sociale versterking van de Europese Unie. Beseft moet worden dat het potentieel van het MKB slechts kan worden ontsloten en benut indien deze zeer gediversifieerde sector dynamischer wordt en remmende factoren zoveel mogelijk uit de weg worden geruimd.

Er moet worden voorkomen dat de hoop die momenteel op het MKB als "hoeksteen van de economie van de Unie" wordt gevestigd, tot teleurstelling leidt, met alle gevolgen vandien. Derhalve is het zaak, op alle besluitvormingsniveaus tot daden over te gaan om concrete wegen en middelen aan te geven voor een adequate, onmiddellijke en duurzame benutting van het potentieel van het MKB.

1.1.2. De onderhavige mededeling van de Commissie kan als een aanzet tot feitelijke actie worden beschouwd. De mededeling gaat uit van het Strategisch programma voor de interne markt en is gebaseerd op het gemeenschappelijke beginsel van economisch beleid dat het MKB in het belang van de Gemeenschap moet worden ondersteund.

Overigens sluit de aanpak van de Commissie aan bij het beginsel dat is neergelegd in haar mededeling van 26 juni 1992 () aan de Raad en het Europees Parlement n.a.v. "de conclusies van het studiecomité onder voorzitterschap van de heer Ruding en betreffende richtsnoeren op het gebied van de belastingen op ondernemingen in het kader van de verbetering van de interne markt".

1.1.3. Door de Commissie voorgestelde richtsnoeren en oplossingen kunnen een prikkel voor de lid-staten vormen om, op basis van een "best practices"-benadering en binnen de nationale bevoegdheidssfeer, maatregelen te nemen. Daarentegen kan het ook zijn dat maatregelen ter verbetering van het klimaat voor het MKB het functioneren van de interne markt en daarmee het communautaire bestel raken, waardoor in meer of mindere mate beperkt en dwingend optreden van de Gemeenschap wordt gerechtvaardigd of vereist. De subsidiariteitskwestie speelt wanneer moet worden vastgesteld van welke van deze twee situaties sprake is.

Voorts moet worden opgemerkt dat eventuele mededingingsverstoringen bij grensoverschrijdende activiteiten van MKB's velerlei oorzaken kunnen hebben. Daarom moeten alle facetten van die verstoringen worden onderzocht, alvorens geconcludeerd kan worden dat verschillen in directe belastingen tussen de lid-staten de werking van de interne markt dusdanig afremmen dat dwingend optreden van de Europese Unie geboden is. De Commissie zou dergelijke situaties kunnen evalueren.

1.1.4. De Commissie handelt in overeenstemming met het beginsel dat in haar bovengenoemde mededeling van 26 juni 1992 is neergelegd, en benadrukt dat zij "niet van plan (is) in enigerlei mate de zuiver nationale fiscale behandeling van het midden- en kleinbedrijf te harmoniseren."

Onder voorbehoud van de opmerkingen in de volgende hoofdstukken over de in de mededeling voorgestelde maatregelen, keurt het Economisch en Sociaal Comité deze behoedzame handelwijze in het huidige ontwikkelingsstadium van de Europese Unie goed. Ook is het ingenomen met het initiatief ter verbetering van het fiscale klimaat voor het MKB.

Zo zou het mogelijk moeten zijn, een middenweg te vinden tussen enerzijds de hooggespannen verwachtingen ten aanzien van de actiemogelijkheden van de Unie ten gunste van het MKB, en anderzijds een meer terughoudende opstelling ten aanzien van optreden van de Unie, juist op het gebied van het fiscale klimaat voor het MKB.

1.1.5. Het Comité constateert met genoegen dat de Commissie de in het Witboek uitgestippelde weg volgt door initiatieven te nemen die tot een betere fiscale behandeling van het MKB moeten leiden.

Het is in dit verband van belang te verwijzen naar het hoofdstuk in het Witboek "Belastingen en sociale premies op arbeid" waarin o.a. "De bijzondere positie van het MKB" en de betekenis van deze sector voor de werkgelegenheid worden behandeld en waarin verschillende soorten fiscale maatregelen worden opgesomd die het MKB zouden kunnen helpen.

1.1.6. De onderlinge afhankelijkheid en de directe en indirecte verbanden tussen de verschillende Europese en nationale beleidsterreinen springen dus eens te meer in het oog. Daarom wil het Comité ook in dit advies aandringen op een krachtig, duurzaam en gecoördineerd optreden dat in lijn is met de doelstellingen van "Het geïntegreerd programma ten behoeve van het MKB en de ambachtelijke sector" [COM(94) 207 def.].

1.2.

De situatie in de lid-staten

1.2.1. Inhoud, vorm en reikwijdte van het door de afzonderlijke lid-staten ten aanzien van het MKB gevoerde beleid lopen uiteen. Het moment waarop regelgeving tot stand komt, hangt sterk af van de mate waarin de problemen betreffende de oprichting, ontwikkeling en overdracht van ondernemingen op nationaal, regionaal en sectoraal niveau worden gepercipieerd. Evenzo worden de algemene en specifieke vormen van overheidssteun aan het MKB bepaald door de criteria die gehanteerd worden in het economisch, sociaal, financieel en budgettair beleid van de verschillende lid-staten.

1.2.2. Daarom moet worden aangedrongen op de oprichting van comités voor het uitwisselen van ervaringen en het beoordelen van "best practices", alsmede van "consultatiefora" waarin voldoende plaats wordt ingeruimd voor organen die de ontwikkeling van het MKB ondersteunen. Daarom ook dienen geleidelijk instrumenten en mechanismen beschikbaar te komen die, afhankelijk van de situatie per lid-staat, het best op de situatie van het MKB zijn toegespitst. Verder kan in dit verband de belangrijke vraag worden behandeld of de te nemen maatregelen van fiscale dan wel niet-fiscale aard behoren te zijn en welke criteria moeten worden gehanteerd : economische efficiency van de maatregelen, billijkheid, neutraliteit, sociale gevolgen, administratieve eenvoud, budgettaire weerslag, enz.

1.2.3. Deze aspecten, hoe interessant ook, kunnen niet binnen het bestek van dit advies worden behandeld. Het Comité is er nochtans van overtuigd dat het fiscale klimaat in een zo breed mogelijke context behandeld dient te worden, waarbij rekening dient te worden gehouden met de huidige situatie en ontwikkelingen betreffende het geheel van fiscale lasten op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Omdat het Comité niet weet in welke vorm en tot op welke hoogte de lid-staten over de voorstellen uit de onderhavige mededeling zijn of zullen worden geraadpleegd, mag het zich terecht afvragen of, en zo ja in hoeverre deze voorstellen stroken met de mogelijkheden en uitvoeringsfaciliteiten waarover de lid-staten in het kader van hun beleid ten aanzien van het MKB beschikken.

1.3.

De situatie binnen het MKB

1.3.1. Zoals hierboven onder 1.1.1 is benadrukt, dient voor het MKB een belangrijke plaats te worden ingeruimd bij de pogingen om groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid fors te verhogen. Het beleid dient dus in zijn geheel, d.w.z. zowel de te nemen maatregelen als de reikwijdte ervan, aan de randvoorwaarden van en de vooruitgang binnen het MKB te worden aangepast. Deze aanzienlijke, zowel op Europees als op nationaal niveau te leveren inspanning moet in het bedrijfsleven worden gevoeld, en dient niet alleen als een gebaar van goede wil te worden opgevat, maar vooral als een uitnodiging om onder zo gunstig mogelijke voorwaarden als volwaardige partner aan het vooruitgangsproces deel te nemen.

1.3.2. De Unie en de lid-staten moeten, wil het MKB zich kunnen ontplooien, rekening houden met bepaalde realiteiten die inherent zijn aan de sector en waarvan er ten minste twee dienen te worden vermeld :

- binnen het MKB bestaan grote verschillen qua omvang en activiteiten;

- de organen die het MKB ondersteunen, zijn onmisbaar bij de uitvoering van programma's en geïntegreerde en gecoördineerde acties.

1.4. Het fiscale klimaat voor het MKB dient in de context van de hierboven beschreven drie situaties te worden verbeterd. Op die manier kunnen de specifieke problemen van de sector het best worden onderzocht, met inbegrip van de problemen die voor alle sociaal-economische kringen van min of meer direct belang zijn.

2. De in de mededeling genoemde actieterreinen

2.1. De verbetering van het fiscale klimaat waardoor het Europese MKB zich beter kan ontwikkelen, moet tegen de meer algemene achtergrond van de financieringsproblematiek van deze sector worden benaderd. De Commissie moet worden aangemoedigd, samen met de lid-staten en de vertegenwoordigers van de sector dit uiterst belangrijke probleem diepgaand te bestuderen. Daarbij dient zij consequent door te gaan met de in haar mededeling over de knelpunten bij de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen [COM(93) 528 def. van 10 november 1993] opgestarte werkzaamheden ten einde de beste formules te ontwikkelen m.b.t. financieringskosten, toegang tot financieringsbronnen, krediet, enz. ().

In dit verband is het tevens van belang te weten of de in deze mededeling genoemde financieringsmogelijkheden, mechanismen en programma's fiscale consequenties hebben. Is dat het geval, dan dienen deze in het onderzoek naar de verbetering van het fiscale klimaat te worden meegenomen.

2.2. Ook laat zich de vraag stellen waarom de Commissie zich in haar mededeling tot vier actieterreinen beperkt (zelffinanciering, fiscale behandeling van venture capital, vaste inrichtingen van kleine en middelgrote ondernemingen en overdracht van ondernemingen). Weliswaar zijn deze onderwerpen niet zonder belang, maar op het eerste gezicht lijken zij weinig samenhang te vertonen en slechts een relatief geringe weerslag op het Europese MKB te hebben.

Dit laatste mag niet over het hoofd worden gezien, omdat naar een geïntegreerd beleid en gecoördineerde ontwikkelingsprogramma's - bronnen van dynamiek en innovatie - moet worden toegewerkt.

2.3.

Zelffinanciering

2.3.1. Het Comité heeft in zijn adviezen herhaaldelijk gewezen op de vele aspecten die bij de interne of externe financiering van de investeringen van MKB's een rol spelen. Hoewel deze ondernemingen hun investeringen voornamelijk via zowel het bedrijfsresultaat vóór als na belastingheffing financieren, kunnen er ook verschillende andere mogelijkheden ter vergemakkelijking van zelffinanciering zijn. In dat verband dringt het Comité erop aan dat de fiscale behandeling van geherinvesteerde winsten van het MKB moet worden verbeterd. De fiscale behandeling van deze financieringsmiddelen dient "neutraal" te zijn, binnen het fiscale bestel van iedere lid-staat.

2.3.2. In de mededeling wordt immers op heldere wijze uiteengezet dat ondernemingen vanwege de onderling verschillende tarieven van inkomsten- (eenmanszaak, personenvennootschappen) en vennootschapsbelasting ongelijk worden belast en naar gelang van hun rechtsvorm verschillend worden behandeld. Beoogd wordt, iedere oorzaak van mededingingsdistorsies tussen ondernemingen die onder hetzelfde fiscale stelsel vallen, op te heffen.

2.3.3. Verscheidene lid-staten hebben reeds maatregelen genomen ten einde de verschillen in de wijze waarop winsten worden aangeslagen, te beperken, en geven daarmee in zekere zin de in de andere lid-staten te volgen koers aan. De Commissie baseerde zich overigens op deze voorbeelden bij het opstellen van de bij de Aanbeveling van 25 mei 1994 () gevoegde alternatieven.

2.3.4. De initiatieven van de Commissie zoals deze vooral in de toelichting op en de bijlagen bij deze Aanbeveling tot uiting komen, zijn te waarderen omdat daarin de problematiek op gedetailleerde wijze wordt behandeld. Lezing van uitsluitend de tekst van de mededeling zou tot de conclusie kunnen leiden dat de zaak te eng wordt benaderd.

Het Comité vraagt zich af of de lid-staten in voldoende mate over de uitvoerbaarheid van de aanbevelingen zijn geraadpleegd. Derhalve verzoekt het de Commissie, ervoor te zorgen dat de lid-staten die vóór 31 juli 1995 informatie over de belangrijkste door hen genomen maatregelen moeten verstrekken, tevens aangeven waarom zij de aanbevelingen van de Commissie niet hebben kunnen opvolgen.

2.3.5. Het Comité heeft weliswaar waardering voor het streven om te voorkomen dat geherinvesteerde winsten ongelijk worden belast, o.m. door het invoeren van keuzemogelijkheden en/of van één tarief voor alle vennootschappen, rechtspersonen of niet. Maar het voelt zich toch genoodzaakt, stil te staan bij het ingewikkelde probleem - met name voor eenmanszaken en personenvennootschappen - i.v.m. de bepaling van de geherinvesteerde winst, met alle administratieve moeilijkheden vandien. Het mag niet zo zijn dat onder het voorwendsel, de fiscale behandeling van deze ondernemingen te verbeteren, uiteindelijk zwaardere lasten worden opgelegd, zonder dat deze bedrijven de garantie hebben dat zij in de praktijk werkelijk van het voor hen ingevoerde systeem kunnen profiteren.

Deze waarschuwing wordt ingegeven door de ervaringen uit de fiscale praktijk in bepaalde lid-staten. Het spreekt voor zich dat het zoeken naar fiscale lastenverlichting voor personenvennootschappen niet tot een discriminerende behandeling van kapitaalvennootschappen mag leiden.

Het Comité wil in dit verband de aandacht van de Commissie vestigen op het feit dat de mogelijkheid, een kapitaal- in een personenvennootschap om te zetten, niet in de mededeling van 25 mei 1994 is genoemd. Dit moet rechtgetrokken worden, temeer daar deze omzetting, overigens in beide richtingen, wél in de mededeling inzake de "overdracht van ondernemingen" van 23 juli 1994 wordt behandeld.

2.3.6. De Commissie zou er dus goed aan doen te onderzoeken, of geen nationale bovenlimiet kan worden ingesteld voor de belasting van inkomsten uit industriële of commerciële activiteiten, ongeacht de rechtsvorm van de onderneming. Ook andere varianten, b.v. invoering van belastingvoorschriften die analoog zijn aan die welke voor financiële beleggingen gelden, zijn denkbaar in specifieke nationale situaties die het uitvloeisel zijn van technische en politieke keuzen.

2.3.7. Dat inkomsten - economisch gezien - voorwerp van dubbele belastingheffing zijn, komt omdat de aanslag vennootschapsbelasting - volgens een proportioneel tarief - en de daaropvolgende aanslag inkomstenbelasting - volgens een progressieve schijf - in zekere zin worden gecumuleerd. Ten einde de financiering van MKB's te verbeteren en zelffinanciering aan te moedigen, zouden de lid-staten onderling informatie over dit probleem moeten uitwisselen. Ook de "economische" dubbele heffing over vermogen moet hierin worden meegenomen. Het Comité zou in dit verband graag zien dat de Commissie haar initiatieven verder uitwerkt ten einde tot besluiten betreffende dubbele heffing te komen.

2.4.

De fiscale behandeling van venture capital

2.4.1. Dit onderdeel van de mededeling dient te worden behandeld in het licht van de vraag of "durfkapitaal" het MKB als geheel soelaas biedt. In dit kader dient te worden verwezen naar het advies van het Comité van 6 juli 1994 n.a.v. de "Mededeling van de Commissie over de knelpunten bij de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen" ().

Enerzijds dient rekening te worden gehouden met het feit dat verreweg de meeste Europese MKB's minder dan tien werknemers in dienst hebben. Dit doet niet af aan hun vermogen arbeidsplaatsen te creëren, maar werpt wel de vraag op - vooral met het oog op het soort activiteiten en de uitstraling daarvan - in hoeverre deze financieringswijze werkelijk op de behoeften van MKB's, vooral die zonder rechtspersoonlijkheid, is toegesneden.

Anderzijds dient rekening te worden gehouden met de innovatieve en expansieve kracht van het MKB, waarbij het soms gaat om activiteiten die op korte termijn weinig rendement beloven. In dit geval moeten passende financieringsvormen en -modaliteiten met behulp van durfkapitaal voorhanden zijn. Daarom mag het belang van de doorzichtigheid op het gebied van venture capital niet over het hoofd worden gezien en dient, met het oog op grensoverschrijdende activiteiten, ter zake wellicht een aanbeveling te worden opgesteld.

2.4.2. Het Economisch en Sociaal Comité kan zich derhalve vinden in de suggestie, het onderzoek naar het optimaal functioneren van "participatiefondsen" voort te zetten. Het wil daaraan evenwel het grensoverschrijdende aspect toevoegen en inspireert zich daarbij op de Franse en Engelse heffingstechnieken die in de mededeling worden beschreven.

2.5.

Administratieve verplichtingen en vaste inrichtingen

2.5.1. De "complexe administratieve verplichtingen" op fiscaal gebied omvatten ongetwijfeld aspecten die veel verder gaan dan de administratieve en fiscale verplichtingen rond grensoverschrijdende activiteiten. Overigens is het zo dat de activiteiten van de meeste MKB's lokaal en regionaal van aard zijn en blijven. Dit geldt niet voor ondernemingen die in een grensregio zijn gevestigd en die hun activiteiten in het kader van het Europese integratieproces uitbreiden tot de markt van één of meer buurlanden van de EU.

2.5.2. In haar analyse van de gevolgen van fiscale formaliteiten en verplichtingen voor het MKB in het geval van grensoverschrijdende activiteiten legt de Commissie terecht het accent op het probleem van de vaste inrichtingen. Verschillende facetten van dit probleem, waaronder de fiscale behandeling, behoeven opheldering.

2.5.3. De uitdrukking "vaste inrichting" komt altijd voor in bilaterale overeenkomsten ter vermijding van dubbele heffing op het gebied van inkomsten- en vermogensbelasting. Er wordt een vaste zakelijke vestiging mee bedoeld, van waaruit de onderneming geheel of gedeeltelijk haar activiteiten uitoefent, zonder voorwaarden betreffende de duur.

Volgens de modelconventie van de OESO wordt een bouw- of installatieproject een vaste inrichting - en daarmee belastingplichtig in de lid-staat van verblijf - na een periode van 12 maanden. In bilaterale overeenkomsten tussen bepaalde landen is een kortere duur neergelegd.

2.5.4. Een groot aantal MKB's, vooral in de bouw, opereren in een grensregio aan beide zijden van de (in theorie afgeschafte) grens, zonder over een "vaste inrichting" te beschikken. Zij handhaven evenwel de zetel van de directie in het land van oorsprong waar zij ter zake van hun winst belastingplichtig blijven.

2.5.5. De behandeling van de kwestie van vaste inrichtingen in verband met de uitbreiding van de activiteiten van MKB's tot andere lid-staten moet gepaard gaan met een gedetailleerd onderzoek naar de verschillende vestigingsmodaliteiten.

In geval van vestiging via een dochteronderneming of filiaal - nauwkeurig omschreven juridische begrippen - leveren kwesties i.v.m. de uitoefening van activiteiten, zoals de toe te passen heffingsvorm, in beginsel geen moeilijkheden op.

Moet evenwel met het begrip "vaste inrichting" worden gewerkt, dan ligt de situatie waarschijnlijk anders. Hantering van dit begrip kan er namelijk toe leiden dat ondernemingen met verschillende situaties te maken krijgen op het gebied van belastingplicht, eventuele voordelen van fiscale en andere aard voor de in de lid-staat van "ontvangst" gevestigde ondernemingen, sociale zekerheid, enz.

Het Comité is daarom van mening dat ter zake niet overhaast te werk moet worden gegaan, maar dat eerst de feitelijke situatie in zowel de grens- als de meer centraal gelegen regio's van de lid-staten dient te worden onderzocht.

2.6.

Overdracht van ondernemingen

2.6.1. De met overdracht van ondernemingen samenhangende problemen vormen waarschijnlijk een van de belangrijkste onderwerpen ten aanzien waarvan de Unie en de lid-staten snel op elkaar afgestemde maatregelen zullen moeten nemen.

Het spreekt voor zich dat deze problemen niet tot het fiscale aspect beperkt blijven, dat overigens veel meer kanten heeft dan de kort in de onderhavige mededeling behandelde onderwerpen. Daarin wordt eigenlijk alleen maar over kwesties in verband met successie- en schenkingsrechten gesproken.

2.6.2. Gelukkig heeft de Commissie deze tamelijk enge benadering onlangs gecorrigeerd in een mededeling van 23 juli 1994 met de titel "Mededeling van de Commissie inzake de overdracht van ondernemingen. Acties ten behoeve van het MKB" (94/C 204/01).

2.6.3. Helaas is het Comité tot op heden niet geraadpleegd over deze mededeling die uit een begin 1993 gelanceerde overlegronde voortvloeide. De doelstellingen zijn dezelfde als die van de in dit advies behandelde mededeling. Gestreefd wordt naar het volgende :

"- lastenverlichting voor het MKB en het leveren van een bijdrage aan het scheppen van een juridisch en fiscaal klimaat waarin het gemakkelijker is een bedrijf over te dragen, met als doel de ondernemingsstructuur en de werkgelegenheid in stand te houden;

- opheffing van de ongelijkheid die nu nog bestaat tussen het MKB en grote ondernemingen, omdat het MKB over het algemeen over een veel kleiner aantal eigenaren beschikt en het overlijden van één van hen veel ernstiger financiële gevolgen kan hebben, speciaal voor de voortzetting van het bedrijf".

2.6.4. Het Comité wil de inhoud van deze nieuwe mededeling niet in detail analyseren, maar is wel van mening dat bepaalde facetten die voor de verbetering van het fiscale klimaat van belang zijn, belicht dienen te worden en in de toekomst de bijzondere aandacht van het Comité moeten krijgen.

2.6.5. De acties ter verwezenlijking van de doelstellingen lopen langs vier hoofdlijnen en omvatten een tiental activiteitengebieden. Het is van belang de voornaamste mee te wegen elementen met fiscale gevolgen voor de ondernemingen te vermelden. Het gaat vooral om :

2.6.5.1. adequate voorbereiding van de overdracht door :

- maatregelen betreffende de rechtsregels voor de verandering van de juridische structuur;

- maatregelen betreffende functionerings- en structuurmodaliteiten van de naamloze vennootschap die het best zijn toegesneden op de behoeften van het MKB;

- maatregelen betreffende de fiscale neutraliteit van verrichtingen die nodig zijn om de overdracht efficiënt voor te bereiden;

2.6.5.2. de fiscale behandeling van overdracht aan derden. Hieraan kleven verschillende complicaties die verband houden met de verkoop van een onderneming, de belasting van de daarmee gemaakte winst en de overdracht van een onderneming aan de werknemers. Deze complicaties worden niet in de mededeling van 25 mei 1994 behandeld;

2.6.5.3. maatregelen ter vergemakkelijking van de overdracht aan familieleden. Bij deze categorie overdrachten spelen problemen i.v.m. successie- en schenkingsrechten een belangrijke rol en de weerslag van deze rechten op verschillende nationale rechtsgebieden en op de grondbeginselen van de fiscale wetgeving zijn aanzienlijk. Hierbij speelt tevens een probleem als de dubbele internationale heffing.

2.6.6. Het Comité is tevreden over dit werk/discussiedocument waarin is nagedacht over een materie met belangrijke gevolgen voor het hele MKB, de economische structuren van de Europese Unie, de lid-staten en hun regio's. Het voelt zich evenwel verplicht aan te dringen op passende fiscale maatregelen om kandidaat-overnemers aan te moedigen. Het probleem van de continuïteit van MKB's in geval van overdracht kan nl. slechts doeltreffend en dynamisch worden opgelost wanneer potentiële overnemers in bestaande en levensvatbare bedrijven worden geïnteresseerd en daarin actief willen zijn. In dit verband kan gedacht worden aan allerlei stimuleringsmaatregelen, die voor een deel uit fiscale prikkels kunnen bestaan. Daarom wil het Comité dat voor deze problemen een speciale plaats in het met de mededeling beoogde overleg wordt ingeruimd.

3. Voorstellen voor andere maatregelen

3.1. Gelet op de hierboven gemaakte opmerkingen over het vooralsnog summiere karakter van de richtsnoeren van de Commissie, wil het Comité op zijn beurt enige aanvullende suggesties doen met betrekking tot een aantal fiscale kwesties die wellicht grondig onderzocht moeten worden en tot mogelijke acties op nationaal en Europees niveau aanleiding kunnen geven.

3.2. Uiteraard dient dit onderzoek te geschieden met inachtneming van zowel het algemene fiscale en niet-fiscale beleid dat door de lid-staten ten aanzien van de ondernemingen wordt gevoerd, als de algemene beginselen en hoofdlijnen die het fiscale, economische en sociale beleid van de lid-staten bepalen.

3.3. Het Comité is zich ervan bewust dat de voorliggende mededeling en bijgevoegde aanbeveling slechts een eerste stap naar het te bereiken doel vormen. Het beseft tevens dat de lid-staten over een min of meer uitgebreid scala aan mechanismen, programma's en regels beschikken om de oprichting en ontwikkeling van MKB's in de verschillende sectoren te bevorderen. In het algemeen kunnen deze maatregelen in drie categorieën worden onderverdeeld :

a)

vermindering van financiële en administratieve lasten en hindernissen;

b)

prikkels voor aanmoediging van oprichting van nieuwe ondernemingen, overname van bestaande ondernemingen en het "op gezonde basis" opstarten van activiteiten;

c)

bevordering van de ontwikkeling van het MKB door het scheppen van een in meerdere opzichten gunstig klimaat : financieel, economisch, sociaal en technologisch.

3.4. Eigenlijk worden in de mededeling maar weinig aspecten behandeld die werkelijk in een van deze categorieën passen. Het Comité acht het dan ook nuttig, het assortiment mogelijke fiscale maatregelen te verbreden.

Het Comité wil zich terughoudend opstellen ten opzichte van de directe belastingen, want de bevoegdheden en daarmee de mogelijkheden tot optreden van de Europese Unie op dit gebied zijn immers nog altijd beperkt. Nochtans zou het Comité de Commissie willen verzoeken, ten behoeve van bovengenoemde verbreding te denken aan onderzoek, analyses en overleg betreffende o.a. :

3.4.1. fiscale lastenverlichting bij het opzetten of overnemen van een onderneming. Hierbij kan de ondernemingswinst gedurende een eerste fase eventueel geheel of gedeeltelijk van belasting worden vrijgesteld. Verder valt te denken aan vrijstellingen die aan voorwaarden met betrekking tot beroepskwalificaties of het genereren van arbeidsplaatsen zijn verbonden;

3.4.2. bepaalde aftrekmogelijkheden voor deelnemingen (in MKB's) van middelgrote en kleine investeerders - potentiële verstrekkers van financiële middelen aan het MKB (zie het advies van het ESC over de "Mededeling van de Commissie over de knelpunten bij de financiering van het MKB") () - alsmede eventuele invoering van fiscale voorzieningen waardoor het voor kapitaalverschaffers aantrekkelijker wordt, in MKB's te investeren;

3.4.3. verschillen tussen de fiscale behandeling van institutionele of particuliere beleggers, of van al dan niet ter beurze genoteerde vennootschappen;

3.4.4. uitbreiding tot de hele Unie van de mogelijkheid voor de in bepaalde lid-staten na een initiatief van de EG ingevoerde rechtsvorm van besloten vennootschap met slechts één aandeelhouder, voor de inkomsten- dan wel voor de vennootschapsbelasting te opteren;

3.4.5. de mogelijkheid voor MKB's, op nog vast te stellen wijze, speciale reserves voor de financiering van materiële en immateriële investeringen te vormen;

3.4.6. de fiscale aftrekbaarheid van uitgaven voor de opleiding van het management en bedrijfsadviezen in het oprichtingsstadium van een onderneming;

3.4.7. afschrijvingsmodaliteiten waardoor eventueel bestaande handicaps van MKB's ten opzichte van grote ondernemingen worden opgeheven;

3.4.8. de in de lid-staten bestaande heffingsmodaliteiten betreffende bepaalde op nationaal en communautair niveau ingevoerde actie- en steunprogramma's ten behoeve van MKB's;

3.4.9. invoering van bepaalde verlagingen of vrijstellingen ten gunste van de in een MKB meewerkende echtgeno(o)t(e);

3.4.10. de verschillende in de mededeling van 23 juli 1994 beschreven aspecten van "de overdracht van ondernemingen".

4. Het overleg en het Economisch en Sociaal Comité

4.1. Het Comité keurt bij wijze van conclusie de door de Commissie ter verbetering van het klimaat voor het MKB genomen initiatieven goed, en hoopt dat het verrichte werk een gunstig onthaal zal vinden op de diverse niveaus waar de beginselen en doelstellingen van het "geïntegreerd programma ten behoeve van het MKB en het ambachtelijke bedrijf" moeten worden beoordeeld en uitgevoerd.

4.2. De rechtsgrondslag van de instrumenten en maatregelen vormt een van de hoofdproblemen in deze ingewikkelde materie. De Commissie doet er goed aan deze grondslag stapsgewijs te definiëren, naarmate de richtsnoeren voor de verschillende gebieden, in casu het fiscale klimaat, voldoende gestalte hebben gekregen om uitgevoerd te kunnen worden.

4.3. De coherente ontwikkeling van de Europese Unie staat op het spel en daarom moet het Comité de Commissie en de bij de acties ten behoeve van het MKB betrokken sociale en economische actoren zo goed mogelijk steunen.

Ook in dit verband moet weer worden benadrukt dat het Comité, door zijn samenstelling en taak als adviesorgaan, het aangewezen forum voor overleg en uitwisseling van standpunten is. Daarom kan, telkens wanneer de Commissie een brede consultatie over de haalbaarheid van doelstellingen en hoofdlijnen van een actieprogramma wil opzetten, de inbreng via het ESC van de bij de sociaal-economische kringen levende opvattingen in meer dan één opzicht nuttig blijken, met name om een beter inzicht in de belangrijkste in aanmerking te nemen elementen te krijgen en tot een snelle identificatie van de problemen te komen. Voor het opstellen van bepaalde actieprogramma's of hoofdlijnen zou met inachtneming van de normale overlegprocedure en op basis van overeen te komen modaliteiten, aan deze werkwijze kunnen worden gedacht. De nog te verrichten werkzaamheden en voorgenomen raadplegingen in het kader van de in dit advies behandelde mededeling lenen zich goed voor een dergelijke exercitie.

Brussel, 21 december 1994.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

Carlos FERRER

() SEC(92) 1118 def.

() Zie het advies van het Comité over de "Mededeling van de Commissie over de knelpunten b+ financiering van het MKB" van 6 juli 1994 (doc. CES 850/94).

() PB nr. L 177 van 9. 7. 1994.

() CES 850/94.

() Doc. CES 850/94 van 6. 7. 1994.