8.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 298/8 |
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toekomstige prioriteiten van de intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding
(Herziening van de conclusies van de Raad van 15 november 2004)
(2006/C 298/05)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
ZICH BEWUST van het volgende:
1. |
de Raad heeft op 12 november 2002 zijn goedkeuring gehecht aan een resolutie (1) betreffende bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding. Deze resolutie was de basis voor de verklaring die de voor beroepsonderwijs en -opleiding bevoegde ministers van de lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten, de Commissie en de Europese sociale partners tijdens hun bijeenkomst in Kopenhagen op 29-30 november 2002 hebben aangenomen en die moet dienen als strategie ter verbetering van de prestaties, de kwaliteit en de attractiviteit van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding (proces van Kopenhagen); |
2. |
op basis van de conclusies van de Raad van 15 november 2004 (2) is tijdens de eerste herziening van het proces, op 14 december 2004 in Maastricht, geconstateerd dat de zichtbaarheid en het profiel van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding zijn verbeterd en dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt. Daartoe behoorden een aantal gemeenschappelijke instrumenten en beginselen. (3) In het communiqué van Maastricht zijn prioriteiten voor het nationale en Europese niveau geformuleerd en wordt het proces van Kopenhagen nauwer verbonden met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”; |
3. |
sedert de aanneming van het communiqué van Maastricht zijn het gemeenschappelijk kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) en de conclusies van de Raad over de rol van de ontwikkeling van vaardigheden en competenties aangenomen (4). De raadpleging over de Europese kwalificatiestructuur is met succes voltooid en er is voortgewerkt aan de ontwikkeling van een puntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET), dat momenteel het voorwerp uitmaakt van een openbare raadpleging; |
4. |
uit de herziene strategie van Lissabon en haar geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008 (5) komt de spilfunctie van onderwijs en opleiding in de agenda van de Europese Unie duidelijk naar voren. In deze richtsnoeren worden de lidstaten opgeroepen méér en gerichter te investeren in menselijk kapitaal en hun onderwijs- en opleidingsstelsels aan te passen aan de uitdagingen van de globalisering, de demografische veranderingen en de technologische innovatie; |
5. |
in het gezamenlijk tussentijds verslag 2006 over de met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geboekte vooruitgang (6) wordt geconcludeerd dat „verbetering van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van beroepsopleidingen […] dan ook nog steeds een van de belangrijkste uitdagingen [blijft] waaraan het hoofd moet worden geboden”. Voorts wordt gesteld dat „het streven naar topkwaliteit […] hand in hand [moet] gaan met inspanningen om de toegang tot onderwijs te verruimen en maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan.”, |
BEKLEMTONEN het volgende:
1. |
beroepsonderwijs en -opleiding moeten zorgen voor een breed scala van voor het beroepsleven relevante basiskennis en -vaardigheden, met een sterk accent op uitmuntendheid op alle niveaus. In het beleid en in de praktijk moet de relatieve invloed van investeringen in de verschillende niveaus van vaardigheden en competenties beoordeeld worden. Het aanbod van intermediaire en technische vaardigheden moet worden vergroot om tekorten aan bepaalde vaardigheden te voorkomen en de innovatie en de groei van de kennismaatschappij te helpen ondersteunen; |
2. |
beroepsonderwijs en -opleiding hebben een tweeledige functie, namelijk bijdragen tot het concurrentievermogen en de sociale samenhang bevorderen. (7) Het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding moet gericht zijn op alle geledingen van de samenleving en aantrekkelijke en uitdagende carrièremogelijkheden bieden aan mensen met veel potentieel, en terzelfder tijd tegemoet te komen aan de behoeften van personen die lijden onder een onderwijsachterstand en uitsluiting van de arbeidsmarkt, met name schooluitvallers, laaggeschoolden, ongeschoolden, personen met speciale behoeften, personen met een immigrantenachtergrond en oudere werknemers; |
3. |
de basisopleiding moet jongeren de kennis, vaardigheden, waarden en attitudes verschaffen die nodig zijn voor verder leren, werken en ondernemerschap, en moet scholieren voorbereiden op een traject in het algemeen onderwijs of in het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding, dan wel een combinatie daarvan; |
4. |
jongeren in beroepsonderwijs en -opleiding moeten vaardigheden en competenties verwerven die relevant zijn voor de eisen van de arbeidsmarkt en voor levenslang leren. Hiervoor zijn beleidsmaatregelen nodig die erop gericht zijn het aantal jongeren dat vroegtijdig het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding verlaat, te verminderen en de overgang van de school naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door onderwijs en opleiding te combineren met leercontracten en leren op de werkplek; |
5. |
de vaardigheden en competenties van de volwassen beroepsbevolking moeten worden bevorderd door de erkenning van eerder door opleiding en werkervaring verworven kennis te stimuleren. Aan personen die in het beroepsleven actief zijn, moeten opleidingsmogelijkheden worden geboden, en tegelijk moeten de mogelijkheden en de voordelen van een evenwichtige verdeling van de financiële last worden geëvalueerd. Tegelijkertijd moeten scholingskansen worden geboden aan kansarme individuen en groepen, met name laaggeschoolden; |
6. |
de diversiteit van de Europese beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssystemen is een troef die aan de basis ligt van wederzijds leren en inspireert tot hervormingen. Tegelijkertijd leidt deze diversiteit tot een grotere behoefte aan transparantie en gemeenschappelijk inzicht in kwaliteitsvraagstukken, en bijgevolg wederzijds vertrouwen tussen systemen en praktijken voor beroepsonderwijs en -opleiding. Doel is te streven naar een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding waarbinnen kwalificaties die in één land zijn verworven, overal in Europa worden erkend, teneinde de mobiliteit van jongeren en volwassenen te bevorderen. |
ERKENNEN het volgende:
het proces van Kopenhagen heeft een cruciale rol gespeeld in de bewustmaking van de politieke verantwoordelijken van het belang van beroepsonderwijs en -opleiding. Het heeft het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding een duidelijker profiel gegeven in het kader van de strategie van Lissabon. Het proces vergemakkelijkt de consensus over gemeenschappelijke Europese doelstellingen en streefdoelen, de bespreking van nationale modellen en initiatieven en de uitwisseling van goede voorbeelden van praktijken op Europees niveau Op nationaal niveau heeft het proces geleid tot een sterkere klemtoon op beroepsonderwijs en -opleiding.
BENADRUKKEN het volgende:
1. |
speciale acties ter bevordering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in de toekomst moeten worden geïntensiveerd. Het proces van Kopenhagen moet worden voortgezet binnen het kader van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010. Er moet worden gezorgd voor een gerichte en holistische aanpak, met onderling afhankelijke en elkaar aanvullende initiatieven en instrumenten, waarin beroepsonderwijs en -opleiding op alle niveaus wordt ontwikkeld als een wezenlijk onderdeel van een levenslang leren dat aansluit bij het algemeen onderwijs. Van het grootste belang is dat de sociale partners en de sectorale organisaties bij alle stadia van de werkzaamheden worden betrokken, en dat voor de ontwikkeling op Europees niveau profijt kan worden getrokken uit de ervaringen op nationaal niveau; |
2. |
de maatregelen moeten vrijwillig zijn en worden ontwikkeld door middel van bottom-up-samenwerking. |
ZIJN HET EENS over het volgende:
De prioriteiten van Kopenhagen en Maastricht blijven geldig en moeten in de volgende fase meer aandacht krijgen, en wel als volgt:
1. Beleid om de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren
De lidstaten moeten meer aandacht besteden aan het imago, de status en de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:
— |
betere levenslange begeleiding om beter in te spelen op de kansen en de eisen van beroepsonderwijs en -opleiding en van het beroepsleven, inclusief intensievere beroepskeuzebegeleiding, -voorlichting en -advisering in scholen; |
— |
open systemen voor beroepsonderwijs en -opleiding die toegang bieden tot soepele, op het individu afgestemde trajecten en betere omstandigheden scheppen voor de overgang naar het beroepsleven, de doorstroming naar voortgezet onderwijs en voortgezette opleiding, met inbegrip van hogere studies, en die bijdragen tot het ontwikkelen van de vaardigheden van volwassenen op de arbeidsmarkt; |
— |
nauwe contacten met het beroepsleven, zowel in de eerste fase van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding als daarna, en betere leerkansen op de werkplek; |
— |
het bevorderen van de erkenning van de bijdrage van niet-formele en informele leervormen tot de loopbaanontwikkeling en het levenslang leren; |
— |
maatregelen om de belangstelling en de participatie te vergroten van mannen en vrouwen op die gebieden van beroepsonderwijs en -opleiding waarop zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, zoals vrouwen op het gebied van de technologie; |
— |
het ontwikkelen en benadrukken van uitmuntendheid in de vaardigheden, bijvoorbeeld door normen van wereldklasse toe te passen of beroepenwedstrijden te organiseren. (8) |
Bij het verbeteren van de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van de stelsels en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding moet meer nadruk komen te liggen op goed bestuur bij de uitvoering van de vastgestelde agenda (9). Dit houdt in:
— |
dat ingespeeld moet worden op de behoeften van zowel individuen als de arbeidsmarkt, en onder meer ook wordt geanticipeerd op de behoeften aan vaardigheden. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de behoeften van het midden- en kleinbedrijf; |
— |
kwaliteitsborging en -verbetering op nationaal niveau, overeenkomstig de conclusies van de Raad inzake kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (10); |
— |
verbetering van overheidsinvesteringen en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding door de ontwikkeling van evenwichtige en gezamenlijke financierings- en investeringsmechanismen; |
— |
verbetering van de transparantie van de beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels; |
— |
meer leiderschap op het niveau van de instellingen en/of opleidingsverstrekkers in het kader van nationale strategieën; |
— |
hoog opgeleide leerkrachten en opleiders die zich permanent laten bijscholen; |
— |
actief partnerschap tussen verschillende besluitvormers en belanghebbenden, met name de sociale partners en de sectorale organisaties op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau. |
2. Ontwikkeling en toepassing van gemeenschappelijke instrumenten voor beroepsonderwijs en -opleiding
De ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese instrumenten moet worden voortgezet om het pad te effenen voor een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding en het concurrentievermogen van de Europese arbeidsmarkt te ondersteunen. Er moet naar worden gestreefd dat de overeengekomen instrumenten in 2010 beschikbaar zijn.
Verdere ontwikkeling van:
a) |
gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:
|
b) |
gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en -opleiding een belangrijke rol spelen door:
|
Toepassing van:
a) |
gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:
|
b) |
gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en -opleiding een belangrijke rol spelen door:
|
3. Wederzijds leren bevorderen
Een stelselmatiger aanpak is nodig om wederzijds leren, coöperatieve leervormen en het delen van ervaring en kennis ruimer ingang te doen vinden. Dit zou vergemakkelijkt kunnen worden door:
— |
op Europees niveau uitgewerkte gemeenschappelijke concepten en definities om de nationale oplossingen, modellen en normen beter te kunnen begrijpen; |
— |
financiering door de Commissie van onderzoek naar en overzichten van specifieke onderwerpen, teneinde te zorgen voor grondiger kennis over de Europese systemen en praktijken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding en de verbanden met de arbeidsmarkt en de andere onderwijssectoren; |
— |
toezicht door de Commissie van de netwerken, de uitwisseling van voorbeelden en goede praktijken en de ontwikkeling van mechanismen die kunnen worden gebruikt voor het verspreiden van kennis en deskundigheid; |
— |
een systematisch en soepel kader voor het ondersteunen van peer-learningactiviteiten op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Het kader moet ook steun verlenen voor gedecentraliseerde peer-learningactiviteiten. |
Geschikte en consistente gegevens en indicatoren zijn de sleutel om te begrijpen wat er in de sector van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding omgaat, het wederzijds leren te bevorderen en de basis te leggen voor een empirisch onderbouwd opleidingsbeleid.
Vóór de volgende ministeriële follow-upconferentie in 2008 dient de Commissie:
— |
speciale aandacht te geven aan het verbeteren van de reikwijdte, de precisie en de betrouwbaarheid van statistieken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, zodat de resultaten bij de ontwikkeling daarvan kunnen worden geëvalueerd; |
— |
aandacht te schenken aan het ontwikkelen van het onderdeel beroepsonderwijs en -opleiding binnen het samenhangende kader van indicatoren en benchmarks (11); |
— |
bijzondere aandacht te schenken aan het ontwikkelen van statistische informatie over investeringen in en de financiering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. |
Dat kan het best geschieden door maximaal profijt te trekken uit het gebruiken en combineren van bestaande gegevens, en tegelijkertijd te zorgen voor passende nationale/regionale gegevens over beroepsonderwijs en -opleiding en voor de consistentie van en de vergelijkbaarheid met andere gegevens over onderwijs en opleiding.
4. Alle belanghebbenden erbij betrekken
Het succes van het proces van Kopenhagen is afhankelijk van de actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, in het bijzonder de sociale partners op Europees en nationaal niveau, de sectorale organisaties en de verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:
— |
beknopte en duidelijke informatie over het proces, de achtergrond daarvan, de prioriteiten en activiteiten en de effectieve overdracht van resultaten; |
— |
de actieve deelneming, in alle stadia van het proces, van de belanghebbenden op Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau; |
— |
nadruk op de betrokkenheid van de verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding, de leerkrachten en de opleiders bij het testen en uitvoeren van alle resultaten van het proces; |
— |
in voorkomend geval de betrokkenheid van de leerlingen en hun organisaties op nationaal en Europees niveau. |
VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN,
het proces van Kopenhagen uit te voeren door:
— |
een efficiënt gebruik van de structuurfondsen ter ondersteuning van de hervorming van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding op nationaal niveau; |
— |
een gericht gebruik van het nieuwe programma Een leven lang leren om het proces te ondersteunen, met name wat betreft innovatie, het testen, het experimenteren en de uitvoering; |
— |
de actieve deelneming van de ter zake bevoegde communautaire agentschappen, organen en commissies; |
— |
nauwe samenwerking op het gebied van statistiek, indicatoren en benchmarks, met EUROSTAT, de OESO, CEDEFOP en de ETF; |
— |
het uitwisselen van informatie, deskundigheid en resultaten met derde landen, met name de landen die onder het beleid inzake de grotere Europese nabuurschap vallen. De samenwerking met op hoog niveau presterende landen en internationale organisaties zoals de OESO moet worden geïntensiveerd. |
Alle lidstaten moeten het recht hebben aan bedoelde werkzaamheden deel te nemen.
In de jaarlijkse voortgangsverslagen over de nationale hervormingsprogramma's ter uitvoering van de Lissabonagenda moet speciale aandacht uitgaan naar de vorderingen op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding.
In het geïntegreerde tweejaarlijkse verslag over het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” moet een specifiek onderdeel aan beroepsonderwijs en -opleiding worden gewijd, zodat de resultaten worden vastgelegd en de belangrijkste daarvan aan de Europese Raad kunnen worden gemeld.
(1) PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.
(2) Doc. 13832/04.
(3) Resolutie over levenslange begeleiding (doc. 9286/04);
Conclusies over de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren (doc. 9600/04);
Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04).
(4) Europass (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6);
Conclusies over vaardigheden en competenties (PB C 292 van 24.11.2005, blz. 3).
(5) Doc. 9341/05.
(6) „Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa” — Gezamenlijk tussentijds verslag 2006 van de Raad en de Commissie over de met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geboekte vooruitgang (PB C 79 van 1.4.2006, blz. 1.).
(7) Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Brussel, 23/24 maart 2006 (doc. 7775/06).
(8) Zoals de Europese beroepenwedstrijd die in 2008 in Nederland wordt georganiseerd, en de tweejaarlijkse op wereldniveau georganiseerde beroepenwedstrijden.
(9) Kernboodschappen voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (doc. 7620/06).
(10) Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04).
(11) Conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over nieuwe indicatoren voor onderwijs en opleiding (PB C 141 van 10.6.2005, blz. 7).