18.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 213/36 |
Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op: http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html
Reglement nr. 37 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van gloeilampen die bestemd zijn voor gebruik in goedgekeurde lichtunits van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Bevat de volledige geldige tekst tot en met:
Supplement 42 op wijzigingenreeks 03 — Datum van inwerkingtreding: 10 juni 2014
INHOUD
REGLEMENT
1. |
Toepassingsgebied |
2. |
Administratieve bepalingen |
3. |
Technische voorschriften |
4. |
Conformiteit van de productie |
5. |
Sancties bij non-conformiteit van de productie |
6. |
Definitieve stopzetting van de productie |
7. |
Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties |
8. |
Overgangsbepalingen |
BIJLAGEN
1. |
Databladen voor gloeilampen |
2. |
Mededeling |
3. |
Voorbeeld van de opstelling van het goedkeuringsmerk |
4. |
Lichtmiddelpunt en vormen van gloeidraden |
5. |
Controle van de kleur van gloeilampen |
6. |
Minimumvoorschriften voor de kwaliteitscontroleprocedures van de fabrikant |
7. |
Bemonsterings- en overeenstemmingsniveaus voor de testgegevens van de fabrikant |
8. |
Minimumvoorschriften voor steekproeven door de typegoedkeuringsinstantie |
9. |
Controle van de naleving van de voorschriften door middel van steekproeven |
10. |
Vertaling van de termen die in de afbeeldingen in bijlage 1 worden gebruikt |
1. TOEPASSINGSGEBIED
Dit reglement is van toepassing op de gloeilampen die zijn opgenomen in bijlage 1 en bestemd zijn voor gebruik in goedgekeurde lichtunits van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan.
2. ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
2.1. Definities
2.1.1. Definitie van "categorie"
De term "categorie" wordt in dit reglement gebruikt om een verschillend basisontwerp van gestandaardiseerde gloeilampen te beschrijven. Elke categorie heeft een specifieke aanduiding zoals bijvoorbeeld H4, P21W, T4W, PY21Wof RR10W.
2.1.2. Definitie van "type"
Gloeilampen van verschillende "typen" (1) zijn gloeilampen binnen dezelfde categorie die van elkaar verschillen op essentiële punten zoals:
2.1.2.1. |
handelsnaam of -merk (Gloeilampen met dezelfde handelsnaam of van hetzelfde merk, maar geproduceerd door verschillende fabrikanten, worden beschouwd als verschillende typen. Gloeilampen die door dezelfde fabrikant zijn geproduceerd en alleen verschillen van handelsnaam of -merk, mogen worden beschouwd als zijnde van hetzelfde type.); |
2.1.2.2. |
ontwerp van het lampglas en/of de lampvoet, voor zover deze verschillen de optische resultaten beïnvloeden; |
2.1.2.3. |
nominale spanning; |
2.1.2.4. |
halogeen. |
2.2. Goedkeuringsaanvraag
2.2.1. |
De goedkeuringsaanvraag moet door de houder van de handelsnaam of het merk of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend. |
2.2.2. |
Elke goedkeuringsaanvraag moet vergezeld gaan van (zie ook punt 2.4.2):
|
2.2.3. |
Bij een type gloeilamp waarvan alleen de handelsnaam of het merk verschilt van een reeds goedgekeurd type, kan worden volstaan met het verstrekken van:
|
2.2.4. |
Voordat typegoedkeuring wordt verleend, moet de bevoegde instantie nagaan of er afdoende maatregelen zijn genomen om een doeltreffende controle van de conformiteit van de productie te waarborgen. |
2.3. Opschriften
2.3.1. |
Bij gloeilampen die ter goedkeuring worden ingediend, moet de voet of het glas van de lamp voorzien zijn van (2):
|
2.3.2. |
De in punt 2.3.1.5 bedoelde plaats moet worden aangegeven op de tekeningen die de goedkeuringsaanvraag vergezellen. |
2.3.3. |
Op halogeengloeilampen die voldoen aan de voorschriften van punt 3.7, moet de letter U worden aangebracht. |
2.3.4. |
Andere opschriften dan die van de punten 2.3.1 en 2.4.3 mogen worden aangebracht, op voorwaarde dat zij de lichteigenschappen niet ongunstig beïnvloeden. |
2.4. Goedkeuring
2.4.1. |
Als alle overeenkomstig punt 2.2.2.3 of 2.2.3.2 ingediende monsters van een type gloeilamp voldoen aan de voorschriften van dit reglement, wordt goedkeuring verleend. |
2.4.2. |
Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringscode toegekend. Het eerste teken (momenteel 2 voor wijzigingenreeks 02 die op 27 oktober 1983 in werking is getreden, en wijzigingenreeks 03 die op 1 juni 1984 in werking is getreden, maar geen wijziging van het goedkeuringsnummer vereist) geeft de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Daarna volgt een identificatiecode van maximaal drie tekens. Alleen de Arabische cijfers en de hoofdletters van voetnoot (3) mogen worden gebruikt. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag dezelfde code niet aan een ander type gloeilamp toekennen. Van de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type gloeilamp krachtens dit reglement wordt aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 2 en van een door de aanvrager ter goedkeuring verstrekte tekening in maximumformaat A4 (210 × 297 mm) en op een schaal van ten minste 2:1. Op verzoek van de aanvrager kan aan de gloeilamp die wit licht uitstraalt en de gloeilamp die selectief geel licht uitstraalt (zie punt 2.1.2.3) dezelfde goedkeuringscode worden toegekend. |
2.4.3. |
Op elke gloeilamp die conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd type, wordt op de in punt 2.3.1.5 bedoelde plaats behalve de in punt 2.3.1 voorgeschreven opschriften, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:
|
2.4.4. |
Indien de aanvrager voor meerdere handelsnamen of merken dezelfde goedkeuringscode heeft gekregen, volstaat een ervan om aan de voorschriften van punt 2.3.1.1 te voldoen. |
2.4.5. |
De in de punten 2.3.1 en 2.4.3 gespecificeerde markeringen en opschriften moeten goed leesbaar en onuitwisbaar zijn. |
2.4.6. |
In bijlage 3 wordt een voorbeeld gegeven van de opstelling van het goedkeuringsmerk. |
3. TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
3.1. Definities
3.1.1. Nominale spanning: de op de gloeilamp aangegeven spanning (in volts);
3.1.2. nominaal vermogen: het op de gloeilamp aangegeven vermogen (in watts), dat in de internationale aanduiding van de relevante categorie kan worden opgenomen;
3.1.3. testspanning: de spanning bij de aansluitpunten van de gloeilamp, waarop de elektrische en fotometrische eigenschappen van de gloeilamp zijn afgestemd en waarmee ze moeten worden getest.
3.1.4. objectieve waarden: de te bereiken waarden, binnen de aangegeven toleranties, wanneer de gloeilamp wordt voorzien van stroom met de testspanning;
3.1.5. standaardgloeilamp (referentiegloeilamp): een wit, ambergeel of rood licht uitstralende gloeilamp met beperkte toleranties qua afmetingen, die wordt gebruikt voor de fotometrische tests van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen. Voor standaardgloeilampen wordt per categorie slechts één nominale spanning aangegeven;
3.1.6. referentielichtstroom: de aangegeven lichtstroom van een standaardgloeilamp waaraan de optische eigenschappen van een verlichtingsinrichting worden gerelateerd;
3.1.7. meetlichtstroom: de voorgeschreven waarde van de lichtstroom voor het testen van een gloeilamp in een standaardkoplamp volgens punt 3.9;
3.1.8. referentieas: een as die wordt bepaald ten opzichte van de lampvoet en waaraan bepaalde afmetingen van de gloeilamp worden gerelateerd;
3.1.9. referentievlak: een vlak dat wordt bepaald ten opzichte van de lampvoet en waaraan bepaalde afmetingen van de gloeilamp worden gerelateerd;
3.1.10. lichtbron met gloeidraad (gloeilamp): een lichtbron waarbij het element voor zichtbare straling bestaat uit een of meer verwarmde gloeidraden die warmtestraling produceren.
3.2. Algemene specificaties
3.2.1. |
Elk ingediend monster moet voldoen aan de relevante voorschriften van dit reglement. |
3.2.2. |
Gloeilampen moeten zo zijn ontworpen dat zij bij normaal gebruik goed functioneren en blijven functioneren. Zij mogen geen ontwerp- of fabricagefouten vertonen. |
3.2.3. |
De gloeidraad of gloeidraden die op het datablad van de relevante categorie in bijlage 1 zijn gespecificeerd, moeten de enige elementen van de gloeilamp zijn die licht genereren en uitstralen wanneer zij onder stroom worden gezet. |
3.3. Fabricage
3.3.1. |
Gloeilampglazen mogen geen krassen of vlekken vertonen die hun efficiëntie en optische prestaties nadelig kunnen beïnvloeden. |
3.3.2. |
Gloeilampen moeten worden voorzien van een standaardvoet die voldoet aan de databladen voor lampvoeten van IEC-publicatie 60061, derde uitgave, zoals aangegeven op de databladen van bijlage 1. |
3.3.3. |
De lampvoet moet sterk zijn en stevig aan het lampglas zijn bevestigd. |
3.3.4. |
Om na te gaan of gloeilampen voldoen aan de voorschriften van de punten 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 wordt een visuele controle verricht, worden de afmetingen gecontroleerd en worden de gloeilampen zo nodig bij wijze van test gemonteerd. |
3.4. Tests
3.4.1. |
Gloeilampen moeten eerst ongeveer één uur lang bij hun testspanning hebben gebrand. Bij lampen met dubbele gloeidraad moet elke gloeidraad afzonderlijk hebben gebrand. Bij gloeilampen waarvoor meer dan één testspanning is gespecificeerd, moet daarvoor de hoogste testspanning worden gebruikt. |
3.4.2. |
Bij gloeilampen met gecoat lampglas, die de in punt 3.4.1 aangegeven tijd al hebben gebrand, moet het glasoppervlak zachtjes worden afgeveegd met een katoenen doek die in een mengsel van 70 vol. % n-heptaan en 30 vol. % toluol is gedrenkt. Na ongeveer vijf minuten wordt het oppervlak met het blote oog gecontroleerd. Het mag geen zichtbare wijzigingen vertonen. |
3.4.3. |
Voor het meten van de positie en afmetingen van de gloeidraad worden de gloeilampen voorzien van stroom met 90 tot 100 % van de testspanning. Bij gloeilampen waarvoor meer dan één testspanning is gespecficieerd, moet daarvoor de hoogste testspanning worden gebruikt. |
3.4.4. |
Tenzij anders voorgeschreven worden elektrische en fotometrische metingen met de testspanning verricht. |
3.4.5. |
Elektrische metingen worden verricht met instrumenten van ten minste klasse 0,2. |
3.4.6. |
De op de databladen voor gloeilampen in bijlage 1 aangegeven lichtstroom (in lumina) geldt voor gloeilampen die wit licht uitstralen, tenzij daar een bijzondere kleur wordt vermeld.
Als selectief geel is toegestaan, moet de lichtstroom van de gloeilamp met selectief geel buitenglas ten minste 85 % bedragen van de aangegeven lichtstroom van de relevante gloeilamp die wit licht uitstraalt. |
3.5. Positie en afmetingen van de gloeidraad
3.5.1. |
De geometrische vormen van de gloeidraad moeten in principe overeenstemmen met die op de databladen voor gloeilampen in bijlage 1. |
3.5.2. |
Bij rechte gloeidraden wordt de correcte positie en vorm gecontroleerd zoals aangegeven op de relevante databladen. |
3.5.3. |
Als op de databladen voor gloeilampen de gloeidraad in ten minste één aanzicht als punt is afgebeeld, wordt de positie van het lichtmiddelpunt bepaald overeenkomstig bijlage 4. |
3.5.4. |
De lengte van een rechte gloeidraad wordt bepaald door de uiteinden ervan, gedefinieerd — tenzij anders aangegeven op het relevante datablad — als de toppen van de eerste en de laatste winding van de gloeidraad, gezien in een projectie loodrecht op de referentieas van de gloeilamp. Voor een dergelijke top geldt dat de hoek gevormd door de benen niet meer dan 90° mag zijn. Bij dubbelspiraalgloeidraden moeten de toppen van de secundaire windingen in aanmerking worden genomen.
|
3.6. Kleur
3.6.1. |
De kleur van het door de gloeilamp uitgestraalde licht moet wit zijn, tenzij anders aangegeven op het relevante datablad. |
3.6.2. |
De definities van de kleur van het uitgestraalde licht in Reglement nr. 48 en de desbetreffende wijzigingenreeks die op het ogenblik van de typegoedkeuringsaanvraag van kracht is, zijn van toepassing op dit reglement. |
3.6.3. |
De kleur van het uitgestraalde licht wordt gemeten volgens de methode van bijlage 5. Elke gemeten waarde moet binnen de voorgeschreven toleranties liggen (5). Bij gloeilampen die wit licht uitstralen, mogen de gemeten waarden in de x- en/of y-richting niet meer dan 0,020 eenheid afwijken van een willekeurig punt op de zwartestralerkromme (IEC 015:2004, 3e editie). Gloeilampen voor gebruik in kleine lichtsignaalinrichtingen moeten voldoen aan de voorschriften van punt 2.4.2 van IEC-publicatie 60809, 3e editie. |
3.7. Uv-straling
De uv-straling van een halogeenlamp moet zo zijn dat:
waarbij:
Ee (λ) |
(W/nm) |
de spectrale distributie is van de stralingsflux; |
V(λ) |
(1) |
de spectrale lichtefficiëntie is; |
km = 683 |
(lm/W) |
het fotometrische stralingsequivalent is; |
λ |
(nm) |
de golflengte is. |
Deze waarde wordt berekend met intervallen van vijf nanometer.
3.8. Waarneming voor de kleur selectief geel
Overeenkomstig punt 3.6 kan krachtens dit reglement goedkeuring worden verleend voor een gloeilamp die zowel wit als selectief geel licht uitstraalt. Artikel 3 van de overeenkomst waaraan dit reglement is gehecht, belet de overeenkomstsluitende partijen echter niet om op door hen geregistreerde voertuigen gloeilampen te verbieden die wit dan wel selectief geel licht uitstralen.
3.9. Controle van de optische kwaliteit
(alleen voor gloeilampen van de categorieën R2, H4 en HS1)
3.9.1. |
Deze controle van de optische kwaliteit wordt uitgevoerd bij een zodanige spanning dat de meetlichtstroom wordt verkregen; de voorschriften van punt 3.4.6 moeten hierbij worden nageleefd. |
3.9.2. |
Voor 12 V-gloeilampen die wit licht uitstralen: het monster waarmee de voorschriften voor de standaardgloeilamp het best worden nageleefd, wordt getest in een standaardkoplamp zoals bedoeld in punt 3.9.5 en er wordt nagegaan of deze combinatie voldoet aan de lichtverdelingsvoorschriften voor dimlicht van het relevante reglement. |
3.9.3. |
Voor 6 V- en 24 V-gloeilampen die wit licht uitstralen: het monster dat de waarden voor de nominale afmetingen het dichtst benadert, wordt getest in een standaardkoplamp zoals bedoeld in punt 3.9.5 en er wordt nagegaan of deze combinatie voldoet aan de lichtverdelingsvoorschriften voor dimlicht van het relevante reglement. Afwijkingen van hoogstens 10 % van de minimumwaarden zijn toegestaan. |
3.9.4. |
Gloeilampen die selectief geel licht uitstralen, worden eveneens op de in de punten 3.9.2 en 3.9.3 beschreven wijze getest in een standaardkoplamp zoals bedoeld in punt 3.9.5, om na te gaan of de verlichtingssterkte bij 12 V-gloeilampen ten minste 85 % en bij 6 V- en 24 V-gloeilampen ten minste 77 % bedraagt van de minimumwaarden in de lichtverdelingsvoorschriften voor dimlicht van het relevante reglement. De grenswaarden voor de maximale verlichtingssterkte blijven ongewijzigd. Bij gloeilampen met een selectief geel lampglas wordt deze test achterwege gelaten, als ook goedkeuring wordt verleend voor hetzelfde type gloeilamp dat wit licht uitstraalt. |
3.9.5. |
Een koplamp wordt als standaardkoplamp beschouwd indien zij:
|
3.10. Standaardgloeilampen
Extra voorschriften voor standaard- of referentiegloeilampen worden gegeven op de relevante databladen van bijlage 1.
Het lampglas van standaard- of referentiegloeilampen die wit licht uitstralen, mag de trichromatische CIE-coördinaten van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 856 K niet met meer dan 0,010 eenheden in x- en/of y-richting wijzigen.
Bij standaard- of referentiegloeilampen die ambergeel of rood licht uitstralen, mogen temperatuurveranderingen van het lampglas de lichtstroom niet zodanig beïnvloeden dat de fotometrische metingen van de lichtsignaalinrichtingen daardoor worden bemoeilijkt.
4. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
4.1. |
Krachtens dit reglement goedgekeurde gloeilampen moeten zodanig worden vervaardigd dat zij conform zijn met het goedgekeurde type doordat ze voldoen aan de technische en markeringsvoorschriften van punt 3 en van de bijlagen 1, 3 en 4. |
4.2. |
Om na te gaan of aan de voorschriften van punt 4.1 is voldaan, moeten passende controles van de productie worden uitgevoerd. |
4.3. |
De houder van de goedkeuring moet met name:
|
4.4. |
De bevoegde instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, mag op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste conformiteitscontrolemethoden verifiëren.
|
5. SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
5.1. |
De krachtens dit reglement voor een gloeilamp verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan de voorschriften is voldaan of indien een gloeilamp met het goedkeuringsmerk niet conform is met het goedgekeurde type. |
5.2. |
Als een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder door haar verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2. |
6. DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE
Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd type gloeilamp definitief stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.
7. NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES
De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring en de definitieve stopzetting van de productie moeten worden toegezonden.
8. OVERGANGSBEPALINGEN
8.1. |
Goedkeuringen die krachtens de vorige wijzigingenreeks zijn verleend, blijven geldig, behalve dat wat de conformiteit van de productie betreft de huidige productie van gloeilampen moet voldoen aan de voorschriften van de recentste wijzigingenreeks, 12 maanden na de datum van inwerkingtreding ervan (6). |
8.2. |
De overeenkomst tussen de oude en de nieuwe benamingen is aangegeven in de volgende tabel:
|
8.3. |
Vanaf de voor elke categorie in de tabel voor groep 3 in bijlage 1 aangegeven periode na de inwerkingtreding van de supplementen op wijzigingenreeks 03 mogen geen gloeilampen van deze categorieën of van de typen binnen deze categorieën worden gebruikt in lichten die voor typegoedkeuring ter beschikking worden gesteld. |
8.4 |
Tijdens de in de tabel voor groep 3 in bijlage 1 aangegeven periode na de inwerkingtreding van de supplementen op wijzigingenreeks 03 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, echter goedkeuring blijven verlenen voor lichten waarin gloeilampen van deze categorieën of van de typen binnen deze categorieën worden gebruikt, op voorwaarde dat die lichten bedoeld zijn om als vervangingsonderdeel op in gebruik zijnde voertuigen te worden gemonteerd. |
(1) Een selectief geel lampglas of een extra, selectief geel buitenglas dat alleen bedoeld is om de kleur, maar niet de andere eigenschappen van een wit licht uitstralende gloeilamp te veranderen, houdt geen wijziging van het type gloeilamp in.
(2) In het tweede geval mogen de lichteigenschappen daardoor niet ongunstig worden beïnvloed.
(3) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
A B C D E F G H J K L M N P R S T U V W X Y Z
(4) De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document TRANS/WP.29/Rev.2/Amend.1.
(5) Voor de conformiteit van de productie alleen wat de kleuren ambergeel en rood betreft, moet ten minste 80 % van de meetresultaten binnen de voorgeschreven toleranties liggen.
(6) De gewijzigde tekst van dit punt is ingevoerd bij supplement 14 op wijzigingenreeks 03. Dit supplement is op 3 september 1997 in werking getreden en is ook opgenomen in de nieuwe punten 2.3.3 en 3.7 en op de nieuwe databladen HIR1 en PY27/7W in bijlage 1.
BIJLAGE 1
DATABLADEN (*1) VOOR GLOEILAMPEN
Lijst van de categorieën gloeilampen in groepen en de nummers van de desbetreffende databladen
Groep 1
Zonder algemene beperkingen
Categorie |
Datablad nr. |
H1 (5) |
H1/1 t/m 3 |
H3 (5) |
H3/1 t/m 4 |
H4 |
H4/1 t/m 5 |
H7 |
H7/1 t/m 4 |
H8 |
H8/1 t/m 4 |
H8B |
H8/1 t/m 4 |
H9 (2) |
H9/1 t/m 4 |
H9B (2) |
H9/1 t/m 4 |
H10 |
H10/1 t/m 3 |
H11 |
H11/1 t/m 4 |
H11B |
H11/1 t/m 4 |
H13 |
H13/1 t/m 4 |
H15 |
H15/1 t/m 5 |
H16 |
H16/1 t/m 4 |
H16B |
H16/1 t/m 4 |
H17 |
H17/1 t/m 6 |
H21W (1) |
H21W/1 t/m 2 |
H27W/1 |
H27W/1 t/m 3 |
H27W/2 |
H27W/1 t/m 3 |
HB3 |
HB3/1 t/m 4 |
HB4 |
HB4/1 t/m 4 |
HIR2 |
HIR2/1 t/m 3 |
HS1 (5) |
HS1/1 t/m 5 |
HS2 (5) |
HS2/1 t/m 3 |
HS5 |
HS5/1 t/m 4 |
HS5A (4) |
HS5A/1 t/m 3 |
PSX24W (1) |
P24W/1 t/m 3 |
PSX26W (1) |
PSX26W1 t/m 3 |
PX24W (1) |
P24W/1 t/m 3 |
S2 (5) |
S1/S2/1 t/m 2 |
Groep 2
Alleen voor gebruik in signaallichten, hoeklichten, achteruitrijlichten en achterkentekenplaatverlichting
Categorie |
Datablad nr. |
C5W (5) |
C5W/1 |
H6W |
H6W/1 |
H10W/1 |
H10W/1 t/m 2 |
HY6W |
H6W/1 |
HY10W |
H10W/1 t/m 2 |
HY21W |
H21W/1 t/m 2 |
P13W |
P13W/1 t/m 3 |
P21W (5) |
P21W/1 t/m 2 |
P21/4W |
P21/4W/1 (P21/5W/2 t/m 3) |
P21/5W (5) |
P21/5W/1 t/m 3 |
P24W |
P24W/1 t/m 3 |
P27W |
P27W/1 t/m 2 |
P27/7W |
P27/7W/1 t/m 3 |
PR21W |
PR21W/1 (P21W/2) |
PR21/5W |
PR21/5W/1 (P21/5W/2 t/m 3) |
PS19W |
P19W/1 t/m 3 |
PS24W |
P24W/1 t/m 3 |
PSY19W |
P19W/1 t/m 3 |
PSY24W |
P24W/1 t/m 3 |
PW13W |
P13W/1 t/m 3 |
PW16W |
PC16W/1 t/m 3 |
PWR16W |
PC16W/1 t/m 3 |
PWY16W |
PC16W/1 t/m 3 |
PW19W |
P19W/1 t/m 3 |
PWR19W |
P19W/1 t/m 3 |
PWY19W |
P19W/1 t/m 3 |
PW24W |
P24W/1 t/m 3 |
PWR24W |
P24W/1 t/m 3 |
PWY24W |
P24W/1 t/m 3 |
PY21W |
PY21W/1 (P21W/2) |
PY21/5W |
PY21/5W/1 t/m 3 |
PY24W |
P24W/1 t/m 3 |
PY27/7W |
PY27/7W/1 (P27/7W/2 t/m 3) |
R5W (5) |
R5W/1 |
R10W (5) |
R10W/1 |
RR5W |
R5W/1 |
RR10W |
R10W/1 |
RY10W (5) |
R10W/1 |
T4W (5) |
T4W/1 |
W2.3W |
W2.3W/1 |
W3W (5) |
W3W/1 |
W5W (5) |
W5W/1 |
W10W (5) |
W10W/1 |
W15/5W |
W15/5W/1 t/m 3 |
W16W |
W16W/1 |
W21W |
W21W/1 t/m 2 |
W21/5W |
W21/5W/1 t/m 3 |
WP21W |
WP21W/1 t/m 2 |
WPY21W |
WP21W/1 t/m 2 |
WR5W |
W5W/1 |
WR21/5W |
WR21/5W/1 (W21/5W/2 t/m 3) |
WT21W |
WT21W/1 t/m 2 |
WT21/7W |
WT21/7W/1 t/m 3 |
WTY21W |
WT21W/1 t/m 2 |
WTY21/7W |
WTY21/7W/1 t/m 3 |
WY5W (5) |
W5W/1 |
WY10W (5) |
W10W/1 |
WY16W |
W16W/1 |
WY21W |
WY21W1 t/m 2 |
Groep 3
Alleen voor vervanging (zie de overgangsbepalingen van de punten 8.3 en 8.4)
Categorie |
Datablad nr. |
Zoals gespecificeerd door de overgangsbepalingen in punt 8.3 |
Zoals gespecificeerd door de overgangsbepalingen in punt 8.4 |
||
Supplement |
Periode |
Supplement |
Periode |
||
C5W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
C21W (7) |
C21W/1 t/m 2 |
28 |
12 maanden |
28 |
onbeperkt |
H1 (6) |
H1/1 t/m 3 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
H3 (6) |
H3/1 t/m 4 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
H12 |
H12/1 t/m 3 |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
H13A |
H13/1 t/m 4 |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
H14 |
H14/1 t/m 4 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
HB3A |
HB3/1 t/m 4 |
40 |
60 maanden |
40 |
onbeperkt |
HB4A |
HB4/1 t/m 4 |
40 |
60 maanden |
40 |
onbeperkt |
HIR1 (2) |
HIR1/1 t/m 3 |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
HS1 (6) |
HS1/1 t/m 5 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
HS2 (6) |
HS2/1 t/m 3 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
HS6 (3) |
HS6/1 t/m 4 |
40 |
60 maanden |
40 |
onbeperkt |
P19W (7) |
P19W/1 t/m 3 |
37 |
60 maanden |
37 |
onbeperkt |
P21W/1 t/m 2 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
P21/5W/1 t/m 3 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
PC16W (7) |
PC16W/1 t/m 3 |
37 |
60 maanden |
37 |
onbeperkt |
PCR16W (7) |
PC16W/1 t/m 3 |
37 |
12 maanden |
37 |
onbeperkt |
PCY16W (7) |
PC16W/1 t/m 3 |
37 |
60 maanden |
37 |
onbeperkt |
PR19W (7) |
P19W/1 t/m 3 |
37 |
12 maanden |
37 |
onbeperkt |
PR21/4W (7) |
PR21/4W/1; (P21/5W/2 t/m 3) |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
PR24W (7) |
P24W/1 t/m 3 |
37 |
12 maanden |
37 |
onbeperkt |
PR27/7W (7) |
PR27/7W/1; (P27/7W/2 t/m 3) |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
PSR19W (7) |
P19W/1 t/m 3 |
37 |
12 maanden |
37 |
onbeperkt |
PSR24W (7) |
P24W/1 t/m 3 |
37 |
12 maanden |
37 |
onbeperkt |
PY19W (7) |
P19W/1 t/m 3 |
37 |
60 maanden |
37 |
onbeperkt |
R2 |
R2/1 t/m 3 |
28 |
12 maanden |
28 |
onbeperkt |
R5W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
R10W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
R10W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
S1 |
S1/S2/1 t/m 2 |
28 |
12 maanden |
28 |
onbeperkt |
S2 (6) |
S1/S2/1 t/m 2 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
S3 |
S3/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
T1.4W (7) |
T1.4W/1 |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
T4W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
W3W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
W5W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
W10W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
|
WY2.3W |
WY2.3W/1 |
40 |
24 maanden |
40 |
onbeperkt |
WY5W (6) |
W5W/1 |
40 |
12 maanden |
40 |
onbeperkt |
W10W/1 |
38 |
12 maanden |
38 |
onbeperkt |
Lijst van de databladen voor gloeilampen en de volgorde ervan in deze bijlage
Datablad nr.
|
C5W/1 |
|
C21W/1 t/m 2 |
|
H1/1 t/m 3 |
|
H3/1 t/m 4 |
|
H4/1 t/m 5 |
|
H7/1 t/m 4 |
|
H8/1 t/m 4 |
|
H9/1 t/m 4 |
|
H10/1 t/m 3 |
|
H11/1 t/m 4 |
|
H12/1 t/m 3 |
|
H13/1 t/m 4 |
|
H14/1 t/m 4 |
|
H15/1 t/m 5 |
|
H16/1 t/m 4 |
|
H17/1 t/m 6 |
|
H6W/1 |
|
H10W/1 t/m 2 |
|
H21W/1 t/m 2 |
|
H27W/1 t/m 3 |
|
HB3/1 t/m 4 |
|
HB4/1 t/m 4 |
|
HIR1/1 t/m 3 |
|
HIR2/1 t/m 3 |
|
HS1/1 t/m 5 |
|
HS2/1 t/m 3 |
|
HS5/1 t/m 4 |
|
HS5A/1 t/m 3 |
|
HS6/1 t/m 4 |
|
P13W/1 t/m 3 |
|
P19W/1 t/m 3 |
|
P21W/1 t/m 2 |
|
P21/4W/1 |
|
P21/5W/1 t/m 3 |
|
P24W/1 t/m 3 |
|
P27W/1 t/m 2 |
|
P27/7W/1 t/m 3 |
|
PC16W/1 t/m 3 |
|
PR21W/1 |
|
PR21/4W/1 |
|
PR21/5W/1 |
|
PR27/7W/1 |
|
PSX26W/1 t/m 3 |
|
PY21W/1 |
|
PY21/5W/1 t/m 3 |
|
PY27/7W/1 |
|
R2/1 t/m 3 |
|
R5W/1 |
|
R10W/1 |
|
S1/S2/1 t/m 2 |
|
S3/1 |
|
T1.4W/1 |
|
T4W/1 |
|
W2.3W/1 |
|
W3W/1 |
|
W5W/1 |
|
W10W/1 |
|
W15/5W/1 t/m 3 |
|
W16W/1 |
|
W21W/1 t/m 2 |
|
W21/5W/1 t/m 3 |
|
WP21W/1 t/m 2 |
|
WR21/5W/1 |
|
WT21W/1 t/m 2 |
|
WT21/7W/1 t/m 3 |
|
WY2.3W/1 |
|
WY21W/1 t/m 2 |
CATEGORIE C5W — Datablad C5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
B (1) |
34,0 |
35,0 |
36,0 |
35,0 ± 0,5 |
|
7,5 (4) |
|
15 (5) |
9 ± 1,5 |
||
Lampvoet SV8.5 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-81-4) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
Watt |
5 |
5 |
|||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 5,5 |
max. 7,7 |
max. 5,5 |
|
Lichtstroom |
45 ± 20 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 45 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE C21W — Datablad C21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Gloeilamp alleen voor achteruitrijlicht
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
b (6) |
40,0 |
41,0 |
42,0 |
41,0 ± 0,5 |
|
f (7) |
7,5 |
|
10,5 |
8 ± 1,0 |
|
Lampvoet SV8.5 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-81-4) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
21 |
21 |
|||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 26,5 |
||
Lichtstroom |
460 ± 15 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 460 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE C21W — Datablad C21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het midden van de gloeilamp in lengterichting.
12 V |
a |
h |
k |
Gloeilampen uit serieproductie |
4,0 + d |
14,5 |
2,0 |
Standaardgloeilamp |
2,0 + d |
14,5 |
0,5 |
d= nominale diameter van de gloeidraad volgens fabrieksopgave |
Testmethode en voorschriften
1. |
De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die op zodanige wijze 360° om de referentieas kan draaien dat het vooraanzicht te zien is op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het referentievlak op het scherm moet samenvallen met het midden van de gloeilamp. De gezochte middenas op het scherm moet overeenkomen met het midden van de gloeilamp in lengterichting. |
2. |
Vooraanzicht
|
CATEGORIE H1 — Datablad H1/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
|
|
|
|
|
CATEGORIE H1 — Datablad H1/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
6 V |
12 V |
24 V |
12 V |
||
25,0 (12) |
25,0 ± 0,15 |
||||
4,5 ± 1,0 |
5,0 ± 0,5 |
5,5 ± 1,0 |
5,0 + 0,50/– 0,00 |
||
0,5 d ± 0,5 d |
0,5 d ± 0,25 d |
||||
h1 |
0 ± 0,20 (8) |
||||
h2 |
0 ± 0,25 (8) |
||||
ε |
45° ± 12° |
45° ± 3° |
|||
Lampvoet P14.5s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-46-2) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
Watt |
55 |
70 |
55 |
||
Testspanning |
Volt |
6,3 |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 63 |
max. 68 |
max. 84 |
max. 68 |
Lichtstroom ± % |
1 350 |
1 550 |
1 900 |
|
|
15 |
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 150 |
|||
13,2 V |
1 550 |
CATEGORIE H1 — Datablad H1/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
6 V |
1,4 d |
1,9 d |
0,25 |
6 |
3,5 |
|
12 V |
6 |
4,5 |
||||
24 V |
7 |
4,5 |
||||
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H1/1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het begin van de gloeidraad, zoals gedefineerd in voetnoot 10 op datablad H1/2, moet tussen de lijnen Z1 en Z2 liggen.
CATEGORIE H3 — Datablad H3/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIE H3 — Datablad H3/2
CATEGORIE H3 — Datablad H3/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
6 V |
12 V |
24 V |
12 V |
||
e |
18,0 (14) |
18,0 |
|||
f (16) |
min. 3,0 |
min. 4,0 |
5,0 ± 0,50 |
||
k |
0 (14) |
0 ± 0,20 |
|||
h1, h3 |
0 (14) |
0 ± 0,15 (15) |
|||
h2, h4 |
0 (14) |
0 ± 0,25 (15) |
|||
Lampvoet PK22s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-47-4) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
Watt |
55 |
70 |
55 |
||
Testspanning |
Volt |
6,3 |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 63 |
max. 68 |
max. 84 |
max. 68 |
Lichtstroom ± % |
1 050 |
1 450 |
1 750 |
|
|
15 |
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 100 |
|||
13,2 V |
1 450 |
CATEGORIE H3 — Datablad H3/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a |
c |
k |
g |
6 V |
1,8 d |
1,6 d |
1,0 |
2,0 |
12 V |
2,8 |
|||
24 V |
2,9 |
|||
d= diameter van de gloeidraad |
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het midden van de gloeidraad moet binnen afmeting k liggen.
CATEGORIE H4 — Datablad H4/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawing
|
|
CATEGORIE H4 — Datablad H4/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
12 V |
24 V |
12 V |
|||||
e |
28,5 + 0,35/– 0,25 |
29,0 ± 0,35 |
28,5 + 0,20/– 0,00 |
||||
p |
28,95 |
29,25 |
28,95 |
||||
α |
max. 40 ° |
max. 40 ° |
|||||
Lampvoet P43t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-39-6) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 (17) |
24 (17) |
12 (17) |
|||
Watt |
60 |
55 |
75 |
70 |
60 |
55 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 75 |
max. 68 |
max. 85 |
max. 80 |
max. 75 |
max. 68 |
Lichtstroom ± % |
1 650 |
1 000 |
1 900 |
1 200 |
|
||
15 |
|
||||||
Meetlichtstroom (18) lm |
— |
750 |
— |
800 |
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 250 |
750 |
||||
13,2 V |
1 650 |
1 000 |
CATEGORIE H4 — Datablad H4/3
Position of shield
De tekening houdt geen verplichtingen in voor het ontwerp van de afscherming.
Position of filaments
CATEGORIE H4 — Datablad H4/4
Tabel met de afmetingen (in mm) op de tekeningen van datablad H4/3
Referentie (*2) |
Afmetingen (*3) |
Tolerantie |
||||||||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
12 V |
24 V |
12 V |
24 V |
12 V |
24 V |
12 V |
||||||
a/26 |
0,8 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||
a/23,5 |
0,8 |
± 0,60 |
± 0,20 |
|||||||||
b1/29,5 |
30,0 |
0 |
± 0,30 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||
b1/33 |
b1/29,5 mv |
b1/30,0 mv |
± 0,30 |
± 0,35 |
± 0,15 |
|||||||
b2/29,5 |
30,0 |
0 |
± 0,30 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||
b2/33 |
B2/29,5 mv |
b2/30,0 mv |
± 0,30 |
± 0,35 |
± 0,15 |
|||||||
c/29,5 |
30,0 |
0,6 |
0,75 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||
c/33 |
c/29,5 mv |
c/30,0 mv |
± 0,35 |
± 0,15 |
||||||||
d |
min. 0,1 |
— |
— |
|||||||||
e (21) |
28,5 |
29,0 |
+ 0,35 – 0,25 |
± 0,35 |
+ 0,20 – 0,00 |
|||||||
1,7 |
2,0 |
+ 0,50 – 0,30 |
± 0,40 |
+ 0,30 – 0,10 |
||||||||
g/26 |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
|||||||||
g/23,5 |
0 |
± 0,70 |
± 0,30 |
|||||||||
h/29,5 |
30,0 |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
||||||||
h/33 |
h/29,5 mv |
h/30,0 mv |
± 0,35 |
± 0,20 |
||||||||
4,5 |
5,25 |
± 0,80 |
± 0,40 |
|||||||||
5,5 |
5,25 |
± 0,50 |
± 0,80 |
± 0,35 |
||||||||
p/33 |
Naargelang de vorm van de afscherming |
— |
— |
|||||||||
q/33 |
(p + q)/2 |
± 0,60 |
± 0,30 |
|||||||||
|
CATEGORIE H4 — Datablad H4/5
Nadere uitleg bij datablad H4/3
De volgende afmetingen worden gemeten in drie richtingen:
1. |
voor de afmetingen a, b1, c, d, e, f, IR en IC; |
2. |
voor de afmetingen g, h, p en q; |
3. |
voor afmeting b2. |
De afmetingen p en q worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 33 mm van het referentievlak.
De afmetingen b1, b2, c en h worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 29,5 mm (30,0 mm voor 24 V-gloeilampen), respectievelijk 33 mm van het referentievlak.
De afmetingen a en g worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 26,0 mm, respectievelijk 23,5 mm van het referentievlak.
Opmerking: Voor de meetmethode: zie aanhangsel E van IEC-publicatie 60809.
CATEGORIE H7 — Datablad H7/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
|
|
|
|
CATEGORIE H7 — Datablad H7/2
|
|
||||||
|
|
||||||
|
CATEGORIE H7 — Datablad H7/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
12 V |
24 V |
12 V |
||
e (23) |
25,0 (24) |
25,0 ± 0,1 |
||
f (23) |
4,1 (24) |
4,9 (24) |
4,1 ± 0,1 |
|
g (26) |
min. 0,5 |
wordt bestudeerd |
||
h1 (25) |
0 (24) |
0 ± 0,10 |
||
h2 (25) |
0 (24) |
0 ± 0,15 |
||
γ1 |
min. 40 ° |
min. 40 ° |
||
γ2 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
||
γ3 |
min. 30 ° |
min. 30 ° |
||
Lampvoet PX26d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-5-6) |
||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
Watt |
55 |
70 |
55 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 58 |
max. 75 |
max. 58 |
Lichtstroom |
1 500 ± 10 % |
1 750 ± 10 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 100 |
||
13,2 V |
1 500 |
CATEGORIE H7 — Datablad H7/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
Afmetingen in mm
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
12 V |
d + 0,30 |
d + 0,50 |
0,2 |
4,6 |
4,0 |
|
24 V |
d + 0,60 |
d + 1,00 |
0,25 |
5,9 |
4,4 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H7/1, figuur 1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 9 op datablad H7/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIEËN H8 EN H8B — Datablad H8/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figuur 1
Hoofdtekeningen
Figuur 2
Maximumomtrek van de lamp (3)
CATEGORIEËN H8 EN H8B — Datablad H8/2
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
CATEGORIEËN H8 EN H8B — Datablad H8/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
12 V |
12 V |
|||||||||
e (27) |
25,0 (28) |
25,0 ± 0,1 |
||||||||
f (27) |
3,7 (28) |
3,7 ± 0,1 |
||||||||
g |
min. 0,5 |
wordt bestudeerd |
||||||||
h1 |
0 (28) |
0 ± 0,1 |
||||||||
h2 |
0 (28) |
0 ± 0,15 |
||||||||
γ1 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
||||||||
γ2 |
min. 40 ° |
min. 40 ° |
||||||||
γ3 |
min. 30 ° |
min. 30 ° |
||||||||
Lampvoet: H8: PGJ19-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-110-2) H8B: PGJY19-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-146-1) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||
Watt |
35 |
35 |
||||||||
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 43 |
max. 43 |
|||||||
Lichtstroom |
800 ± 15 % |
|
||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
600 |
||||||||
13,2 V |
800 |
CATEGORIEËN H8 EN H8B — Datablad H8/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
d + 0,50 |
d + 0,70 |
0,25 |
4,6 |
3,5 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H8/1, figuur 1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 11 op datablad H8/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIEËN H9 EN H9B — Datablad H9/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figuur 1
Hoofdtekeningen
Figuur 2
Maximumomtrek van de lamp (3)
CATEGORIEËN H9 EN H9B — Datablad H9/2
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
CATEGORIEËN H9 EN H9B — Datablad H9/3
Afmetingen in mm |
Toleranties |
|||||||||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
12 V |
12 V |
|||||||||||
25 |
± 0,10 |
|||||||||||
4,8 |
± 0,10 |
|||||||||||
g (29) |
0,7 |
± 0,5 |
± 0,30 |
|||||||||
h1 |
0 |
± 0,10 (32) |
||||||||||
h2 |
0 |
± 0,15 (32) |
||||||||||
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
|||||||||
γ2 |
min. 40 ° |
— |
— |
|||||||||
Lampvoet: H9: PGJ19-5 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-110-2) H9B: PGJY19-5 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-146-1) |
||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||
Watt |
65 |
65 |
||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,2 |
12,2 |
13,2 |
12,2 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 73 |
max. 65 |
max. 73 |
max. 65 |
|||||||
Lichtstroom |
2 100 ± 10 % |
1 650 ± 10 % |
|
|||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 500 |
||||||||||
12,2 V |
1 650 |
|||||||||||
13,2 V |
2 100 |
CATEGORIEËN H9 EN H9B — Datablad H9/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
d + 0,4 |
d + 0,7 |
0,25 |
5,7 |
4,6 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H9/1, figuur 1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 10 op datablad H9/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE H10 — Datablad H10/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
|
|
CATEGORIE H10 — Datablad H10/2
Afmetingen in mm (33) |
Tolerantie |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
28,9 |
± 0,16 |
||
5,2 |
± 0,16 |
||
h1, h2 |
0 |
± 0,15 (37) |
|
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 52 ° |
— |
— |
γ3 |
45 ° |
± 5° |
± 5° |
Lampvoet PY20d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-31-2) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
42 |
42 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 50 |
max. 50 |
Lichtstroom |
850 ± 15 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
600 |
|
13,2 V |
850 |
CATEGORIE H10 — Datablad H10/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
12 V |
1,4 d |
1,8 d |
0,25 |
6,1 |
4,9 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H10/1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 10 op datablad H10/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIEËN H11 EN H11B — Datablad H11/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawings
Figure 2
Maximum lamp outline (3)
CATEGORIEËN H11 EN H11B — Datablad H11/2
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
CATEGORIEËN H11 EN H11B — Datablad H11/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||
12 V |
24 V |
12 V |
|||||||||
e (38) |
25,0 (39) |
25,0 ± 0,1 |
|||||||||
f (38) |
4,5 |
5,3 (39) |
4,5 ± 0,1 |
||||||||
g |
min. 0,5 |
wordt bestudeerd |
|||||||||
h1 |
0 (39) |
0 ± 0,1 |
|||||||||
h2 |
0 (39) |
0 ± 0,15 |
|||||||||
γ1 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
|||||||||
γ2 |
min. 40 ° |
min. 40 ° |
|||||||||
γ3 |
min. 30 ° |
min. 30 ° |
|||||||||
Lampvoet: H11: PGJ19-2 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-110-2) H11B: PGJY19-2 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-146-1) |
|||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
|||||||
Watt |
55 |
70 |
55 |
||||||||
Testspanning |
Volt |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 62 |
max. 80 |
max. 62 |
|||||||
Lichtstroom |
1 350 ± 10 % |
1 600 ± 10 % |
|
||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 000 |
|||||||||
13,2 V |
1 350 |
CATEGORIEËN H11 EN H11B — Datablad H11/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
12 V |
d + 0,3 |
d + 0,5 |
0,2 |
5,0 |
4,0 |
|
24 V |
d + 0,6 |
d + 1,0 |
0,25 |
6,3 |
4,6 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H11/1, figuur 1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 11 op datablad H11/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE H12 — Datablad H12/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
|
|
|
|
CATEGORIE H12 — Datablad H12/2
Afmetingen in mm (40) |
Tolerantie |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
31,5 |
± 0,16 |
||
5,5 |
min. 4,8 |
± 0,16 |
|
h1, h2, h3, h4 |
0 |
± 0,15 (44) |
|
k |
0 |
± 0,15 (45) |
|
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 52 ° |
— |
— |
γ3 |
45 ° |
± 5° |
± 5° |
Lampvoet PZ20d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-31-2) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
53 |
53 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 61 |
max. 61 |
Lichtstroom |
1 050 ± 15 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
775 |
|
13,2 V |
1 050 |
CATEGORIE H12 — Datablad H12/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c |
1,6 d |
1,3 d |
0,30 |
0,30 |
2,8 |
d= diameter van de gloeidraad |
Voor de kijkrichtingen A, B en C: zie datablad H12/1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het midden van de gloeidraad moet binnen de afmetingen b1 en b2 liggen.
CATEGORIEËN H13 EN H13A — Datablad H13/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figuur 1
Hoofdtekening
CATEGORIEËN H13 EN H13A — Datablad H13/2
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
CATEGORIEËN H13 EN H13A — Datablad H13/3
Figuur 6
Positie en afmetingen van gloeidraden (10), (11), (12), (13), (14)
CATEGORIEËN H13 EN H13A — Datablad H13/4
Afmetingen in mm |
Tolerantie |
||||||||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||
d1 (13), (47) |
max. 1,8 |
— |
— |
||||||||
d2 (13), (47) |
max. 1,8 |
— |
— |
||||||||
e (46) |
29,45 |
± 0,20 |
± 0,10 |
||||||||
f1 (46) |
4,6 |
± 0,50 |
± 0,25 |
||||||||
f2 (46) |
4,6 |
± 0,50 |
± 0,25 |
||||||||
g (8), (47) |
0,5 d1 |
± 0,40 |
± 0,20 |
||||||||
h (8) |
0 |
± 0,30 |
± 0,15 |
||||||||
j (10) |
2,5 |
± 0,20 |
± 0,10 |
||||||||
k (10) |
2,0 |
± 0,20 |
± 0,10 |
||||||||
m (11) |
0 |
± 0,20 |
± 0,13 |
||||||||
n (11) |
0 |
± 0,20 |
± 0,13 |
||||||||
p (10) |
0 |
± 0,08 |
± 0,08 |
||||||||
β |
min. 42 ° |
— |
— |
||||||||
δ |
min. 52 ° |
— |
— |
||||||||
γ |
43 ° |
+ 0/– 5° |
+ 0/– 5° |
||||||||
θ (9) |
41 ° |
± 4° |
± 4° |
||||||||
Lampvoet: H13: P26.4t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-128-3) H13A: PJ26.4t |
|||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN (48) |
|||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||||
Watt |
55 |
60 |
55 |
60 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 68 |
max. 75 |
max. 68 |
max. 75 |
||||||
Lichtstroom |
1 100 ± 15 % |
1 700 ± 15 % |
|
||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
800 |
1 200 |
||||||||
13,2 V |
1 100 |
1 700 |
CATEGORIE H14 — Datablad H14/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawings
Figure 2
Maximum lamp outline (3)
CATEGORIE H14 — Datablad H14/2
|
|
||||||||
|
|||||||||
|
CATEGORIE H14 — Datablad H14/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilampen |
|||
e (49) |
26,15 |
± 0,1 |
|||
5,3 |
± 0,1 |
||||
5,0 |
± 0,1 |
||||
g |
min. 0,3 |
|
|
||
h1 |
0 |
± 0,1 |
|||
h2 |
0 |
± 0,15 |
|||
h3 |
0 |
± 0,15 |
|||
h4 |
0 |
± 0,15 |
|||
i |
2,7 |
|
— |
||
j |
2,5 |
± 0,1 |
|||
γ1 |
min. 55 ° |
— |
— |
||
γ2 |
min. 52 ° |
— |
— |
||
γ3 |
43 ° |
0/– 5° |
0/– 5° |
||
Lampvoet P38t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-133-1) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
55 |
60 |
55 |
60 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 68 |
max. 75 |
max. 68 |
max. 75 |
Lichtstroom |
1 150 ± 15 % |
1 750 ± 15 % |
|
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
860 |
1 300 |
||
13,2 V |
1 150 |
1 750 |
CATEGORIE H14 — Datablad H14/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraden juist gepositioneerd zijn ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
c3 |
i |
k |
d1 + 0,5 |
1,6 × d2 |
0,2 |
5,8 |
5,1 |
5,75 |
2,7 |
0,15 |
|
d1 is de diameter van de gloeidraad van het dimlicht en d2 is de diameter van de gloeidraad van het grootlicht. |
Opmerkingen over de diameter van de gloeidraden:
a) |
er gelden geen echte beperkingen voor de diameter, maar het doel voor toekomstige ontwikkelingen is d1max = 1,6 mm en d2max = 1,6 mm; |
b) |
bij eenzelfde fabrikant moet de ontwerpdiameter van standaardgloeilampen en gloeilampen uit serieproductie dezelfde zijn. |
De positie van de gloeidraden wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A, B en C zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H14/1.
De gloeidraad van het dimlicht moet volledig in rechthoek A liggen en die van het grootlicht volledig in rechthoek B.
De uiteinden van de gloeidraad van het dimlicht zoals gedefinieerd in voetnoot 8 op datablad H14/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE H15 — Datablad H15/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
|
|
CATEGORIE H15 — Datablad H15/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
|
12 V |
24 V |
12 V |
||||
e |
30,0 + 0,35/– 0,25 |
30,0 + 0,35/– 0,25 |
30,0 + 0,20/– 0,15 |
||||
γ1 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
||||
γ2 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
||||
r |
Voor details: zie het datablad van de lampvoet |
||||||
Lampvoet PGJ23t-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-155-1) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 (52) |
24 (52) |
12 (52) |
|||
Watt |
15 |
55 |
20 |
60 |
15 |
55 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
13,2 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 19 |
max. 64 |
max. 24 |
max. 73 |
max. 19 |
max. 64 |
Lichtstroom |
260 |
1 350 |
300 |
1 500 |
|
|
|
|
± 10 % |
|
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 12 V |
|
1 000 |
|||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,2 V |
|
1 350 |
|||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
290 |
|
CATEGORIE H15 — Datablad H15/3
Position of the shield
Position of the filaments
CATEGORIE H15 — Datablad H15/4
Tabel met de afmetingen (in mm) op de tekeningen van datablad H15/3
Referentie (*5) |
Afmetingen (*6) |
Tolerantie |
|||||||||||||||||||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||||||||||||||
12 V |
24 V |
12 V |
24 V |
12 V |
24 V |
12 V |
24 V |
||||||||||||||||
a/24,0 |
a/24,5 |
1,8 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||||||||||||
a/26,0 |
1,8 |
± 0,35 |
± 0,20 |
||||||||||||||||||||
b1/31,0 |
0 |
± 0,30 |
± 0,15 |
||||||||||||||||||||
b1/33,5 |
b1/34,0 |
b1/31,0 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
|||||||||||||||||||
b2/31,0 |
0 |
± 0,30 |
± 0,15 |
||||||||||||||||||||
b2/33,5 |
b2/34,0 |
b2/31,0 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
|||||||||||||||||||
c1/31,0 |
0 |
± 0,30 |
± 0,50 |
± 0,15 |
± 0,25 |
||||||||||||||||||
c1/33,5 |
c1/34,0 |
c1/31,0 mv |
± 0,30 |
± 0,50 |
± 0,15 |
± 0,25 |
|||||||||||||||||
c2/33,5 |
c2/34,0 |
1,1 |
± 0,30 |
± 0,50 |
± 0,15 |
± 0,25 |
|||||||||||||||||
d |
min. 0,1 |
— |
— |
||||||||||||||||||||
f (8), (9), (10) |
2,7 |
± 0,30 |
± 0,40 |
+ 0,20 – 0,10 |
+ 0,25 – 0,15 |
||||||||||||||||||
g/24,0 |
g/24,5 |
0 |
± 0,50 |
± 0,70 |
± 0,25 |
± 0,35 |
|||||||||||||||||
g/26,0 |
0 |
± 0,50 |
± 0,70 |
± 0,25 |
± 0,35 |
||||||||||||||||||
h/31,0 |
0 |
± 0,50 |
± 0,60 |
± 0,25 |
± 0,30 |
||||||||||||||||||
h/33,5 |
h/34,0 |
h/31,0 mv |
± 0,30 |
± 0,40 |
± 0,15 |
± 0,20 |
|||||||||||||||||
IR (8), (11) |
4,2 |
4,6 |
± 0,40 |
± 0,60 |
± 0,20 |
± 0,30 |
|||||||||||||||||
IC (8), (9) |
4,4 |
5,4 |
± 0,40 |
± 0,60 |
± 0,20 |
± 0,30 |
|||||||||||||||||
p/33,5 |
p/34,0 |
Naargelang de vorm van de afscherming |
— |
— |
|||||||||||||||||||
q/33,5 |
q/34,0 |
p/33,5 |
p/34,0 |
± 1,20 |
± 0,60 |
||||||||||||||||||
|
CATEGORIE H15 — Datablad H15/5
Nadere uitleg bij datablad H15/3
De volgende afmetingen worden gemeten in vier richtingen:
1. |
voor de afmetingen a, c1, c2, d, e, f, IR en IC; |
2. |
voor de afmetingen g, h, p en q; |
3. |
voor afmeting b1; |
4. |
voor afmeting b2. |
De afmetingen b1, b2, c1 en h worden gemeten in een vlak evenwijdig aan het referentievlak op een afstand van 31,0 mm, respectievelijk 33,5 mm (34,0 mm voor 24 V-typen).
De afmetingen c2, p en q worden gemeten in een vlak evenwijdig aan het referentievlak op een afstand van 33,5 mm (34,0 mm voor 24 V-typen).
De afmetingen a en g worden gemeten in een vlak evenwijdig aan het referentievlak op een afstand van 24,0 mm (24,5 mm voor 24 V-typen), respectievelijk 26,0 mm.
CATEGORIEËN H16 EN H16B — Datablad H16/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawing
Figure 2
Maximum lamp outline (3)
CATEGORIEËN H16 EN H16B — Datablad H16/2
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
CATEGORIEËN H16 EN H16B — Datablad H16/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
12 V |
12 V |
|||||||||
e (53) |
25,0 (54) |
25,0 ± 0,1 |
||||||||
f (53) |
3,2 (54) |
3,2 ± 0,1 |
||||||||
g |
min. 0,5 |
wordt bestudeerd |
||||||||
h1 |
0 (54) |
0 ± 0,1 |
||||||||
h2 |
0 (54) |
0 ± 0,15 |
||||||||
γ1 |
min. 50 ° |
min. 50 ° |
||||||||
γ2 |
min. 40 ° |
min. 40 ° |
||||||||
γ3 |
min. 30 ° |
min. 30 ° |
||||||||
Lampvoet: H16: PGJ19-3 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-110-2) H16B: PGJY19-3 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-146-1) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||
Watt |
19 |
19 |
||||||||
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26 |
max. 26 |
|||||||
Lichtstroom |
500 + 10 %/– 15 % |
|
||||||||
Referentielichtstroom: 370 lm bij ongeveer 12 V |
370 lm |
|||||||||
Referentielichtstroom: 500 lm bij ongeveer 13,2 V |
500 lm |
|||||||||
Referentielichtstroom: 550 lm bij ongeveer 13,5 V |
550 lm |
CATEGORIEËN H16 EN H16B — Datablad H16/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
d + 0,50 |
d + 0,70 |
0,25 |
3,6 |
2,6 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad H16/1, figuur 1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 11 op datablad H16/3, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE H17 — Datablad H17/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Voor de voetnoten: zie datablad H17/6.
CATEGORIE H17 — Datablad H17/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
12 V |
12 V |
||||
e |
28,5 + 0,35/– 0,15 |
28,5 + 0,20/– 0,0 |
|||
p |
28,95 |
28,95 |
|||
α |
max. 40 ° |
max. 40 ° |
|||
Cap PU43t-4 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-171-1) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE KENMERKEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 (6) |
12 (6) |
||
Watt |
35 |
35 |
35 |
35 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 37 |
max. 37 |
max. 37 |
max. 37 |
Lichtstroom |
900 ± 10 % |
600 ± 10 % |
|
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12,0 V |
700 |
450 |
||
13,2 V |
900 |
600 |
Voor voetnoot 6: zie datablad H17/6.
CATEGORIE H17 — Datablad H17/3
Positie van de afscherming
CATEGORIE H17 — Datablad H17/4
Positie van de gloeidraden
CATEGORIE H17 — Datablad H17/5
Tabel met de afmetingen (in mm) op de tekeningen van de databladen H17/3 en H17/4
Referentie (*7) |
Afmetingen (*8) |
Tolerantie |
|
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
a/25,0 |
0,3 |
± 0,40 |
± 0,20 |
a/26,0 |
0,3 |
± 0,35 |
± 0,20 |
b1/29,5 |
0,0 |
± 0,30 |
± 0,25 |
b1/33,0 |
b1/29,5 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
b2/29,5 |
0,0 |
± 0,30 |
± 0,25 |
b2/33,0 |
b2/29,5 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
c/29,5 |
0,5 |
± 0,25 |
± 0,15 |
c/31,0 |
c/29,5 mv |
± 0,25 |
± 0,15 |
d |
min. 0,1 |
— |
— |
e (11) |
28,5 |
+ 0,35/– 0,15 |
+ 0,20/– 0,0 |
f (9), (10), (11) |
1,7 |
± 0,30 |
± 0,15 |
g/25,0 |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
g/26,0 |
0 |
± 0,40 |
± 0,25 |
h/29,5 |
0 |
± 0,40 |
± 0,25 |
h/31,0 |
h/29,5 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
IR (9), (12) |
4,0 |
± 0,40 |
± 0,20 |
IC (9), (10) |
4,2 |
± 0,40 |
± 0,20 |
p/33,0 |
Naargelang de vorm van de afscherming |
— |
— |
q/33,0 |
(p + q)/2 |
± 0,60 |
± 0,30 |
Voor de voetnoten: zie datablad H17/6.
CATEGORIE H17 — Datablad H17/6
Voetnoten:
(1) |
Het referentievlak is het vlak gevormd door de steunpunten van de drie nokken van de lampvoetring. |
(2) |
De referentieas staat loodrecht op het referentievlak en loopt door het middelpunt van de cirkel met diameter M. |
(3) |
Het door standaardgloeilampen en lampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet wit zijn. |
(4) |
Het lampglas en de steunen mogen de in figuur 2 aangegeven omtrek niet overschrijden. |
(5) |
De zwarting moet ten minste doorlopen tot het cilindrische gedeelte van het lampglas. Zij moet ook de interne afscherming omvatten, wanneer deze wordt gezien in een richting loodrecht op de referentieas. |
(6) |
De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht, die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht. |
(7) |
Vlak V-V is het vlak dat loodrecht op het referentievlak staat en zowel door de referentieas als door het snijpunt van de cirkel met diameter M en de middellijn van de referentienok loopt. |
(8) |
Vlak H-H is het vlak dat loodrecht op zowel het referentievlak als vlak V-V staat en door de referentieas loopt. |
(9) |
De buitenste windingen van de gloeidraad worden gedefinieerd als de eerste en de laatste lichtgevende winding die nagenoeg de juiste wikkelhoek hebben. |
(10) |
Voor de gloeidraad van het dimlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van de zijrand van de afscherming met de buitenkant van de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 9. |
(11) |
e geeft de afstand aan tussen het referentievlak en het begin van de gloeidraad van het dimlicht zoals hierboven gedefinieerd. |
(12) |
Voor de gloeidraad van het grootlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van een vlak dat evenwijdig is aan vlak H-H en zich daaronder bevindt op een afstand van 0,3 mm, met de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 9. |
Nadere uitleg bij de databladen H17/3 en H17/4
De volgende afmetingen worden gemeten in drie richtingen:
1. |
voor de afmetingen a, b1, c, d, e, f, IR en IC; |
2. |
voor de afmetingen g, h, p en q; |
3. |
voor afmeting b2. |
De afmetingen p en q worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 33,0 mm van het referentievlak.
De afmetingen b1 en b2 worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 29,5 mm, respectievelijk 33,0 mm van het referentievlak.
De afmetingen c en h worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 29,5 mm, respectievelijk 31,0 mm van het referentievlak.
De afmetingen a en g worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 25,0 mm, respectievelijk 26,0 mm van het referentievlak.
Opmerking: Voor de meetmethode: zie aanhangsel E van IEC-publicatie 60809.
CATEGORIEËN H6W EN HY6W — Datablad H6W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||||||||
e |
14,25 |
15,0 |
15,75 |
15,0 ± 0,25 |
|||||||||
Zijdelingse afwijking (55) |
|
|
0,75 |
max. 0,4 |
|||||||||
β |
82,5 ° |
90 ° |
97,5 ° |
90° ± 5° |
|||||||||
γ1, γ2 (56) |
30 ° |
|
|
min. 30 ° |
|||||||||
Lampvoet: H6W: BAX9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-8-1) HY6W: BAZ9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-150-1) |
|||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||||||
Watt |
6 |
6 |
|||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 7,35 |
max. 7,35 |
||||||||||
Lichtstroom |
H6W |
125 ± 12 % |
|
||||||||||
HY6W |
75 ± 17 % |
|
|||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 125 lm |
||||||||||||
Ambergeel: 75 lm |
|||||||||||||
|
CATEGORIEËN H10W/1 EN HY10W — Datablad H10W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||||||||
e |
14,25 |
15,0 |
15,75 |
15,0 ± 0,25 |
|||||||||
Zijdelingse afwijking (57) |
|
|
0,75 |
max. 0,4 |
|||||||||
ß |
82,5 ° |
90 ° |
97,5 ° |
90° ± 5° |
|||||||||
γ1, γ2 (58) |
30 ° |
|
|
min. 30 ° |
|||||||||
Lampvoet: H10W/1 BAU9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-150A-1) HY10W BAUZ9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-150B-1) |
|||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||||||
Watt |
10 |
10 |
|||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 12 |
max. 12 |
||||||||||
Lichtstroom |
H10W/1 |
200 ± 12 % |
|
||||||||||
HY10W |
120 ± 17 % |
|
|||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 200 lm |
||||||||||||
Ambergeel: 120 lm |
|||||||||||||
|
CATEGORIEËN H21W EN HY21W — Datablad H21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||||||||
e |
|
20,0 (59) |
|
20,0 ± 0,25 |
|||||||||
f |
12 V |
|
|
3,8 |
3,8 + 0/– 1 |
||||||||
24 V |
|
|
4,5 |
|
|||||||||
Zijdelingse afwijking (60) |
|
|
0,0 ± 0,15 (61) |
||||||||||
β |
82,5 ° |
90 ° |
97,5 ° |
90° ± 5° |
|||||||||
γ1, γ2 (62) |
45 ° |
|
|
min. 45 ° |
|||||||||
Lampvoet: H21W: BAY9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-9-1) HY21W: BAW9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-149-1) |
|||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
|||||||||
Watt |
21 |
21 |
21 |
||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
|||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,25 |
max. 29,4 |
max. 26,25 |
|||||||||
Lichtstroom |
H21W |
600 ± 12 % |
600 ± 15 % |
|
|||||||||
HY21W |
300 ± 17 % |
300 ± 20 % |
|
||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
Wit: 415 lm |
|||||||||||
13,2 V |
Wit: 560 lm |
||||||||||||
13,5 V |
Wit: 600 lm |
||||||||||||
Ambergeel: 300 lm |
|||||||||||||
|
CATEGORIEËN H21W EN HY21W — Datablad H21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 7,5°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de referentienok en de referentieas doorsnijdt.
Referentie |
a |
b |
h |
k |
||||||
Afmeting |
d + 1,0 |
d + 1,0 |
f + 1,2 |
0,50 |
||||||
|
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIEËN H27W/1 EN H27W/2 — Datablad H27W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN H27W/1 EN H27W/2 — Datablad H27W/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||
e |
31,75 (64) |
31,75 ± 0,25 |
|||||||
f (66) |
max. 4,8 |
4,2 ± 0,20 |
|||||||
k |
0 (64) |
0,0 ± 0,25 |
|||||||
h1, h2, h3, h4 (65) |
0 (64) |
0,0 ± 0,25 |
|||||||
γ1 (63) |
nom. 38 ° |
nom. 38 ° |
|||||||
γ2 (63) |
nom. 44 ° |
nom. 44 ° |
|||||||
Lampvoet: H27W/1: PG13 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-107- 4) H27W/2: PGJ13 |
|||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||
Watt |
27 |
27 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 31 |
max. 31 |
||||||
Lichtstroom |
477 ± 15 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
350 lm |
|||||||
13,2 V |
450 lm |
||||||||
13,5 V |
477 lm |
CATEGORIEËN H27W/1 EN H27W/2 — Datablad H27W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
Afmetingen in mm
Referentie |
a |
c |
k |
g |
Afmeting |
d + 1,2 |
d + 1,0 |
0,5 |
2,4 |
d= werkelijke diameter van de gloeidraad |
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het midden van de gloeidraad moet binnen afmeting k liggen.
CATEGORIEËN HB3 EN HB3A — Datablad HB3/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN HB3 EN HB3A — Datablad HB3/2
CATEGORIEËN HB3 EN HB3A — Datablad HB3/3
Afmetingen in mm (71) |
Toleranties |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
31,5 |
± 0,16 |
||
5,1 |
± 0,16 |
||
h1, h2 |
0 |
± 0,15 (67) |
|
h3 |
0 |
± 0,08 (67) |
|
γ1 |
min. 45 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 52 ° |
— |
— |
Lampvoet P20d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-31-2) (72) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
60 |
60 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 73 |
max. 73 |
Lichtstroom |
1 860 ± 12 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 300 |
|
13,2 V |
1 860 |
CATEGORIEËN HB3 EN HB3A — Datablad HB3/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
p |
q |
r |
s |
t |
u |
v |
12 V |
1,3 d |
1,6 d |
3,0 |
2,9 |
0,9 |
0,4 |
0,7 |
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad HB3/1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het begin van de gloeidraad, zoals gedefinieerd in voetnoot 11 op datablad HB3/3, moet binnen volume B liggen en het uiteinde van de gloeidraad binnen volume C.
Volume A impliceert geen voorschriften met betrekking tot het midden van de gloeidraad.
CATEGORIEËN HB4 EN HB4A — Datablad HB4/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN HB4 EN HB4A — Datablad HB4/2
|
|
|
CATEGORIEËN HB4 EN HB4A — Datablad HB4/3
Afmetingen in mm (77) |
Toleranties |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
31,5 |
± 0,16 |
||
5,1 |
± 0,16 |
||
h1, h2 |
0 |
± 0,15 (73) |
|
h3 |
0 |
± 0,08 (73) |
|
g (74) |
0,75 |
± 0,5 |
± 0,3 |
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 52 ° |
— |
— |
γ3 |
45 ° |
± 5° |
± 5° |
Lampvoet P22d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-32-2) (78) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
51 |
51 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 62 |
max. 62 |
Lichtstroom |
1 095 ± 15 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
825 |
|
13,2 V |
1 095 |
CATEGORIEËN HB4 EN HB4A — Datablad HB4/4
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
p |
q |
r |
s |
t |
u |
v |
12 V |
1,3 d |
1,6 d |
3,0 |
2,9 |
0,9 |
0,4 |
0,7 |
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt aleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad HB4/1.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het begin van de gloeidraad, zoals gedefinieerd in voetnoot 12 op datablad HB4/3, moet binnen volume B liggen en het uiteinde van de gloeidraad binnen volume C.
Volume A impliceert geen voorschriften met betrekking tot het midden van de gloeidraad.
CATEGORIE HIR1 — Datablad HIR1/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIE HIR1 — Datablad HIR1/2
Afmetingen in mm (83) |
Toleranties |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
29 |
± 0,16 |
||
5,1 |
± 0,16 |
||
g (80) |
0 |
+ 0,7/– 0,0 |
+ 0,4/– 0,0 |
h1, h2 |
0 |
± 0,15 (79) |
|
d |
max. 1,6 |
|
|
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 50 ° |
— |
— |
Lampvoet PX20d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-31-2) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
65 |
65 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 73 |
max. 73 |
Lichtstroom |
2 500 ± 15 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 840 |
|
13,2 V |
2 500 |
CATEGORIE HIR1 — Datablad HIR1/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
12 V |
d + 0,4 |
d + 0,8 |
0,35 |
6,1 |
5,2 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad HIR1/1.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 10 op datablad HIR1/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE HIR2 — Datablad HIR2/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIE HIR2 — Datablad HIR2/2
Afmetingen in mm (88) |
Toleranties |
||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||
28,7 |
± 0,16 |
||
5,3 |
± 0,16 |
||
g (85) |
0 |
+ 0,7/– 0,0 |
+ 0,4/– 0,0 |
h1, h2 |
0 |
± 0,15 (84) |
|
d |
max. 1,6 |
— |
— |
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
γ2 |
min. 50 ° |
— |
— |
Lampvoet PX22d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-32-2) |
|||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
Watt |
55 |
55 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 63 |
max. 63 |
Lichtstroom |
1 875 ± 15 % |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
1 355 |
|
13,2 V |
1 875 |
CATEGORIE HIR2 — Datablad HIR2/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 |
c2 |
12 V |
d + 0,4 |
d + 0,8 |
0,35 |
6,6 |
5,7 |
|
d= diameter van de gloeidraad |
De positie van de gloeidraad wordt alleen gecontroleerd in de richtingen A en B zoals aangegeven op datablad HIR2/1.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 10 op datablad HIR2/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
CATEGORIE HS1 — Datablad HS1/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawing
|
|
CATEGORIE HS1 — Datablad HS1/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
6 V |
12 V |
12 V |
|||||
e |
28,5 + 0,45/– 0,25 |
28,5 + 0,20/– 0,00 |
|||||
p |
28,95 |
28,95 |
|||||
α |
max. 40 ° |
max. 40 ° |
|||||
Lampvoet PX43t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-34-2) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 (89) |
12 (89) |
12 (89) |
|||
Watt |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
|
Testspanning |
Volt |
6,3 |
13,2 |
13,2 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
± % |
5 |
5 |
|||||
Lichtstroom |
700 |
440 |
825 |
525 |
|
||
± % |
15 |
|
|||||
Meetlichtstroom (90) lm |
— |
|
— |
450 |
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
700 |
450 |
||||
13,2 V |
825 |
525 |
CATEGORIE HS1 — Datablad HS1/3
Position of shield
Position of filaments
CATEGORIE HS1 — Datablad HS1/4
Tabel met de afmetingen (in mm) op de tekeningen van datablad HS1/3
Referentie (*11) |
Afmetingen (*12) |
Tolerantie |
||||||||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||
6 V |
12 V |
6 V |
12 V |
6 V |
12 V |
12 V |
||||||
a/26 |
0,8 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||
a/25 |
0,8 |
± 0,55 |
± 0,20 |
|||||||||
b1/29,5 |
0 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||
b1/33 |
b1/29,5 mv |
± 0,35 |
± 0,15 |
|||||||||
b2/29,5 |
0 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||
b2/33 |
b2/29,5 mv |
± 0,35 |
± 0,15 |
|||||||||
c/29,5 |
0,6 |
± 0,35 |
± 0,20 |
|||||||||
c/31 |
c/29,5 mv |
± 0,30 |
± 0,15 |
|||||||||
d |
min. 0,1/max. 1,5 |
— |
— |
|||||||||
e (*15) |
28,5 |
+ 0,45/– 0,25 |
+ 0,20/– 0,00 |
|||||||||
1,7 |
+ 0,50/– 0,30 |
+ 0,30/– 0,10 |
||||||||||
g/26 |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
|||||||||
g/25 |
0 |
± 0,70 |
± 0,30 |
|||||||||
h/29,5 |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
|||||||||
h/31 |
h/29,5 mv |
± 0,30 |
± 0,20 |
|||||||||
3,5 |
4,0 |
± 0,80 |
± 0,40 |
|||||||||
3,3 |
4,5 |
± 0,80 |
± 0,35 |
|||||||||
p/33 |
Naargelang de vorm van de afscherming |
— |
— |
|||||||||
q/33 |
(p + q)/2 |
± 0,60 |
± 0,30 |
|||||||||
|
CATEGORIE HS1 — Datablad HS1/5
Nadere uitleg bij datablad HS1/3
De volgende afmetingen worden gemeten in drie richtingen:
1. |
voor de afmetingen a, b1, c, d, e, f, IR en IC; |
2. |
voor de afmetingen g, h, p en q; |
3. |
voor afmeting b2. |
De afmetingen p en q worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 33 mm van het referentievlak.
De afmetingen b1 en b2 worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 29,5 mm, respectievelijk 33 mm van het referentievlak.
De afmetingen a en g worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 25,0 mm, respectievelijk 26,0 mm van het referentievlak.
De afmetingen c en h worden gemeten in een vlak evenwijdig aan en op een afstand van 29,5 mm, respectievelijk 31 mm van het referentievlak.
Opmerking: Voor de meetmethode: zie aanhangsel E van IEC-publicatie 60809.
CATEGORIE HS2 — Datablad HS2/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIE HS2 — Datablad HS2/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
e |
|
11,0 (91) |
|
11,0 ± 0,15 |
|
f (92) |
6 V |
1,5 |
2,5 |
3,0 |
2,5 ± 0,15 |
12 V |
2,0 |
3,0 |
4,0 |
|
|
h1, h2 |
|
|
0 ± 0,15 |
||
α (2) |
|
|
40 ° |
|
|
β (3) |
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|
γ1 (4) |
15 ° |
|
|
min. 15 ° |
|
γ2 (4) |
40 ° |
|
|
min. 40 ° |
|
Lampvoet PX13.5s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-35-2) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
6 |
|
Watt |
15 |
15 |
|||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
6,75 |
|
Objectieve waarden |
Watt |
15 ± 6 % |
15 ± 6 % |
||
Lichtstroom |
320 ± 15 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 320 lm bij ongeveer 6,75 V |
CATEGORIE HS2 — Datablad HS2/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
Referentie |
a1 |
a2 |
b1 |
b2 |
c1 (6 V) |
c1 (12 V) |
c2 |
Afmeting |
d + 1,0 |
d + 1,4 |
0,25 |
0,25 |
4,0 |
4,5 |
1,75 |
d= werkelijke diameter van de gloeidraad |
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het begin van de gloeidraad moet tussen de lijnen Z1 en Z2 liggen.
CATEGORIE HS5 — Datablad HS5/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
GLOEILAMP VOOR MOTORFIETSEN
Figure 1
Main drawing
Figure 2
Distortion free area (4) and black top (5)
CATEGORIE HS5 — Datablad HS5/2
Figure 3
Filament position and dimensions
CATEGORIE HS5 — Datablad HS5/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
12 V |
12 V |
|||||
e |
26 |
± 0,15 |
||||
IC (94) |
4,6 |
± 0,3 |
||||
k |
0 |
± 0,2 |
||||
h1, h3 |
0 |
± 0,15 |
||||
h2, h4 |
0 |
± 0,20 |
||||
IR (94) |
4,6 |
± 0,3 |
||||
j |
0 |
± 0,2 |
||||
g1, g3 |
0 |
± 0,30 |
||||
g2, g4 |
2,5 |
± 0,40 |
||||
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
|||
γ2 |
min. 23 ° |
— |
— |
|||
γ3 |
min. 50 ° |
— |
— |
|||
Lampvoet P23t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-138-2) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Spanning |
V |
12 |
12 |
||
Wattage |
W |
35 |
30 |
35 |
30 |
|
Testspanning |
V |
13,2 |
13,2 |
|||
Objectieve waarden |
Wattage |
W |
max. 40 |
max. 37 |
max. 40 |
max. 37 |
Lichtstroom |
lm |
620 |
515 |
|
|
|
± % |
15 |
15 |
|
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
460 |
380 |
|||
13,2 V |
620 |
515 |
CATEGORIE HS5 — Datablad HS5/4
Voorschrift voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de gloeidraad van het dimlicht juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak, en of |
b) |
de gloeidraad van het grootlicht juist gepositioneerd is ten opzichte van de gloeidraad van het dimlicht. |
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
v |
||||||
Afmeting |
d1 + 0,6 |
d1 + 0,8 |
d2 + 1,2 |
d2 + 1,6 |
2,5 |
||||||
|
Front elevation
Referentie |
h |
k |
Afmeting |
6,0 |
0,5 |
De gloeidraden moeten zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
Het midden van de gloeidraad moet binnen afmeting k liggen.
CATEGORIE HS5A — Datablad HS5A/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
GLOEILAMP VOOR MOTORFIETSEN
Figure 1
Main drawing
Figure 2
Distortion free area (4) and black top (5)
CATEGORIE HS5A — Datablad HS5A/2
Figure 3
Filament position and dimensions
CATEGORIE HS5A — Datablad HS5A/3
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
12 V |
12 V |
|||||
e |
26 |
— |
— |
|||
IC (95) |
4,6 |
± 0,5 |
± 0,3 |
|||
k |
0 |
± 0,4 |
± 0,2 |
|||
h1, h3 |
0 |
± 0,3 |
± 0,15 |
|||
h2, h4 |
0 |
± 0,4 |
± 0,2 |
|||
IR (95) |
4,6 |
± 0,5 |
± 0,3 |
|||
j |
0 |
± 0,6 |
± 0,3 |
|||
g1, g3 |
0 |
± 0,6 |
± 0,3 |
|||
g2, g4 |
2,5 |
± 0,4 |
± 0,2 |
|||
γ1 |
min. 50 ° |
— |
— |
|||
γ2 |
min. 23 ° |
— |
— |
|||
γ3 |
min. 50 ° |
— |
— |
|||
Lampvoet PX23t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-138A-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Spanning |
V |
12 (96) |
12 (96) |
||
Wattage |
W |
45 |
40 |
45 |
40 |
|
Testspanning |
V |
13,2 |
13,2 |
|||
Objectieve waarden |
Wattage |
W |
max. 50 |
max. 45 |
max. 50 |
max. 45 |
Lichtstroom |
lm |
750 |
640 |
|
|
|
± % |
15 |
15 |
|
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
550 lm |
470 lm |
|||
13,2 V |
750 lm |
640 lm |
CATEGORIE HS6 — Datablad HS6/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figuur 1
Hoofdtekeningen
CATEGORIE HS6 — Datablad HS6/2
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
CATEGORIE HS6 — Datablad HS6/3
Figure 6
Position and dimensions of filaments (10), (11), (12), (13), (14)
CATEGORIE HS6 — Datablad HS6/4
Afmetingen in mm |
Tolerantie |
||||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
d1 (13), (98) |
max. 1,4 |
— |
— |
||
d2 (13), (98) |
max. 1,4 |
— |
— |
||
e (97) |
29,45 |
± 0,20 |
± 0,10 |
||
f1 (97) |
4,4 |
± 0,50 |
± 0,25 |
||
f2 (97) |
4,4 |
± 0,50 |
± 0,25 |
||
g (8), (98) |
0,5 d1 |
± 0,50 |
± 0,30 |
||
h (8) |
0 |
± 0,40 |
± 0,20 |
||
j (10) |
2,5 |
± 0,30 |
± 0,20 |
||
k (10) |
2,0 |
± 0,20 |
± 0,10 |
||
m (11) |
0 |
± 0,24 |
± 0,20 |
||
n (11) |
0 |
± 0,24 |
± 0,20 |
||
p (10) |
0 |
± 0,30 |
± 0,20 |
||
β |
min. 42 ° |
— |
— |
||
δ |
min. 52 ° |
— |
— |
||
γ |
43 ° |
+ 0°/– 5° |
+ 0/– 5° |
||
θ (9) |
41 ° |
± 4° |
± 4° |
||
Lampvoet PX26.4t overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-128-3) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN (99) |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
40 |
35 |
40 |
35 |
|
Testspanning |
Volt |
13,2 |
13,2 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 45 |
max. 40 |
max. 45 |
max. 40 |
Lichtstroom |
900 ± 15 % |
600 ± 15 % |
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
630/420 |
|||
13,2 V |
900/600 |
CATEGORIEËN P13W EN PW13W — Datablad P13W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawing P13W
CATEGORIEËN P13W EN PW13W — Datablad P13W/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
e (101) |
P13W |
25,0 (100) |
25,0 ± 0,25 |
|||||||
PW13W |
19,25 (100) |
19,25 ± 0,25 |
||||||||
f (101) |
4,3 (100) |
4,3 ± 0,25 |
||||||||
α1 (102) |
min. 30,0 ° |
min. 30,0 ° |
||||||||
α2 (102) |
min. 58,0 ° |
min. 58,0 ° |
||||||||
P13W Lampvoet PG18.5d-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-147-1) PW13W Lampvoet WP3.3x14.5-7 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-164-1) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Spanning |
V |
12 |
12 |
||||||
Wattage |
W |
13 |
13 |
|||||||
Testspanning |
V |
13,5 |
13,5 |
|||||||
Objectieve waarden |
Wattage |
W |
max. 19 |
max. 19 |
||||||
Lichtstroom |
lm |
250 |
|
|||||||
± |
+ 15 %/– 20 % |
|
||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5V |
250 lm |
CATEGORIEËN P13W — Datablad P13W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
p |
q |
u1, u2 |
r,s |
t,v |
Gloeilampen uit serieproductie |
1,7 |
1,9 |
0,3 |
2,6 |
0,9 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
2,45 |
0,6 |
De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd in twee loodrecht op elkaar staande vlakken, waarvan er een door de stroomtoevoerdraden loopt.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 4 op datablad P13W/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
CATEGORIEËN P19W, PY19W, PR19W, PS19W, PSY19W, PSR19W, PW19W, PWY19W EN PWR19W — Datablad P19W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN P19W, PY19W, PR19W, PS19W, PSY19W, PSR19W, PW19W, PWY19W EN PWR19W — Datablad P19W/2
Afmetingen in mm (103) |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||||||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||||||||||||||||||
P19W, PS19W, PY19W, PSY19W, PR19W, PSR19W |
|
24,0 |
|
24,0 |
||||||||||||||||||||||
PW19W, PWY19W, PWR19W |
|
18,1 |
|
18,1 |
||||||||||||||||||||||
|
4,0 |
|
4,0 ± 0,2 |
|||||||||||||||||||||||
α (106) |
58 ° |
|
|
min. 58 ° |
||||||||||||||||||||||
P19W Lampvoet PGU20-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-127-2) PY19W Lampvoet PGU20-2 PR19W Lampvoet PGU20-5 PS19W Lampvoet PG20-1 PSY19W Lampvoet PG20-2 PSR19W Lampvoet PG20-5 PW19W Lampvoet WP3.3x14.5-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-164-1) PWY19W Lampvoet WP3.3x14.5-2 PWR19W Lampvoet WP3.3x14.5-5 |
||||||||||||||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||||||||||||||||
Watt |
19 |
19 |
||||||||||||||||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||||||||||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
|
max. 20 |
max. 20 |
||||||||||||||||||||||
Lichtstroom |
P19W PS19W PW19W |
350 ± 15 % |
|
|||||||||||||||||||||||
PY19W PSY19W PWY19W |
215 ± 20 % |
|
||||||||||||||||||||||||
PR19W PSR19W PWR19W |
80 ± 20 % |
|
||||||||||||||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 350 lm |
|||||||||||||||||||||||||
Ambergeel: 215 lm |
||||||||||||||||||||||||||
Rood: 80 lm |
CATEGORIEËN P19W, PY19W, PR19W, PS19W, PSY19W, PSR19W, PW19W, PWY19W EN PWR19W — Datablad P19W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
P19W, PY19W, PR19W, PS19W, PSY19W en PSR19W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,9 |
3,9 |
0,5 |
5,2 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
PW19W, PWY19W en PWR19W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,5 |
2,5 |
0,4 |
5,2 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd in twee loodrecht op elkaar staande vlakken, waarvan er een door de stroomtoevoerdraden loopt.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 6 op datablad P19W/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
CATEGORIE P21W — Datablad P21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||
e |
6,12 V |
|
31,8 (110) |
|
31,8 ± 0,3 |
||
24 V |
30,8 |
31,8 |
32,8 |
|
|||
f |
12 V |
5,5 |
6,0 |
7,0 |
6,0 ± 0,5 |
||
6 V |
|
|
7,0 |
|
|||
Zijdelingse afwijking (108) |
6,12 V |
|
|
max. 0,3 |
|||
24 V |
|
|
1,5 |
|
|||
β |
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|||
Lampvoet BA15s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 700411A-9) (109) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
||
Watt |
21 |
21 |
|||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 27,6 |
max. 26,5 |
max. 29,7 |
max. 26,5 |
||
Lichtstroom |
460 ± 15 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 460 lm bij ongeveer 13,5 V |
|||||||
|
CATEGORIE P21W — Datablad P21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of de gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de lamvoetnokken (P21W) of van de referentienok (PY21W en PR21W) en de referentieas doorsnijdt.
Zijaanzicht |
Vooraanzicht |
|
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
9,0 |
1,0 |
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt. |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIE P21/4W — Datablad P21/4W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||
e |
|
31,8 (111) |
|
31,8 ± 0,3 |
||
f |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
||
Zijdelingse afwijking |
|
|
max. 0,3 (112) |
|||
x, y |
2,8 ± 0,5 |
|||||
β |
75 ° (111) |
90 ° (111) |
105 ° (111) |
90° ± 5° |
||
Lampvoet BAZ15d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-11C-3) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
||
Watt |
21 |
4 |
21 |
4 |
21/4 |
|
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 5,5 |
max. 29,7 |
max. 8,8 |
max. 26,5/5,5 |
Lichtstroom |
440 |
15 |
440 |
20 |
|
|
± % |
15 |
20 |
15 |
20 |
|
|
Referentielichtstroom: 440 en 15 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE P21/5W — Datablad P21/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||||
e |
6,12 V |
|
31,8 (1) |
|
31,8 ± 0,3 |
|||
24 V |
30,8 |
31,8 |
32,8 |
|
||||
f |
6,12 V |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
|||
Zijdelingse afwijking (2) |
6,12 V |
|
|
(1) |
max. 0,3 |
|||
24 V |
|
|
1,5 |
|
||||
x, y |
6,12 V |
|
(1) |
|
2,8 ± 0,3 |
|||
x |
24 V (3) |
–1,0 |
0 |
1,0 |
|
|||
y |
24 V (3) |
1,8 |
2,8 |
3,8 |
|
|||
β |
|
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|||
Lampvoet BAY15d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-11B-7) |
||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
|||
Watt |
21 |
5 |
21 |
5 |
21 |
5 |
21/5 |
|
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 27,6 |
max. 6,6 |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
max. 29,7 |
max. 11,0 |
max. 26,5 en 6,6 |
Lichtstroom |
440 |
35 |
440 |
35 |
440 |
40 |
|
|
± % |
15 |
20 |
15 |
20 |
15 |
20 |
|
|
Referentielichtstroom: 440 en 35 lm bij ongeveer 13,5 V |
Voor de voetnoten: zie datablad P21/5W/2.
CATEGORIE P21/5W — Datablad P21/5W/2
Voetnoten:
(1) |
Deze afmetingen moeten worden gecontroleerd door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen P21/5W/2 en P21/5W/3). X en y hebben betrekking op de hoofdgloeidraad (hoge wattage) en niet op de referentieas. |
(2) |
Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat. |
(3) |
In dit aanzicht mogen de gloeidraden van het 24 V-type recht of V-vormig zijn. Dit moet in de goedkeuringsaanvraag worden vermeld. Als de gloeidraden recht zijn, zijn de voorschriften voor de projectie op het scherm van toepassing. Zijn ze V-vormig, moeten de uiteinden van elke gloeidraad zich op dezelfde afstand, met een tolerantie van ± 3 mm, van het referentievlak bevinden. |
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad (hoge wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de lampvoetnokken en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad (lage wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad (hoge wattage). |
Testprocedure en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (15°). De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal, de referentienok rechts en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen:
|
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIE P21/5W — Datablad P21/5W/3
Afmetingen in mm
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
v |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
4,8 |
2,8 |
Front elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
9,0 |
1,0 |
CATEGORIEËN P24W, PX24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSX24W, PSY24W, PSR24W, PW24W, PWY24W EN PWR24W — Datablad P24W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN P24W, PX24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSX24W, PSY24W, PSR24W, PW24W, PWY24W EN PWR24W — Datablad P24W/2
Afmetingen in mm (114) |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||||||||||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||||||||||||||||||||||
P24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSY24W, PSR24W, PX24W, PSX24W |
|
24,0 |
|
24,0 |
||||||||||||||||||||||||||
PW24W, PWY24W, PWR24W |
|
18,1 |
|
18,1 |
||||||||||||||||||||||||||
P24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSY24W, PSR24W, PW24W, PWY24W, PWR24W |
|
4,0 |
|
4,0 |
||||||||||||||||||||||||||
PX24W, PSX24W |
|
4,2 |
|
4,2 |
||||||||||||||||||||||||||
α (117) |
58,0 |
|
|
min. 58,0 ° |
||||||||||||||||||||||||||
P24W Lampvoet PGU20-3 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-127-2) PX24W Lampvoet PGU20-7 PY24W Lampvoet PGU20-4 PR24W Lampvoet PGU20-6 PS24W Lampvoet PG20-3 PSX24W Lampvoet PG20-7 PSY24W Lampvoet PG20-4 PSR24W Lampvoet PG20-6 PW24W Lampvoet WP3.3x14.5-3 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-164-1) PWY24W Lampvoet WP3.3x14.5-4 PWR24W Lampvoet WP3.3x14.5-6 |
||||||||||||||||||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||||||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||||||||||||||||||||
Watt |
24 |
24 |
||||||||||||||||||||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||||||||||||||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 25 |
max. 25 |
|||||||||||||||||||||||||||
Lichtstroom |
P24W PS24W PW24W |
500 + 10/– 20 % |
|
|||||||||||||||||||||||||||
PX24W PSX24W |
500 + 10/– 15 % |
|
||||||||||||||||||||||||||||
PY24W PSY24W PWY24W |
300 + 15/– 25 % |
|
||||||||||||||||||||||||||||
PR24W PSR24W PWR24W |
115 + 15/– 25 % |
|
||||||||||||||||||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
12 V |
Wit: 345 lm |
||||||||||||||||||||||||||||
13,2 V |
Wit: 465 lm |
|||||||||||||||||||||||||||||
13,5 V |
Wit: 500 lm Ambergeel: 300 lm Rood: 115 lm |
CATEGORIEËN P24W, PX24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSX24W, PSY24W, PSR24W, PW24W, PWY24W EN PWR24W — Datablad P24W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
P24W, PY24W, PR24W, PS24W, PSY24W, PSR24W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,9 |
3,9 |
0,5 |
5,2 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
PW24W, PWY24W, PWR24W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,5 |
2,5 |
0,4 |
5,0 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
PX24W, PSX24W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
1,9 |
1,9 |
0,35 |
5,0 |
4,0 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,5 |
0,25 |
4,7 |
4,0 |
De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd in twee loodrecht op elkaar staande vlakken, waarvan er een door de stroomtoevoerdraden loopt.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 6 op datablad P24W/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
CATEGORIE P27W — Datablad P27W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||
e |
|
27,9 (120) |
|
27,9 ± 0,3 |
|||
f |
|
|
9,9 |
9,9 + 0/– 2 |
|||
Zijdelingse afwijking (119) |
|
|
0,0 ± 0,4 |
||||
β |
75 ° (120) |
90 ° |
105 ° (120) |
90° ± 5° |
|||
Lampvoet W2.5x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-104-1) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||
Watt |
27 |
27 |
|||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 32,1 |
max. 32,1 |
||||
Lichtstroom |
475 ± 15 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 475 lm bij ongeveer 13,5 V |
|||||||
|
CATEGORIE P27W — Datablad P27W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt.
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
11,9 |
1,0 |
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt. |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIE P27/7W — Datablad P27/7W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||||
e |
|
27,9 (122) |
|
27,9 ± 0,3 |
||||
f |
|
|
9,9 |
9,9 + 0/– 2 |
||||
Zijdelingse afwijking (121) |
|
|
0,0 ± 0,4 |
|||||
x (123) |
|
5,1 (122) |
|
5,1 ± 0,5 |
||||
y (123) |
|
0,0 (122) |
|
0,0 ± 0,5 |
||||
β |
75 ° (122) |
90 ° |
105 ° (122) |
90° ± 5° |
||||
Lampvoet W2.5x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-104-1) |
||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||
Watt |
27 |
7 |
27 |
7 |
||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
|||
Lichtstroom |
475 ± 15 % |
36 ± 15 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 475 en 36 lm bij ongeveer 13,5 V |
||||||||
|
CATEGORIE P27/7W — Datablad P27/7W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad (hoge wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad (lage wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad (hoge wattage). |
Testmethode en voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal, de referentie-insteeksleuf rechts en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met breedte c en hoogte d, waarvan het middelpunt zich op een afstand u boven de theoretische plaats van het midden van de hoofdgloeidraad bevindt. |
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIE P27/7W — Datablad P27/7W/3
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
4,8 |
5,1 |
Front elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
11,9 |
1,0 |
CATEGORIEËN PC16W, PCY16W, PCR16W, PW16W, PWY16W EN PWR16W — Datablad PC16W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
CATEGORIEËN PC16W, PCY16W, PCR16W, PW16W, PWY16W EN PWR16W — Datablad PC16W/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||||||||||||
PC16W PCY16W PCR16W |
|
18,5 |
|
18,5 |
||||||||||||||||
PW16W PWY16W PWR16W |
|
17,1 |
|
17,1 |
||||||||||||||||
|
4,0 |
|
4,0 ± 0,2 |
|||||||||||||||||
α (126) |
54 ° |
|
|
min. 54 ° |
||||||||||||||||
PC16W Lampvoet PU20d-1 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-157-1) PCY16W Lampvoet PU20d-2 PCR16W Lampvoet PU20d-7 PW16W Lampvoet WP3.3x14.5-8 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-164-1) PWY16W Lampvoet WP3.3x14.5-9 PWR16W Lampvoet WP3.3x14.5-10 |
||||||||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||||||||||
Watt |
16 |
16 |
||||||||||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 17 |
max. 17 |
|||||||||||||||||
Lichtstroom |
PC16W PW16W |
300 ± 15 % |
|
|||||||||||||||||
PCY16W PWY16W |
180 ± 20 % |
|
||||||||||||||||||
PCR16W PWR16W |
70 ± 20 % |
|
||||||||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer |
13,5 V |
Wit: 300 lm |
||||||||||||||||||
Ambergeel: 180 lm |
||||||||||||||||||||
Rood: 70 lm |
CATEGORIEËN PC16W, PCY16W, PCR16W, PW16W, PWY16W EN PWR16W — Datablad PC16W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
PC16W, PCY16W en PCR16W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,9 |
3,9 |
0,5 |
5,2 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
PW16W, PWY16W en PWR16W |
a1 |
a2 |
b1, b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
2,5 |
2,5 |
0,4 |
5,2 |
3,8 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,7 |
0,25 |
4,7 |
3,8 |
De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd in twee loodrecht op elkaar staande vlakken, waarvan er een door de stroomtoevoerdraden loopt.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 5 op datablad PC16W/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
CATEGORIE PR21W — Datablad PR21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||
min. |
nom. |
max. |
|||||||
e |
12 V |
|
31,8 (129) |
|
31,8 ± 0,3 |
||||
24 V |
30,8 |
31,8 |
32,8 |
|
|||||
f |
12 V |
5,5 |
6,0 |
7,0 |
6,0 ± 0,5 |
||||
Zijdelingse afwijking (128) |
12 V |
|
|
max. 0,3 |
|||||
24 V |
|
|
1,5 |
|
|||||
β |
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|||||
Lampvoet BAW15s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-11E-1) |
|||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
|||||
Watt |
21 |
21 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
|
|||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 29,7 |
max. 26,5 |
|||||
Lichtstroom |
110 ± 20 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 460 lm |
||||||||
Rood: 110 lm |
|||||||||
|
CATEGORIE PR21/4W — Datablad PR21/4W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie (135) |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
||||
e |
|
31,8 (131) |
|
31,8 ± 0,3 |
||
f |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
||
Zijdelingse afwijking |
|
|
max. 0,3 (132) |
|||
x, y |
2,8 ± 0,5 |
|||||
β |
75 ° (131) |
90 ° (131) |
105 ° (131) |
90° ± 5° |
||
Lampvoet BAU15d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-19-2) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 (134) |
12 |
||
Watt |
21 |
4 |
21 |
4 |
21/4 |
|
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 5,5 |
max. 29,7 |
max. 8,8 |
max. 26,5/5,5 |
Lichtstroom |
105 |
4 |
105 |
5 |
|
|
± % |
20 |
25 |
20 |
25 |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V: |
Wit: 440 en 15 lm |
|||||
Rood: 105 en 4 lm |
CATEGORIE PR21/5W — Datablad PR21/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie (140) |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
||||
e |
12 V |
|
31,8 (137) |
|
31,8 ± 0,3 |
|
24 V |
30,8 |
31,8 |
32,8 |
|
||
f |
12 V |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
|
Zijdelingse afwijking (138) |
12 V |
|
|
max. 0,3 |
||
24 V |
|
|
1,5 |
|
||
x, y |
12 V |
|
|
2,8 ± 0,3 |
||
x |
24 V (139) |
–1,0 |
0 |
1,0 |
|
|
y |
24 V (139) |
1,8 |
2,8 |
3,8 |
|
|
β |
|
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|
Lampvoet BAW15d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-11E-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
||
Watt |
21 |
5 |
21 |
5 |
21/5 |
|
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
max. 29,7 |
max. 11,0 |
max. 26,5 en 6,6 |
Lichtstroom |
105 |
8 |
105 |
10 |
|
|
± % |
20 |
25 |
20 |
25 |
|
|
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 440 en 35 lm |
|||||
Rood: 105 en 8 lm |
CATEGORIE PR27/7W — Datablad PR27/7W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||
e |
|
27,9 (143) |
|
27,9 ± 0,3 |
||||||
f |
|
|
9,9 |
9,9 + 0/– 2 |
||||||
Zijdelingse afwijking (142) |
|
|
0,0 ± 0,4 |
|||||||
x (144) |
|
5,1 (143) |
|
5,1 ± 0,5 |
||||||
y (144) |
|
0,0 (143) |
|
0,0 ± 0,5 |
||||||
β |
75 ° (143) |
90 ° |
105 ° (143) |
90° ± 5° |
||||||
Lampvoet WU2.5x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-104D-1) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||
Watt |
27 |
7 |
27 |
7 |
||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
|||||
Lichtstroom |
110 ± 20 % |
9 ± 20 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 475 en 36 lm |
|||||||||
Rood: 110 en 9 lm |
||||||||||
|
CATEGORIE PSX26W — Datablad PSX26W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Figure 1
Main drawing
Figure 2
Metal free zone (3)
CATEGORIE PSX26W — Datablad PSX26W/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
e (147) |
24,0 (146) |
24,0 ± 0,25 |
||||
f (147) |
4,2 (146) |
4,2 ± 0,25 |
||||
α1 (148) |
min. 35,0 ° |
min. 35,0 ° |
||||
α2 (148) |
min. 58,0 ° |
min. 58,0 ° |
||||
Lampvoet PG18.5d- 3 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-147-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Spanning |
V |
12 |
12 |
||
Wattage |
W |
26 |
26 |
|||
Testspanning |
V |
13,5 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Wattage |
W |
max. 26 |
max. 26 |
||
Lichtstroom |
lm |
500 |
|
|||
± |
+ 10 %/– 10 % |
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 12V |
345 lm |
|||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,2V |
465 lm |
|||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5V |
500 lm |
CATEGORIE PSX26W — Datablad PSX26W/3
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak.
|
a1 |
a2 |
b1,b2 |
c1 |
c2 |
Gloeilampen uit serieproductie |
1,7 |
1,7 |
0,30 |
5,0 |
4,0 |
Standaardgloeilampen |
1,5 |
1,5 |
0,25 |
4,7 |
4,0 |
De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd in twee loodrecht op elkaar staande vlakken, waarvan er een door de stroomtoevoerdraden loopt.
De uiteinden van de gloeidraad zoals gedefinieerd in voetnoot 4 op datablad PSX26W/2, moeten tussen de lijnen Z1 en Z2, respectievelijk Z3 en Z4 liggen.
De gloeidraad moet zich volledig binnen de aangegeven grenzen bevinden.
CATEGORIE PY21W — Datablad PY21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||
min. |
nom. |
max. |
|||||||
e |
12 V |
|
31,8 (150) |
|
31,8 ± 0,3 |
||||
24 V |
30,8 |
31,8 |
32,8 |
|
|||||
f |
12 V |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
||||
Zijdelingse afwijking (149) |
12 V |
|
|
max. 0,3 |
|||||
24 V |
|
|
1,5 |
|
|||||
β |
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|||||
Lampvoet BAU15s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-19-2) |
|||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
|||||
Watt |
21 |
21 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
|||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 29,7 |
max. 26,5 |
|||||
Lichtstroom |
280 ± 20 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 460 lm |
||||||||
Ambergeel: 280 lm |
|||||||||
|
CATEGORIE PY21/5W — Datablad PY21/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie (154) |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|||
e |
|
28,6 (152) |
|
28,6 ± 0,3 |
|
f |
|
|
7,0 |
7,0 + 0/– 2 |
|
Zijdelingse afwijking (153) |
|
|
max. 0,3 |
||
x, y |
|
|
2,8 ± 0,3 |
||
β |
75 ° |
90 ° |
105 ° |
90° ± 5° |
|
Lampvoet BA15d-3 (100°/130°) overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-173-1) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
21 |
5 |
21/5 |
||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
max. 26,5 en 6,6 |
|
Lichtstroom |
270 |
21 |
|
||
± % |
20 |
20 |
|
||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 440 en 35 lm |
||||
Ambergeel: 270 lm en 21 lm |
CATEGORIE PY21/5W — Datablad PY21/5W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad (hoge wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad (lage wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad (hoge wattage). |
Testmethode en voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (bv. 15°). De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal, de referentienok rechts en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen:
|
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIE PY21/5W — Datablad PY21/5W/3
Afmetingen in mm
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
v |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
4,8 |
2,8 |
Front elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
9,0 |
1,0 |
CATEGORIE PY27/7W — Datablad PY27/7W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||
e |
|
27,9 (157) |
|
27,9 ± 0,3 |
||||||
f |
|
|
9,9 |
9,9 + 0/– 2 |
||||||
Zijdelingse afwijking (156) |
|
|
0,0 ± 0,4 |
|||||||
x (158) |
|
5,1 (157) |
|
5,1 ± 0,5 |
||||||
y (158) |
|
0,0 (157) |
|
0,0 ± 0,5 |
||||||
β |
75 ° (157) |
90 ° |
105 ° (157) |
90° ± 5° |
||||||
Lampvoet WX2.5x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-104A-1) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||
Watt |
27 |
7 |
27 |
7 |
||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
max. 32,1 |
max. 8,5 |
|||||
Lichtstroom |
280 ± 15 % |
21 ± 15 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 475 en 36 lm |
|||||||||
Ambergeel: 280 en 21 lm |
||||||||||
|
CATEGORIE R2 — Datablad R2/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||||||||
|
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 (160) |
12 (160) |
24 (160) |
12 (160) |
||||||||||
Watt |
45 |
40 |
45 |
40 |
55 |
50 |
45 |
40 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
6,3 |
13,2 |
28,0 |
13,2 |
||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 53 |
max. 47 |
max. 57 |
max. 51 |
max. 76 |
max. 69 |
52 + 0 % – 10 % |
46 ± 5 % |
||||||
Lichtstroom |
min. 720 |
570 ± 15 % |
min. 860 |
675 ± 15 % |
min. 1 000 |
860 ± 15 % |
|
||||||||
Meetlichtstroom (161) |
— |
450 |
— |
450 |
— |
450 |
|
||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 12 V |
700 |
450 |
|||||||||||||
|
CATEGORIE R2 — Datablad R2/2
Positie en afmetingen (in mm) van afscherming en gloeidraden
De tekeningen houden geen verplichtingen in voor het ontwerp van de afscherming en gloeidraden.
CATEGORIE R2 — Datablad R2/3
Positie en afmetingen van gloeidraden en afscherming (162) |
||||
Afmetingen in mm |
Tolerantie |
|||
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
6V 12V 24V |
12 V |
|||
a |
0,60 |
± 0,35 |
± 0,15 |
|
b1/30,0 (163) b1/33,0 |
0,20 b1/30,0 mv (164) |
± 0,35 |
± 0,15 |
|
b2/30,0 (163) b2/33,0 |
0,20 b2/30,0 mv (164) |
± 0,35 |
± 0,15 |
|
c/30,0 (163) c/33,0 |
0,50 c/30,0 mv (164) |
± 0,30 |
± 0,15 |
|
e |
6, 12 V 24V |
28,5 28,8 |
± 0,35 |
± 0,15 |
f |
6, 12 V 24 V |
1,8 2,2 |
± 0,40 |
± 0,20 |
g |
0 |
± 0,50 |
± 0,30 |
|
h/30,0 (163) h/33,0 |
0 h/30,0 mv (164) |
± 0,50 |
± 0,30 |
|
1/2(p-q) |
0 |
± 0,60 |
± 0,30 |
|
Ic |
5,5 |
± 1,50 |
± 0,50 |
|
γ (165) |
nom. 15 ° |
|
|
|
Lampvoet P45t-41 overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-95-5) |
CATEGORIEËN R5W EN RR5W — Datablad R5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||
e |
17,5 |
19,0 |
20,5 |
19,0 ± 0,3 |
||||
Zijdelingse afwijking (167) |
|
|
1,5 |
max. 0,3 |
||||
β |
60 ° |
90 ° |
120 ° |
90° ± 5° |
||||
Lampvoet: |
R5W: |
BA15s |
overeenkomstig IEC-publicatie 60061 |
(datablad 7004-11A-9) (166) |
||||
RR5W: |
BAW15s |
(datablad 7004-11E-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 (169) |
12 |
24 |
12 |
|||
Watt |
5 |
5 |
||||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 5,5 |
max. 7,7 |
max. 5,5 |
||||
Lichtstroom |
R5W |
50 ± 20 % |
|
|||||
RR5W |
12 ± 25 % |
|
||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 50 lm |
|||||||
Rood: 12 lm |
||||||||
|
CATEGORIEËN R10W, RY10W EN RR10W — Datablad R10W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||
e |
17,5 |
19,0 |
20,5 |
19,0 ± 0,3 |
||||
Zijdelingse afwijking (171) |
|
|
1,5 |
max. 0,3 |
||||
β |
60 ° |
90 ° |
120 ° |
90° ± 5° |
||||
Lampvoet: |
R10W: |
BA15s |
overeenkomstig IEC-publicatie 60061 |
(datablad 7004-11A-9) (170) |
||||
RY10W: |
BAU15s |
(datablad 7004-19-2) |
||||||
RR10W: |
BAW15s |
(datablad 7004-11E-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 (173) |
12 |
24 |
12 |
|||
Watt |
10 |
10 |
||||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
R10W RY10W |
max. 11 |
max. 14 |
max. 11 |
|||
RR10W |
max. 11 |
max. 11 |
||||||
Lichtstroom |
R10W |
125 ± 20 % |
|
|||||
RY10W |
75 ± 20 % |
|
||||||
|
RR10W |
30 ± 25 % |
|
|||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 125 lm |
|||||||
Ambergeel: 75 lm |
||||||||
Rood: 30 lm |
||||||||
|
CATEGORIEËN S1 EN S2 — Datablad S1/S2/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Gloeilampen voor motorfietsen
CATEGORIEËN S1 EN S2 — Datablad S1/S2/2
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||||
e |
32,35 |
32,70 |
33,05 |
32,7 ± 0,15 |
||||
f |
1,4 |
1,8 |
2,2 |
1,8 ± 0,2 |
||||
l |
4,0 |
5,5 |
7,0 |
5,5 ± 0,5 |
||||
c (174) |
0,2 |
0,5 |
0,8 |
0,5 ± 0,15 |
||||
b (174) |
–0,15 |
0,2 |
0,55 |
0,2 ± 0,15 |
||||
a (174) |
0,25 |
0,6 |
0,95 |
0,6 ± 0,15 |
||||
h |
–0,5 |
0 |
0,5 |
0 ± 0,2 |
||||
g |
–0,5 |
0 |
0,5 |
0 ± 0,2 |
||||
– 2°30′ |
0 ° |
+ 2°30′ |
0° ± 1° |
|||||
Lampvoet BA20d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-12-7) |
||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
S1 |
6 (176) |
12 (176) |
6 |
|||
S2 |
12 |
|||||||
Watt |
S1 |
25 |
25 |
25 |
25 |
25 |
25 |
|
S2 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
||
Testspanning |
Volt |
S1 |
6,75 |
13,5 |
6,75 |
|||
S2 |
6,3 |
13,5 |
13,5 |
|||||
Objectieve waarden |
Watt |
S1 |
25 ± 5 % |
25 ± 5 % |
25 ± 5 % |
25 ± 5 % |
25 ± 5 % |
25 ± 5 % |
S2 |
35 ± 5 % |
35 ± 5 % |
35 ± 5 % |
35 ± 5 % |
35 ± 5 % |
35 ± 5 % |
||
Lichtstroom |
S1 |
435 ± 20 % |
315 ± 20 % |
435 ± 20 % |
315 ± 20 % |
|
||
S2 |
650 ± 20 % |
465 ± 20 % |
650 ± 20 % |
465 ± 20 % |
|
|||
Referentielichtstroom |
S1 |
bij ongeveer |
6 V |
398 |
284 |
|||
S2 |
bij ongeveer |
12 V |
568 |
426 |
||||
13,2 V |
634 |
457 |
||||||
13,5 V |
650 |
465 |
CATEGORIE S3 — Datablad S3/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Gloeilamp voor bromfietsen
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||
e (177) |
19,0 |
19,5 |
20,0 |
19,5 ± 0,25 |
|||
f |
6 V |
|
|
3,0 |
2,5 ± 0,5 |
||
12 V |
|
|
4,0 |
|
|||
h1, h2 (178) |
–0,5 |
0 |
0,5 |
0 ± 0,3 |
|||
Lampvoet P26s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-36-1) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
6 |
|||
Watt |
15 |
15 |
|||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
6,75 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
15 ± 6 % |
15 ± 6 % |
||||
Lichtstroom |
240 ± 15 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 240 lm bij ongeveer 6,75 V |
|||||||
|
CATEGORIE T1,4W — Datablad T1,4W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||
e |
7,6 |
8,3 |
9,0 |
8,3 ± 0,35 |
|||
Zijdelingse afwijking (179) |
|
|
0,7 |
max. 0,35 |
|||
β |
55 ° |
70 ° |
85 ° |
70° ± 5° |
|||
Lampvoet P11.5d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-79-1) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||
Watt |
1,4 |
1,4 |
|||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 1,54 |
max. 1,54 |
||||
Lichtstroom |
8 ± 15 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 8 lm bij ongeveer 13,5 V |
|||||||
|
CATEGORIE T4W — Datablad T4W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||
e |
13,5 |
15,0 |
16,5 |
15,0 ± 0,3 |
|||
Zijdelingse afwijking (180) |
|
|
1,5 |
max. 0,5 |
|||
β |
|
90 ° |
|
90° ± 5° |
|||
Lampvoet BA9s overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-14-9) |
|||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
||
Watt |
4 |
4 |
|||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 4,4 |
max. 5,5 |
max. 4,4 |
|||
Lichtstroom |
35 ± 20 % |
|
|||||
Referentielichtstroom: 35 lm bij ongeveer 13,5 V |
|||||||
|
CATEGORIE W2,3W — Datablad W2,3W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
e |
10,3 |
10,8 |
11,3 |
10,8 ± 0,3 |
|
Zijdelingse afwijking (181) |
|
|
1,0 |
max. 0,5 |
|
β |
–15 ° |
0 ° |
+15 ° |
0° ± 5° |
|
Lampvoet W2x4.6d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-94-2) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
2,3 |
2,3 |
|||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 2,5 |
max. 2,5 |
||
Lichtstroom |
18,6 ± 20 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 18,6 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE W3W — Datablad W3W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
e |
11,2 |
12,7 |
14,2 |
12,7 ± 0,3 |
|
Zijdelingse afwijking (182) |
|
|
1,5 |
max. 0,5 |
|
β |
–15 ° |
0 ° |
+15 ° |
0° ± 5° |
|
Lampvoet W2.1x9.5d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-91-3) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
24 |
12 |
Watt |
3 |
3 |
|||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
Objectieve waarden |
Watt |
max. 3,45 |
max. 4,6 |
max. 3,45 |
|
Lichtstroom |
22 ± 30 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 22 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIEËN W5W, WY5W EN WR5W — Datablad W5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||
e |
11,2 |
12,7 |
14,2 |
12,7 ± 0,3 |
||||
Zijdelingse afwijking (183) |
|
|
1,5 |
max. 0,5 |
||||
β |
–15 ° |
0 ° |
+ 15° |
0° ± 5° |
||||
Lampvoet W2.1x9.5d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-91-3) |
||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 (185) |
12 |
24 |
12 |
|||
Watt |
5 |
5 |
||||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 5,5 |
max. 7,7 |
max. 5,5 |
||||
Lichtstroom |
W5W |
50 ± 20 % |
|
|||||
WY5W |
30 ± 20 % |
|
||||||
WR5W |
12 ± 25 % |
|
||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 50 lm |
|||||||
Ambergeel: 30 lm |
||||||||
Rood: 12 lm |
||||||||
|
CATEGORIEËN W10W EN WY10W — Datablad W10W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||
e |
15,5 |
17,0 |
18,5 |
17,0 ± 0,3 |
||
Zijdelingse afwijking (186) |
|
|
1,0 |
max. 0,5 |
||
β |
–15 ° |
0 ° |
+ 15° |
0° ± 5° |
||
Lampvoet W2.1x9.5d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-91-3) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
6 |
12 |
12 |
||
Watt |
10 |
10 |
||||
Testspanning |
Volt |
6,75 |
13,5 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 11 |
max. 11 |
|||
Lichtstroom |
Wit |
125 ± 20 % |
|
|||
Ambergeel |
75 ± 20 % |
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 125 lm |
|||||
Ambergeel: 75 lm |
CATEGORIE W15/5W — Datablad W15/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Gloeilamp voor motorfietsen
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||
e |
|
25,0 (187) |
|
25,0 ± 0,3 |
||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
||
Zijdelingse afwijking (188) |
|
|
max. 0,3 |
|||
x (189) |
|
2,8 (187) |
|
2,8 ± 0,3 |
||
y (189) |
|
0,0 (187) |
|
0,0 ± 0,3 |
||
β |
–15 ° (187) |
0 ° |
+ 15° (187) |
0° ± 5° |
||
Lampvoet WZ3x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-151-1) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||
Watt |
15 |
5 |
15 |
5 |
||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 19,1 |
max. 6,6 |
max. 19,1 |
max. 6,6 |
|
Lichtstroom |
280 ± 15 % |
35 ± 20 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 280 en 35 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE W15/5W — Datablad W15/5W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de as X-X en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad. |
Testmethode en voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. (± 15°).
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met breedte c en hoogte d, waarvan het middelpunt zich op een afstand u boven de theoretische plaats van het midden van de hoofdgloeidraad bevindt. |
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIE W15/5W — Datablad W15/5W/3
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
Afmeting |
3,3 |
2,8 |
4,8 |
2,8 |
Front elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,3 |
9,5 |
1,0 |
CATEGORIE W16W — Datablad W16W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||
e |
18,3 |
20,6 |
22,9 |
20,6 ± 0,3 |
||
Zijdelingse afwijking (190) |
|
|
1,0 |
max. 0,5 |
||
β |
–15 ° |
0 ° |
+ 15° |
0° ± 5° |
||
Lampvoet W2.1x9.5d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-91-3) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||
Watt |
16 |
16 |
||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 21,35 |
max. 21,35 |
|||
Lichtstroom |
Wit |
310 ± 20 % |
|
|||
Ambergeel |
190 ± 20 % |
|
||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 310 lm |
|||||
Ambergeel: 190 lm |
CATEGORIE W21W — Datablad W21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||
min. |
nom. |
max. |
|
||
e |
|
29,0 (192) |
|
29,0 ± 0,3 |
|
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
|
Zijdelingse afwijking (191) |
|
|
max. 0,5 |
||
β |
–15 ° (192) |
0 ° |
+ 15° (192) |
0° ± 5° |
|
Lampvoet W3x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-105-2) |
|||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||
Watt |
21 |
21 |
|||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 26,5 |
||
Lichtstroom |
460 ± 15 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 460 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE W21W — Datablad W21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de as X-X en de referentieas doorsnijdt.
Zijaanzicht |
Vooraanzicht |
|
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
9,5 |
1,0 |
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (bv. ± 15°). De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (± 15°).
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIE W21/5W — Datablad W21/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||
e |
|
25,0 (193) |
|
25,0 ± 0,3 |
||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
||
Zijdelingse afwijking (194) |
|
|
max. 0,3 |
|||
x (195) |
|
2,8 (193) |
|
2,8 ± 0,3 |
||
y (195) |
|
0,0 (193) |
|
0,0 ± 0,3 |
||
β |
–15 ° (193) |
0 ° |
+ 15° (193) |
0° ± 5° |
||
Lampvoet W3x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-106- 3) |
||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||
Watt |
21 |
5 |
21 |
5 |
||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
|
Lichtstroom |
440 ± 15 % |
35 ± 20 % |
|
|||
Referentielichtstroom: 440 en 35 lm bij ongeveer 13,5 V |
CATEGORIE W21/5W — Datablad W21/5W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de as X-X en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad. |
Testmethode en voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (± 15°).
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met breedte c en hoogte d, waarvan het middelpunt zich op een afstand u boven de theoretische plaats van het midden van de hoofdgloeidraad bevindt. |
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIE W21/5W — Datablad W21/5W/3
Side elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
4,8 |
2,8 |
Front elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
9,5 |
1,0 |
CATEGORIEËN WP21W EN WPY21W — Datablad WP21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||||||||||
e |
|
27,9 (197) |
|
27,9 ± 0,3 |
||||||||||
f |
5,5 |
6,0 |
7,0 |
6,0 ± 0,5 |
||||||||||
Zijdelingse afwijking (196) |
|
|
0,0 ± 0,4 |
|||||||||||
β |
75 ° (197) |
90 ° |
105 ° (197) |
90° ± 5° |
||||||||||
Lampvoet: WP21W: WY2.5x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-104B-1) WPY21W: WZ2.5x16d (datablad 7004-104C-1) |
||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||||
Watt |
21 |
21 |
||||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 26,5 |
|||||||||||
Lichtstroom |
WP21W |
460 ± 15 % |
|
|||||||||||
WPY21W |
280 ± 20 % |
|
||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 460 lm |
|||||||||||||
Ambergeel: 280 lm |
||||||||||||||
|
CATEGORIEËN WP21W EN WPY21W — Datablad WP21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de middellijn van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt.
Side elevation |
Front elevation |
|
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
9,0 |
1,0 |
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt. |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIE WR21/5W — Datablad WR21/5W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
||||||||
min. |
nom. |
max. |
|
|||||||
e |
|
25,0 (198) |
|
25,0 ± 0,3 |
||||||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
||||||
Zijdelingse afwijking (199) |
|
|
max. 0,3 |
|||||||
x (200) |
|
2,8 (198) |
|
2,8 ± 0,3 |
||||||
y (200) |
|
0,0 (198) |
|
0,0 ± 0,3 |
||||||
β |
–15 ° (198) |
0 ° |
+15 ° (198) |
0° ± 5° |
||||||
Lampvoet WY3x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-106-3) |
||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||
Watt |
21 |
5 |
21 |
5 |
||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
max. 26,5 |
max. 6,6 |
|||||
Lichtstroom |
105 ± 20 % |
8 ± 25 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 440 en 35 lm |
|||||||||
Rood: 105 en 8 lm |
||||||||||
|
CATEGORIEËN WT21W EN WTY21W — Datablad WT21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp (203) |
||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||||||
e |
12 V |
|
27,9 (202) |
|
27,9 ± 0,3 |
|||||||||
12 V |
26,9 |
27,9 |
28,9 |
|
||||||||||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
||||||||||
Zijdelingse afwijking (201) |
12 V |
|
|
0,0 ± 0,4 |
||||||||||
12 V |
|
|
1,5 |
|
||||||||||
β |
75 ° (202) |
90 ° |
105 ° (202) |
90° ± 5° |
||||||||||
Lampvoet: WT21W: WUX2.5x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-[….]-1) WTY21W: WUY2.5x16d (datablad 7004-[….]-1) |
||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
24 |
12 |
||||||||||
Watt |
21 |
21 |
||||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
28,0 |
13,5 |
||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 29,7 |
max. 26,5 |
||||||||||
Lichtstroom |
WT21W |
460 ± 15 % |
|
|||||||||||
WTY21W |
280 ± 20 % |
|
||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 460 lm |
|||||||||||||
Ambergeel: 280 lm |
||||||||||||||
|
CATEGORIEËN WT21W EN WTY21W — Datablad WT21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de middellijn van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt.
Side elevation |
Front elevation |
|
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
9,5 |
1,0 |
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt. |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
CATEGORIEËN WT21/7W EN WTY21/7W — Datablad WT21/7W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie (6) |
Standaardgloeilamp (7) |
||||||||||||
min. |
nom. |
max. |
||||||||||||
e |
|
27,9 (3) |
|
27,9 ± 0,3 |
||||||||||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
||||||||||
Zijdelingse afwijking (2) |
|
|
(3) |
0,0 ± 0,4 |
||||||||||
x (4) |
|
5,1 (3) |
|
5,1 ± 0,5 |
||||||||||
y (4) |
|
0,0 (3) |
|
0,0 ± 0,5 |
||||||||||
β |
75 ° (3) |
90 ° |
105 ° (3) |
90° ± 5° |
||||||||||
Lampvoet: WT21/7W: WZX2.5x16q overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-[….]-1) WTY21/7W: WZY2.5x16q (datablad 7004-[….]-1) |
||||||||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
||||||||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
|||||||||||
Watt |
21 |
7 |
21 |
7 |
||||||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
|||||||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 8,5 |
max. 26,5 |
max. 8,5 |
|||||||||
Lichtstroom |
440 ± 15 % |
35 ± 20 % |
|
|||||||||||
280 ± 20 % |
22 ± 20 % |
|
||||||||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 440 en 35 lm |
|||||||||||||
Ambergeel: 280 en 22 lm |
Voor de voetnoten: zie datablad WT21/7W/2.
CATEGORIEËN WT21/7W EN WTY21/7W — Datablad WT21/7W/2
Voetnoten:
(1) |
De referentieas wordt bepaald ten opzichte van de referentie-insteeksleuven en staat loodrecht op het referentievlak. |
(2) |
Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat. |
(3) |
Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen WT21/7W/2 en 3). |
(4) |
X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad (lage wattage) ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) aan. |
(5) |
Als de secundaire gloeidraad gepositioneerd is met behulp van een asymmetrische steun zoals op de tekening, moeten de referentie-insteekgleuf en de steunstructuur zich aan dezelfde kant van de gloeilamp bevinden. |
(6) |
Het door gloeilampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie WT21/7W en ambergeel voor categorie WTY21/7W (zie ook voetnoot 7). |
(7) |
Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie WT21/7W en wit of ambergeel voor categorie WTY21/7W. |
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of:
a) |
de hoofdgloeidraad (hoge wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat het midden van de insteeksleuven en de referentieas doorsnijdt; en of: |
b) |
de secundaire gloeidraad (lage wattage) juist gepositioneerd is ten opzichte van de hoofdgloeidraad (hoge wattage). |
Testmethode en voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing. De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht van het einde van de hoofdgloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing.
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst en met de referentieas verticaal, de referentienok rechts en een aanzicht op het einde van de hoofdgloeidraad:
2.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
2.2. |
moet de projectie van de secundaire gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met breedte c en hoogte d, waarvan het middelpunt zich op een afstand u boven het theoretische midden van de hoofdgloeidraad bevindt; |
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de hoofdgloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de hoofdgloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt; |
3.2. |
mag het midden van de hoofdgloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken; |
3.3. |
mag het midden van de as van de secundaire gloeidraad niet meer dan ± 2 mm (± 0,4 mm voor standaardgloeilampen) afwijken van de referentieas. |
CATEGORIEËN WT21/7W EN WTY21/7W — Datablad WT21/7W/3
Side Elevation
Referentie |
a |
b |
c |
d |
u |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
4,8 |
5,1 |
Front Elevation
Referentie |
a |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
9,5 |
1,0 |
CATEGORIE WY2,3W — Datablad WY2,3W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||||
e |
10,3 |
10,8 |
11,3 |
10,8 ± 0,3 |
|||||
Zijdelingse afwijking (204) |
|
|
1,0 |
max. 0,5 |
|||||
β |
–15 ° |
0 ° |
+ 15° |
0° ± 5° |
|||||
Lampvoet W2x4.6d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-94-2) |
|||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||
Watt |
2,3 |
2,3 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 2,5 |
max. 2,5 |
||||||
Lichtstroom |
11,2 ± 20 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 18,6 lm |
||||||||
Ambergeel: 11,2 lm |
|||||||||
|
CATEGORIE WY21W — Datablad WY21W/1
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen (in mm) van de gloeilamp.
Afmetingen in mm |
Gloeilampen uit serieproductie |
Standaardgloeilamp |
|||||||
min. |
nom. |
max. |
|
||||||
e |
|
29,0 (206) |
|
29,0 ± 0,3 |
|||||
f |
|
|
7,5 |
7,5 + 0/– 2 |
|||||
Zijdelingse afwijking (205) |
|
|
max. 0,5 |
||||||
β |
–15 ° |
0 ° |
+ 15° |
0° ± 5° |
|||||
Lampvoet WX3x16d overeenkomstig IEC-publicatie 60061 (datablad 7004-105-2) |
|||||||||
ELEKTRISCHE EN FOTOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN |
|||||||||
Nominale waarden |
Volt |
12 |
12 |
||||||
Watt |
21 |
21 |
|||||||
Testspanning |
Volt |
13,5 |
13,5 |
||||||
Objectieve waarden |
Watt |
max. 26,5 |
max. 26,5 |
||||||
Lichtstroom |
280 ± 20 % |
|
|||||||
Referentielichtstroom bij ongeveer 13,5 V |
Wit: 460 lm |
||||||||
Ambergeel: 280 lm |
|||||||||
|
CATEGORIE WY21W — Datablad WY21W/2
Voorschriften voor de projectie op het scherm
Met deze test wordt vastgesteld of een gloeilamp aan de voorschriften voldoet door te controleren of de gloeidraad juist gepositioneerd is ten opzichte van de referentieas en het referentievlak en hij een as heeft die, met een tolerantie van ± 15°, loodrecht staat op het vlak dat de as X-X en de referentieas doorsnijdt.
Zijaanzicht |
Vooraanzicht |
|
Referentie |
a |
b |
h |
k |
Afmeting |
3,5 |
3,0 |
9,5 |
1,0 |
Testprocedures en -voorschriften
1. De gloeilamp wordt in een fitting geplaatst die om zijn eigen as kan draaien en die ofwel een schaalverdeling heeft, ofwel vaste instellingen die overeenkomen met de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (± 15°). De fitting wordt dan zodanig gedraaid dat er een aanzicht op het einde van de gloeidraad wordt verkregen op het scherm waarop het beeld van de gloeidraad wordt geprojecteerd. Het aanzicht van het einde van de gloeidraad moet worden verkregen binnen de tolerantiegrenzen voor de hoekverplaatsing (± 15°).
2. Zijaanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden wordt geplaatst, met de referentieas verticaal en met een aanzicht op het einde van de gloeidraad, moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte b, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt.
3. Vooraanzicht
Wanneer de gloeilamp met de lampvoet naar beneden en de referentieas verticaal wordt geplaatst en wordt bekeken in een richting loodrecht op de as van de gloeidraad:
3.1. |
moet de projectie van de gloeidraad volledig vallen binnen een rechthoek met hoogte a en breedte h, waarvan het middelpunt zich op de theoretische plaats van het midden van de gloeidraad bevindt. |
3.2. |
mag het midden van de gloeidraad niet meer dan afstand k van de referentieas afwijken. |
(*1) Tabellen, elektrische en fotometrische eigenschappen:
|
de spanning wordt uitgedrukt in V; |
|
het vermogen wordt uitgedrukt in W; |
|
de lichtstroom wordt uitgedrukt in lm. |
Indien een gloeilampcategorie meer dan één referentielichtstroomwaarde heeft, geldt de waarde van ongeveer 12 V voor de goedkeuring van een verlichtingsinrichting en die van ongeveer 13,5 V voor de goedkeuring van een lichtsignaalinrichting, tenzij anders aangegeven in het reglement dat voor de goedkeuring van de inrichting wordt toegepast.
(*2) |
Niet voor gebruik in dimlichtkoplampen. |
(*3) |
Niet voor gebruik in mistvoorlichten van klasse B, zoals gedefinieerd in Reglement nr. 19. |
(*4) |
Niet voor gebruik in krachtens Reglement nr. 112 goedgekeurde koplampen. |
(*5) |
Niet voor gebruik in andere koplampen dan die van klasse C die krachtens Reglement nr. 113 zijn goedgekeurd. |
(*6) |
Alle typen, behalve type 6 V. |
(*7) |
Alleen type 6 V. |
(*8) |
Alleen voor gebruik in signaallichten, hoeklichten, achteruitrijlichten en achterkentekenplaatverlichting. |
(1) Deze afmeting komt overeen met de afstand tussen twee openingen met een diameter van 3,5 mm, die elk tegen een van de lampvoeten rusten.
(2) De gloeidraad moet zijn omhuld met een 19 mm lange cilinder die dezelfde as heeft als de gloeilamp en symmetrisch geplaatst is ten opzichte van het midden van de gloeilamp.
Bij 6 V- en 12 V-gloeilampen is de diameter van de cilinder: d + 4 mm (voor standaardgloeilampen: d + 2 mm) en bij 24 V-gloeilampen: d + 5 mm, waarbij "d" de door de fabrikant opgegeven nominale diameter van de gloeidraad is.
(3) De afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van het midden van de gloeilamp mag niet meer bedragen dan ± 2,0 mm (voor standaardgloeilampen: ± 0,5 mm), gemeten in de richting van de referentieas.
(4) 4,5 mm voor 6 V-gloeilampen.
(5) 16,5 mm voor 24 V-gloeilampen.
(6) Deze afmeting komt overeen met de afstand tussen twee openingen met een diameter van 3,5 mm.
(7) De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd door middel van een "boxsysteem" (zie datablad C21W/2).
(8) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de horizontale en de verticale richting van de gloeilamp, zoals aangegeven op de tekening. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(9) De kijkrichting is de loodlijn op de referentieas binnen het vlak begrensd door de referentieas en het midden van de tweede lampvoetnok.
(10) Afwijking van de gloeidraad t.o.v. de as van het lampglas op 27,5 mm van het referentievlak.
(11) d = diameter van de gloeidraad.
(12) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H1/3).
(13) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de referentieas, waarbij de kijkrichting dezelfde is als in voetnoot 6 (voor dubbelspiraalgloeidraden worden nog bijzondere instructies bestudeerd).
(14) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H3/4).
(15) Bij standaardgloeilampen zijn de meetpunten de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad.
(16) De positie van de eerste en die van de laatste winding van de gloeidraad worden bepaald door het snijpunt van de buitenkant van de eerste en die van de laatste lichtgevende winding met het vlak dat evenwijdig loopt aan en zich op een afstand van 18 mm bevindt van het referentievlak. (Voor dubbelspiraalgloeidraden worden nog aanvullende instructies bestudeerd).
(17) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht, die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht.
(18) Lichtstroom voor metingen overeenkomstig punt 3.9.
(*2) "…/26" wil zeggen dat de afmeting moet worden gemeten op de afstand van het referentievlak die na de schuine streep in mm is aangegeven.
(*3) "29,5 mv", respectievelijk "30,0 mv" wil zeggen de waarde gemeten op een afstand van 29,5 mm, respectievelijk 30,0 mm van het referentievlak.
(19) De buitenste windingen van de gloeidraad worden gedefinieerd als de eerste en de laatste lichtgevende winding die nagenoeg de juiste wikkelhoek hebben. Bij dubbelspiraalgloeidraden zijn het de windingen binnen de omtrek van de primaire spiraal.
(20) Voor de gloeidraad van het dimlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van de zijrand van de afscherming met de buitenkant van de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 11.
(21) "e" geeft de afstand aan tussen het referentievlak en het begin van de gloeidraad van het dimlicht zoals hierboven gedefinieerd.
(22) Voor de gloeidraad van het grootlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van een vlak dat evenwijdig is aan vlak H-H en zich daaronder bevindt op een afstand van 0,8 mm, met de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 11.
(23) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H7/1 (voor dubbelspiraalgloeidraden worden nog bijzondere instructies bestudeerd).
(24) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H7/4).
(25) De afwijking van de gloeidraad ten opzichte van de referentieas wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen A en B zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H7/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(26) De afwijking van de gloeidraad ten opzichte van de as van het lampglas, gemeten in twee vlakken die evenwijdig zijn aan het referentievlak, op de plaats waar de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) door de as van de gloeidraad loopt.
(27) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H8/1.
(28) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H8/4).
(29) De kijkrichting is richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H9/1.
(30) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 9.
(31) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H9/4).
(32) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen A en B zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H9/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(33) De afmetingen worden gecontroleerd na verwijdering van de ringvormige kraag.
(34) De kijkrichting is richting (*4) B zoals aangegeven in de figuur op datablad H10/1.
(35) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting (*4) die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 9.
(36) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H10/3) (*4).
(37) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen (*4) A en B zoals aangegeven in de figuur op datablad H10/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(*4) De fabrikanten kunnen een ander stel loodrecht op elkaar staande kijkrichtingen kiezen. De door de fabrikant opgegeven kijkrichtingen moeten door het testlaboratorium worden gebruikt bij het controleren van de afmetingen en de positie van de gloeidraad.
(38) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H11/1.
(39) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H11/4).
(40) De afmetingen worden gecontroleerd na verwijdering van de ringvormige kraag.
(41) De kijkrichting is richting A zoals aangegeven in de figuur op datablad H12/1.
(42) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 9.
(43) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H12/3).
(44) De afmetingen h1 en h2 worden gemeten in kijkrichting A, afmeting h3 in richting C en afmeting h4 in richting B zoals aangegeven in de figuur op datablad H12/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(45) Afmeting k wordt alleen gemeten in kijkrichting A.
(46) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven op datablad H13/1.
(47) d1 is de diameter van de gloeidraad van het dimlicht en d2 is de diameter van de gloeidraad van het grootlicht.
(48) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het dimlicht en die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het grootlicht.
(49) De uiteinden van de gloeidraden worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraden, gezien in richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H14/1.
(50) f1 = lengte van de gloeidraad van het dimlicht en f2 = lengte van de gloeidraad van het grootlicht.
(51) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H14/4).
(52) De waarden in de linkerkolom gelden voor de lage-wattagegloeidraad, die in de rechterkolom voor de hoge-wattagegloeidraad.
(*5) "…/26,0" wil zeggen dat de afmeting moet worden gemeten op de afstand van het referentievlak die na de schuine streep in mm is aangegeven.
(*6) "31,0 mv" wil zeggen de waarde gemeten op een afstand van 31,0 mm van het referentievlak.
(53) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven in figuur 1 op datablad H16/1.
(54) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H16/4).
(*7) "…/25,0" wil zeggen dat de afmeting moet worden gemeten op de afstand van het referentievlak die na de schuine streep in mm is aangegeven.
(*8) "29,5 mv" wil zeggen de waarde gemeten op een afstand van 29,5 mm van het referentievlak.
(55) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(56) In het gebied tussen de buitenste benen van de hoeken γ1 en γ2 mag het lampglas geen zones met optische vervorming hebben en moet zijn krommingsstraal ten minste 50 % van zijn werkelijke diameter bedragen.
(57) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(58) In het gebied tussen de buitenste benen van de hoeken γ1 en γ2 mag het lampglas geen zones met optische vervorming hebben en moet zijn krommingsstraal ten minste 50 % van zijn werkelijke diameter bedragen.
(59) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H21W/2).
(60) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(61) De zijdelingse afwijking ten opzichte van het vlak dat loodrecht staat op as X-X, wordt gemeten in de positie die is beschreven in punt 1 van de testprocedure op datablad H21W/2.
(62) In het gebied tussen de buitenste benen van de hoeken γ1 en γ2 mag het lampglas geen zones met optische vervorming hebben en moet zijn krommingsstraal ten minste 50 % van zijn werkelijke diameter bedragen.
(63) Het lampglas moet binnen de hoeken γ1 en γ2 vrij zijn van optische vervorming. Dit geldt voor de hele omtrek van het lampglas binnen de hoeken γ1 en γ2.
(64) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad H27W/3).
(65) Bij standaardgloeilampen zijn de meetpunten de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad.
(66) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de buitenkant van de eerste en die van de laatste lichtgevende winding met het vlak dat evenwijdig is aan en zich op een afstand van 31,75 mm bevindt van het referentievlak.
(67) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen (*9) A en B zoals aangegeven in de figuur op datablad HB3/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(68) De kijkrichting is richting (*9) B zoals aangegeven in de figuur op datablad HB3/1.
(69) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HB3/4) (*9).
(70) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting (*9) die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 9.
(71) De afmetingen worden gecontroleerd na verwijdering van de ringvormige kraag.
(72) Gloeilamp HB3 moet met de rechthoekige lampvoet en gloeilamp HB3A met de rechte lampvoet worden uitgerust.
(*9) De fabrikanten kunnen een ander stel loodrecht op elkaar staande kijkrichtingen kiezen. De door de fabrikant opgegeven kijkrichtingen moeten door het testlaboratorium worden gebruikt bij het controleren van de afmetingen en de positie van de gloeidraad.
(73) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen (*10) A en B zoals aangegeven in de figuur op datablad HB4/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(74) De kijkrichting is richting (*10) B zoals aangegeven in de figuur op datablad HB4/1.
(75) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HB/4) (*10).
(76) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting (*10) die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 10.
(77) De afmetingen worden gecontroleerd na verwijdering van de ringvormige kraag.
(78) Gloeilamp HB4 moet met de rechthoekige lampvoet en gloeilamp HB4A met de rechte lampvoet worden uitgerust.
(*10) De fabrikanten kunnen een ander stel loodrecht op elkaar staande kijkrichtingen kiezen. De door de fabrikant opgegeven kijkrichtingen moeten door het testlaboratorium worden gebruikt bij het controleren van de afmetingen en de positie van de gloeidraad.
(79) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen (*) A en B zoals aangegeven in de figuur op datablad HIR1/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(80) De kijkrichting is richting B zoals aangegeven in de figuur op datablad HIR1/1.
(81) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HIR1/3).
(82) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 8.
(83) De afmetingen worden gecontroleerd zonder de ringvormige kraag te verwijderen.
(84) De excentriciteit wordt alleen gemeten in de kijkrichtingen A en B zoals aangegeven in de figuur op datablad HIR2/1. De meetpunten zijn de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen (de winding het dichtst bij en die het verst van het referentievlak) met de as van de gloeidraad.
(85) De kijkrichting is richting B zoals aangegeven in de figuur op datablad HIR2/1.
(86) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HIR2/3).
(87) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in de richting die is aangegeven in bovenstaande voetnoot 8.
(88) De afmetingen worden gecontroleerd na verwijdering van de ringvormige kraag.
(89) De waarden in de linkerkolom gelden voor het grootlicht, die in de rechterkolom voor het dimlicht.
(90) Lichtstroom voor metingen overeenkomstig punt 3.9.
(*11) "…/26" wil zeggen dat de afmeting moet worden gemeten op de afstand van het referentievlak die na de schuine streep in mm is aangegeven.
(*12) "29,5 mv" wil zeggen de waarde gemeten op een afstand van 29,5 mm van het referentievlak.
(*13) De buitenste windingen van de gloeidraad worden gedefinieerd als de eerste en de laatste lichtgevende winding die nagenoeg de juiste wikkelhoek hebben. Bij dubbelspiraalgloeidraden zijn het de windingen binnen de omtrek van de primaire spiraal.
(*14) Voor de gloeidraad van het dimlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van de zijrand van de afscherming met de buitenkant van de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 11.
(*15) e geeft de afstand aan tussen het referentievlak en het begin van de gloeidraad van het dimlicht zoals hierboven gedefinieerd.
(*16) Voor de gloeidraad van het grootlicht zijn de meetpunten de snijpunten, gezien in richting 1, van een vlak dat evenwijdig is aan vlak H-H en zich daaronder bevindt op een afstand van 0,8 mm, met de buitenste windingen zoals gedefinieerd in voetnoot 11.
(91) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HS2/3).
(92) Om snelle slijtage van de gloeilamp te voorkomen, mag de voedingsspanning niet meer bedragen dan 8,5 V bij 6 V-lampen en 15 V bij 12 V-lampen.
(93) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad HS5/4).
(94) De positie van de eerste en die van de laatste winding van de gloeidraad worden bepaald door het snijpunt van de buitenkant van de eerste en die van de laatste lichtgevende winding met het vlak dat evenwijdig loopt aan en zich op een afstand van 26 mm bevindt van het referentievlak.
(95) De positie van de eerste en die van de laatste winding van de gloeidraad worden bepaald door het snijpunt van de buitenkant van de eerste en die van de laatste lichtgevende winding met het vlak dat evenwijdig loopt aan en zich op een afstand van 26 mm bevindt van het referentievlak.
(96) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht en die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht.
(97) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in richting A zoals aangegeven op datablad HS6/1.
(98) d1 = werkelijke diameter van de gloeidraad van het dimlicht.
d2 = werkelijke diameter van de gloeidraad van het grootlicht.
(99) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht en die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht.
(100) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P13W/3).
(101) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in een richting loodrecht op het vlak door de stroomtoevoerdraden van de gloeidraad.
(102) Geen enkel deel van de lampvoet boven het referentievlak mag binnen hoek α2 vallen, zoals aangegeven in figuur 1 op datablad P13W/1. Het lampglas moet binnen de hoeken α1 en α2 vrij zijn van optische vervorming.
Dit geldt voor de hele omtrek van het lampglas.
(103) Bij de categorieën PS19W, PSY19W en PSR19W mogen de afmetingen na verwijdering van de ringvormige kraag worden gecontroleerd om de correcte montage tijdens de test te garanderen.
(104) De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P19W/3).
(105) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in een richting loodrecht op het vlak door de stroomtoevoerdraden van de gloeidraad, zoals aangegeven op de tekening van datablad P19W/1.
(106) Geen enkel deel van de lampvoet boven het referentievlak mag binnen hoek α vallen. Het lampglas moet binnen de hoek 2α + 180° vrij zijn van optische vervorming.
(107) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor de categorieën P19W, PS19W en PW19W, wit of ambergeel voor de categorieën PY19W, PSY19W en PWY19W, en wit of rood voor de categorieën PR19W, PSR19W en PWR19W.
(108) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de lampvoetnokken omvat.
(109) Gloeilampen met lampvoet BA15d mogen voor bijzondere doeleinden worden gebruikt en hebben dezelfde afmetingen.
(110) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P21W/2).
(111) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (113) op basis van de hierboven aangegeven afmetingen en toleranties. x en y hebben betrekking op de hoofdgloeidraad (hoge wattage) en niet op de referentieas. Er worden mogelijkheden bestudeerd om de nauwkeurigheid bij het positioneren van de gloeidraad en van de combinatie lampvoet/fitting te vergroten.
(112) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(113) Het "boxsysteem" is hetzelfde als bij gloeilamp P21/5W.
(114) Bij de categorieën PS24W, PSX24W, PSY24W en PSR24W mogen de afmetingen na verwijdering van de ringvormige kraag worden gecontroleerd om de correcte montage tijdens de test te garanderen.
(115) De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P24W/3).
(116) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in een richting loodrecht op het vlak door de stroomtoevoerdraden van de gloeidraad, zoals aangegeven op de tekening van datablad P24W/1.
(117) Geen enkel deel van de lampvoet boven het referentievlak mag binnen hoek α vallen. Het lampglas moet binnen de hoek 2α + 180° vrij zijn van optische vervorming.
(118) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor de categorieën P24W, PX24W, PS24W, PSX24W en PW24W, wit of ambergeel voor de categorieën PY24W, PSY24W en PWY24W, en wit of rood voor de categorieën PR24W, PSR24W en PWR24W.
(119) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(120) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P27W/2).
(121) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(122) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen P27/7W/2 en 3).
(123) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad (lage wattage) ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) aan.
(124) De positie van de gloeidraad wordt gecontroleerd door middel van een "boxsysteem" (zie datablad PC16W/3).
(125) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in een richting loodrecht op het vlak door de stroomtoevoerdraden van de gloeidraad, zoals aangegeven op de tekening van datablad P16W/1.
(126) Geen enkel deel van de lampvoet boven het referentievlak mag binnen hoek α vallen. Het lampglas moet binnen de hoek 2α + 180° vrij zijn van optische vervorming.
(127) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor de categorieën PC16W en PW16W, wit of ambergeel voor de categorieën PCY16W en PWY16W, en wit of rood voor de categorieën PCR16W en PWR16W.
(128) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(129) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P21W/2).
(130) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit of rood zijn.
(131) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (133) op basis van de hierboven aangegeven afmetingen en toleranties. X en y hebben betrekking op de hoofdgloeidraad (hoge wattage) en niet op de referentieas. Er worden mogelijkheden bestudeerd om de nauwkeurigheid bij het positioneren van de gloeidraad en van de combinatie lampvoet/fitting te vergroten.
(132) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(133) Het "boxsysteem" is hetzelfde als bij gloeilamp P21/5W.
(134) 24 V-gloeilampen worden niet aangeraden voor toekomstige constructies.
(135) Het door lampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet rood zijn (zie ook voetnoot 6).
(136) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit of rood zijn.
(137) Zie voetnoot 1 op datablad P21/5W/2.
(138) Zie voetnoot 2 op datablad P21/5W/2.
(139) Zie voetnoot 3 op datablad P21/5W/2.
(140) Het door lampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet rood zijn (zie ook voetnoot 5).
(141) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit of rood zijn.
(142) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(143) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen P27/7W/2 en 3).
(144) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad (lage wattage) ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) aan.
(145) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit of rood zijn.
(146) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad PSX26W/3).
(147) De uiteinden van de gloeidraad worden gedefinieerd als de snijpunten van de projectie van de buitenkant van de buitenste windingen met de as van de gloeidraad, gezien in een richting loodrecht op het vlak door de stroomtoevoerdraden van de gloeidraad.
(148) Geen enkel deel van de lampvoet boven het referentievlak mag binnen hoek α2 vallen, zoals aangegeven in figuur 1 op datablad PSX26W/1. Het lampglas moet binnen de hoeken α1 en α2 vrij zijn van optische vervorming.
Dit geldt voor de hele omtrek van het lampglas.
(149) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(150) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad P21W/2).
(151) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet ambergeel of wit zijn.
(152) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen PY21/5W/2 en PY21/5W/3). X en y hebben betrekking op de hoofdgloeidraad (hoge wattage) en niet op de referentieas.
(153) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(154) Het door lampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet ambergeel zijn (zie ook voetnoot 4).
(155) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet ambergeel of wit zijn.
(156) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(157) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen P27/7W/2 en 3).
(158) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad (lage wattage) ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) aan.
(159) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet ambergeel of wit zijn.
(160) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht, die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht.
(161) Lichtstroom voor metingen overeenkomstig punt 3.9.
(162) De positie en de afmetingen van de afscherming en gloeidraden moeten worden gecontroleerd met de meetmethode die wordt beschreven in IEC-publicatie 60809.
(163) Te meten op de achter de schuine streep in mm aangegeven afstand van het referentievlak.
(164) mv = de gemeten waarde.
(165) De hoek γ geldt alleen voor het ontwerp van de afscherming en hoeft bij afgewerkte gloeilampen niet te worden gecontroleerd.
(166) Gloeilampen met lampvoet BA15d mogen voor bijzondere doeleinden worden gebruikt en hebben dezelfde afmetingen.
(167) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(168) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie R5W en wit of rood voor categorie RR5W.
(169) In de categorie RR5W is er geen type vermeld met een nominale spanning van 6 V.
(170) R10W-gloeilampen met lampvoet BA15d mogen voor bijzondere doeleinden worden gebruikt en hebben dezelfde afmetingen.
(171) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de referentienok omvat.
(172) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie R10W, wit of ambergeel voor categorie RY10W en wit of rood voor categorie RR10W.
(173) In de categorie RR10W is er geen type vermeld met een nominale spanning van 6 V.
(174) De afmetingen a, b, c en β hebben betrekking op een vlak dat evenwijdig loopt aan het referentievlak en dat de twee randen van de afscherming op een afstand van e + 1,5 mm snijdt.
(175) Toegestane hoekverdraaiing van het vlak van de afscherming ten opzichte van de normale positie.
(176) De waarden in de linkerkolom gelden voor de gloeidraad van het grootlicht, die in de rechterkolom voor de gloeidraad van het dimlicht.
(177) Afstand van het lichtmiddelpunt.
(178) Zijdelingse afwijking van de as van de gloeidraad ten opzichte van de referentieas. Het volstaat deze afwijking te meten in twee vlakken die loodrecht op elkaar staan.
(179) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(180) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as van de lampvoetnokken omvat.
(181) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(182) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(183) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(184) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie W5W, wit of ambergeel voor categorie WY5W en wit of rood voor categorie WR5W.
(185) In de categorie WR5W is er geen type vermeld met een nominale spanning van 6 V.
(186) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(187) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen W15/5W/2 en 3).
(188) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(189) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad aan.
(190) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(191) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(192) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad W21W/2).
(193) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen W21/5W/2 en 3).
(194) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(195) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad aan.
(196) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(197) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad WP21W/2).
(198) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie de databladen W21/5W/2 en 3).
(199) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(200) X en y geven de afwijking van de as van de secundaire gloeidraad ten opzichte van de as van de hoofdgloeidraad aan.
(201) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de hoofdgloeidraad (hoge wattage) ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een de as door de referentie-insteeksleuven omvat.
(202) Te controleren door middel van een "boxsysteem" (zie datablad WT21W/2.
(203) Het door standaardgloeilampen uitgestraalde licht moet wit zijn voor categorie WT21W en wit of ambergeel voor categorie WTY21W.
(204) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(205) Maximale zijdelingse afwijking van het midden van de gloeidraad ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande vlakken die beide de referentieas bevatten en waarvan er een as X-X omvat.
(206) Het door gloeilampen uit serieproductie uitgestraalde licht moet ambergeel zijn (zie ook voetnoot 4).
BIJLAGE 3
VOORBEELD VAN DE OPSTELLING VAN HET GOEDKEURINGSMERK
(zie punt 2.4.3)
a= min. 2,5 mm
Bovenstaand goedkeuringsmerk op een gloeilamp geeft aan dat de lamp in het Verenigd Koninkrijk (E 11) is goedgekeurd onder goedkeuringscode A01.
Het eerste teken van de goedkeuringscode geeft aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 37, wijzigingenreeksen 02 en 03 (*1).
(*1) Vereist geen wijziging van het goedkeuringsnummer.
BIJLAGE 4
LICHTMIDDELPUNT EN VORMEN VAN GLOEIDRADEN
Tenzij anders vermeld op de databladen van de gloeilamp, geldt deze norm voor het bepalen van het lichtmiddelpunt van verschillende gloeidraadvormen.
De positie van het lichtmiddelpunt hangt af van de vorm van de gloeidraad.
Nr. |
Gloeidraadvormen |
Opmerkingen |
1 |
|
Als b > 1,5 h, mag de afwijking van de as van de gloeidraad ten opzichte van een loodrecht op de referentieas staand vlak niet meer dan 15° bedragen. |
2 |
|
Geldt alleen voor gloeidraden die vallen binnen een rechthoek met b > 3 h. |
3 |
|
Geldt voor gloeidraden die vallen binnen een rechthoek met b ≤ 3 h, waarbij echter k < 2 h. |
De zijden van de rechthoeken in de figuren 2 en 3 zijn evenwijdig aan, respectievelijk staan loodrecht op de referentieas.
Het lichtmiddelpunt is het snijpunt van de streepstiplijnen.
De tekeningen dienen alleen ter illustratie van de belangrijkste afmetingen.
BIJLAGE 5
CONTROLE VAN DE KLEUR VAN GLOEILAMPEN
1. ALGEMEEN
1.1. |
De metingen worden op afgewerkte lampen verricht. Gloeilampen met een secundair lampglas (buitenglas) dat dienst doet als kleurfilter, worden behandeld als gloeilampen met primair lampglas. |
1.2. |
De tests worden verricht bij een omgevingstemperatuur van 23 ± 5°C. |
1.3. |
De tests worden verricht bij de testspanning die op het relevante datablad is aangegeven. |
1.4. |
Gloeilampen worden bij voorkeur in de normale bedrijfsstand gemeten. Bij lampen met dubbele gloeidraad mag alleen de gloeidraad met hoge wattage (de hoofdgloeidraad of de gloeidraad van het grootlicht) worden ontstoken. |
1.5. |
Vóór de test wordt de temperatuur van de gloeilamp gestabiliseerd door ze tien minuten lang op testspanning te laten branden. Bij gloeilampen waarvoor meer dan één testspanning is gespecificeerd, moet de relevante testspanning worden toegepast om ze te stabiliseren. |
2. KLEUR
2.1. |
De kleurentests worden verricht met een meetsysteem dat de trichromatische CIE-coördinaten van het ontvangen licht tot op ± 0,002 nauwkeurig bepaalt. |
2.2. |
De trichromatische coördinaten worden gemeten met een colorimetrische ontvanger die het hele gebied bestrijkt van een rechte cirkelkegel die een hoek van minimaal 5° en maximaal 15° onderspant en zich in het midden van de gloeidraad bevindt. |
2.3. |
Meetrichtingen (zie onderstaande figuur).
|
Figuur ter illustratie van de posities van de colorimetrische ontvanger
BIJLAGE 6
MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE KWALITEITSCONTROLEPROCEDURES VAN DE FABRIKANT
1. ALGEMEEN
Aan de conformiteitsvoorschriften wordt geacht uit fotometrisch, geometrisch, visueel en elektrisch oogpunt te zijn voldaan, als de toleranties die voor gloeilampen uit serieproductie op de relevante databladen van bijlage 1 en op de relevante databladen voor lampvoeten zijn gespecificeerd, in acht zijn genomen.
2. MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE CONTROLE VAN DE CONFORMITEIT DOOR DE FABRIKANT
Voor elk type gloeilamp voert de fabrikant of de houder van het goedkeuringsmerk geregeld tests uit volgens de voorschriften van dit reglement.
2.1. Aard van de tests
De tests van de conformiteit met deze specificaties hebben betrekking op de fotometrische, geometrische en optische eigenschappen.
2.2. Toegepaste testmethoden
2.2.1. |
De tests worden over het algemeen volgens de in dit reglement beschreven methoden uitgevoerd. |
2.2.2. |
De toepassing van punt 2.2.1 vereist regelmatige kalibratie van de testapparatuur en toetsing aan metingen die door een bevoegde instantie zijn verricht. |
2.3. Aard van de monsterneming
Monsters van gloeilampen worden willekeurig genomen uit de productie van een uniforme partij. Onder uniforme partij wordt een reeks gloeilampen van hetzelfde type verstaan, gedefinieerd volgens de productiemethoden van de fabrikant.
2.4. Geïnspecteerde en geregistreerde eigenschappen
De gloeilampen worden geïnspecteerd en de testresultaten geregistreerd volgens de combinatie van eigenschappen in tabel 1 van bijlage 7.
2.5. Aanvaardbaarheidscriteria
De fabrikant of de houder van de goedkeuring verricht statistisch onderzoek van de testresultaten om te voldoen aan de specificaties die voor de controle van de conformiteit van de productie in punt 4.1 zijn vastgelegd.
De overeenstemming is gewaarborgd als het in tabel 1 van bijlage 7 aangegeven niveau van aanvaardbare niet-overeenstemming per groep eigenschappen niet wordt overschreden, d.w.z. als het aantal gloeilampen dat niet voldoet aan het voorschrift voor een combinatie van eigenschappen van een type gloeilamp, de kwalificatiegrenzen in de relevante tabellen 2, 3 of 4 van bijlage 7 niet overschrijdt.
Opmerking: Elk voorschrift voor een gloeilamp wordt als eigenschap beschouwd.
BIJLAGE 7
BEMONSTERINGS- EN OVEREENSTEMMINGSNIVEAUS VOOR DE TESTGEGEVENS VAN DE FABRIKANT
Tabel 1
Eigenschappen
Combinatie van eigenschappen |
Combinatie (*1) van testgegevens naar lamptype |
Minimumomvang van de 12-maandelijkse steekproef per combinatie (*1) |
Aanvaardbaar niveau van niet-overeenstemming per combinatie van eigenschappen (%) |
Markering, leesbaarheid en bestendigheid |
Alle typen met dezelfde buitenafmetingen |
315 |
1 |
Kwaliteit van het lampglas |
Alle typen met hetzelfde lampglas |
315 |
1 |
Kleur van het lampglas |
Alle typen (die rood en ambergeel licht uitstralen) van dezelfde categorie en met dezelfde kleurtechnologie |
20 |
1 |
Buitenafmetingen van de lamp (excl. lampvoet/onderste gedeelte lampglas) |
Alle typen van dezelfde categorie |
200 |
1 |
Afmetingen lampvoet en onderste gedeelte lampglas |
Alle typen van dezelfde categorie |
200 |
6,5 |
Afmetingen van interne elementen (*2) |
Alle lampen van hetzelfde type |
200 |
6,5 |
Aanvankelijke meetwaarden, in watts en lumina (*2) |
Alle lampen van hetzelfde type |
200 |
1 |
Kleurbestendigheidstest |
Alle typen (die rood, ambergeel en wit licht uitstralen) met dezelfde kleurcoatingtechnologie |
20 (*3) |
1 |
De kwalificatiegrenzen voor aanvaarding op basis van verschillende aantallen testresultaten voor elke combinatie van eigenschappen zijn aangegeven in tabel 2 als maximumaantal gevallen van niet-overeenstemming. De grenswaarden zijn gebaseerd op een aanvaardbaar niveau van 1 % niet-overeenstemming, waarbij wordt aangenomen dat de aanvaardingskans ten minste 0,95 is.
Tabel 2 (*4)
Aantal testresultaten voor elke eigenschap |
Kwalificatiegrenzen voor aanvaarding |
20 |
0 |
21-50 |
1 |
51-80 |
2 |
81-125 |
3 |
126-200 |
5 |
201-260 |
6 |
261-315 |
7 |
316-370 |
8 |
371-435 |
9 |
436-500 |
10 |
501-570 |
11 |
571-645 |
12 |
646-720 |
13 |
721-800 |
14 |
801-860 |
15 |
861-920 |
16 |
921-990 |
17 |
991-1 060 |
18 |
1 061 -1 125 |
19 |
1 126 -1 190 |
20 |
1 191 -1 249 |
21 |
De kwalificatiegrenzen voor aanvaarding op basis van verschillende aantallen testresultaten voor elke combinatie van eigenschappen zijn aangegeven in tabel 3 als maximumaantal gevallen van niet-overeenstemming. De grenswaarden zijn gebaseerd op een aanvaardbaar niveau van 6,5 % niet-overeenstemming, waarbij wordt aangenomen dat de aanvaardingskans ten minste 0,95 is.
Tabel 3
Aantal geteste lampen |
Kwalificatiegrens |
-200 |
21 |
201-213 |
22 |
214-227 |
23 |
228-240 |
24 |
241-254 |
25 |
255-268 |
26 |
269-281 |
27 |
282-295 |
28 |
296-308 |
29 |
309-322 |
30 |
323-336 |
31 |
337-349 |
32 |
350-363 |
33 |
364-376 |
34 |
377-390 |
35 |
391-404 |
36 |
405-417 |
37 |
418-431 |
38 |
432-444 |
39 |
445-458 |
40 |
459-472 |
41 |
473-485 |
42 |
486-499 |
43 |
500-512 |
44 |
513-526 |
45 |
527-540 |
46 |
541-553 |
47 |
554-567 |
48 |
568-580 |
49 |
581-594 |
50 |
595-608 |
51 |
609-621 |
52 |
622-635 |
53 |
636-648 |
54 |
649-662 |
55 |
663-676 |
56 |
677-689 |
57 |
690-703 |
58 |
704-716 |
59 |
717-730 |
60 |
731-744 |
61 |
745-757 |
62 |
758-771 |
63 |
772-784 |
64 |
785-798 |
65 |
799-812 |
66 |
813-825 |
67 |
826-839 |
68 |
840-852 |
69 |
853-866 |
70 |
867-880 |
71 |
881-893 |
72 |
894-907 |
73 |
908-920 |
74 |
921-934 |
75 |
935-948 |
76 |
949-961 |
77 |
962-975 |
78 |
976-988 |
79 |
989-1 002 |
80 |
1 003 -1 016 |
81 |
1 017 -1 029 |
82 |
1 030 -1 043 |
83 |
1 044 -1 056 |
84 |
1 057 -1 070 |
85 |
1 071 -1 084 |
86 |
1 085 -1 097 |
87 |
1 098 -1 111 |
88 |
1 112 -1 124 |
89 |
1 125 -1 138 |
90 |
1 139 -1 152 |
91 |
1 153 -1 165 |
92 |
1 166 -1 179 |
93 |
1 180 -1 192 |
94 |
1 193 -1 206 |
95 |
1 207 -1 220 |
96 |
1 221 -1 233 |
97 |
1 234 -1 249 |
98 |
De kwalificatiegrenzen voor aanvaarding op basis van verschillende aantallen testresultaten voor elke combinatie van eigenschappen zijn aangegeven in tabel 4 als percentage van de resultaten, waarbij wordt aangenomen dat de aanvaardingskans ten minste 0,95 is.
Tabel 4
Aantal testresultaten voor elke eigenschap |
Kwalificatiegrens als percentage van de resultaten Aanvaardbaar niveau van 1 % niet-overeenstemming |
Kwalificatiegrens als percentage van de resultaten Aanvaardbaar niveau van 6,5 % niet-overeenstemming |
1 250 |
1,68 |
7,91 |
2 000 |
1,52 |
7,61 |
4 000 |
1,37 |
7,29 |
6 000 |
1,30 |
7,15 |
8 000 |
1,26 |
7,06 |
10 000 |
1,23 |
7,00 |
20 000 |
1,16 |
6,85 |
40 000 |
1,12 |
6,75 |
80 000 |
1,09 |
6,68 |
100 000 |
1,08 |
6,65 |
1 000 000 |
1,02 |
6,55 |
(*1) De beoordeling dient over het algemeen betrekking te hebben op gloeilampen uit de serieproductie van verschillende fabrieken. Een fabrikant mag echter gegevens over hetzelfde type afkomstig van verschillende fabrieken samenvoegen, op voorwaarde dat deze fabrieken hetzelfde kwaliteitssysteem en -beheer toepassen.
(*2) Als een gloeilamp meer dan één intern element heeft (gloeidraad, afscherming), geldt de combinatie van eigenschappen (afmetingen, meetwaarden in watts en lumina) voor elk element afzonderlijk.
(*3) Representatief verdeeld over categorieën lampen met dezelfde kleurcoatingtechnologie en afwerking, en met inbegrip van lampen met de kleinste en de grootste diameter van het buitenglas, elk bij het hoogste nominale vermogen.
(*4) Overeenkomstig ISO 2859-1:1999 "Sampling procedures for inspection by attributes — Part 1: Sampling schemes indexed by acceptance quality limit (AQL) for lot-by-lot inspection", inclusief het technische corrigendum 1:2001.
BIJLAGE 8
MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR STEEKPROEVEN DOOR DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIE
1. Algemeen
Aan de conformiteitsvoorschriften wordt geacht uit fotometrisch, geometrisch, visueel en elektrisch oogpunt te zijn voldaan, als de toleranties die voor gloeilampen uit serieproductie op de relevante databladen van bijlage 1 en op de relevante databladen voor lampvoeten zijn gespecificeerd, in acht zijn genomen.
2. De conformiteit van in massa geproduceerde gloeilampen wordt niet betwist als de resultaten voldoen aan bijlage 9.
3. De conformiteit wordt betwist en de fabrikant wordt verzocht zijn productie aan te passen aan de voorschriften, als de resultaten niet voldoen aan bijlage 9.
4. Als punt 3 van toepassing is, worden binnen twee maanden uit een recente productie willekeurig nogmaals 250 gloeilampen als monsters genomen.
BIJLAGE 9
CONTROLE VAN DE NALEVING VAN DE VOORSCHRIFTEN DOOR MIDDEL VAN STEEKPROEVEN
Het besluit dat de voorschriften al dan niet zijn nageleefd, wordt genomen op basis van de cijfers in tabel 1. Voor elke combinatie van eigenschappen worden gloeilampen geaccepteerd of verworpen volgens de cijfers in tabel 1 (*).
Tabel 1
|
1 % (*1) |
6,5 % (*1) |
||||
Accepteren |
Verwerpen |
Accepteren |
Verwerpen |
|||
Omvang van de eerste steekproef: 125 |
2 |
5 |
11 |
16 |
||
Als het aantal non-conforme exemplaren groter is dan 2 (11) en kleiner dan 5 (16), neem dan een tweede steekproef van 125 en beoordeel de 250 |
6 |
7 |
26 |
27 |
||
|
(*1) De gloeilampen worden geïnspecteerd en de testresultaten geregistreerd volgens de combinatie van eigenschappen in tabel 1 van bijlage 7.
BIJLAGE 10
VERTALING VAN DE TERMEN DIE IN DE AFBEELDINGEN IN BIJLAGE 1 WORDEN GEBRUIKT
Nederlands |
|
a = hoofdgloeidraad (hoge wattage) |
|
hulpreferentievlak |
|
as lampglas |
|
as grootlichtgloeidraad |
|
as hoge-wattagegloeidraad |
|
as lage-wattagegloeidraad |
|
as dimlichtgloeidraad |
|
b = secundaire gloeidraad (lage wattage) |
|
as lampglas |
|
excentriciteit lampglas |
|
afwijking lampglas |
|
categorie |
|
gezochte middenas |
|
definitie van referentieas |
|
definitie van Z-Z |
|
definitie van lijn Z-Z |
|
definitie: midden kraag en referentieas |
|
zone zonder optische vervorming |
|
zone zonder optische vervorming en zwarte bovenkant |
|
grootlicht |
|
grootlicht |
|
grootlichtgloeidraad |
|
as grootlichtgloeidraad |
|
massa |
|
uitvergroot midden van aanzicht A |
|
uitvergroot midden van aanzicht B |
|
figuur |
|
as gloeidraad |
|
midden gloeidraad |
|
midden gloeidraden |
|
positie gloeidraad |
|
positie en afmetingen gloeidraad |
|
eerste winding gloeidraad |
|
bij grootlichtgloeidraad |
|
bij dimlichtgloeidraad |
|
vooraanzicht |
|
massa |
|
hoge wattage |
|
hoge-wattagegloeidraad |
|
lichtblokkering naar lampvoet toe |
|
lage wattage |
|
lage-wattagegloeidraad |
|
3 mm brede nok |
|
hoofdtekening |
|
max. |
|
maximale lampomtrek |
|
metaalvrije zone |
|
nominale positie fittingnokken |
|
afschermhoek lampvoetbegrenzing |
|
afwijking gloeidraad |
|
dimlicht |
|
dimlicht |
|
dimlichtgloeidraad |
|
as dimlichtgloeidraad |
|
toegestane afwijking as gloeidraad |
|
toegestane afwijking as gloeidraad (alleen bij standaardgloeilampen) |
|
vlak C |
|
positie en afmetingen gloeidraden |
|
positie gloeidraden |
|
positie afscherming |
|
referentieas |
|
referentienok |
|
referentiediameter |
|
referentie-insteeksleuf |
|
referentienok |
|
referentiemarkering |
|
referentie-inkeping |
|
referentienok |
|
referentievlak |
|
midden kraag |
|
tweede nok |
|
doorsnede A-B |
|
doorsnede D-E |
|
afscherming |
|
zijaanzicht |
|
De tekening houdt geen verplichtingen in voor het ontwerp van de afscherming |
|
bovenaanzicht |
|
bovenaanzicht grootlichtgloeidraad |
|
bovenaanzicht dimlichtgloeidraad |
|
bovenaanzicht grootlicht- en dimlichtgloeidraad |
|
zone zonder vervorming en ondoorzichtige coating |
|
aanzicht A |
|
aanzicht A van dimlichtgloeidraad |
|
aanzicht A: meten van h2 |
|
aanzicht B |
|
aanzicht B van grootlichtgloeidraad |
|
aanzicht B: meten van k, h1, h3 en f |
|
aanzicht C |
|
aanzicht C: meten van h4 |
|
aanzicht vanuit A/aanzicht vanuit 1 |
|
aanzicht vanuit B/aanzicht vanuit 2 |
|
aanzicht vanuit C/aanzicht vanuit 3 |
|
aanzichten A en C |
|
aanzichten B en C |
|
x mm van het referentievlak |
|
x van het referentievlak |
|