8.9.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 222/88 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1694 VAN DE COMMISSIE
van 10 augustus 2023
tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014, (EU) nr. 1301/2014, (EU) nr. 1302/2014, (EU) nr. 1304/2014 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1), en met name artikel 5, lid 11,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gezien de rol die de spoorwegen moeten spelen in een koolstofvrij vervoerssysteem, zoals beoogd in de Europese Green Deal en de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit, en in het licht van de ontwikkelingen op dat gebied, moeten de huidige technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) worden herzien in het kader van het pakket digitale spoorwegen en groen goederenvervoer. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, punten b) en f), van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 (2) van de Commissie moeten TSI’s worden herzien om rekening te houden met onderzoeks- en innovatieactiviteiten in verband met de ontwikkelingen van het spoorwegsysteem van de Unie en om verwijzingen naar normen bij te werken. Deze herziening van de TSI effent het pad voor de volgende herziening van de TSI, rekening houdend met de resultaten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en met name de resultaten van de systeempijler. |
(3) |
In Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 zijn specifieke doelstellingen vastgesteld voor de opstelling, vaststelling en herziening van TSI’s voor het spoorwegsysteem in de Unie. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft de Commissie het Spoorwegbureau van de Europese Unie (het “Bureau”) op 24 januari 2020 gevraagd aanbevelingen op te stellen voor de uitvoering van een selectie van de in Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 vastgestelde specifieke doelstellingen. |
(5) |
Op 30 juni 2022 heeft het Bureau Aanbeveling ERA 1175-1218 gedaan in verband met de TSI’s van het spoorwegsysteem van de Unie en met betrekking tot de artikelen 3 tot en met 11 van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474. |
(6) |
Het is wenselijk ook gecombineerd vervoer te regelen door middel van TSI’s. Derhalve moeten diverse wijzigingen worden aangebracht in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (4) van de Commissie (TSI OPE), in de TSI’s in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 1299/2014 (5) van de Commissie (TSI INF) en Verordening (EU) nr. 321/2013 (6) van de Commissie (TSI WAG) en moet ook de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 (7) van de Commissie (RINF) inhoudelijk worden gewijzigd. Dit moet de weg vrijmaken voor een meer geharmoniseerde toepassing van het codificatiesysteem en de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer bevorderen; het Bureau zal daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 33, van Richtlijn (EU) 2016/797 een aanvaardbare wijze van naleving ontwikkelen. |
(7) |
De Uniebrede vergunning voor reizigersrijtuigen wordt een belangrijke stap om de interoperabiliteit van het Europese spoorwegnet te bevorderen. Om die doelstelling te bereiken moet de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (8) van de Commissie (TSI LOC&PAS) worden gewijzigd, met name door de eisen en testmethoden op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit en compatibiliteit met treindetectiesystemen te harmoniseren. |
(8) |
De TSI’s LOC&PAS en INF moeten worden gewijzigd met het oog op de harmonisatie van de specificaties inzake rollend materieel en vaste installaties, met name door het sluiten van open punten wat betreft de eisen inzake de verkeerscapaciteit en het belastingsvermogen van de infrastructuur, de eisen voor exploitatie met meer dan twee stroomafnemers tegelijk, en door de aanpassing van treinen met energiemeetsystemen te faciliteren. |
(9) |
Voorts moet de TSI LOC&PAS worden gewijzigd om de definitie van speciale voertuigen, met inbegrip van spoormachines, inspectievoertuigen, noodhulpvoertuigen, milieuvoertuigen en wegspoorvoertuigen te verduidelijken en te verduidelijken in hoeverre die voertuigen onder de TSI’s vallen. |
(10) |
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1304/2014 (9) van de Commissie (TSI NOI) moet worden gewijzigd om een methode in te voeren voor de beoordeling van de akoestische prestaties van composietremblokken op onderdeelniveau. |
(11) |
Om de spoorwegveiligheid en betrouwbaarheid van het spoor te verhogen, moeten de TSI’s WAG en LOC&PAS worden gewijzigd en aangevuld met een ontsporingsdetectiefunctie. |
(12) |
De TSI WAG effent het pad voor de verdere ontwikkeling, migratie en implementatie van digitale automatische koppelingen (DAC), waarvan de invoering een belangrijke stap zal vormen voor de modernisering van het goederenvervoer per spoor. |
(13) |
Aangezien er geen specifieke nieuwe competentie vereist is voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen of de keuring van subsystemen, is er geen behoefte aan wijzigingen met betrekking tot de aangemelde instanties voor de toepassing van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014 (10), (EU) nr. 1301/2014 (11), (EU) nr. 1302/2014 en (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie. |
(14) |
Om te zorgen voor een geleidelijke transitie naar een volledig interoperabel Europees spoorwegsysteem overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/797 moet worden verduidelijkt in welke gevallen de TSI’s INF en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 (TSI ENE) moeten worden toegepast bij een upgrade of vernieuwing van bestaande subsystemen en vaste installaties. |
(15) |
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie (TSI PRM) moet worden gewijzigd om de fundamentele parameters die het spoorvervoer beter toegankelijk maken voor personen met beperkte mobiliteit beter te definiëren, onder meer door de invoering van het concept van interoperabele rolstoelen die per trein kunnen worden vervoerd. Er zijn verdere verduidelijkingen nodig met betrekking tot ticketautomaten en het verstrekken van auditieve, visuele en tactiele reisinformatie. |
(16) |
Verwijzingen naar normen moeten regelmatig worden bijgewerkt. Om toekomstige actualiseringen te vergemakkelijken, moet alle informatie over normen worden gebundeld in specifieke aanhangsels van elke TSI, die vervolgens kunnen worden gewijzigd zonder de basistekst van de TSI te wijzigen. Een dergelijke aanpak biedt aanvragers de mogelijkheid moderne IT-tools te gebruiken, die beter geschikt zijn om de eisen te verwezenlijken. Alle TSI’s in verband met vaste installaties en rollend materieel moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(17) |
De in het infrastructuurregister (RINF) geregistreerde parameters voor spoorweginfrastructuur moeten ook evolueren, met name door de tabellen aan te passen om de consistentie te bewaren met andere wijzigingen waarin deze Verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 (12) and (EU) 2023/1693 (13) voorziet, door de infrastructuurbeheerder de bevoegdheid te geven om gegevens in te voeren in de plaats van de nationale registratie-entiteit, die een coördinerende rol kan blijven spelen, en door nieuwe toekomstige ontwikkelingen in kaart te brengen. |
(18) |
Derhalve moeten volgende verordeningen dienovereenkomstig worden gewijzigd:
|
(19) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor spoorwegveiligheid en interoperabiliteit, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
Artikel 4 wordt vervangen door: “Artikel 4 niet gebruikt.”. |
(2) |
Artikel 9 bis wordt geschrapt. |
(3) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. |
Artikel 2
Verordening (EU) nr. 1299/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
Artikel 6 wordt vervangen door: “Artikel 6 Projecten in een vergevorderd stadium Artikel 7, lid 2, van richtlijn (EU) 2016/797 is van toepassing.” |
(2) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 3
Verordening (EU) nr. 1300/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(2) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
(3) |
In artikel 5 wordt de tekst “artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(4) |
In artikel 6, lid 5, wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(5) |
In artikel 7, lid 3, wordt de tekst “artikel 6 van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 5 van Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(6) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
(7) |
In artikel 9, lid 4, wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(8) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening. |
Artikel 4
Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
De alinea van artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: “Artikel 7, lid 2, van richtlijn (EU) 2016/797 is van toepassing.”; |
(2) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
(3) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening. |
Artikel 5
Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
In artikel 2, lid 1, punt d), wordt de term “mobiele uitrusting voor de bouw en het onderhoud van spoorweginfrastructuur” vervangen door: “bijzondere voertuigen, zoals spoormachines (OTM)”; |
(2) |
Artikel 8 wordt geschrapt. |
(3) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
(4) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening. |
Artikel 6
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1304/2014 wordt vervangen door de tekst in bijlage VI bij deze verordening.
Artikel 7
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
artikel 1, lid 2, wordt vervangen door : “2. Elke lidstaat geeft zijn infrastructuurbeheerders de opdracht de waarden van de parameters van zijn spoornet op te nemen in een elektronische toepassing die aan de gemeenschappelijke specificaties van deze verordening voldoet.” |
(2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(3) |
De artikelen 4 en 5 worden vervangen door de volgende tekst: “Artikel 4 Invoeren en bijwerken van gegevens 1. Zodra ze beschikbaar zijn, voeren de infrastructuurbeheerders de gegevens rechtstreeks in de RINF-toepassing. De infrastructuurbeheerders zorgen ervoor dat de ingevoerde gegevens nauwkeurig, volledig consistent en actueel zijn. 2. Alle informatie met betrekking tot nieuwe infrastructuur die moet worden verbeterd, vernieuwd of in dienst moet worden gesteld, wordt voor de indienststelling daarvan door de infrastructuurbeheerder beschikbaar gesteld in het RINF. Artikel 5 Nationale registratie-entiteiten De lidstaten kunnen een nationale registratie-entiteit aanwijzen die fungeert als contactpunt tussen het Bureau en de infrastructuurbeheerders om de infrastructuurbeheerders op hun grondgebied bij te staan en te coördineren, voor zover dit de beschikbaarheid van gegevens overeenkomstig artikel 4 niet in gevaar brengt.” |
(4) |
Artikel 6 wordt vervangen door: “Artikel 6 Toekomstige ontwikkelingen 1. Het Bureau werkt de RINF-toepassing uiterlijk 15 december 2024 bij om:
2. Door verdere ontwikkelingen van de RINF-toepassing kan een datasysteem ontstaan voor de uitwisseling van alle elektronische informatie over het spoorwegnet van de Unie. (*1) Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32)." (*2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 van de Commissie van 22 november 2017 betreffende de toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten (PB L 307 van 23.11.2017, blz. 1) (C/2017/7692).”." |
(5) |
Er wordt een nieuw artikel 7 bis toegevoegd: “Artikel 7 bis ERA-begrippenlijst “ERA-begrippenlijst”: een door het Bureau overeenkomstig artikel 4, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 uitgegeven technisch document met voor mensen en machines leesbare definities en presentaties van gegevens en bijbehorende kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen voor elk gegevenselement (ontologie) van het spoorwegsysteem. Het Bureau zorgt ervoor dat de begrippenlijst van het Bureau wordt bijgewerkt in het licht van regelgevende en technische ontwikkelingen die een invloed hebben op het spoorwegsysteem.” |
(6) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze verordening. |
Artikel 8
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 augustus 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.
(2) Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie van 8 juni 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke doelstellingen voor de opstelling, aanneming en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 210 van 15.8.2017, blz. 5).
(3) Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).
(5) Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG ( PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PB L 139 I van 27.5.2019, blz. 312).
(8) Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).
(9) Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).
(10) Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).
(11) Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “energie” van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).
(12) Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (zie blz. 380 van dit Publicatieblad).
(13) Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1693 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie 919 (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE I
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
punt 1 wordt vervangen door: “1. INLEIDING Een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) is een specificatie die betrekking heeft op een subsysteem (of een deel daarvan) als gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797 en die tot doel heeft:
|
(2) |
punt 1.2 wordt vervangen door: “1.2. Geografisch toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op het spoorwegsysteem in de Unie.”; |
(3) |
in punt 1.3 worden de inleidende zin en a) vervangen door: “Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797 wordt in deze TSI het volgende vastgelegd:
|
(4) |
in punt 2.1 wordt in de tweede alinea a) vervangen door:
|
(5) |
Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(6) |
punt 4.1 wordt vervangen door: “4.1. Inleiding Het spoorwegsysteem, waarop Richtlijn (EU) 2016/797 van toepassing is en waarvan goederenwagons deel uitmaken, is een geïntegreerd systeem waarvan de consistentie moet worden gecontroleerd. Deze consistentie moet met name worden getoetst aan de specificaties van het subsysteem “rollend materieel” en de compatibiliteit met het netwerk (punt 4.2), de interfaces ervan met de andere subsystemen van het spoorwegsysteem waarin het is geïntegreerd (punten 4.2 en 4.3), en de initiële bedrijfs- en onderhoudsvoorschriften (punten 4.4 en 4.5) als vereist door artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797. In het technisch dossier, als omschreven in artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 en in punt 2.4 van bijlage IV bij die richtlijn, moeten met name ontwerpwaarden inzake de compatibiliteit met het netwerk worden opgenomen.”; |
(7) |
in punt 4.2.1 wordt de derde alinea geschrapt; |
(8) |
punt 4.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(9) |
aan punt 4.2.2.3 wordt de volgende alinea toegevoegd: “Eenheden die bestemd zijn voor gecombineerd vervoer en waarvoor een wagoncompatibiliteitscode vereist is, moeten zijn uitgerust met voorzieningen voor het vastzetten van de intermodale laadeenheid.”; |
(10) |
punt 4.2.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(11) |
in punt 4.2.3.2 wordt de tweede alinea vervangen door: “De toegestane lading die een eenheid mag vervoeren, voor aslasten tot en met 25 t, wordt bepaald door toepassing van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [5].”; |
(12) |
punt 4.2.3.3 wordt vervangen door: “4.2.3.3 Compatibiliteit met treindetectiesystemen Als de eenheid is ontworpen om compatibel te zijn met een of meer van de volgende treindetectiesystemen, moet deze compatibiliteit worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]:
De aanverwante specifieke gevallen zijn gedefinieerd in punt 7.7 van de TSI CCS.” |
(13) |
in punt 4.2.3.4 worden de tweede en derde alinea’s vervangen door: “Indien de eenheid is ontworpen om te kunnen worden gecontroleerd door uitrusting langs het spoor op het netwerk met een spoorwijdte van 1 435 mm, moet de eenheid in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [6] om voldoende zichtbaarheid te waarborgen. Voor eenheden die zijn ontworpen voor netwerken met spoorwijdten van 1 524 mm, 1 600 mm, 1 668 mm, moeten de bijbehorende waarden in tabel 2 met betrekking tot de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [6], worden toegepast.”; |
(14) |
in punt 4.2.3.5.2 wordt in de tweede alinea het eerste streepje vervangen door:
|
(15) |
het volgende punt 4.2.3.5.3 wordt ingevoegd: “4.2.3.5.3 Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen De functie voor detectie en preventie van ontsporingen is bedoeld om ontsporingen te voorkomen of de gevolgen van een ontsporing van de eenheid te verminderen. Als een eenheid met de functie voor detectie en preventie van ontsporingen is uitgerust, moet aan onderstaande eisen worden voldaan. 4.2.3.5.3.1 Algemene eisen De functie moet een ontsporing of voortekenen van een ontsporing van de eenheid kunnen detecteren overeenkomstig een van de drie reeksen eisen in de navolgende punten 4.2.3.5.3.2, 4.2.3.5.3.3 en 4.2.3.5.3.4. Deze eisen mogen als volgt worden gecombineerd:
4.2.3.5.3.2 Functie voor preventie van ontsporingen (DPF) De DPF zendt een signaal naar de cabine van de locomotief die de trein trekt zodra er een voorteken voor een ontsporing in de eenheid wordt gedetecteerd. Het signaal waarmee de DPF op treinniveau beschikbaar wordt gesteld en de transmissie ervan tussen de eenheid, de locomotief en de andere gekoppelde eenheid/eenheden in een trein moeten in het technisch dossier worden gedocumenteerd. 4.2.3.5.3.3 Functie voor detectie van ontsporingen (DDF) De DDF zendt een signaal naar de cabine van de locomotief die de trein trekt zodra er een ontsporing in de eenheid wordt gedetecteerd. Het signaal waarmee de DDF op treinniveau beschikbaar wordt gesteld en de transmissie ervan tussen de eenheid, de locomotief en de andere gekoppelde eenheid/eenheden in een trein moeten in het technisch dossier worden gedocumenteerd. 4.2.3.5.3.4 Functie voor detectie van ontsporingen en rembediening (DDAF) De DDAF activeert automatisch een remopdracht wanneer er een ontsporing wordt gedetecteerd, zonder dat de machinist de mogelijkheid heeft om deze te onderdrukken. Het risico van onterechte detecties van ontsporingen moet tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Daarom moet de DDAF aan een risicobeoordeling overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 worden onderworpen. Het moet mogelijk zijn om de DDAF direct op de eenheid te deactiveren wanneer de eenheid tot stilstand is gebracht. Die deactivering zal de DDAF van het remsysteem loskoppelen en isoleren. De DDAF moet haar status (geactiveerd/gedeactiveerd) aangeven en die status moet aan beide zijden van de eenheid zichtbaar zijn. Als dit fysiek niet haalbaar is, moet de DDAF haar status aan ten minste één zijde aangeven en moet de andere kant van de wagon overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [2], worden gemarkeerd.”; |
(16) |
in punt 4.2.3.6.1 wordt de eerste alinea vervangen door: “De integriteit van de constructie van een draaistelframe, alle eraan bevestigde uitrusting en de verbinding tussen de wagonbak en het draaistel worden aangetoond op basis van de methoden die zijn vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [9].”; |
(17) |
in punt 4.2.3.6.2 wordt tabel 3 vervangen door: “Tabel 3 Grenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielstellen
|
(18) |
in punt 4.2.4.3.2.1 worden de tweede en derde alinea’s vervangen door: “De remwerking van een eenheid moet worden berekend overeenkomstig de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [16], index [37], index [58] of index [17]. De berekening moet worden gevalideerd door het uitvoeren van proeven. De berekening van de remwerking overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [17], moet worden gevalideerd als beschreven in dezelfde specificatie of in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [58].”; |
(19) |
punt 4.2.4.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(20) |
in punt 4.2.5 wordt de achtste alinea vervangen door: “De eenheid moet voldoen aan de eisen van deze TSI zonder aantasting van de werking door sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [18], die overeenstemmen met het nominale bereik.”; |
(21) |
in punt 4.2.6.2.1 wordt de tweede alinea vervangen door: “Eenheden moeten met elkaar worden verbonden overeenkomstig de bepalingen die zijn beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [27].”; |
(22) |
in punt 4.2.6.2.2 wordt de tweede alinea vervangen door: “De eenheid moet zodanig zijn ontworpen dat direct contact wordt voorkomen overeenkomstig de bepalingen die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [27].”; |
(23) |
In punt 4.2.6.3 wordt de tweede zin vervangen door: “De afmetingen en de tussenruimte tussen deze bevestigingsinrichtingen moeten overeenstemmen met de beschrijving in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [28].”; |
(24) |
in punt 4.3.1 wordt tabel 5 als volgt gewijzigd:
|
(25) |
in punt 4.3.2 wordt tabel 6 als volgt gewijzigd:
|
(26) |
in punt 4.3.3 wordt tabel 7 als volgt gewijzigd:
|
(27) |
in punt 4.4 wordt in de laatste alinea de volgende zin geschrapt: “De aangemelde instantie verifieert alleen of de exploitatiedocumentatie is verstrekt.” |
(28) |
in punt 4.5 wordt in de derde alinea de volgende zin geschrapt: “De aangemelde instantie verifieert alleen of de onderhoudsdocumentatie is verstrekt.” |
(29) |
in punt 4.5.1 wordt de inleidende zin vervangen door: “De algemene documentatie bestaat uit:”; |
(30) |
in punt 4.5.2 wordt de derde zin van de inleidende alinea vervangen door: “De onderhoudsspecificaties omvatten:”; |
(31) |
in punt 4.8 wordt de eerste alinea vervangen door:
|
(32) |
punt 6.1.2.1 wordt vervangen door: “6.1.2.1 Loopwerk Het aantonen van conformiteit voor dynamisch rijgedrag is beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8]. Eenheden die met een vastgezet loopwerk zijn uitgerust, als beschreven in die specificatie, worden verondersteld aan de relevante eis te voldoen, op voorwaarde dat het loopwerk wordt gebruikt binnen het vastgestelde exploitatiegebied. De minimumaslast en maximumaslast tijdens het gebruik van een wagon die met een vastgezet loopwerk is uitgerust, moeten voldoen aan de beladingsomstandigheden tussen leeg en beladen gewicht voor het vastgezette loopwerk, als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8]. Als de minimumaslast niet wordt bereikt door de massa van het voertuig in lege toestand, kunnen voor de wagon gebruiksvoorwaarden gelden die vereisen dat deze altijd met een minimale lading of een ballast (bijvoorbeeld met een lege laadinrichting) wordt gebruikt om aan de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8], te voldoen. In dat geval kan de parameter “massa van de wagon in lege toestand” die voor vrijstelling van proeven op het spoor wordt gebruikt, worden vervangen door de “minimumaslast”. Dit moet in het technisch dossier als gebruiksvoorwaarde worden vermeld. De beoordeling van de sterkte van het draaistelframe moet gebaseerd zijn op de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [9].”; |
(33) |
punt 6.1.2.2 wordt vervangen door: “6.1.2.2 Wielstel Het aantonen van de conformiteit voor het mechanisch gedrag van de montage van het wielstel moet worden uitgevoerd aan de hand van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [10], waarin de grenswaarden voor de axiale montagekracht en de bijbehorende verificatieproef zijn neergelegd.”; |
(34) |
in punt 6.1.2.3, a) worden de eerste, tweede en derde alinea’s vervangen door: “Gesmede en gewalste wielen: De mechanische kenmerken moeten worden aangetoond volgens de procedure die in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [11] is beschreven. Als het wiel bedoeld is om te worden gebruikt voor het afremmen van een eenheid waarbij remblokken tegen het loopvlak van het wiel worden gedrukt, moeten de thermomechanische eigenschappen van het wiel worden aangetoond door rekening te houden met de voorziene maximale remenergie. Een typekeuring, zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [11], moet worden uitgevoerd om te controleren of de dwarsbeweging van de velg tijdens het remmen en de restspanning binnen de gegeven tolerantiegrenzen vallen. Voor gesmede en gewalste wielen zijn de beslissingscriteria voor restspanningen in dezelfde specificatie opgenomen.”; |
(35) |
in punt 6.1.2.4 worden de eerste en tweede alinea’s vervangen door: “In aanvulling op de bovenstaande eis inzake de montage, moet conformiteit met de eisen inzake de mechanische weerstands- en vermoeidheidskarakteristieken van de as worden aangetoond op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [12]. Die specificatie omvat de beslissingscriteria voor de toegestane spanning. Er moet een controleprocedure bestaan om te voorkomen dat defecten tijdens de productiefase de veiligheid negatief beïnvloeden door veranderingen in de mechanische eigenschappen van de assen. De treksterkte van het materiaal in de as, de schokbestendigheid, de integriteit van het oppervlak, de eigenschappen van het materiaal en de mate van zuiverheid van het materiaal moeten gecontroleerd worden. In de controleprocedure moet worden vermeld welke partijbemonstering is gebruikt voor elke te controleren eigenschap.”; |
(36) |
in punt 6.2.2.1 wordt de eerste alinea vervangen door: “De conformiteit moet worden aangetoond overeenkomstig de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [3] of index [1].”; |
(37) |
punt 6.2.2.2 wordt vervangen door: “6.2.2.2 Ontsporingsveiligheid op scheluw spoor De conformiteit wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7].”; |
(38) |
punt 6.2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(39) |
in punt 6.2.2.4 wordt de eerste alinea vervangen door: “De conformiteit met de eisen ten aanzien van de mechanische weerstands- en vermoeidheidskarakteristieken van de rollende lager moet worden aangetoond op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [13].”; |
(40) |
punt 6.2.2.5 wordt vervangen door: “6.2.2.5 Loopwerk voor handmatige omstelling van wielstellen Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435 mm en 1 668 mm De technische oplossingen die voor aseenheden en draaistellen in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [14] zijn beschreven, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in punt 4.2.3.6.7. Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435 mm en 1 524 mm De technische oplossing die wordt beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [15], wordt geacht te voldoen aan de eisen van punt 4.2.3.6.7.”; |
(41) |
in punt 6.2.2.8.1 wordt de eerste zin wordt vervangen door: “Brandwerende voorzieningen moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [19].”; |
(42) |
punt 6.2.2.8.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(43) |
punt 6.2.2.8.3 wordt vervangen door: “6.2.2.8.3 Kabels De elektrische kabels moeten worden geselecteerd en geïnstalleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [24] en index [25].”; |
(44) |
punt 6.2.2.8.4 wordt vervangen door: “6.2.2.8.4 Ontvlambare vloeistoffen De genomen maatregelen moeten overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [26], worden genomen.”; |
(45) |
punt 7.1 wordt vervangen door: “7.1 Vergunning om een voertuig in de handel te brengen
|
(46) |
punt 7.1.1 wordt vervangen door: “7.1.1. Toepassing op lopende projecten
(*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”;" |
(47) |
in punt 7.1.2 wordt de derde alinea als volgt gewijzigd:
|
(48) |
in punt 7.2.1 wordt de vijfde alinea vervangen door: “Niet-gecertificeerde interoperabiliteitsonderdelen: componenten die overeenstemmen met een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in hoofdstuk 5, maar waarvoor geen conformiteitsverklaring is afgegeven en die zijn vervaardigd vóór het aflopen van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 8”; |
(49) |
in punt 7.2.2 wordt de titel vervangen door:
|
(50) |
in punt 7.2.2.1 wordt in de tweede alinea de eerste zin vervangen door: “Dit punt 7.2.2 is van toepassing in het geval van wijzigingen, waaronder vernieuwingen of upgrades, aan een eenheid in bedrijf of een bestaand type eenheid.”; |
(51) |
punt 7.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(52) |
in punt 7.2.2.3 worden de titel en de eerste alinea vervangen door: “7.2.2.3 Bijzondere voorschriften voor eenheden in bedrijf waarvoor er geen EG-keuringsverklaring is en waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven De volgende regels zijn, bovenop punt 7.2.2.2, van toepassing op eenheden in bedrijf waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven en waarbij de reikwijdte van de wijziging invloed heeft op de fundamentele parameters die niet onder de EG-verklaring vallen.”; |
(53) |
punt 7.2.2.4 wordt als volgt gewijzigd:
|
(54) |
punt 7.2.3.1 wordt vervangen door: “7.2.3.1 Subsysteem “rollend materieel” Dit punt betreft een type rollend materieel (type eenheid in de context van deze TSI), als gedefinieerd in artikel 2, lid 26, van Richtlijn (EU) 2016/797, dat wordt onderworpen aan een EG-type- of -ontwerpkeuringsprocedure overeenkomstig punt 6.2 van deze TSI. Het is ook van toepassing op de EG-type- of -ontwerpkeuringsprocedure overeenkomstig de TSI NOI, waarin naar deze TSI wordt verwezen voor toepassing op vrachteenheden. De beoordelingsbasis krachtens de TSI voor een EG-type- of ontwerpkeuring wordt gedefinieerd in de kolommen “Ontwerptoetsing” en “Typekeuring” van aanhangsel F bij deze TSI en van aanhangsel C bij de TSI NOI.”; |
(55) |
de punten 7.2.3.1.1 en 7.2.3.1.2 worden vervangen door: “7.2.3.1.1. Definities (1) Kader voor de initiële beoordeling Het kader voor de eerste beoordeling bestaat uit de reeks TSI’s (deze TSI en de TSI NOI) die van toepassing zijn aan het begin van de ontwerpfase, wanneer de aangemelde instantie door de aanvrager wordt gecontracteerd. (2) Keuringskader Het kader voor de certificering is de reeks TSI’s (deze TSI en de TSI NOI) die van toepassing zijn op het moment van afgifte van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring. Het is het kader voor eerste beoordeling dat is gewijzigd met de herzieningen van TSI’s die tijdens de ontwerpfase in werking zijn getreden. (3) Ontwerpfase De ontwerpfase is de periode die start zodra een aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor EG-keuring, door de aanvrager wordt aangesteld, en eindigt als de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring wordt verstrekt. De ontwerpfase kan betrekking hebben op een of meerdere typevarianten en -versies. Voor alle typevarianten en -versies start de ontwerpfase op hetzelfde moment als voor het hoofdtype. (4) Productiefase De productiefase is de periode waarin eenheden in de handel mogen worden gebracht op basis van een EG-keuringsverklaring waarin wordt verwezen naar een geldige EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring. (5) Eenheden in bedrijf Een eenheid is in bedrijf als deze overeenkomstig Beschikking 2007/756/EG in het nationaal voertuigregister of overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 in het Europees voertuigregister (geldig) met “Geldige” inschrijvingscode “00” is geregistreerd en in veilige staat wordt gehouden overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779. 7.2.3.1.2. Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring
|
(56) |
het volgende punt 7.2.3.1.3 wordt ingevoegd: “7.2.3.1.3 Geldigheid van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring
|
(57) |
punt 7.2.3.2 wordt vervangen door: “7.2.3.2 Interoperabiliteitsonderdelen
|
(58) |
in punt 7.3.1 wordt de eerste alinea vervangen door: “De in punt 7.3.2 opgesomde specifieke gevallen worden ingedeeld in:
|
(59) |
punt 7.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(60) |
in punt 7.3.2.4 worden de titel “Specifiek geval VK voor Groot-Brittannië” en de volgende twee alinea’s geschrapt; |
(61) |
punt 7.3.2.5 wordt vervangen door: “7.3.2.5 Veiligheidseisen voor de remmen (punt 4.2.4.2) Specifiek geval Finland Voor goederenwagons die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik op een netwerk met een spoorbreedte van 1 524 mm, wordt aan de in punt 4.2.4.2 gedefinieerde veiligheidseis geacht te zijn voldaan als de eenheid voldoet aan de voorwaarden van punt 9 van aanhangsel C, met de volgende wijzigingen:
|
(62) |
punt 7.3.2.7 wordt geschrapt; |
(63) |
punt 7.6 wordt geschrapt; |
(64) |
Aanhangsel A wordt vervangen door: “Aanhangsel A Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen Voor andere dan de in tabel A.1 en tabel A.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie (*3)) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023. Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar: Voor de in tabel A.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 September 2023. Projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 September 2030 moeten voldoen aan de eis van deze TSI vanaf 28 September 2023. Projecten in de productiefase en eenheden die in bedrijf zijn, worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel A.1. Tabel A.1 overgangsregeling van zeven jaar
Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling: Voor de in tabel A.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 September 2023. Projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 September 2023, projecten in de productiefase en eenheden in bedrijf moeten voldoen aan de eisen van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel A.2 vanaf 28 September 2023. Tabel A.2 Specifieke overgangsregeling
(*3) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6)." |
(65) |
Aanhangsel C wordt als volgt gewijzigd:
|
(66) |
Aanhangsel D wordt vervangen door: “Aanhangsel D D.1 Normen of normatieve documenten
D.2 Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)
|
(67) |
Aanhangsel E wordt als volgt gewijzigd:
|
(68) |
Aanhangsel F wordt als volgt gewijzigd: Er wordt een nieuwe lijn toegevoegd na “Rijdynamicagedrag”, als volgt:
|
(69) |
Aanhangsel G wordt vervangen door: “Aanhangsel G Lijst van composiet remblokken die zijn vrijgesteld van een conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 8 ter Naar dit aanhangsel wordt verwezen in aanhangsel D.2, index [C]. |
(70) |
het volgende aanhangsel H wordt toegevoegd: “Aanhangsel H Codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer De codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.2, index [B]. De volgende eisen zijn van toepassing op eenheden die bestemd zijn voor gecombineerd vervoer en waarvoor een wagoncompatibiliteitscode vereist is. H.1 Wagon Compatibility Code
H.2 Wagon Correction Digit
H.3 Eigenschappen van de referentiewagons De P-profielen voor gecombineerd vervoer worden berekend op basis van de eigenschappen van de referentiedieplaadwagon, gedefinieerd als:
Het profiel “C” voor gecombineerd vervoer en de ISO-profiel worden berekend op basis van de eigenschappen van de referentiewagon, gedefinieerd als:
|
(*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”;
(*2) Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies”, tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;
(*3) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”
(1) Voor tweeassige wagons met een aslast tot 22,5 t geldt een waarde van 1 651 mm.”;
(2) Omstelling overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [38].
(3) Een eenheid “S1” is een eenheid met leeg/belasting installatie. De maximumbelasting per as is 22,5 t.
(4) Alleen voor lastdrukrem met twee fasen (omstellingsopdracht) en P10 (gietijzeren blokken met 10 ‰ fosfor)- of LL-remblokken.
(5) De maximaal toegestane gemiddelde vertragingskracht (voor een rijsnelheid van 100 km/h) is . Deze waarde is het resultaat van de maximaal toegestane remenergie-input op een wiel met een rem met dubbele blokken met een nominale nieuwe diameter van [920 mm; 1 000 mm] tijdens het remmen (het remgewicht moet worden beperkt tot 18 ton/as).
(6) Variabele weegventielen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [35] in combinatie met een variabel lastafhankelijk ventiel overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [39].
(7) , waarbij Te = 2 s. Afstandsberekening overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [16 ].
(8) Een eenheid “S2” is een eenheid met een variabel weegventiel. De maximumbelasting per as is 22,5 t.
(9) De automatische lastwisselkast van wagons die onder omstandigheden s worden gebruikt, kan een maximaal geremd gewicht opleveren van λ = 100 %, tot een maximale belading gelijk aan 67 % van het maximaal toegestane gewicht van de wagon.
Voor standaardwielstel bij gebruik van max. aslast
max. 1 000 mm; minimaal versleten 840 mm, max. aslast 22,5 t,
max. aslast voor λ = 100: 15 t
max. 840 mm; minimaal versleten 760 mm,
max. aslast 20 t, max. aslast voor λ = 100: 13 t
max. 760 mm; minimaal versleten 680 mm,
max. aslast 18 t, max. aslast voor λ = 100: 12 t
max. 680 mm; minimaal versleten 620 mm
max. aslast 16 t, Max. aslast voor λ = 100: 10,5 t
(10) Een eenheid “SS” moet worden uitgerust met een variabel weegventiel. De maximumbelasting per as is 22,5 t.
(11) λ mag niet hoger zijn dan 125 %, waarbij voor remmen alleen op wielen (remblokken) de maximaal toegestane vertragingskracht van 16 kN/as (voor een rijsnelheid van 120 km/h) in acht moet worden genomen.
(12) Bij een rijsnelheid van 120 km/h moet worden voldaan aan λ = 100 % tot de SS belastingslimiet, met de volgende afwijking: de gemiddelde vertragingskracht voor remmen die op het loopvlak werken bij een wieldiameter van [nieuw max. 1 000 mm, versleten min. 840 mm] moet worden beperkt tot 16 kN/wielstel. Deze grenswaarde wordt veroorzaakt door de maximaal toelaatbare remenergie die overeenkomt met een aslast van 20 t, waarbij λ = 90 % en elk wielstel een geremd gewicht van 18 t heeft.
Als er meer dan 100 % geremd gewicht vereist is bij een aslast van meer dan 18 t, moet een ander type remsysteem (bijvoorbeeld schijfremmen) worden voorzien om de thermische belasting op het wiel te beperken.
BIJLAGE II
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1299/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
punt 2.5 wordt vervangen door: “2.5. Verband met het veiligheidsbeheersysteem De noodzakelijke processen voor het beheer van de veiligheid en de exploitatie overeenkomstig de eisen die onder het toepassingsgebied van deze TSI vallen, met inbegrip van de interfaces met mensen, organisaties of andere technische systemen, worden ontwikkeld en ten uitvoer gelegd in het veiligheidsbeheersysteem van de infrastructuurbeheerder als voorgeschreven door Richtlijn (EU) 2016/798.”; |
(2) |
het volgende punt 2.6 wordt toegevoegd: “2.6. Verband met de codificatie van gecombineerd vervoer
|
(3) |
in punt 4.1 wordt 6) vervangen door:
|
(4) |
punt 4.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(5) |
in punt 4.2.3.1 worden 1), 2) en 3) vervangen door:
|
(6) |
in punt 4.2.3.2 wordt 3) vervangen door:
|
(7) |
punt 4.2.3.4, 2), wordt vervangen door:
|
(8) |
in punt 4.2.4.5, 4), wordt de eerste alinea vervangen door: “De volgende wielstellen, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [6], worden gemodelleerd voor de ontwerpspoorcondities (berekend overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [5]):
|
(9) |
in punt 4.2.4.6 wordt 1) vervangen door:
|
(10) |
In punt 4.2.6.1 worden b) en c) vervangen door:
|
(11) |
in punt 4.2.6.3 worden a) en b) vervangen door:
|
(12) |
punt 4.2.7 wordt vervangen door: “4.2.7. Weerstand van kunstwerken tegen verkeersbelastingen De in dit punt van de TSI vermelde eisen van de specificaties als bedoeld in aanhangsel T, index [10] en index [11] moeten worden toegepast overeenkomstig de toepasselijke punten in de eventuele nationale bijlagen bij deze specificaties. 4.2.7.1. Weerstand van nieuwe bruggen tegen vervoersbelastingen 4.2.7.1.1. Verticale belastingen
4.2.7.1.2. Tolerantie voor dynamische effecten van verticale belastingen
4.2.7.1.3. Middelpuntvliedende krachten Wanneer het spoor op een brug geheel of gedeeltelijk in een boog is gelegen, moet bij het ontwerp van bruggen rekening worden gehouden met de middelpuntvliedende kracht als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. 4.2.7.1.4. Vetergangkrachten Bij het ontwerp van bruggen moet rekening worden gehouden met de vetergangkrachten als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. 4.2.7.1.5. Belasting in langsrichting door optrekken en remmen Bij het ontwerp van bruggen moet rekening worden gehouden met de krachten van optrekken en remmen als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. 4.2.7.1.6. Ontwerpscheluwte door het spoorverkeer De maximale totale ontwerpscheluwte door het spoorverkeer mag niet hoger liggen dan de waarden als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [11]. 4.2.7.2. Equivalente verticale belasting van nieuwe geotechnische kunstwerken, grondwerken en gronddrukeffecten
4.2.7.3. Weerstand van nieuwe kunstwerken boven of naast de sporen Als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10], rekening worden gehouden met de aerodynamische effecten van voorbijrijdende treinen. 4.2.7.4. Weerstand van bestaande kunstwerken (bruggen, geotechnische kunstwerken en grondwerken) tegen vervoersbelastingen
|
(13) |
in punt 4.2.8.1 wordt 1) vervangen door:
|
(14) |
in punt 4.2.8.2 wordt 1) vervangen door:
|
(15) |
punt 4.2.8.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(16) |
punt 4.2.9.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(17) |
punt 4.2.9.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(18) |
punt 4.2.10.1 wordt vervangen door: “4.2.10.1. Maximale drukvariaties in tunnels
|
(19) |
punt 4.2.12.4 wordt als volgt gewijzigd:
|
(20) |
punt 4.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(21) |
in punt 4.3.2 wordt tabel 17 als volgt gewijzigd:
|
(22) |
in punt 4.3.3 wordt tabel 18 als volgt gewijzigd:
|
(23) |
in punt 4.3.4 wordt tabel 19 als volgt gewijzigd:
|
(24) |
punt 5.3.3, 2), wordt vervangen door:
|
(25) |
in punt 6.1.5.1 worden a), b) en c) vervangen door:
|
(26) |
in punt 6.1.5.2 wordt 1) vervangen door:
|
(27) |
in punt 6.2.4.1 wordt 1) vervangen door:
|
(28) |
in punt 6.2.4.2 worden 1) en 2) vervangen door:
|
(29) |
in punt 6.2.4.4 wordt 3) toegevoegd:
|
(30) |
punt 6.2.4.6 wordt vervangen door: “6.2.4.6. Beoordeling van de ontwerpwaarden voor equivalente coniciteit De ontwerpwaarden voor equivalente coniciteit worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [5].”; |
(31) |
punt 6.2.4.10 wordt vervangen door: “6.2.4.10. Beoordelingsprocedure voor bestaande kunstwerken
|
(32) |
in punt 6.2.4.11 wordt 1) vervangen door:
|
(33) |
punt 6.2.4.12 wordt vervangen door: “6.2.4.12. Beoordeling van de maximale drukvariaties in tunnels
|
(34) |
punt 6.3 wordt vervangen door:
|
(35) |
punt 6.4 wordt vervangen door: “6.4. Beoordeling van het onderhoudsdossier
(*4) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L138 van 26.5.2016, blz. blz. 44)." |
(36) |
in punt 6.5.1, 1), wordt de inleidende zin vervangen door: “Tot het moment dat de lijst van interoperabiliteitsonderdelen in hoofdstuk 5 van deze TSI is herzien, mag de aangemelde instantie voor een subsysteem waarvan niet voor alle interoperabiliteitsonderdelen die er deel van uitmaken een EG-conformiteitsverklaring van overeenstemming en/of geschiktheid voor gebruik beschikbaar is overeenkomstig deze TSI een EG-keuringsverklaring afgeven indien:”; |
(37) |
in hoofdstuk 7 wordt de eerste alinea geschrapt; |
(38) |
de punten 7.1 tot en met 7.6 worden vervangen door: “7.1. Nationaal implementatieplan De lidstaten stellen een nationaal plan op voor de implementatie van deze TSI, gericht op de coherentie van het hele spoorwegsysteem van de Unie. Dit plan moet alle projecten omvatten waarbij een nieuw subsysteem infrastructuur wordt aangelegd, of een bestaand wordt verbeterd of vernieuwd, en moet zorgen voor een geleidelijke migratie binnen een redelijk tijdsbestek naar een interoperabel doelsubsysteem infrastructuur dat volledig voldoet aan deze TSI. 7.2. Toepassing van deze TSI op een nieuw subsysteem infrastructuur
7.3. Toepassing van deze TSI op een bestaand subsysteem infrastructuur 7.3.1. Prestatiecriteria van het subsysteem Naast de in punt 7.2., 3), bedoelde gevallen, omvat “verbetering” belangrijke werkzaamheden waarbij een bestaand subsysteem infrastructuur wordt gewijzigd, wat resulteert in ten minste overeenstemming met één aanvullende vervoerscode of een wijziging in de aangegeven combinatie van vervoerscodes (onder verwijzing naar tabel 2 en tabel 3 in punt 4.2.1. 7.3.2. Toepassing van de TSI Naleving van deze TSI is verplicht voor een subsysteem of deel/delen ervan dat (die) wordt (worden) verbeterd of vernieuwd. Wegens de eigenschappen van het bestaande spoorwegsysteem kan de conformiteit van bestaande subsystemen infrastructuur met deze TSI worden gerealiseerd door een geleidelijke verbetering van de interoperabiliteit:
7.3.3. Bestaande lijnen die niet worden verbeterd of vernieuwd Wanneer een infrastructuurbeheerder de mate van compatibiliteit van bestaande lijnen met de fundamentele parameters van deze TSI wil aantonen, moet hij de procedure toepassen zoals beschreven in Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*6). 7.3.4. Controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten voor het eerste gebruikt van het vergunde voertuig De toe te passen procedure voor de controle van de compatibiliteit van het tracé en de parameters van het te gebruiken subsysteem infrastructuur zijn uiteengezet in punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE. 7.4. niet gebruikt 7.5. niet gebruikt 7.6. niet gebruikt (*5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9)." (*6) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).”;" |
(39) |
punt 7.7.1.1. wordt vervangen door:
|
(40) |
punt 7.7.6.7. wordt vervangen door: “7.7.6.7. Maximaal toegestane ongeleide opening van vaste kruisstukharten (4.2.5.3) P-gevallen In aanhangsel J geldt voor een nominale spoorwijdte van 1 524 mm het volgende:
|
(41) |
het volgende punt 7.7.8.2 wordt toegevoegd: “7.7.8.2. Onmiddellijke actiegrenswaarde voor spoorwijdte als enkelvoudige afwijking (4.2.8.4) P-geval In plaats van punt 4.2.8.4, 1), is de minimumspoorwijdte voor alle snelheden 1 430 mm.”; |
(42) |
punt 7.7.10.2, 2) wordt als volgt gewijzigd:
|
(43) |
in punt 7.7.15.1, 1) en 3), 7.7.15.2, 7.7.15.7, 1), 7.7.15.8, 7.7.16.2, 7.7.6.2, 7.7.6.3, 7.7.6.11, 7.7.6.13, 7.7.13.1, 7.7.13.2, 7.7.13.6 en 7.7.13.7, wordt “EN 15273-3:2013” vervangen door “EN 15273-3:2013+A1:2016”; |
(44) |
punt 7.7.17 wordt vervangen door:
|
(45) |
in het tweede streepje van punt c) van aanhangsel C.1 wordt het tweede substreepje vervangen door:
|
(46) |
in aanhangsel C.2 wordt punt c) vervangen door:
|
(47) |
Bijlage E wordt vervangen door: “Aanhangsel E Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes De minimumeisen inzake capaciteit voor bestaande bruggen overeenkomstig punt 4.2.7.4, 2), staan vermeld in de tabellen 38A en 39A in overeenstemming met de vervoerscodes in de tabellen 2 en 3. Deze eisen inzake capaciteit worden bepaald aan de hand van de verticale belasting die alleen wordt gedefinieerd door de EN-lijncategorie met een overeenkomstige snelheid of door belastingmodel 71 met de alfafactor. Aanvullende eisen inzake dynamische capaciteit worden uitgedrukt door het dynamische belastingsmodel HSLM. De EN-lijncategorie en bijbehorende snelheid worden als één gecombineerde parameter beschouwd. De minimumeisen inzake capaciteit voor bestaande geotechnische kunstwerken en grondwerken overeenkomstig punt 4.2.7.4, 2), staan vermeld in de tabellen 38B en 39B in overeenstemming met de vervoerscodes in de tabellen 2 en 3. De EN-lijncategorieën worden bepaald door de aslast en de geometrische aspecten in verband met de asafstand en zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]. Voor pijlerbruggen moet rekening worden gehouden met het geval met de meest belastende effecten tussen belastingsmodel 71 (LM71) en belastingsmodel SW/0. De belastingsmodellen 71, SW/0 en HSLM zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. Tabel 38A Eisen inzake belastbaarheid voor bruggen en aanvullende eisen vanwege dynamische effecten(1) Reizigersverkeer
Tabel 39A Eisen inzake belastbaarheid voor bruggen uitgedrukt door EN-lijncategorie — Toegestane snelheid(1) Goederenvervoer
Opmerkingen:
Tabel 38B Eisen inzake laadcapaciteit voor geotechnische kunstwerken en grondwerken(1)(2) Reizigersverkeer
Tabel 39B Eisen inzake laadcapaciteit voor geotechnische kunstwerken en grondwerken Goederenvervoer (2)
Opmerkingen:
(*7) Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid. Voor plaatselijke toegestane snelheden tot boven 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij 100 km/h." (*8) Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 200 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid." |
(48) |
Aanhangsel F wordt als volgt gewijzigd:
|
(49) |
aanhangsel I wordt vervangen door: “Aanhangsel I (niet gebruikt) |
(50) |
Aanhangsel K wordt vervangen door: “Aanhangsel K Grondslag van minimumeisen voor kunstwerken voor reizigersrijtuigen en motorstellen De volgende definities van massa voor reizigersrijtuigen en motorstellen vormen de grondslag van de minimumeisen inzake dynamica voor kunstwerken en de controle van de compatibiliteit van kunstwerken met reizigersrijtuigen en motorstellen. Indien een dynamische beoordeling nodig is om het draagvermogen van een brug te bepalen, moet het draagvermogen van de brug worden vastgesteld en uitgedrukt als ontwerpmassa bij een normale belading overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1], rekening houdend met de waarden van de belading van reizigers op staanplaatsen overeenkomstig tabel 45. Massadefinities voor statische compatibiliteit zijn gebaseerd op de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading, vastgesteld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1], rekening houdend met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]. Tabel 45 Belading van reizigers op staanplaatsen in kg/m2 overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1]
|
(51) |
Aanhangsel N wordt vervangen door: “Aanhangsel N (niet gebruikt) |
(52) |
Aanhangsel P wordt als volgt gewijzigd:
|
(53) |
Aanhangsel Q wordt vervangen door: “Aanhangsel Q (niet gebruikt) |
(54) |
in aanhangsel R wordt punt 4 vervangen door:
|
(55) |
in aanhangsel S wordt de derde kolom van tabel 48 als volgt gewijzigd:
|
(56) |
In aanhangsel S wordt een nieuwe regel ingevoegd, in alfabetische volgorde, als volgt:
|
(57) |
Aanhangsel T wordt vervangen door: “Aanhangsel T Technische specificaties waarnaar in deze TSI wordt verwezen Tabel 49 Standaarden waarnaar wordt verwezen
Tabel 50 Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)
|
(*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU, PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5.
(*2) Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).”;
(*3) Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”;
(*4) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L138 van 26.5.2016, blz. blz. 44).
(*5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9).
(*6) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).”;
(*7) Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid. Voor plaatselijke toegestane snelheden tot boven 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij 100 km/h.
(*8) Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 200 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid.”
(1) Vereiste minimumwaarden van de aslast die moeten worden gebruikt voor controles van bruggen met behulp van een dynamische evaluatie, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de operationele massa bij een normale belading voor voertuigen die een belading hebben van reizigers of bagage (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1].
(2) Vereiste minimumwaarden van de aslast die moeten worden gebruikt voor controles van infrastructuur met behulp van een statische belasting, gebaseerd op de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading voor voertuigen die een belading hebben van reizigers of bagage (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] met inachtneming van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.
(3) Te gebruiken voor controles van infrastructuur met behulp van een statische belasting, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading voor andere voertuigen (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] met inachtneming van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.
(4) Te gebruiken voor statische controles van infrastructuur, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de ontwerpmassa bij een normale belading voor andere voertuigen (de definities van de massa’s zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.
(5) Normale belading van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] plus een extra 160 kg/m2 voor staanplaatsen
(6) Indien goedgekeurd door de NSA, is het toegestaan om geotechnische kunstwerken en grondwerken te ontwerpen en gronddrukeffecten te berekenen met behulp van lijnbelastingen of puntbelastingen, waarbij hun belastingseffecten overeenkomen met het belastingmodel 71 met factor α.
BIJLAGE III
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
punt 2.1.2 wordt vervangen door: “2.1.2. Toepassingsgebied inzake rollend materieel Deze TSI geldt voor rollend materieel voor het vervoer van reizigers dat onder het toepassingsgebied van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (TSI LOC&PAS) valt. Deze TSI geldt niet voor rollend materieel dat bestemd is voor andere doeleinden dan het vervoer van personen. Personen die meerijden op een goederentrein of andere spoorvoertuigen dan die bestemd zijn voor reizigers, zijn onderworpen aan de door de spoorwegonderneming vastgestelde voorwaarden die op haar website worden gepubliceerd.”; |
(2) |
aan punt 2.3 wordt de volgende alinea toegevoegd: “Per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen” Een per trein vervoerbare interoperabele rolstoel is een rolstoel waarvan de eigenschappen het volledige gebruik mogelijk maken van alle voorzieningen van rollend materieel die voor rolstoelgebruikers zijn ontworpen. De eigenschappen van een per trein vervoerbare interoperabele rolstoel bevinden zich binnen de in aanhangsel M gespecificeerde grenswaarden.”; |
(3) |
Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(4) |
in punt 4.1, (1), wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(5) |
in punt 4.1, (3), wordt de tweede zin vervangen door: “De exploitatie-eisen en -verantwoordelijkheden zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (*2) van de Commissie (TSI OPE) en in punt 4.4 van deze TSI. (*2) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;" |
(6) |
in punt 4.2.1 wordt tabel 3 vervangen door: “Tabel 3 Categorieën van basisparameters
|
(7) |
in punt 4.2.1.2 wordt (2) vervangen door:
|
(8) |
in punt 4.2.1.2.1 wordt (1) geschrapt; |
(9) |
punt 4.2.1.2.2 wordt vervangen door: “4.2.1.2.2. Verticaal verkeer
|
(10) |
Punt 4.2.1.2.3 wordt vervangen door: “4.2.1.2.3. Routebewegwijzering
|
(11) |
in punt 4.2.1.6 wordt (2) vervangen door:
|
(12) |
punt 4.2.1.8 wordt als volgt gewijzigd:
|
(13) |
in punt 4.2.1.9 wordt 3) vervangen door:
|
(14) |
punt 4.2.1.10 wordt vervangen door: “4.2.1.10. Visuele informatie: bebakening, pictogrammen, gedrukte of dynamische informatie
|
(15) |
in punt 4.2.1.12 wordt (5) geschrapt; |
(16) |
in punt 4.2.1.15 wordt (1) vervangen door:
|
(17) |
in punt 4.2.2.1.1, (1), worden het eerste en tweede streepje vervangen door:
|
(18) |
punt 4.2.2.1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(19) |
in punt 4.2.2.1.2.2 wordt (1) vervangen door:
|
(20) |
punt 4.2.2.1.2.3 wordt vervangen door: “4.2.2.1.2.3. Zitplaatsen tegenover elkaar
|
(21) |
punt 4.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(22) |
punt 4.2.2.3.2 wordt vervangen door: “4.2.2.3.2. Buitendeuren
|
(23) |
punt 4.2.2.4 wordt vervangen door: “4.2.2.4. Verlichting De minimale waarden van de gemiddelde lichtsterkte in de reizigersruimten moeten in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [6]. De eisen ten aanzien van de uniformiteit van die waarden gelden niet voor de conformiteit met deze TSI.”; |
(24) |
punt 4.2.2.6 wordt vervangen door: “4.2.2.6. Vrije doorgangen
|
(25) |
in punt 4.2.2.7.1 worden (2) en (3) vervangen door:
|
(26) |
in punt 4.2.2.7.2 wordt (2) vervangen door:
|
(27) |
punt 4.2.2.7.3 wordt vervangen door: “4.2.2.7.3. Dynamische visuele informatie
|
(28) |
punt 4.2.2.8 wordt als volgt gewijzigd:
|
(29) |
in punt 4.2.2.9 wordt (5) vervangen door:
|
(30) |
in punt 4.2.2.10 wordt (9) vervangen door:
|
(31) |
in punt 4.2.2.11.1 wordt (3) vervangen door:
|
(32) |
in punt 4.2.2.11.2 wordt (7) vervangen door:
|
(33) |
in punt 4.2.2.12.1 wordt (3) vervangen door “Niet gebruikt.”; |
(34) |
punt 4.2.2.12.3 wordt vervangen door: “4.2.2.12.3. Meegevoerde lift
|
(35) |
in punt 4.3.2 wordt tabel 11 vervangen door: “Tabel 11 Interface met het subsysteem Rollend materieel
|
(36) |
aan punt 4.4 wordt in de tweede alinea de volgende zin toegevoegd: “De volgende bedrijfsvoorschriften zijn van toepassing op het gebruik van de subsystemen infrastructuur en rollend materieel.”; |
(37) |
punt 4.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(38) |
punt 4.4.2 wordt vervangen door: “4.4.2. Subsysteem Rollend materieel Gelet op de essentiële eisen als omschreven in hoofdstuk 3 luiden de bedrijfsvoorschriften voor het subsysteem Rollend materieel met betrekking tot toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit als volgt: 4.4.2.1. Algemeen De spoorwegonderneming moet over schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen beschikken die waarborgen dat het rollend materieel tijdens de diensturen toegankelijk is overeenkomstig de technische eisen van deze TSI. Tevens moeten deze beleidsmaatregelen stroken met het beleid van de infrastructuurbeheerder of de stationsbeheerder (zie artikel 4.4.1). Het beleid moet worden uitgevoerd door middel van duidelijke informatie aan het personeel, procedures en opleiding. Het beleid inzake rollend materieel moet bedrijfsvoorschriften omvatten voor onder meer de onderstaande situaties maar mag niet daartoe worden beperkt: 4.4.2.2. Toewijzen van gereserveerde zitplaatsen Er bestaan voor gereserveerde zitplaatsen twee mogelijkheden; i) ze zijn niet geboekt ii) ze zijn wel geboekt (zie punt 4.2.2.1.2.1, (2)). In geval i) richten de bedrijfsvoorschriften zich tot de andere reizigers (d.m.v. bewegwijzering) met het verzoek, alle personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die recht hebben op deze zitplaatsen voorrang te geven en eventueel hun plaats aan deze personen af te staan. In geval ii) moet de spoorwegonderneming de bedrijfsvoorschriften uitvoeren en ervoor zorgen dat het boekingssysteem billijk is voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. In de voorschriften moet worden bepaald dat gereserveerde zitplaatsen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit alleen geboekt kunnen worden tot een bepaalde tijd voor het vertrek. Wanneer die boekingstermijn verstreken is, mogen de zitplaatsen worden ook aan niet-gehandicapte reizigers worden toegewezen. 4.4.2.3. Vervoer van geleidehonden De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit geen extra kosten in rekening worden gebracht voor het vervoer van geleidehonden. 4.4.2.4. Toewijzen van rolstoelplaatsen De regels voor het toewijzen van gereserveerde plaatsen gelden ook voor rolstoelplaatsen, met dien verstande dat alleen rolstoelgebruikers daarvoor in aanmerking komen. Daarnaast moeten de bedrijfsvoorschriften voorzien in i) geboekte en ii) niet-geboekte plaatsen voor valide begeleidende personen naast of tegenover de rolstoelplaats. 4.4.2.5. Toewijzing van universele slaapruimten De regels voor het toewijzen van zitplaatsen gelden eveneens voor het toewijzen van universele slaapruimten (zie punt 4.2.2.10). Niettemin moeten de bedrijfsvoorschriften voorkomen dat universele slaapruimten die niet gereserveerd zijn in gebruik kunnen worden genomen (d.w.z. dat alle slaapruimten van tevoren moeten worden geboekt). 4.4.2.6. Bediening van de buitendeuren door het treinpersoneel De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in een procedure voor de bediening van de buitendeuren door het treinpersoneel die de veiligheid van alle reizigers met inbegrip van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit waarborgt (zie artikel 4.2.2.3.2). 4.4.2.7. Noodoproepvoorzieningen in rolstoelruimten, universele toiletten of rolstoeltoegankelijke slaapruimten De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het personeel op passende wijze reageert en handelt wanneer een noodoproepvoorziening wordt geactiveerd (zie punten 4.2.2.2, 4.2.2.5 en 4.2.2.10). De reacties en handelingen van het personeel mogen verschillend zijn al naargelang de oorsprong van de noodoproep. 4.4.2.8. Verlichting Wanneer elke zitplaats met een individueel licht is uitgerust, mag het verlichtingsniveau in de eenheid worden verminderd naar gelang van het type gebruik (bv. nachtdienst, reizigerscomfort). Er moet worden voldaan aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [6]. 4.4.2.9. Gesproken veiligheidsinstructies in noodgevallen De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in het omroepen van gesproken veiligheidsinstructies in noodgevallen (zie punt 4.2.2.7.4). Die voorschriften moeten de aard en de wijze van overdracht van de instructies behelzen. 4.4.2.10. Visuele en auditieve informatie — controle van de mededelingen Er wordt informatie verstrekt over de route of het netwerk (de spoorwegonderneming bepaalt op welke wijze deze informatie wordt verschaft). Reisinformatie wordt niet gecombineerd met reclame. Opmerking: Algemene informatie betreffende openbare vervoersdiensten wordt in dit punt niet als reclame beschouwd. 4.4.2.11. Automatische informatiesystemen — handmatige correctie van onjuiste of misleidende informatie De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in de validering van automatische meldingen en de correctie ervan door het treinpersoneel wanneer ze onjuist zijn (zie punt 4.2.2.7). 4.4.2.12. Voorschriften voor het aankondigen van de bestemming en het volgende station Er moeten bedrijfsvoorschriften worden ingevoerd die ervoor zorgen dat de volgende halte uiterlijk twee minuten vóór binnenkomst wordt aangekondigd en dat de beeldschermen van het dynamische informatiesysteem weer de eindbestemming tonen zodra de trein is gestopt (zie punt 4.2.2.7). 4.4.2.13. Regels voor treinsamenstelling met inachtneming van de plaats van instaphulpmiddelen voor rolstoelen op de perrons. De bedrijfsvoorschriften moeten rekening houden met veranderingen van treinsamenstelling zodat de veilige zones voor rolstoelbruggen kunnen worden bepaald op basis van de plaats waar de treinen tot stilstand worden gebracht. 4.4.2.14. Veiligheid van handbediende of aangedreven instaphulpmiddelen De bediening van instaphulpmiddelen door trein- en stationspersoneel moet aan bedrijfsvoorschriften gebonden zijn. Handbediende instaphulpmiddelen moeten met zo min mogelijk kracht door het personeel kunnen worden bediend. Aangedreven instaphulpmiddelen moeten in geval van stroomstoring met de hand kunnen worden bediend. Met name het gebruik van de beweegbare veiligheidsbarrière van rolstoelliften door trein- of stationspersoneel moet in de bedrijfsvoorschriften zijn opgenomen. De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het trein- en stationspersoneel in staat is rolstoelbruggen veilig te bedienen (uit- en inklappen, heffen, neerlaten en wegbergen). 4.4.2.15. Hulp bij het in- en uitstappen De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het personeel zich ervan bewust is dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit bij het in- en uitstappen hulp nodig kunnen hebben en deze hulp waar nodig verlenen. De voorwaarden waaronder hulp aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt verleend, zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 2021/782. 4.4.2.16. Perron — rolstoelbruggebied De spoorwegonderneming en de infrastructuurbeheerder, dan wel de stationsbeheerder, bepalen in onderling overleg op welk gedeelte van het perron het instaphulpmiddel wordt gebruikt en tonen aan dat die middel geschikt is. Dat gedeelte moet compatibel zijn met andere perrons waar de trein kan stoppen. Hieruit volgt dat de plaats waar de trein tot stilstand wordt gebracht in sommige gevallen aan deze eis zal moeten worden aangepast. De bedrijfsvoorschriften moeten rekening houden met veranderingen van treinsamenstelling (zie punt 4.2.1.12), zodat de plaats waar de treinen tot stilstand worden gebracht, kan worden bepaald in het licht van de plaats van de rolstoelbruggebieden. 4.4.2.17. Handbediening van beweegbare treden De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in het handmatig bergen of gebruiken van rolstoelbruggen in geval van stroomstoring. 4.4.2.18. Gecombineerd gebruik van rollend materieel dat wel en niet aan deze TSI voldoet Wanneer een trein wordt samengesteld uit rollend materieel dat deels wel en deels niet aan deze TSI voldoet, moeten de bedrijfsvoorschriften waarborgen dat de trein minimaal twee rolstoelplaatsen biedt die in overeenstemming zijn met deze TSI. Indien de trein toiletten heeft, moet worden gewaarborgd dat rolstoelgebruikers toegang hebben tot een universeel toilet. Bij dit soort treincombinaties moeten de bedrijfsvoorschriften voorzien in visuele en auditieve reisinformatie in alle voertuigen. In dit geval is het aanvaardbaar dat dynamische informatiesystemen, rolstoelruimten, universele toiletten, rolstoeltoegankelijke slaapruimten en noodoproepvoorzieningen bij dit soort combinaties niet volledig functioneren. 4.4.2.19. Samenstelling van treinen uit afzonderlijke voertuigen die elk voldoen aan deze TSI Wanneer een trein wordt samengesteld uit voertuigen die apart zijn beoordeeld volgens punt 6.2.7 moeten de bedrijfsvoorschriften waarborgen dat de trein als geheel voldoet aan punt 4.2 van deze TSI. 4.4.2.20. Verschaffing van diensten aan boord van treinen Wanneer er een dienst aan reizigers wordt aangeboden in een specifiek deel van een trein waartoe rolstoelgebruikers geen toegang hebben, moeten er operationele middelen aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat:
|
(39) |
punt 4.4.3 wordt vervangen door: “4.4.3. Verschaffen van instaphulpmiddelen en verlenen van bijstand De infrastructuurbeheerder of stationsbeheerder en de spoorwegonderneming moeten een overeenkomst sluiten over het verschaffen en beheren van de instaphulpmiddelen, het verlenen van bijstand en het aanbieden alternatieve vervoerdiensten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/782 om te bepalen welke partij verantwoordelijk is voor de bediening van instaphulpmiddelen en het voorzien van alternatieve vervoerdiensten. De infrastructuurbeheerder (of de stationsbeheerder(s)) en de spoorwegonderneming bepalen in onderling overleg de meest praktische oplossing. In een dergelijke overeenkomst wordt rekening gehouden met het gebruiksgebied van de instaphulpmiddelen als bedoeld in de punten 5.3.1.2, 5.3.1.3, 5.3.2.9 en 5.3.2.10. In die overeenkomst wordt het volgende bepaald:
|
(40) |
punt 4.8 wordt geschrapt; |
(41) |
punt 5.1 wordt geschrapt; |
(42) |
in punt 5.3 wordt in de inleidende alinea “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”; |
(43) |
punt 5.3.1.1 wordt geschrapt; |
(44) |
punt 5.3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(45) |
in punt 5.3.1.3 wordt (6) vervangen door:
|
(46) |
aan punt 5.3.2.2 worden (7) tot en met (9) toegevoegd:
|
(47) |
in punt 5.3.2.6 wordt (1) vervangen door:
|
(48) |
punt 5.3.2.7 wordt geschrapt; |
(49) |
punt 5.3.2.8 wordt als volgt gewijzigd:
|
(50) |
in punt 5.3.2.9 wordt 1) vervangen door:
|
(51) |
punt 6.1.1 wordt vervangen door: “6.1.1. Conformiteitsbeoordeling De fabrikant van een interoperabiliteitsonderdeel of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde stelt een EG-conformiteitsverklaring of een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik op als bedoeld in artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797 alvorens een interoperabiliteitsonderdeel in de handel te brengen. De conformiteitsbeoordeling van een interoperabiliteitsonderdeel moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorgeschreven module(s) van dat specifieke onderdeel zoals beschreven in punt 6.1.2 van deze TSI.”; |
(52) |
in punt 6.1.2 wordt tabel 15 vervangen door: “Tabel 15 Combinatie van modules voor EG-conformiteitscertificering van interoperabiliteitsonderdelen
|
(53) |
punt 6.2.1 wordt vervangen door: “6.2.1. EG-keuring (algemeen) De EG-keuringsprocedures die moeten worden toegepast op de subsystemen worden beschreven in artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797 en bijlage IV bij die richtlijn. De EG-keuringsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorgeschreven module(s) als bedoeld in punt 6.2.2 van deze TSI. Indien de aanvrager aantoont dat proeven of beoordelingen van een subsysteem of delen van een subsysteem aan elkaar identiek zijn of voor eerdere toepassingen van een ontwerp succesvol zijn uitgevoerd, moet de aangewezen instantie voor het subsysteem “infrastructuur” de resultaten van die proeven en beoordelingen voor de EG-keuring in aanmerking nemen. Voor het subsysteem “infrastructuur” is het doel van de inspectie door een aangemelde instantie ervoor te zorgen dat aan de eisen van de TSI wordt voldaan. De inspectie wordt uitgevoerd in de vorm van een visuele keuring; in geval van twijfel kan de aangemelde instantie voor de verificatie van de waarden de aanvrager verzoeken om metingen te verrichten. Indien er verschillende methoden mogelijk zijn (bv. voor contrast), wordt gebruik gemaakt van de meetmethode die door de aanvrager wordt gebruikt. Het goedkeuringsproces en de inhoud van de beoordeling worden tussen de aanvrager en aangemelde instantie overeenkomstig de eisen van deze TSI overeengekomen.”; |
(54) |
het volgende punt 6.2.3.3 wordt toegevoegd: “6.2.3.3. Beoordeling van het contrast voor het subsysteem “rollend materieel” De beoordeling van het contrast voor het subsysteem “rollend materieel” moet worden uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [18].”; |
(55) |
de punten 6.2.5 en 6.2.6 worden vervangen door: “6.2.5. Onderhoudskeuringen Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 stelt de aanvrager het technisch dossier op en neemt zij hierin de voor de exploitatie en het onderhoud vereiste documentatie op. De aangewezen instantie hoeft alleen maar te controleren of de gevraagde documentatie voor exploitatie en onderhoud, als gedefinieerd in punt 4.5 van deze TSI, is verstrekt. De aangewezen instantie hoeft de informatie in de verstrekte documentatie niet te controleren. 6.2.6. Beoordeling van bedrijfsvoorschriften Overeenkomstig de artikelen 10 en 12 van Richtlijn (EU) 2016/798 moeten spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders wanneer zij een nieuw of gewijzigd veiligheidscertificaat of een nieuwe of gewijzigde veiligheidsvergunning aanvragen binnen hun veiligheidsbeheersysteem, aantonen dat zij voldoen aan de exploitatie-eisen in deze TSI.”; |
(56) |
in punt 6.2.7 wordt de derde alinea vervangen door: “Nadat voor een dergelijke eenheid een vergunning tot in de handel brengen is verleend, is het de verantwoordelijkheid van de spoorwegonderneming om er, bij de samenstelling van de trein met andere compatibele voertuigen, voor te zorgen dat aan punt 4.2 van deze TSI wordt voldaan op treinniveau overeenkomstig de regels als gedefinieerd in punt 4.2.2.5 van de TSI OPE (treinsamenstelling).”; |
(57) |
de punten 7.1.1 en 7.1.2 worden vervangen door: “7.1.1. Nieuwe infrastructuur Deze TSI geldt voor alle nieuwe stations binnen het toepassingsgebied ervan. Het is niet verplicht om deze TSI toe te passen op nieuwe stations waarvoor reeds een bouwvergunning is verleend of die het voorwerp uitmaken van een contract voor omvangrijke bouwwerken dat op de datum van inwerkingtreding van deze TSI reeds is ondertekend of zich in de laatste fase van een aanbestedingsprocedure bevindt. Een eerdere versie van deze TSI moet echter worden toegepast binnen het gedefinieerde toepassingsgebied ervan. De consistentie van de toepasselijke eisen in geval van gedeeltelijke toepassing van verschillende versies van deze TSI op bepaalde delen van het station moet worden aangetoond door de aanvrager die door de aangemelde instantie wordt gekeurd. Indien stations na een lange sluiting voor reizigersvervoer opnieuw in dienst worden genomen, kan dit worden beschouwd als een vernieuwing of aanpassing overeenkomstig punt 7.2. Wanneer een nieuw station wordt gebouwd, moet de stationsbeheerder of de planningsentiteit steeds in overleg treden met de instanties die belast zijn met het beheer van de naaste omgeving om in de mate van het mogelijke te waarborgen dat niet alleen het station zelf maar ook de toegangswegen naar het station aan de toegankelijkheidseisen voldoen. Bij multimodale stations moeten andere vervoerautoriteiten worden geraadpleegd in verband met de toegang van en naar de sporen en andere vervoermiddelen. 7.1.2. Nieuw rollend materieel
|
(58) |
in punt 7.2.1.1.1 wordt de derde alinea vervangen door: “De specificaties als bedoeld in aanhangsel A, indexen [21] en [22], zijn van toepassing op het formaat en de uitwisseling van gegevens inzake toegankelijkheid”; |
(59) |
in punt 7.2.1.1.3 wordt de laatste zin geschrapt; |
(60) |
punt 7.2.3 wordt vervangen door: “7.2.3. Toepassing van deze TSI op rollend materieel dat in dienst is of op een bestaand type rollend materieel.
|
(61) |
punt 7.3.2.6 wordt als volgt gewijzigd:
|
(62) |
de volgende punten 7.3.2.7 en 7.3.2.8 worden toegevoegd: “7.3.2.7. Verschaffen van instaphulpmiddelen en verlenen van bijstand (punt 4.4.3) Specifiek geval Spanje (P) Op het Spaanse spoorwegnet kunnen treinen worden gebruikt met een ontwerpprofiel dat kleiner is dan het vrijeruimteprofiel dat voor de installatie van de perrons in aanmerking is genomen (zie Opmerking). Deze situatie kan leiden tot een grotere horizontale afstand tussen trein en perron. Daarom moeten de spoorwegonderneming en de betrokken infrastructuurbeheerder of stationsbeheerder een gedeeld risicobeheer uitvoeren in de volgende gevallen:
7.3.2.8. Obstakelvrije routebewegwijzering (punt 4.2.1.2.3) Specifiek geval Frankrijk (T) Tactiele en contrasterende indicatoren in het loopvlak voor het verstrekken van informatie over de obstakelvrije route mogen in kleine stations worden weggelaten wanneer er op afstand bediende hoorbare bakens zijn aangebracht.”; |
(63) |
Aanhangsel A wordt vervangen door: “Aanhangsel A Normen of normatieve documenten waarnaar in deze TSI wordt verwezen
|
(64) |
Aanhangsel C wordt vervangen door: “Aanhangsel C (Niet gebruikt) |
(65) |
in aanhangsel D wordt tabel D.1 als volgt gewijzigd:
|
(66) |
in aanhangsel E worden de tabellen E.1 en E.2 vervangen door: “Tabel E.1 Beoordeling van het subsysteem Infrastructuur (in serie vervaardigd en geleverd)
Tabel E.2 Beoordeling van het subsysteem Rollend materieel (in serie vervaardigd en geleverd)
|
(67) |
Aanhangsel F wordt vervangen door: “Aanhangsel F Aanpassing of vernieuwing van rollend materieel Indien delen van rollend materieel worden vernieuwd of aangepast, moeten zij voldoen aan de eisen van deze TSI; Conformiteit met deze TSI is niet verplicht in de volgende gevallen: Structuren Conformiteit is niet verplicht wanneer de werkzaamheden structurele veranderingen aan deuropeningen (zowel binnen- als buitendeuren), frames, antitelescopeerstijlen, voertuigbakken en mechanismen tegen overbuffering vereisen of, meer in het algemeen, wanneer de werkzaamheden een herkeuring van de structurele integriteit van het voertuig noodzakelijk zouden maken. Zitplaatsen Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.1 inzake handgrepen aan rugleuningen is slechts verplicht wanneer de zitplaatsconstructies van een compleet voertuig worden vernieuwd of aangepast. Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.1.2 inzake de afmetingen van gereserveerde zitplaatsen en hun omgeving is uitsluitend verplicht wanneer de indeling van de zitplaatsen voor een complete trein wordt veranderd en dit kan worden gerealiseerd zonder de huidige capaciteit van de trein te verminderen. In dat geval moet in het maximumaantal gereserveerde zitplaatsen worden voorzien. Conformiteit met de eisen inzake vrije hoogte boven gereserveerde zitplaatsen is niet verplicht wanneer het bagagerek dit niet toelaat zonder tijdens de vernieuwingen of aanpassingen constructief te worden veranderd. Rolstoelplaatsen Er moet slechts in rolstoelplaatsen worden voorzien wanneer de indeling van de zitplaatsen voor een complete trein wordt veranderd. Indien de opening van ingangsdeuren of vrije doorgangen evenwel niet rolstoeltoegankelijk kunnen worden gemaakt, hoeft er niet in een rolstoelplaats te worden voorzien wanneer de indeling van de zitplaatsen wordt veranderd. Rolstoelruimten die in bestaand rollend materieel worden gecreëerd, mogen worden ingericht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16]. Noodoproepvoorzieningen in de rolstoelruimte zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt. Het aanbrengen van een transferstoel is slechts verplicht wanneer de indeling van een bestaande rolstoelplaats daarvoor niet moet worden veranderd. Buitendeuren Conformiteit met de eisen inzake contrasterende vloerdelen om de plaats van de deuropening aan te geven is slechts verplicht wanneer de vloerbedekking wordt vernieuwd of aangepast. Conformiteit met de eisen inzake signalen bij het openen en sluiten van de buitendeuren is slechts verplicht wanneer het deurbedieningssysteem wordt vernieuwd of aangepast. Volledige conformiteit met de eisen inzake de plaats en de verlichting van deurbedieningsinrichtingen is slechts verplicht wanneer het deurbedieningssysteem wordt vernieuwd of aangepast en de deurbedieningsinrichtingen kunnen worden verplaatst zonder veranderingen aan de voertuig- of deurconstructie. In dat geval moeten de vernieuwde of aangepaste deurbedieningsinrichtingen evenwel zo dicht mogelijk bij de verplichte positie worden aangebracht. Binnendeuren Conformiteit met de eisen betreffende de bedieningskracht en de plaatsing van deurbedieningsinrichtingen is slechts verplicht wanneer de deur en het deurmechanisme en/of de bedieningsinrichting wordt aangepast of vernieuwd. Verlichting Conformiteit met de eisen is niet verplicht wanneer kan worden aangetoond dat dit het elektrisch vermogen van de trein zou overbelasten of wanneer een dergelijke verlichting niet zonder constructieve veranderingen kan worden aangebracht (deuropeningen enz.). Toiletten Conformiteit met de eisen inzake universele toiletten is slechts verplicht wanneer de bestaande toiletten volledig worden vernieuwd of aangepast, in een rolstoelplaats wordt voorzien, en een universeel toilet kan worden aangebracht zonder constructieve veranderingen aan de voertuigbak. Noodoproepvoorzieningen in het universele toilet zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt. Vrije doorgangen Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.6 is slechts verplicht wanneer de indeling van de zitplaatsen van een compleet voertuig wordt veranderd en een rolstoelplaats wordt aangebracht. Conformiteit met de eisen inzake vrije doorgangen tussen gekoppelde voertuigen is slechts verplicht wanneer de loopbrug wordt vernieuwd of aangepast. Informatie Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.7 inzake reisinformatie is bij vernieuwing of aanpassing niet verplicht. Echter, indien als onderdeel van een vernieuwings- of aanpassingsprogramma een automatisch reisinformatiesysteem wordt geïnstalleerd, moet dit voldoen aan de eisen van dat punt. Conformiteit met de overige eisen van punt 4.2.2.7 is verplicht wanneer de bewegwijzering of het interieur van het voertuig wordt vernieuwd of aangepast. Hoogteveranderingen Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.8 is bij vernieuwing of aanpassing niet verplicht. Er moet evenwel een contrasterende waarschuwingsstrook op de tredeneuzen worden aangebracht wanneer het treedoppervlak wordt vernieuwd of aangepast. Handgrepen Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.9 is slechts verplicht wanneer bestaande handgrepen worden vernieuwd of aangepast. Rolstoeltoegankelijke slaapruimten Conformiteit met de eis om rolstoeltoegankelijke slaapruimten ter beschikking te stellen is slechts verplicht wanneer bestaande slaapruimten worden vernieuwd of aangepast. Noodoproepvoorzieningen in rolstoeltoegankelijke slaapruimten zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt. Tredeplaatsen, treden en instaphulpmiddelen Conformiteit met de eisen van de punten 4.2.2.11 en 4.2.2.12 is niet verplicht bij vernieuwing of aanpassing. Wanneer evenwel beweegbare treden of andere ingebouwde instaphulpmiddelen worden aangebracht, dan moeten deze voldoen aan de desbetreffende bepalingen van die punten. Echter, indien bij vernieuwing of aanpassing een rolstoelplaats overeenkomstig punt 4.2.2.3 wordt aangebracht, dan moet tevens in een instaphulpmiddel overeenkomstig artikel 4.4.3 worden voorzien. |
(68) |
Aanhangsel G wordt vervangen door: “Aanhangsel G Geluidssignalen voor buitendeuren voor reizigers G.1 Definities In dit aanhangsel worden de volgende termen gebruikt:
G.2 Deuropenings- en -sluitsignalen G.2.1 Signaal bij het openen van de buitendeuren
G.2.2 Signaal bij het sluiten van de buitendeuren
G.3 Deurlokaliseringssignalen Het deurlokaliseringssignaal kan een ééntonig signaal zijn (overeenkomstig punt G.3.1) of een tweetonig signaal zijn (overeenkomstig punt G.3.2). Beide typen signalen worden in alle lidstaten in gelijke mate toegelaten. G.3.1 Eéntonig signaal
G.3.2 Tweetonig signaal
G.4 Meetposities De microfoonpositie voor de metingen van auditieve deursignalen moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [20]. De specificatie moet ook worden gebruikt voor de microfoonpositie van het deurlokaliseringssignaal, ondanks dat het deurlokaliseringssignaal is uitgesloten van het toepassingsgebied van de specificatie. Metingen ter staving van conformiteit worden uitgevoerd aan drie verschillende deuren van een trein. De deur moet volledig open staan bij de test met sluitende deuren en volledig gesloten zijn bij de test met opengaande deuren. |
(69) |
Aanhangsels H, I, J, K en L worden geschrapt; |
(70) |
Aanhangsel M wordt vervangen door: “Aanhangsel M Per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen M.1 TOEPASSINGSGEBIED Dit aanhangsel geeft de maximumafmetingen voor per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen. Deze afmetingen worden gebruikt voor het ontwerp en de beoordeling van het rollend materieel (architectuur, constructie, indeling) en de componenten ervan (toegangsdeuren, binnendeuren, zitplaatsen, toiletten, enz.). Wanneer de kenmerken van een rolstoel deze afmetingen overschrijden, kunnen de gebruiksomstandigheden van het rollend materieel voor de gebruiker worden aangetast (bijvoorbeeld geen toegang tot de rolstoelruimten). Overschrijding van bepaalde afmetingen kan de toegang van de gebruiker tot het rollend materieel belemmeren. Deze afmetingen worden door elke spoorwegonderneming gedefinieerd zoals gespecificeerd in punt 4.2.6.1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 454/2011. M.2 KENMERKEN De waarden die als maximumafmetingen worden beschouwd, zijn:
|
(71) |
Aanhangsel N wordt als volgt gewijzigd:
|
(72) |
het volgende aanhangsel P wordt toegevoegd: “Aanhangsel P Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen Voor andere dan de in tabel P.1 en tabel P.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie (*5)) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023. Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar: Voor de in tabel P.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023. Projecten die zich echter reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, moeten voldoen aan de eis van deze TSI vanaf 28 september 2030. Projecten die zich reeds in de productiefase bevinden en rollend materieel dat reeds in bedrijf is, worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel P.1. Tabel P.1 Overgangsperiode van zeven jaar
Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling: Voor de in tabel P.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023. Projecten die zich echter reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf moeten voldoen aan de eis van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel P.2 vanaf 28 september 2023. Tabel P.2 Specifieke overgangsregeling
(*5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1300/2014 met betrekking tot de inventaris van voorzieningen teneinde de toegankelijkheidsbelemmeringen in kaart te brengen, informatie te verstrekken aan gebruikers en de vooruitgang op het gebied van toegankelijkheid te monitoren en te evalueren (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 1)." |
(*1) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;
(*2) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;
(*3) Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).
(*4) Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).”;
(*5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1300/2014 met betrekking tot de inventaris van voorzieningen teneinde de toegankelijkheidsbelemmeringen in kaart te brengen, informatie te verstrekken aan gebruikers en de vooruitgang op het gebied van toegankelijkheid te monitoren en te evalueren (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 1).”
(1) De modules CA1, CA2 en CH mogen alleen worden gebruikt voor producten die vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende TSI’s die op deze producten van toepassing zijn, zijn vervaardigd overeenkomstig een ontwerp dat is ontwikkeld en reeds is gebruikt om producten in de handel te brengen, op voorwaarde dat de fabrikant aan de aangewezen instantie kan aantonen dat de ontwerptoetsing en het typeonderzoek voor eerdere toepassingen onder soortgelijke omstandigheden zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI; Een en ander moet schriftelijk worden vastgelegd en wordt geacht in hetzelfde niveau van bewijs te voorzien als module CB of ontwerponderzoek overeenkomstig module CH1.”
BIJLAGE IV
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
punt 2.1, 2), a), wordt vervangen door:
|
(2) |
punt 2.1.1 wordt vervangen door: “2.1.1. Energievoorzieningssysteem
|
(3) |
punt 2.1.2, 1), wordt vervangen door:
|
(4) |
in hoofdstuk 3 worden de rijen 4.2.4 en 4.2.5 in de tabel vervangen door:
|
(5) |
punt 4.2.1 wordt vervangen door:
|
(6) |
punt 4.2.2.1 wordt vervangen door: “4.2.2.1. Energievoorzieningssysteem
|
(7) |
punt 4.2.3 wordt vervangen door: “4.2.3. Spanning en frequentie De nominale spanning en de nominale frequentie van het energievoorzieningssysteem moeten tot een van volgende vier systemen behoren:
Voor nieuwe lijnen met snelheden van meer dan 250 km/u worden uitvoeringsvoorschriften gespecificeerd in punt 7.1.1.”; |
(8) |
punt 4.2.4 wordt vervangen door: “4.2.4. Prestatie van het energievoorzieningssysteem Voor nieuwe subsystemen, of in geval van wijzigingen van het energievoorzieningssysteem (bv. overgang van gelijkstroom op wisselstroom), moet de kwaliteitsindex van het subsysteem voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1], zodat treinen aan de ontwerpdienstregeling kunnen voldoen.”; |
(9) |
punt 4.2.5 wordt vervangen door: “4.2.5. Stroomafname bij stilstand De bovenleiding moet worden ontworpen om per pantograaf ten minste de bij stilstand van de trein benodigde stroomafname te kunnen leveren, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”; |
(10) |
punt 4.2.6, 1), wordt vervangen door:
|
(11) |
punt 4.2.7 wordt vervangen door: “4.2.7. Coördinatie van elektrische beveiliging De coördinatie van elektrische beveiliging van het subsysteem energie moet voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].”; |
(12) |
Punt 4.2.8, 2), wordt vervangen door:
|
(13) |
punt 4.2.9 wordt als volgt gewijzigd:
|
(14) |
punt 4.2.9.1, 1), 2) en 3), worden vervangen door:
|
(15) |
punt 4.2.9.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(16) |
punt 4.2.10 wordt vervangen door: “4.2.10. Omgrenzingsprofiel pantograaf
|
(17) |
punt 4.2.11, 2) en 3), worden vervangen door:
|
(18) |
punt 4.2.12, 2) en 3), worden vervangen door:
|
(19) |
punt 4.2.13 wordt vervangen door: “4.2.13. Pantograafafstand voor bovenleidingontwerp De bovenleiding moet voor treinen met twee gelijktijdig functionerende pantografen worden ontworpen. De ontwerpafstand tussen de hartlijnen van de twee pantograafkoppen moet kleiner dan of gelijk zijn aan de waarden in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”; |
(20) |
punt 4.2.14, 3), wordt vervangen door:
|
(21) |
punt 4.2.15 wordt vervangen door: “4.2.15. Fasescheidingssecties 4.2.15.1. Algemeen
4.2.15.2. Lijnen met een snelheid v ≥ 250 km/h Twee typen fasescheidingssectie mogen worden toegepast:
4.2.15.3. Lijnen met een snelheid v < 250 km/h Bij het ontwerp van de scheidingssecties worden normaal oplossingen gebruikt zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2]. Wanneer een andere oplossing wordt voorgesteld, moet worden aangetoond dat deze minstens even bedrijfszeker is.”; |
(22) |
punt 4.2.16.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(23) |
punt 4.2.16.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(24) |
punt 4.2.16.3, 2), wordt vervangen door:
|
(25) |
punt 4.2.17, 2) en 3), worden vervangen door:
|
(26) |
punt 4.2.18 wordt vervangen door: “4.2.18. Eisen in verband met bescherming tegen elektrische schok De elektrische veiligheid van de bovenleidingen en de bescherming tegen elektrische schokken moeten worden gewaarborgd door naleving van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [4], terwijl de wisselspanningsgrenswaarden voor de veiligheid van personen en de gelijkspanningsgrenswaarden moeten worden bereikt door naleving van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [4].”; |
(27) |
in punt 4.3.2 wordt de tabel als volgt gewijzigd:
|
(28) |
punt 4.3.4, 2) en 3), worden vervangen door:
|
(29) |
in punt 4.3.5 wordt de eerste rij van de tabel vervangen door:
|
(30) |
punt 5.2.1.6 wordt vervangen door: “5.2.1.6. Stroomafname bij stilstand De bovenleiding moet worden ontworpen volgens punt 4.2.5.”; |
(31) |
punt 6.1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(32) |
punt 6.1.4.2 wordt vervangen door: “6.1.4.2. Beoordeling van de stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen) De conformiteitsbeoordeling van gelijkstroomsystemen moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”; |
(33) |
in punt 6.1.5 wordt de inleidende zin vervangen door: “In overeenstemming met artikel 9, lid 2 van Richtlijn (EU) 2016/797 moet de EG-verklaring van conformiteit de gebruiksomstandigheden vermelden:”; |
(34) |
punt 6.2.4.1 wordt vervangen door: “6.2.4.1. Beoordeling van spanning en frequentie
|
(35) |
het volgende punt 6.2.4.1a wordt toegevoegd: “6.2.4.1a. Beoordeling van de prestaties van het energievoorzieningssysteem
|
(36) |
punt 6.2.4.2 wordt vervangen door: “6.2.4.2. Beoordeling van de recuperatieremming
|
(37) |
de punten 6.2.4.3 en 6.2.4.4 worden vervangen door: “6.2.4.3. Beoordeling van de coördinatie van elektrische beveiliging De beoordeling van het ontwerp en de exploitatie van onderstations moet worden uitgevoerd zoals voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1]. 6.2.4.4. Beoordeling van harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom
|
(38) |
punt 6.2.4.5, 2), wordt vervangen door:
|
(39) |
in punt 6.3.1, 1), wordt de inleidende zin vervangen door: “Totdat de lijst van interoperabiliteitsonderdelen zoals vermeld in hoofdstuk 5 van deze TSI is herzien, mag de aangemelde instantie voor een subsysteem waarvan niet voor alle interoperabiliteitsonderdelen die er deel van uitmaken een EG-conformiteitsverklaring van overeenstemming en/of geschiktheid voor gebruik beschikbaar is, overeenkomstig deze TSI een EG-keuringsverklaring afgeven wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:”; |
(40) |
in hoofdstuk 7 wordt de eerste alinea geschrapt; |
(41) |
de punten 7.1 tot en met 7.3 worden vervangen door: “7.1. Nationaal implementatieplan
7.1.1. Uitvoeringsvoorschriften voor spanning en frequentie Nieuwe lijnen met snelheden van meer dan 250 km/h moeten van energie worden voorzien via een van de wisselstroomsystemen als gedefinieerd in punt 4.2.3, a) en b). 7.1.2. Uitvoeringsvoorschriften voor de geometrie van de bovenleiding 7.1.2.1. Uitvoeringsvoorschriften voor systemen met een spoorbreedte van 1 435 mm Bij het ontwerp van de bovenleiding moet rekening worden gehouden met de volgende regels:
7.1.2.2. Systemen met een andere spoorbreedte dan 1 435 mm De bovenleiding moet worden ontworpen voor gebruik met minstens een van de pantografen waarvan de afmetingen van de pantograafkop overeenkomen met de specificaties van punt 4.2.8.2.9.2 van de TSI LOC & PAS. 7.2. Toepassing van deze TSI op een nieuw subsysteem energie
7.3. Toepassing van deze TSI op een bestaand subsysteem energie 7.3.1. Prestatiecriteria van het subsysteem Naast de in punt 7.2., 3), bedoelde gevallen is een “verbetering” een ingrijpende wijziging van een bestaand subsysteem energie die resulteert in een verhoging van de lijnsnelheid met meer dan 30 km/h. 7.3.2. Toepassing van de TSI Naleving van deze TSI is verplicht voor een subsysteem of deel/delen ervan dat (die) wordt (worden) verbeterd of vernieuwd. Wegens de eigenschappen van het bestaande spoorwegsysteem kan de conformiteit van het bestaande subsysteem energie met deze TSI worden gerealiseerd door een geleidelijke verbetering van de interoperabiliteit:
7.3.3. Bestaande lijnen die niet worden verbeterd of vernieuwd Een infrastructuurbeheerder die wenst aan te tonen dat een bestaande lijn in overeenstemming is met de fundamentele parameters van deze TSI, past de in Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*3) beschreven procedure toe. 7.3.4. Controles van de compatibiliteit met de trajecten vóór het gebruik van vergunde voertuigen De toe te passen procedure voor de controle van de compatibiliteit met de trajecten en de parameters van het te gebruiken subsysteem energie zijn uiteengezet in punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE. (*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9)." (*2) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44)." (*3) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).;” " |
(42) |
punt 7.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(43) |
punt 7.4.2.2.1 wordt vervangen door:
|
(44) |
punt 7.4.2.6 wordt vervangen door:
|
(45) |
punt 7.4.2.7.1 wordt vervangen door:
|
(46) |
punt 7.4.2.8 wordt vervangen door:
|
(47) |
punt 7.4.2.9 wordt vervangen door:
|
(48) |
in aanhangsel A, tabel A.1, rij “Stroomafname bij stilstand — 5.2.1.6”, vierde kolom, wordt “X” vervangen door “X (alleen voor gelijkstroomsystemen)”; |
(49) |
in aanhangsel B, tabel B.1, eerste kolom, worden de tweede en de derde rij vervangen door:
|
(50) |
aanhangsel C wordt vervangen door: “Aanhangsel C (niet gebruikt) |
(51) |
aanhangsel D wordt als volgt gewijzigd:
|
(52) |
aanhangsel E wordt vervangen door: “Aanhangsel E Lijst van normen waarnaar wordt verwezen
|
(53) |
in aanhangsel G, tabel G.1, worden de rijen “Gemiddelde nuttige spanning van een trein” en “Gemiddelde nuttige spanning van een zone” geschrapt. |
(*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9).
(*2) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).
(*3) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).;” ”
(1) Rekening houdend met de toleranties en de opdrukhoogte overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], mag de maximale rijdraadhoogte niet meer dan 6 500 mm bedragen.
BIJLAGE V
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
tenzij anderszins aangegeven in de punten (2) tot en met (165) wordt de term “clause” of “Clause” in de Engelstalige versie vervangen door “point”; |
(2) |
punt 1 wordt vervangen door: “1. INLEIDING Een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) is een specificatie die betrekking heeft op een subsysteem of een deel daarvan als omschreven in artikel 2, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (*1). (*1) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;" |
(3) |
punt 1.2 wordt vervangen door: “1.2. Geografisch toepassingsgebied Deze TSI is van toepassing op het spoorwegsysteem van de Unie.”; |
(4) |
punt 1.3 wordt vervangen door: “1.3. Inhoud van deze TSI Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797, is deze TSI van toepassing op het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen”.”; |
(5) |
punt 2.1 wordt vervangen door: “2.1. Het subsysteem rollend materieel als onderdeel van het spoorwegsysteem van de Unie Het spoorwegsysteem van de Unie is onderverdeeld in subsystemen als omschreven in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/797. Het subsysteem rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen heeft interfaces met andere subsystemen van het spoorwegsysteem van de Unie. Deze interfaces worden in aanmerking genomen binnen het kader van een geïntegreerd systeem, in overeenstemming met alle relevante TSI’s. Naast het subsysteem rollend materieel zijn er andere TSI’s die specifieke aspecten van het spoorwegsysteem beschrijven en betrekking hebben op verschillende subsystemen. De eisen ten aanzien van het subsysteem rollend materieel die in Verordening (EU) nr. 1300/2014 (*2) (TSI PRM) van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1304/2014 (*3) van de Commissie (TSI NOI) zijn opgenomen, worden in deze TSI niet herhaald. Zij zijn van toepassing op het subsysteem rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen in overeenstemming met de respectieve toepassingsgebieden en uitvoeringsvoorschriften ervan. (*2) Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110)." (*3) Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;" |
(6) |
punt 2.2.1, g), wordt vervangen door:
|
(7) |
in punt 2.2.2, A), (2), wordt de titel vervangen door: “Zelfrijdende thermische of elektrische treinstellen” |
(8) |
punt 2.2.2, B) en C), worden vervangen door:
(*4) Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1)." (*5) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie van 25 oktober 2018 tot vaststelling van specificaties voor de voertuigregisters die zijn vermeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging en intrekking van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie, C/2018/6929 (PB L 268 van 26.10.2018, blz. 53).”;" |
(9) |
punt 2.3.1, B) en C) worden vervangen door:
|
(10) |
punt 3.1 wordt vervangen door: “3.1. Elementen van het subsysteem rollend materieel die corresponderen met de essentiële eisen De volgende tabel vermeldt de essentiële eisen, zoals gedefinieerd en genummerd in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797, waarmee rekening is gehouden in de specificaties die zijn vastgesteld in hoofdstuk 4. Elementen van het rollend materieel die corresponderen met de essentiële eisen
|
(11) |
punt 3.2 wordt vervangen door: “3.2. Essentiële eisen die niet onder deze TSI vallen Sommige essentiële eisen die in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797 worden aangemerkt als “algemene eisen” of “specifieke eisen aan andere subsystemen” en die van invloed zijn op het subsysteem rollend materieel, vallen beperkt binnen het toepassingsgebied van deze TSI.”; |
(12) |
punt 4.1.1, (4), wordt vervangen door:
|
(13) |
in punt 4.1.3, (3), worden de laatste twee streepjes vervangen door:
|
(14) |
punt 4.2.1.2 wordt vervangen door: “4.2.1.2. Openstaande punten Openstaande punten als bedoeld in artikel 4, lid 6, van Richtlijn (EU) 2016/797 worden vermeld in aanhangsel I.”; |
(15) |
punt 4.2.2.2.3, b), b-2), (1) en (2), worden vervangen door:
|
(16) |
in punt 4.2.2.2.4, (3), a), wordt het tweede streepje vervangen door:
|
(17) |
punt 4.2.2.2.5, (2), wordt vervangen door: “Om aan deze eis te voldoen, moeten de eenheden die zijn voorzien van handmatige koppelingssystemen van het type UIC zoals voorgeschreven in punt 4.2.2.2.3, b), aan de volgende eisen voldoen (de “Berner Raum”):
onder elke buffer moet zich een rangeerhandgreep bevinden. De rangeerhandgrepen moeten bestand zijn tegen een kracht van 1,5 kN.”; |
(18) |
punt 4.2.2.4, (3), (4) en (5), worden vervangen door:
|
(19) |
punt 4.2.2.5 wordt vervangen door: “4.2.2.5. Passieve veiligheid
|
(20) |
in punt 4.2.2.6 worden (7), (8) en (9) vervangen door:
|
(21) |
in punt 4.2.2.7, (3), wordt “index 12” vervangen door “index [1]”; |
(22) |
punt 4.2.2.10 wordt als volgt gewijzigd:
|
(23) |
punt 4.2.3.1. wordt vervangen door: “4.2.3.1. Omgrenzingsprofiel
(*6) Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "energie" van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).”;" |
(24) |
punt 4.2.3.2.1 wordt vervangen door: “4.2.3.2.1. Aslastparameter
(*7) Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1)." (*8) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;" |
(25) |
punt 4.2.3.3.1 wordt vervangen door: “4.2.3.3.1. Eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiesystemen
(*9) Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (PB L 222 van 8.9.2023, blz. 380.”;." |
(26) |
punt 4.2.3.3.1.1 wordt vervangen door: “4.2.3.3.1.1. Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van spoorstroomkringen De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:
|
(27) |
punt 4.2.3.3.1.2 wordt vervangen door: “4.2.3.3.1.2. Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van assentellers De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:
|
(28) |
punt 4.2.3.3.1.3 wordt vervangen door: “4.2.3.3.1.3 Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een lusuitrusting De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:
|
(29) |
punt 4.2.3.3.2.1, (3) en (4), worden vervangen door:
|
(30) |
in punt 4.2.3.3.2.2, (1) en (2 bis), wordt “index 15” vervangen door “index [8].”; |
(31) |
in punt 4.2.3.4.1 wordt de tweede alinea vervangen door: “Deze procedure voor de conformiteitsbeoordeling is van toepassing op aslasten binnen het bereik dat wordt vermeld in punt 4.2.1 van de TSI INF en in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].”; |
(32) |
punt 4.2.3.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(33) |
in punt 4.2.3.4.2.1, (1), wordt “index 17” vervangen door “index [9]”; |
(34) |
in punt 4.2.3.4.2.2, (1), wordt “index 19” vervangen door “index [9]”; |
(35) |
punt 4.2.3.4.3.2, (1), wordt vervangen door:
|
(36) |
in punt 4.2.3.5.1, (1) en (3), wordt “index 20” vervangen door “index [11]”; |
(37) |
in punt 4.2.3.5.1, (2), wordt “index 21” vervangen door “index [1]”; |
(38) |
punt 4.2.3.5.2.1, (3), wordt vervangen door:
|
(39) |
in punt 4.2.3.5.2.1, wordt in tabel 1 in de Engelstalige versie “Back to back” vervangen door “Back-to-back”; |
(40) |
punt 4.2.3.7 wordt vervangen door: “4.2.3.7. Spoorstaafruimers
|
(41) |
punt 4.2.4.3 wordt vervangen door: “4.2.4.3. Type remsysteem
|
(42) |
punt 4.2.4.4.1, (3), wordt vervangen door:
|
(43) |
aan punt 4.2.4.4.2 wordt (5) toegevoegd:
|
(44) |
aan punt 4.2.4.4.4 worden na de noot bij (3) de volgende punten (4) en (5) toegevoegd:
|
(45) |
punt 4.2.4.5.1, (1) en (2), worden vervangen door:
Elke berekening moet worden uitgevoerd voor wieldiameters die overeenkomen met nieuwe, half versleten en versleten wielen en moet de berekening van de vereiste adhesie tussen wiel en spoorstaaf omvatten (zie punt 4.2.4.6.1).
|
(46) |
punt 4.2.4.5.2 wordt vervangen door: “4.2.4.5.2. Noodremming Reactietijd:
Berekening van de vertraging:
|
(47) |
punt 4.2.4.5.3, (1) en (2), worden vervangen door:
|
(48) |
in punt 4.2.4.5.5., (3), wordt “index 29” vervangen door “index [13]”; |
(49) |
punt 4.2.4.6.1 wordt vervangen door: “4.2.4.6.1. Grenswaarde voor adhesie tussen wiel en spoorstaaf
|
(50) |
punt 4.2.4.6.2 wordt vervangen door: “4.2.4.6.2. Antiblokkeer-inrichting
|
(51) |
punt 4.2.4.7 wordt vervangen door: “4.2.4.7. Dynamische rem — Aan het tractiesysteem gekoppeld remsysteem Wanneer de remprestatie van de dynamische rem of van het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem is inbegrepen in de noodremprestatie in normaal bedrijf als gedefinieerd in punt 4.2.4.5.2, moet de dynamische rem of het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem:
Deze veiligheidsanalyse wordt ook in aanmerking genomen in de veiligheidsanalyse die wordt vereist volgens veiligheidseis nr. 3 van punt 4.2.4.2.2 voor de werking van de noodrem. Voor elektrische eenheden moet deze analyse ook ingaan op storingen die leiden tot het wegvallen van de door de externe stroomvoorziening geleverde spanning aan boord van de eenheid indien die door de externe stroomvoorziening geleverde spanning aan boord van de eenheid een voorwaarde is voor de inschakeling van de dynamische rem. Indien het bovenvermelde gevaar niet wordt beheerst op het niveau van het rollend materieel (falen van de externe stroomvoorziening) wordt de remprestatie van de dynamische rem of het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem niet opgenomen in de prestatie van de noodrem in normaal bedrijf zoals gedefinieerd in punt 4.2.4.5.2.”; |
(52) |
punt 4.2.4.8.1 wordt vervangen door: “4.2.4.8.1. Algemeen
|
(53) |
punt 4.2.4.8.2 wordt vervangen door: “4.2.4.8.2. Magneetrem
|
(54) |
punt 4.2.4.8.3 wordt vervangen door: “4.2.4.8.3. Wervelstroomrem
|
(55) |
punt 4.2.4.9 wordt als volgt gewijzigd:
|
(56) |
punt 4.2.4.10, (4) en (5), worden vervangen door:
|
(57) |
punt 4.2.5.1 wordt vervangen door: “4.2.5.1. Sanitaire systemen
(*10) Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1)." (*11) Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37)." (*12) Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 52).”;" |
(58) |
punt 4.2.5.2, (5), wordt vervangen door:
|
(59) |
in punt 4.2.5.3.2 wordt het volgende (4 bis) ingevoegd:
|
(60) |
punt 4.2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:
|
(61) |
punt 4.2.5.5.3, (4) en (5), worden vervangen door:
|
(62) |
punt 4.2.5.5.6, (2), wordt vervangen door:
|
(63) |
in punt 4.2.5.5.9, (6), wordt “index 33” vervangen door “index [17]”; |
(64) |
in punt 4.2.6.1.1, (1), wordt “index 34” vervangen door “index [18]”; |
(65) |
in punt 4.2.6.1.2, (1), wordt “index 35” vervangen door “index [18]”; |
(66) |
in punt 4.2.6.1.2, (4), worden de eerste twee leden van het eerste streepje vervangen door:
|
(67) |
punt 4.2.6.2, (1), wordt vervangen door:
|
(68) |
in punt 4.2.6.2.1, (1), wordt de inleidende formule van de punten (2) en (3) vervangen door:
|
(69) |
in punt 4.2.6.2.2 worden (2) en de inleidende formule van (3) vervangen door:
|
(70) |
punt 4.2.6.2.3 wordt vervangen door: “4.2.6.2.3. Maximale drukvariaties in tunnels
|
(71) |
punt 4.2.6.2.4 wordt vervangen door: “4.2.6.2.4. Zijwind
|
(72) |
punt 4.2.7.1.1, (4), (5) en (6), worden vervangen door:
|
(73) |
punt 4.2.7.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
(74) |
punt 4.2.7.1.3, (4), wordt vervangen door:
|
(75) |
punt 4.2.7.1.4 wordt vervangen door: “4.2.7.1.4. Front- en sluitseinbediening
|
(76) |
in de Engelstalige versie van punt 4.2.7.2.1, (4), wordt “clause 4.2.7.2.2” vervangen door “point 4.2.7.2.2”. |
(77) |
punt 4.2.7.2.2 wordt vervangen door: “4.2.7.2.2. Geluidsdrukniveaus van geluidssignalen
|
(78) |
punt 4.2.8.1.2 wordt vervangen door: “4.2.8.1.2. Prestatie-eisen
|
(79) |
punt 4.2.8.2.2, (1), wordt vervangen door:
|
(80) |
de punten 4.2.8.2.3 tot en met 4.2.8.2.8.4 worden vervangen door: “4.2.8.2.3. Recuperatierem met energie naar de bovenleiding
4.2.8.2.4. Maximaal vermogen en maximale stroom die van de bovenleiding mogen worden opgenomen
4.2.8.2.5. Maximale stroomafname bij stilstand
4.2.8.2.6. Vermogensfactor
4.2.8.2.7. Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen
4.2.8.2.8. Energiemeetsysteem aan boord 4.2.8.2.8.1. Algemeen
4.2.8.2.8.2. Energiemeetfunctie (EMF)
4.2.8.2.8.3. Gegevensverwerkingssysteem (DHS)
4.2.8.2.8.4. Interfaceprotocols en indeling van meegedeelde gegevens tussen het EMS en DCS De gegevensuitwisseling tussen het EMS en DCS voldoet aan de eisen als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [58], wat betreft de volgende kenmerken:
|
(81) |
punt 4.2.8.2.9.1.1, (5) wordt als volgt gewijzigd: “4 190 mm en 5 700 mm boven de spoorstaaf voor elektrische eenheden die zijn ontworpen om te worden ingezet op het gelijkstroomsysteem van 1 500 V volgens het profiel “IRL” (systeem met een spoorwijdte van 1 600 mm).”; |
(82) |
in punt 4.2.8.2.9.1.2, (2), wordt “index 46” vervangen door “index [23]”; |
(83) |
punt 4.2.8.2.9.2, (2), wordt vervangen door:
|
(84) |
in punt 4.2.8.2.9.2, (5), wordt “index 47” vervangen door “index [24]”; |
(85) |
in punt 4.2.8.2.9.2.1, (1), wordt “index 48” vervangen door “index [24]”; |
(86) |
in punt 4.2.8.2.9.2.2, (1), wordt “index 49” vervangen door “index [24]”; |
(87) |
punt 4.2.8.2.9.3a wordt vervangen door: “4.2.8.2.9.3a. Stroomvoerend vermogen van stroomafnemer (niveau interoperabiliteitsonderdeel)
|
(88) |
in punt 4.2.8.2.9.4.2, (3), van de Engelstalige versie wordt “(see clause 6.1.3.8)” vervangen door “(see point 6.1.3.8)”; |
(89) |
de punten 4.2.8.2.9.6 tot en met 4.2.8.2.10 worden vervangen door: “4.2.8.2.9.6. Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag
4.2.8.2.9.7. Opstelling van stroomafnemers (niveau rollend materieel)
4.2.8.2.9.8. Het passeren van fase- of systeemscheidingssecties (niveau rollend materieel)
4.2.8.2.9.9. Isolatie tussen stroomafnemer en voertuig (niveau rollend materieel)
4.2.8.2.9.10. Het neerlaten van de stroomafnemers (niveau rollend materieel)
4.2.8.2.10. Elektrische bescherming van de trein
|
(90) |
punt 4.2.8.3 wordt vervangen door: “Opzettelijk blanco gelaten”; |
(91) |
in punt 4.2.8.4, (1), wordt “index 54” vervangen door “index [27]”; |
(92) |
in punt 4.2.9.1.4, (5), van de Engelstalige versie wordt “(see clause 4.2.9.1.5)” vervangen door “(see point 4.2.9.1.5)”; |
(93) |
punt 4.2.9.1.5, (2), wordt vervangen door:
|
(94) |
aan punt 4.2.9.1.6 worden de volgende punten (5) en (6) toegevoegd:
|
(95) |
in punt 4.2.9.1.7, (2), van de Engelstalige versie wordt “(as defined in the clause 4.2.9.1.3.)” vervangen door “(as defined in point 4.2.9.1.3.).”; |
(96) |
punt 4.2.9.2 wordt vervangen door: “4.2.9.2. Voorruit 4.2.9.2.1. Mechanische eigenschappen
4.2.9.2.2. Optische kenmerken
|
(97) |
de punten 4.2.9.3.6 tot en met 4.2.9.6 worden vervangen door: “4.2.9.3.6. Radiobesturing op afstand voor personeel bij rangeerbeweging
4.2.9.3.7. Verwerking van signalen inzake detectie en preventie van ontsporingen
4.2.9.3.7a. Ontsporingsdetectie en -preventie aan boord
4.2.9.3.8. Eisen voor het beheer van ETCS-modi 4.2.9.3.8.1. Slaapstand
4.2.9.3.8.2. Passief rangeren
4.2.9.3.8.3. Niet de voorste locomotief of cabine
4.2.9.3.9. Tractiestatus
4.2.9.4. Instrumenten en draagbare uitrusting aan boord
4.2.9.5. Bergruimte voor persoonlijke bezittingen van het personeel
4.2.9.6. Registratieapparatuur
(*13) Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende "veiligheid in spoorwegtunnels” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 394).”;" |
(98) |
punt 4.2.10.2.1 wordt vervangen door: “4.2.10.2.1. Materiële eisen
|
(99) |
in punt 4.2.10.2.2, (2), wordt “index 59” vervangen door “index [30].”; |
(100) |
punt 4.2.10.3.4 wordt als volgt gewijzigd:
|
(101) |
in punt 4.2.10.3.5, (3), wordt “index 61” vervangen door “index [31]”; |
(102) |
in punt 4.2.10.4.1, (5), wordt “index 62” vervangen door “index [32]”; |
(103) |
in punt 4.2.10.4.2 wordt (5) vervangen en (6) ingevoegd, als volgt:
|
(104) |
in punt 4.2.10.4.4, (3), wordt “index 63” vervangen door “index [33]”; |
(105) |
punt 4.2.10.5.1 wordt als volgt gewijzigd:
|
(106) |
punt 4.2.11.3 wordt vervangen door: “4.2.11.3. Aansluiting op toiletafvoerinstallaties
|
(107) |
Punt 4.2.11.4 wordt vervangen door: “4.2.11.4. Niet gebruikt”; |
(108) |
punt 4.2.11.5 wordt vervangen door: “4.2.11.5. Interface voor drinkwaterinstallaties
|
(109) |
punt 4.2.11.6 wordt vervangen door: “4.2.11.6. Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen
|
(110) |
punt 4.2.12.2. wordt vervangen door: “4.2.12.2. Algemene documentatie De volgende documentatie die het rollend materieel beschrijft, moet worden verstrekt; daarbij wordt verwezen naar het punt van deze TSI waarvoor de documentatie vereist is:
|
(111) |
het volgende punt 4.2.13 wordt ingevoegd: “4.2.13. Interface-eisen bij geautomatiseerde treinbesturing aan boord
|
(112) |
punt 4.3 wordt vervangen door: “4.3. Functionele en technische specificaties van de interfaces 4.3.1. Raakvlak met het subsysteem Energie Tabel 6 Raakvlak met het subsysteem Energie
4.3.2. Raakvlak met het subsysteem Infrastructuur Tabel 7 Raakvlak met het subsysteem Infrastructuur
4.3.3. Raakvlak met het subsysteem Exploitatie Tabel 8 Raakvlak met het subsysteem Exploitatie
4.3.4. Raakvlak met het subsysteem Besturing en seingeving Tabel 9 Raakvlak met het subsysteem Besturing en seingeving
4.3.5. Raakvlak met het subsysteem Telecommunicatietoepassing voor reizigers Tabel 10 Raakvlak met het subsysteem Telecommunicatietoepassing voor reizigers
|
(113) |
in punt 4.4, (4), van de Engelstalige versie wordt “clause 4.2.12.4” vervangen door “point 4.2.12.4”; |
(114) |
in punt 4.5, (1), van de Engelstalige versie wordt “Section 3” vervangen door “Chapter 3”; |
(115) |
in punt 4.5, (2), van de Engelstalige versie wordt “section 4.2” vervangen door “point 4.2”; |
(116) |
in punt 4.8, (2), van de Engelstalige versie wordt “in the clause 4.2.12” vervangen door “in point 4.2.12”; |
(117) |
punt 4.9 wordt vervangen door: “4.9. Controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten voor het eerste gebruikt van het vergunde voertuig De parameters van het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” die de spoorwegonderneming moet gebruiken bij het controleren van de compatibiliteit met de trajecten, zijn beschreven in aanhangsel D1 van de TSI OPE.”; |
(118) |
in punt 5.1, (3), derde streepje, wordt “deel 6.1” vervangen door “punt 6.1”; |
(119) |
in punt 5.2, (1), van de Engelstalige versie wordt “clause 6.1.5” vervangen door “point 6.1.5”; |
(120) |
in punt 5.3.1, (1), wordt “index 66” vervangen door “index [36]” en wordt de tekst van de noot vervangen door:
|
(121) |
in punt 5.3.2, (1), worden alle verwijzingen naar “index 67” vervangen door “index [37]” en worden alle verwijzingen naar “index 68” vervangen door “index [38]”; |
(122) |
in punt 5.3.3, (1), wordt “index 69” vervangen door “index [39].”; |
(123) |
in punt 5.3.4, (4), van de Engelstalige versie wordt “clause 4.2.3.5.2.2.” vervangen door “point 4.2.3.5.2.2”; |
(124) |
punt 5.3.4 bis, (2), wordt vervangen door: “Het automatische systeem voor variabele spoorwijdten moet voldoen aan de eisen van punt 4.2.3.5.3; de eisen moeten worden beoordeeld voor het interoperabiliteitsonderdeel zoals beschreven in punt 6.1.3.1 bis.”; |
(125) |
de punten 5.3.6 tot en met 5.3.15 worden vervangen door: “5.3.6. frontseinen
5.3.7. Frontseinen
5.3.8. Sluitseinen
5.3.9. Tyfoons
5.3.10. Stroomafnemer Een stroomafnemer moet worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:
5.3.11. Sleepstukken De sleepstukken zijn de vervangbare onderdelen van het schuitje van de stroomafnemer die contact maken met de rijdraad. Sleepstukken moeten worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:
5.3.12. Hoogspanningsschakelaar Een hoogspanningsschakelaar moet worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:
5.3.13. Zitplaats voor de machinist
5.3.14. Toiletafvoeraansluiting
5.3.15. Inlaataansluiting voor watertanks
|
(126) |
in punt 6.1.1, (3), wordt de eerste alinea vervangen door: “Bij specifieke gevallen die van toepassing zijn op een in punt 5.3 omschreven interoperabiliteitsonderdeel, kan de dienovereenkomstige eis slechts onderdeel zijn van de keuring op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel, indien het onderdeel in overeenstemming blijft met de hoofdstukken 4 en 5 en indien het specifieke geval niet verwijst naar een nationaal voorschrift.”; |
(127) |
punt 6.1.2 wordt vervangen door: “6.1.2. Toepassing van de modulen Modulen voor de EG-conformiteitsverklaring van interoperabiliteitsonderdelen:
|
(128) |
punt 6.1.3 wordt vervangen door: “6.1.3. Bijzondere keuringsprocedures voor interoperabiliteitsonderdelen 6.1.3.1. Wielen (punt 5.3.4)
Thermomechanisch gedrag:
Controle van de wielen:
|
(129) |
punt 6.1.3.1 bis wordt vervangen door: “6.1.3.1 bis. Automatisch systeem voor variabele spoorwijdten (punt 5.3.4 bis)
|
(130) |
de punten 6.1.3.2 tot en met 6.1.3.8 worden vervangen door: “6.1.3.2. Wielslipbeveiligingssysteem (punt 5.3.5)
6.1.3.3. frontseinen (punt 5.3.6)
6.1.3.4. Frontseinen (punt 5.3.7)
6.1.3.5. Sluitseinen (punt 5.3.8)
6.1.3.6. Tyfoon (punt 5.3.9)
6.1.3.7. Stroomafnemer (punt 5.3.10)
6.1.3.8. Sleepstukken (punt 5.3.11)
(*14) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520)." (*15) Aanbeveling 2011/622/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 243 van 21.9.2011, blz. 23).”;" |
(131) |
punt 6.1.4 wordt vervangen door: “6.1.4. Projectfasen waar keuring vereist is
|
(132) |
punt 6.1.6 wordt vervangen door: “6.1.6. Beoordeling van de geschiktheid voor gebruik
|
(133) |
in punt 6.2.2, (4), van de Engelstalige versie wordt “the clause 4.2” vervangen door “point 4.2”; |
(134) |
punt 6.2.3.1. wordt vervangen door: “6.2.3.1. beladingstoestanden en gewogen massa (punt 4.2.2.10)
|
(135) |
in punt 6.2.3.3, (1), wordt “index 83” vervangen door “index [9]”; |
(136) |
punt 6.2.3.4. wordt vervangen door: “6.2.3.4. Rijdynamicagedrag — technische eisen (punt 4.2.3.4.2 bis)
|
(137) |
punt 6.2.3.5 wordt vervangen door: “6.2.3.5. Conformiteitsbeoordeling voor veiligheidseisen Overeenstemming met de veiligheidseisen die worden vermeld in punt 4.2 moet als volgt worden aangetoond:
|
(138) |
punt 6.2.3.6 wordt als volgt gewijzigd:
|
(139) |
punt 6.2.3.7 wordt als volgt gewijzigd:
|
(140) |
punt 6.2.3.8 wordt als volgt gewijzigd:
|
(141) |
punt 6.2.3.9 wordt vervangen door: “6.2.3.9. Dienstremming (punt 4.2.4.5.3)
|
(142) |
in punt 6.2.3.10, (1), wordt “index 93” vervangen door “index [15]”; |
(143) |
punt 6.2.3.13 wordt vervangen door: “6.2.3.13. Effecten van wervelingen voor reizigers op perrons en werknemers naast het spoor (punt 4.2.6.2.1)
|
(144) |
punt 6.2.3.14 wordt vervangen door: “6.2.3.14. Effect van de drukgolf voor de trein (punt 4.2.6.2.2)
|
(145) |
punt 6.2.3.15 wordt vervangen door: “6.2.3.15. Maximale drukvariaties in tunnels (punt 4.2.6.2.3) De procedure voor de conformiteitsbeoordeling wordt beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50].”; |
(146) |
de punten 6.2.3.16 tot en met 6.2.3.19 worden vervangen door: “6.2.3.16. Zijwind (punt 4.2.6.2.4)
6.2.3.17. Geluidsdrukniveaus van geluidssignalen (punt 4.2.7.2.2)
6.2.3.18. Maximaal vermogen en maximale stroom die van de bovenleiding mogen worden opgenomen (punt 4.2.8.2.4)
6.2.3.19. Vermogensfactor (punt 4.2.8.2.6)
|
(147) |
punt 6.2.3.19 bis wordt vervangen door: “6.2.3.19 bis. Energiemeetsysteem aan boord (punt 4.2.8.2.8)
|
(148) |
punt 6.2.3.20 wordt vervangen door: “6.2.3.20. Dynamisch gedrag stroomafnemer (punt 4.2.8.2.9.6)
|
(149) |
punt 6.2.3.21 wordt vervangen door: “6.2.3.21. Opstelling van stroomafnemers (punt 4.2.8.2.9.7)
|
(150) |
in punt 6.2.3.22, (1), wordt “index 101” vervangen door “index [28]”; |
(151) |
in punt 6.2.3.23, (1), wordt “eis 4.2.10.3.2 (1)” vervangen door “punt 4.2.10.3.2 (1)”; |
(152) |
in punt 6.2.4, (2), van de Engelstalige versie wordt “Section 4.2” vervangen door “point 4.2”; |
(153) |
punt 6.2.5 wordt vervangen door: “6.2.5. Innovatieve oplossingen
|
(154) |
punt 6.2.6 wordt vervangen door: “6.2.6. Beoordeling van voor exploitatie en onderhoud gevraagde documentatie Krachtens artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 stelt de aanvrager het technisch dossier op en neemt hierin de voor de exploitatie en het onderhoud vereiste documentatie op.”; |
(155) |
punt 6.2.7 wordt vervangen door: “6.2.7. Beoordeling van eenheden voor de algemene exploitatie
|
(156) |
punt 6.2.7 bis wordt geschrapt; |
(157) |
punt 6.2.8 wordt vervangen door: “6.2.8. Beoordeling van eenheden voor gebruik binnen (een) vooraf gedefinieerde samenstelling(en)
|
(158) |
in punt 6.2.9.2, (1), van de Engelstalige versie wordt “(see also clause 7.1.2.2)” vervangen door “(see also point 7.1.2.2).”; |
(159) |
de volgende punten 6.2.10 en 6.2.11 worden ingevoegd: “6.2.10. EG-keuring wanneer ETCS is geïnstalleerd aan boord van rollend materieel / in een type rollend materieel
6.2.11. EG-keuring voor rollend materieel / type rollend materieel wanneer ATO-boordapparatuur is geïnstalleerd
(*16) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 90 van 6.4.2018, blz. 66).”;" |
(160) |
punt 6.3 wordt vervangen door: “6.3. Subsysteem dat interoperabiliteitsonderdelen bevat zonder EG-keuring
|
(161) |
punt 7.1 wordt vervangen door: “7.1. Algemene toepassingsregels 7.1.1. Algemeen 7.1.1.1. Toepassing op nieuw rollend materieel
7.1.1.2. Toepassing op lopende projecten
7.1.1.3. Toepassing op bijzondere voertuigen
7.1.1.4. Overgangsmaatregel voor brandveiligheidseis Tijdens een overgangsperiode die eindigt op 1 januari 2026 is het toegestaan, als alternatief voor de materiële eisen van punt 4.2.10.2.1, om de conformiteitscontrole op de materiële eisen inzake brandveiligheid toe te passen met behulp van de passende exploitatiecategorie uit de norm EN 45545-2:2013+A1:2015. 7.1.1.5. Voorwaarden waaronder een voertuigtypevergunning en/of een vergunning om een rijtuig voor het vervoer van reizigers in de handel te brengen, niet beperkt is tot een bepaald gebruiksgebied
7.1.1.5.1. Voorwaarden voor rijtuigen bestemd voor gebruik in vooraf gedefinieerde samenstellingen
7.1.1.5.2. Aanvullende facultatieve eisen voor rijtuigen bestemd voor algemene exploitatie
7.1.2. Wijzigingen aan rollend materieel in bedrijf of aan een bestaand type rollend materieel 7.1.2.1. Inleiding
7.1.2.2. Regels voor het beheer van wijzigingen in zowel het rollend materieel als het type rollend materieel
7.1.2.2 bis. Bijzondere voorschriften voor rollend materieel in bedrijf waarvoor er geen EG-keuringsverklaring is en waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven Naast punt 7.1.2.2 zijn de volgende regels van toepassing op rollend materieel in bedrijf waarvoor de eerste vergunning tot indienststelling vóór 1 januari 2015 werd afgegeven en waarbij de reikwijdte van de wijziging invloed heeft op de (eventuele) fundamentele parameters die niet onder de EG-verklaring vallen:
7.1.2.2 ter. Bijzondere voorschriften voor voertuigen die zijn aangepast om de prestaties of de betrouwbaarheid van technologische innovaties gedurende een beperkte periode te testen
7.1.3. Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring 7.1.3.1. Subsysteem Rollend materieel 7.1.3.1.1. Definities
7.1.3.1.2. Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring
7.1.3.1.3. Geldigheid van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring
7.1.3.2. Interoperabiliteitsonderdelen
7.1.4. Regels voor de uitbreiding van het gebruiksgebied van rollend materieel waarvoor een vergunning is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG of dat vóór 19 juli 2010 reeds in dienst was
7.1.5. Vóór installatie gelden eisen voor nieuwe ontwerpen van rollend materieel waarin nog geen ETCS is geïnstalleerd
(*17) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6)." (*18) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie van 16 mei 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake een systeem voor de certificering van met het onderhoud van voertuigen belaste entiteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie (PB L 139 van 27.5.2019, blz. 360).”;" |
(162) |
punt 7.3.2 wordt vervangen door: “7.3.2. Lijst van specifieke gevallen 7.3.2.1. Mechanische interfaces (4.2.2.2) Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) Eindkoppeling, hoogte boven spoorstaaf (punt 4.2.2.2.3).
7.3.2.2. Omgrenzingsprofiel (4.2.3.1) Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) Het referentieprofiel van de boven- en onderkant van de eenheid mag worden vastgesteld in overeenstemming met de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld. 7.3.2.3. Voorschriften voor het rollend materieel voor compatibiliteit met uitrusting naast het spoor (4.2.3.3.2.2) Specifiek geval Finland (“P”) Voor rollend materieel dat bedoeld is voor gebruik op het Finse spoorwegnet (1 524 mm-spoorwijdte) dat afhankelijk is van uitrusting naast het spoor voor aslagerbewaking, moeten de meetgebieden onderop de aspotten die vrij moeten blijven voor metingen met warmloperdetectoren langs het spoor de afmetingen bezitten als gedefinieerd in EN 15437-1:2009 en moeten de waarden vervangen worden door de volgende waarden: Systeem op basis van uitrusting naast het spoor: de afmetingen in de punten 5.1 en 5.2 van EN 15437-1:2009 worden respectievelijk door de volgende afmetingen vervangen. Er zijn twee verschillende meetgebieden (I en II) gedefinieerd, inclusief hun verboden zones en meetgebieden:
Specifiek geval Frankrijk (“P”) Dit specifieke geval is van toepassing op alle eenheden die niet zijn uitgerust met boordapparatuur voor aslagerbewaking. De punten 5.1 en 5.2 van de norm EN 15437-1 zijn van toepassing met de volgende specificaties. De opgaven zijn ontleend aan afbeelding 3 van de norm.
Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) Rollend materieel dat afhankelijk is van uitrusting naast het spoor voor aslagerbewaking moet voldoen aan de volgende meetgebieden onderop de aspotten (afmetingen zoals gedefinieerd in EN 15437-1:2009): Tabel 18 Meetgebied
Specifiek geval Zweden (“T2”) Dit specifieke geval is van toepassing op alle eenheden die niet zijn uitgerust met boordapparatuur voor aslagerbewaking en die op lijnen met niet verbeterde aslagerdetectoren moeten rijden. In het infrastructuurregister wordt aangegeven dat deze lijnen in dit opzicht niet TSI-conform zijn. De twee zones onder de aspot/astap als bedoeld in de onderstaande tabel met betrekking tot parameters van de norm EN 15437-1:2009 moeten vrij zijn om verticale bewaking door aspotdetectiesystemen langs het spoor mogelijk te maken: Tabel 19 Meetgebied en verboden zone voor eenheden die zijn ontworpen voor exploitatie in Zweden
De compatibiliteit met deze systemen moet worden vermeld in het technisch dossier van het voertuig. 7.3.2.4. Luchtkwaliteit binnen (4.2.5.8) Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”) Reizigersvoertuigen: reizigersvoertuigen moeten zijn voorzien van ventilatiesystemen waarmee het CO2-niveau in geval van defecte tractiesystemen gedurende minstens 90 minuten onder 10 000 ppm kan worden gehouden. 7.3.2.5. Rijdynamicagedrag (4.2.3.4.2, 6.2.3.4) Specifiek geval Finland (“P”) De volgende wijzigingen aan de punten in verband met het rijdynamicagedrag van de TSI gelden voor voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het Finse 1 524 mm-spoorwegnet:
Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoorwegnet mag de rijdynamica worden beoordeeld aan de hand van aangemelde nationale technische voorschriften. Specifiek geval Spanje (“P”) Voor rollend materieel dat bedoeld is om te worden gebruikt op 1 668 mm-spoorwijdte, moet de grenswaarde van de quasi-statische geleidekracht Yqst worden beoordeeld voor boogstralen 250 m ≤ Rm < 400 m. De grenswaarde moet zijn: (Yqst)lim = 66 kN. Voor de normalisatie van de geraamde waarde in de straal Rm = 350 m overeenkomstig punt 7.6.3.2.6, (2), van EN 14363:2016 wordt de formule “Ya,nf,qst = Ya,f,qst — (10 500 m/Rm — 30) kN” vervangen door “Ya,nf,qst = Ya,f,qst — (11 550 m/Rm — 33) kN”. De waarden van het verkantingstekort kunnen worden aangepast aan de spoorwijdte van 1 668 mm door de dienovereenkomstige parameterwaarden van de spoorwijdte van 1 435 mm te vermenigvuldigen aan de hand van de volgende omrekeningsfactor: 1733/1500. 7.3.2.5 bis. Constructieontwerp van draaistelframe (4.2.3.5.1) Specifiek geval Spanje (“P”) Voor draaistellen voor gebruik op een spoorwijdte van 1 668 mm moeten alfa (α)- en bèta (β)- parameters van respectievelijk 0,15 en 0,35 in aanmerking worden genomen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [11] [bijlage F bij EN 13749]. 7.3.2.6. Mechanische en geometrische eigenschappen van wielstellen en wielen (4.2.3.5.2.1 en 4.2.3.5.2.2) Specifiek geval Estland, Letland, Litouwen en Polen voor het 1 520 mm-spoorwegnet (P) De geometrische afmetingen van de wielen als omschreven in figuur 2 moeten overeenstemmen met de in tabel 20 gespecificeerde grenswaarden. Tabel 20 Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielen
Het nieuwe wielprofiel voor locomotieven en treinstellen met een maximumsnelheid tot 200 km/h is gedefinieerd in onderstaande figuur 3 Figuur 3 Nieuw wielprofiel voor locomotieven en treinstellen met een maximumsnelheid tot 200 km/h
Het nieuwe wielprofiel voor treinstellen met een maximumsnelheid tot 130 km/h is gedefinieerd in onderstaande figuur 4 Figuur 4 Nieuw wielprofiel voor treinstellen met een maximumsnelheid tot 130 km/h
Specifiek geval Finland (“P”) De wieldiameter bedraagt minimaal 400 mm. Voor rollend materieel dat wordt gebruikt voor het verkeer tussen het Finse 1 524 mm-spoorwegnet en het 1 520 mm-spoorwegnet van een derde land, mogen speciale wielstellen worden gebruikt die de verschillen in spoorwijdte kunnen overbruggen. Specifiek geval Ierland (“P”) De geometrische afmetingen van de wielen (als omschreven in figuur 2) moeten overeenstemmen met de in tabel 21 gespecificeerde grenswaarden: Tabel 21 Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielen
Specifiek geval Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) De geometrische afmetingen van de wielstellen en de wielen (als omschreven in de figuren 1 en 2) moeten overeenstemmen met de in tabel 22 gespecificeerde grenswaarden: Tabel 22 Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielstellen en wielen
Specifiek geval Spanje voor spoorwijdte 1 668 mm (“P”) De dikte van de flens (Sd) moet minimaal 25 mm bedragen voor wieldiameters D ≥ 840 mm. Voor wieldiameters tussen 330 mm en 840 mm moet de flens minimaal 27,5 mm dik zijn. Specifiek geval Tsjechië (“T0”) Voor de binnenwielen van drieassige draaistellen, die niet bij de spoorgeleiding betrokken zijn, zijn voor de dikte van de flens (Sd) en voor de afstand van voorzijde tot voorzijde (SR) lagere grenswaarden van de geometrische afmetingen van de wielen toegestaan dan die welke in tabel 1 en tabel 2 zijn voorgeschreven. 7.3.2.6 bis. Minimumboogstraal (4.2.3.6) Specifiek geval Ierland (“P”) In het geval van een systeem met een spoorwijdte van 1 600 mm bedraagt de minimumboogstraal waarvoor eenheden geschikt moeten zijn, 105 m voor alle eenheden. 7.3.2.7. Niet gebruikt 7.3.2.8. Aerodynamische effecten (4.2.6.2) Specifiek geval Italië (“P”) Maximale drukvariaties in tunnels (4.2.6.2.3) Voor onbeperkte exploitatie op de bestaande lijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de vele tunnels met een dwarsdoorsnede van 54 m2 die aan een snelheid van 250 km/h worden genomen, en met de tunnels met een dwarsdoorsnede van 82,5 m2 die met een snelheid van 300 km/h worden genomen, moeten eenheden met een maximale ontwerpsnelheid vanaf 190 km/h voldoen aan in tabel 23 vermelde eisen. Tabel 23 Eisen voor interoperabele treinen in een solorit in een niet hellende kokervormige tunnel
Als een voertuig niet voldoet aan de waarden die in bovenstaande tabel worden vermeld (bv. TSI-conform voertuig), is het mogelijk dat er exploitatievoorschriften (bv. snelheidsbeperkingen) gelden. 7.3.2.8 bis. Front- en sluitseinbediening (4.2.7.1.4) Specifiek geval Frankrijk, Luxemburg, België, Spanje, Zweden, Polen (T0) De machinist moet de frontseinen in knipperstand kunnen inschakelen om te waarschuwen voor een noodsituatie. 7.3.2.9. Niet gebruikt 7.3.2.10. Niet gebruikt 7.3.2.11. Exploitatie binnen de spanningen en frequenties (4.2.8.2.2) Specifiek geval Estland (“T1”) Elektrische eenheden voor gebruik op het gelijkstroomsysteem van 3,0 kV moeten kunnen werken binnen het bereik van de spanningen en frequenties als vermeld in punt 7.4.2.1.1 van de TSI ENE. Specifiek geval Frankrijk (“T2”) Om beperkingen van het gebruik te voorkomen moeten elektrische eenheden voor gebruik op het gelijkstroomsysteem van 1,5 kV of het wisselstroomsysteem van 25 kV de in het infrastructuurregister beschreven eigenschappen hebben (parameter 1.1.1.2.2.1.3). De toegestane maximale stroomafname per stroomafnemer bij stilstand (punt 4.2.8.2.5) voor bestaande gelijkstroomsystemen van 1,5 kV mag lager zijn dan in punt 4.2.5 van de TSI ENE vermelde grenswaarden. De stroomafname per stroomafnemer bij stilstand moet dienovereenkomstig beperkt worden op de elektrische eenheden die ontworpen zijn voor exploitatie op deze systemen. Specifiek geval Letland (“T1”) Elektrische eenheden die ontworpen zijn voor exploitatie op het gelijkstroomsysteem van 3,0 kV moeten kunnen werken binnen het bereik van de spanningen en frequenties als vermeld in punt 7.4.2.4.1 van de TSI ENE. 7.3.2.12. Gebruik van recuperatieremmen (4.2.8.2.3) Specifiek geval België (“T2”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 3 kV-netwerk niet hoger zijn dan 3,8 kV. Specifiek geval Tsjechië (“T2”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 3 kV-netwerk niet hoger zijn dan 3,55 kV. Specifiek geval Zweden (“T2”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 15 kV-netwerk niet hoger zijn dan 17,5 kV. 7.3.2.13. Hoogte van interactie met rijdraden (niveau rollend materieel) (4.2.8.2.9.1.1) Specifiek geval Nederland (“T0”) Voor onbeperkte toegang tot het gelijkstroomnet van 1 500 V moet de maximale hoogte van de stroomafnemer beperkt worden tot 5 860 mm. 7.3.2.14. Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer (4.2.8.2.9.2) Specifiek geval Kroatië (“T1”) Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Specifiek geval Finland (“T1”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande net mag het schuitje van de stroomafnemer niet breder zijn dan 0,422 m. Specifiek geval Frankrijk (“T2”) Voor exploitatie op het bestaande spoornet, met name op lijnen met een bovenleidingsysteem dat alleen maar compatibel is met een smalle stroomafnemer, en voor exploitatie in Frankrijk en Zwitserland, mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Specifiek geval Italië (“T0”) Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem en het 25 kV-wisselstroomsysteem voor hogesnelheidstreinen (en op het Zwitserse 15 kV-wisselstroomsysteem) van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367: 2020+A1:2022 bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Specifiek geval Portugal (“T0”) Voor exploitatie op het bestaande 25 kV 50 Hz-systeem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Voor exploitatie op het bestaande 1,5 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 2 180 mm lang is, zoals afgebeeld in het nationale voorschrift dat met dit doel is aangemeld (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Specifiek geval Slovenië (“T0”) Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). Specifiek geval Zweden (“T0”) Voor exploitatie op het bestaande spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 800 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.5 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2). 7.3.2.15. Materiaal van de sleepstukken (4.2.8.2.9.4.2) Specifiek geval Frankrijk (“P”) Het metaalgehalte van de sleepstukken die van koolstof zijn vervaardigd mag tot een gewichtspercentage van 60 % worden opgetrokken wanneer ze worden gebruikt op lijnen met 1 500 V gelijkstroom. 7.3.2.16. Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag (4.2.8.2.9.6) Specifiek geval Frankrijk (“T2”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoornet moeten elektrische eenheden voor exploitatie op lijnen met 1,5 kV gelijkstroom, naast de eis van punt 4.2.8.2.9.6, worden gevalideerd met inachtneming van een gemiddelde opdrukkracht in het volgende bereik:
De conformiteitsbeoordelingsprocedure (simulatie en/of test volgens de punten 6.1.3.7 en 6.2.3.20) moet rekening houden met de volgende omgevingsomstandigheden:
Specifiek geval Zweden (“T2”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoornet in Zweden moet de opdrukkracht van de stroomafnemer voldoen aan de eisen die worden vermeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B, tabel B3, kolom SE (55N). De compatibiliteit met deze eisen moet worden vermeld in het technisch dossier van het voertuig. Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”) Ten behoeve van de technische compatibiliteit met de bestaande lijnen, moet de verificatie op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel (de punten 5.3.10 en 6.1.3.7) valideren of de stroomafnemer stroom kan afnemen voor het aanvullende bereik van rijdraadhoogtes tussen 5 920 mm en 6 020 mm. 7.3.2.17. Niet gebruikt 7.3.2.18. Niet gebruikt 7.3.2.19. Niet gebruikt 7.3.2.20. Brandveiligheid en evacuatie (4.2.10) Specifiek geval Italië (“T0”) Aanvullende specificaties voor eenheden die bestemd zijn voor exploitatie in de bestaande Italiaanse tunnels worden hieronder vermeld. Branddetectiesystemen (punten 4.2.10.3.2 en 6.2.3.23) Naast de in punt 6.2.3.23 vermelde plaatsen moeten er ook branddetectiesystemen worden geïnstalleerd in alle ruimten voor reizigers en treinpersoneel. Systemen voor reizigerstreinen ter bestrijding van brand en om branduitbreiding te voorkomen (punt 4.2.10.3.4) Naast de in punt 4.2.10.3.4 vermelde eisen moeten eenheden van reizigerstreinen van categorie A en B worden uitgerust met actieve systemen om branduitbreiding te voorkomen en met brandbestrijdingssystemen. Deze systemen moeten worden beoordeeld volgens de aangemelde nationale voorschriften voor automatische brandblussystemen. Naast de in punt 4.2.10.3.4 vermelde eisen moeten eenheden van reizigerstreinen van categorie A en B worden uitgerust met automatische brandblussystemen in alle technische ruimten. Goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden: maatregelen om branduitbreiding te voorkomen (punt 4.2.10.3.5) en vermogen om te blijven rijden (punt 4.2.10.4.4) Naast de in punt 4.2.10.3.5 vermelde eisen moeten goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden worden uitgerust met automatische brandblussystemen in alle technische ruimten. Naast de in punt 4.2.10.4.4 vermelde eisen moeten goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden een vermogen hebben om te blijven rijden dat evenwaardig is aan dat van reizigerstreinen van categorie B. Evaluatieclausule: Uiterlijk op 31 juli 2025 dient de lidstaat bij de Commissie een verslag in over mogelijke alternatieven voor bovengenoemde aanvullende specificaties, teneinde de beperkingen voor rollend materieel als gevolg van de niet-conformiteit van de tunnels met de TSI’s op te heffen of aanzienlijk te verminderen. 7.3.2.21. Vermogen om te blijven rijden (4.2.10.4.4) en systemen om branduitbreiding te voorkomen en brandbestrijdingssystemen (4.2.10.3.4) Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”) Reizigerstreinen voor exploitatie in de Kanaaltunnel moeten behoren tot categorie B, gezien de lengte van de tunnel. Omdat er geen brandbestrijdingspunten met een veilige ruimte zijn (zie TSI SRT, punt 4.2.1.7), gelden afwijkingen op de volgende punten van deze TSI:
7.3.2.22. Interface voor toiletafvoer (4.2.11.3) Specifiek geval Finland (“P”) Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.3 is het toegestaan om op het Finse spoorwegnet aansluitingen voor toiletafvoer en het spoelen van de sanitaire afvloeitanks in overeenstemming met figuur AI1 te installeren die compatibel zijn met de installaties naast het spoor. Figuur AI1 Aansluitingen voor het legen van toilettanks
Snelkoppeling SFS 4428, aansluitstukonderdeel A, maat DN80 Materiaal: zuurbestendig roestvrij staal Afdichting aan de kant van het tegenstuk. Specifieke definitie in de norm SFS 4428 7.3.2.23. Interface voor drinkwaterinstallaties (4.2.11.5) Specifiek geval Finland (“P”) Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.5, is het toegestaan op het Finse spoorwegnet watervulaansluitingen in overeenstemming met figuur AII1 te installeren die compatibel zijn met de installaties naast het spoor. Figuur AII1 Watervulaansluitingen
Type: aansluiting C voor brandbestrijding NCU1 Materiaal: messing of aluminium Specifieke definitie in de norm SFS 3802 (afdichting gedefinieerd door de desbetreffende fabrikant van het aansluitstuk). Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.5, is het toegestaan een interface voor drinkwaterinstallaties met een mondstuk te installeren. Deze interface voor drinkwaterinstallaties met een mondstuk moet voldoen aan het nationale technische voorschrift dat met dit doel is aangemeld. 7.3.2.24. Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen (4.2.11.6) Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) De elektrische voeding van gestalde treinen moet voldoen aan de eisen van de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld. 7.3.2.25. Tankinstallaties (4.2.11.7) Specifiek geval Finland (“P”) Om op het Finse spoorwegnet brandstof te kunnen tanken, moet de brandstoftank van eenheden met een dieselvulinterface worden uitgerust met de overstroomregelaar volgens de normen SFS 5684 en SFS 5685. Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”) De interface voor de tankinstallatie moet voldoen aan de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld. 7.3.2.26. Rollend materieel uit derde landen (algemeen) Specifiek geval Finland (“P”) Er mogen nationale technische voorschriften in plaats van de eisen van deze TSI worden toegepast voor rollend materieel van derde landen dat zal worden gebruikt op het Finse 1 524 mm-spoorwegnet in het verkeer tussen Finland en het 1 520 mm-spoorwegnet van derde landen. 7.3.2.27. Niet gebruikt” |
(163) |
Punt 7.4 wordt vervangen door: “7.4. Specifieke omgevingsomstandigheden Specifieke omstandigheden Oostenrijk Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Oostenrijk tijdens winterse omstandigheden:
Specifieke omstandigheden in Bulgarije Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Bulgarije tijdens winterse omstandigheden:
Specifieke omstandigheden in Kroatië Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Kroatië tijdens winterse omstandigheden:
Specifieke omstandigheden Estland, Letland en Litouwen Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Estse, Letse en Litouwse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:
Specifieke omstandigheden Finland Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Finse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:
Specifieke omstandigheden Frankrijk Voor onbeperkte toegang in Frankrijk tijdens winterse omstandigheden moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan:
Specifieke omstandigheden Duitsland Onbeperkte toegang in Duitsland tijdens winterse omstandigheden wordt verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarde:
Specifieke omstandigheden Griekenland Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Griekse spoorwegnet tijdens zomerse omstandigheden moet temperatuurzone T3 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 worden geselecteerd. Onbeperkte toegang in Griekenland tijdens winterse omstandigheden wordt verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarde:
Specifieke omstandigheden Portugal Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Portugese spoorwegnet tijdens:
Specifieke omstandigheden Spanje Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Spaanse spoorwegnet tijdens zomerse omstandigheden moet temperatuurzone T3 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 worden geselecteerd. Specifieke omstandigheden Zweden Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Zweedse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:
|
(164) |
Punt 7.5 wordt vervangen door: “7.5. Aspecten die in overweging moeten worden genomen tijdens het herzieningsproces of bij andere activiteiten van het Bureau In aanvulling op de analyse die werd uitgevoerd tijdens het voorbereiden van deze TSI zijn bepaalde aspecten aangemerkt als van belang voor de toekomstige ontwikkeling van het Europese spoorwegsysteem. Deze aspecten behoren tot drie verschillende groepen:
Deze aspecten worden hieronder genoemd, ingedeeld op basis van de uitsplitsing van punt 4.2 van de TSI. 7.5.1. Aspecten die verband houden met een fundamentele parameter in deze TSI 7.5.1.1. aslastsparameter (punt 4.2.3.2.1) Deze fundamentele parameter betreft het raakvlak tussen infrastructuur en rollend materieel met betrekking tot de verticale belasting. De parameter moet verder worden ontwikkeld wat betreft de controle van de statische en dynamische compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten. Voor de dynamische compatibiliteit is er nog geen geharmoniseerde methode voor de indeling van het rollend materieel beschikbaar die eisen inzake de compatibiliteit met het belastingmodel voor hogesnelheidslijnen (High Speed Load Model — HSLM) omvat.
7.5.1.2. Niet gebruikt 7.5.1.3. Aerodynamische effecten op spoor in ballast (punt 4.2.6.2.5) De eisen inzake aerodynamische effecten op spoor in ballast zijn opgesteld voor eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van meer dan 250 km/h. Aangezien de huidige stand van de techniek geen geharmoniseerde eisen of beoordelingsmethodologie mogelijk maakt, staat de TSI de toepassing van nationale voorschriften toe. Dit zal moeten worden herzien om het volgende in overweging te nemen:
7.5.2. Aspecten die geen verband houden met een fundamentele parameter in deze TSI, maar die het onderwerp zijn van onderzoeksprojecten 7.5.2.1. Niet gebruikt 7.5.2.2. Verdere activiteiten in verband met de voorwaarden voor het verkrijgen van een voertuigtypevergunning en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen die niet beperkt is tot bepaalde gebruiksgebieden. Om het vrije verkeer van locomotieven en passagiersrijtuigen te bevorderen, zijn in punt 7.1.1.5 voorwaarden vastgesteld voor een vergunning voor het in de handel brengen die niet beperkt is tot een bepaald gebruiksgebied. Deze bepalingen moeten worden aangevuld met geharmoniseerde grenswaarden voor beïnvloedingsstromen en magnetische velden op eenheidsniveau, hetzij als percentage van de voor een beïnvloedingseenheid vastgestelde waarde, hetzij als absolute grenswaarden. Deze geharmoniseerde grenswaarden zullen worden bepaald op basis van de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS en van de toekomstige norm EN 50728 die naar verwachting in 2024 zal worden gepubliceerd. De specificatie van interfaces tussen rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie moet nader worden uitgewerkt in punt 7.1.1.5.2 met als doel de uitwisselbaarheid van die rijtuigen (nieuwe en bestaande rijtuigen) te vergemakkelijken. 7.5.2.3. Uitrusting van rollend materieel met plaatsen voor fietsen — effecten van de verordening betreffende de rechten van treinreizigers Bij artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad (*19) is bepaald wanneer rollend materieel moet worden uitgerust met plaatsen voor fietsen. Er moeten plaatsen voor fietsen worden gecreëerd:
Overeenkomstig het beginsel van punt 7.1.2.2, (1), mogen ingrijpende verbeteringen die van invloed zijn op andere onderdelen en fundamentele parameters dan de indeling en de inrichting van de reizigersruimte niet met zich meebrengen dat het rollend materieel wordt uitgerust met plaatsen voor fietsen. (*19) Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).”;" |
(165) |
de aanhangsels worden als volgt gewijzigd:
|
(*1) Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;
(*2) Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).
(*3) Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;
(*4) Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1).
(*5) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie van 25 oktober 2018 tot vaststelling van specificaties voor de voertuigregisters die zijn vermeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging en intrekking van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie, C/2018/6929 (PB L 268 van 26.10.2018, blz. 53).”;
(*6) Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "energie" van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).”;
(*7) Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).
(*8) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;
(*9) Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (PB L 222 van 8.9.2023, blz. 380.”;.
(*10) Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(*11) Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(*12) Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 52).”;
(*13) Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende "veiligheid in spoorwegtunnels” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 394).”;
(*14) Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).
(*15) Aanbeveling 2011/622/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 243 van 21.9.2011, blz. 23).”;
(*16) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 90 van 6.4.2018, blz. 66).”;
(*17) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).
(*18) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie van 16 mei 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake een systeem voor de certificering van met het onderhoud van voertuigen belaste entiteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie (PB L 139 van 27.5.2019, blz. 360).”;
(*19) Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).”;”
(1) De modulen CA1, CA2 en CH mogen alleen worden gebruikt voor producten die zijn vervaardigd volgens een ontwerp dat is ontwikkeld en reeds is gebruikt om producten in de handel te brengen vóór de inwerkingtreding van de voor die producten geldende TSI, op voorwaarde dat de fabrikant aan de aangemelde instantie kan aantonen dat de ontwerpcontrole en het typeonderzoek voor vorige toepassingen onder gelijkaardige omstandigheden zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI. Een en ander moet schriftelijk worden vastgelegd en wordt geacht in hetzelfde niveau van bewijs te voorzien als module CB of ontwerponderzoek volgens module CH1.
(2) Het woord “controle” betekent dat de aanvrager bijlage I bij de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling toepast om aan te tonen dat het gewijzigde voertuig een gelijk of hoger veiligheidsniveau waarborgt. De bewijsvoering daarvan wordt onafhankelijk beoordeeld door een beoordelingsinstantie als gedefinieerd in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling. Indien de instantie concludeert dat de nieuwe veiligheidsbeoordeling een lager veiligheidsniveau aantoont of dat het resultaat onduidelijk is, vraagt de aanvrager een vergunning om een voertuig in de handel te brengen aan.
(3) Rollend materieel dat aan een van de volgende voorwaarden voldoet, wordt geacht compatibel te zijn met alle spoorstaafneigingen:
— |
rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9] of index [73]; |
— |
rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [63] (al dan niet gewijzigd door ERA/TD/2012-17/INT) of overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [64] met als resultaat dat er geen beperking tot één spoorstaafneiging geldt; |
— |
rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [63] (al dan niet gewijzigd door ERA/TD/2012-17/INT) of overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [64] met als resultaat dat er een beperking tot één spoorstaafneiging geldt en een nieuwe beoordeling van de testomstandigheden voor het raakpunt wiel-spoorstaaf op basis van echte profielen wiel-spoorstaaf en de gemeten spoorwijdte de conformiteit aantonen met de eisen inzake omstandigheden van het raakpunt wiel-spoorstaaf van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9]. |
(4) Voor de binnenwielen van de 3-assige draaistellen is een afmeting van 21 mm toegestaan.
BIJLAGE VI
„“BIJLAGE
Inhoudsopgave
1. |
INLEIDING | 308 |
1.1. |
Technisch toepassingsgebied | 308 |
1.1.1. |
Toepassingsgebied inzake rollend materieel | 308 |
1.1.2. |
Toepassingsgebied inzake exploitatie | 308 |
1.2. |
Geografisch toepassingsgebied | 308 |
2. |
DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM | 308 |
3. |
ESSENTIËLE EISEN | 309 |
4. |
KENMERKEN VAN HET SUBSYSTEEM | 309 |
4.1. |
Inleiding | 309 |
4.2. |
Functionele en technische specificaties van de subsystemen | 309 |
4.2.1. |
Grenswaarden voor stationair geluid | 310 |
4.2.2. |
Grenswaarden voor optrekgeluid | 310 |
4.2.3. |
Grenswaarden voor passeergeluid | 311 |
4.2.4. |
Grenswaarden voor stuurcabinegeluid | 311 |
4.3. |
Functionele en technische specificaties van de interfaces | 312 |
4.4. |
Exploitatievoorschriften | 312 |
4.4.1. |
Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes in geval van gestoord bedrijf | 312 |
4.4.2. |
Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes bij infrastructuurwerken en bij onderhoud aan de wagons | 312 |
4.5. |
Onderhoudsvoorschriften | 312 |
4.6. |
Beroepskwalificaties | 312 |
4.7. |
Gezondheid en veiligheid | 312 |
5. |
INTEROPERABILITEITSONDERDELEN | 312 |
5.1. |
Algemeen | 312 |
5.2. |
Specificaties voor interoperabiliteitsonderdelen | 312 |
5.2.1. |
Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken | 312 |
6. |
CONFORMITEITSBEOORDELING EN EG-KEURING | 313 |
6.1. |
Interoperabiliteitsonderdelen | 313 |
6.1.1. |
Modulen | 313 |
6.1.2. |
Conformiteitsbeoordelingsprocedures | 313 |
6.2. |
Subsysteem “rollend materieel” met betrekking tot van het rollend materieel afkomstig geluid | 313 |
6.2.1. |
Modulen | 313 |
6.2.2. |
EG-keuringsprocedures | 314 |
6.2.3. |
Vereenvoudigde beoordeling | 316 |
7. |
UITVOERING | 317 |
7.1. |
Toepassing van deze TSI op nieuwe subsystemen | 317 |
7.2. |
Toepassing van deze TSI op bestaande subsystemen | 317 |
7.2.1. |
Bepalingen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel | 317 |
7.2.2. |
Aanvullende bepalingen voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons | 318 |
7.3. |
Specifieke gevallen | 318 |
7.3.1. |
Inleiding | 318 |
7.3.2. |
Lijst van specifieke gevallen | 318 |
7.4. |
Bijzondere uitvoeringsvoorschriften | 319 |
7.4.1. |
Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons (punt 7.2.2) | 319 |
7.4.2. |
Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes (punt 7.2.2.2) | 319 |
Aanhangsels | 321 |
1. INLEIDING
In de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) is het optimale niveau van geharmoniseerde specificaties voor elk subsysteem (of deel daarvan) vastgesteld, om de veiligheid en interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te waarborgen, om de spoorvervoersdiensten binnen de Unie en met derde landen te vergemakkelijken, te verbeteren en te ontwikkelen, en om bij te dragen tot de voltooiing van één Europese spoorwegruimte en de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt. De specificaties van de TSI’s moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn vastgesteld in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel wordt in deze TSI het optimale harmonisatieniveau vastgesteld voor specificaties die betrekking hebben op het in punt 1.1 gedefinieerde subsysteem “rollend materieel” en die tot doel hebben de geluidsemissies van het spoorwegsysteem in de Europese Unie te beperken.
1.1. Technisch toepassingsgebied
1.1.1. Toepassingsgebied inzake rollend materieel
Deze TSI is van toepassing op al het rollend materieel dat valt onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (TSI LOC&PAS) en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 (TSI WAG).
1.1.2. Toepassingsgebied inzake exploitatie
Samen met de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie (1) (TSI OPE) is deze TSI van toepassing op de exploitatie van goederenwagons die worden gebruikt op de spoorweginfrastructuur die als “stillere routes” is aangeduid.
1.2. Geografisch toepassingsgebied
In geografische zin is deze TSI van toepassing op de gebieden die voor het desbetreffende rollend materieel zijn vastgesteld in punt 1.2 van de bijlage van TSI LOC&PAS en in punt 1.2 van de bijlage van TSI WAG.
2. DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM
Onder het begrip “eenheid” wordt verstaan: het rollend materieel waarop deze TSI van toepassing is, en die derhalve onderworpen is aan de EG-keuringsprocedure. De samenstelling van een eenheid wordt nader omschreven in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS en hoofdstuk 2 van TSI WAG.
De in deze TSI vastgestelde eisen zijn van toepassing op de volgende categorieën van rollend materieel als bedoeld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn (EU) 2016/797:
(a) |
rollend materieel — “locomotieven en reizigerstreinen” — met inbegrip van al dan niet elektrische tractievoertuigen, al dan niet elektrische motortreinstellen voor het vervoer van reizigers, en rijtuigen voor het vervoer van reizigers. Deze categorie is nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS en wordt in deze TSI aangeduid als locomotieven, elektrische motorstellen, dieselmotorstellen en reizigersrijtuigen; |
(b) |
goederenwagons, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem ontworpen voor het hele netwerk en voertuigen ontworpen voor het vervoer van vrachtwagens. Deze categorie wordt nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI WAG en wordt in deze TSI aangeduid als “goederenwagons”; |
(c) |
bijzondere voertuigen, zoals spoormachines. Deze categorie wordt nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS. |
3. ESSENTIËLE EISEN
Alle in deze TSI vastgestelde fundamentele parameters moeten verband houden met minstens een van de essentiële eisen als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797. Het onderlinge verband wordt aangegeven in tabel 1.
Tabel 1
Fundamentele parameters en het verband daarvan met de essentiële eisen
Punt |
Fundamentele parameter |
Essentiële eisen |
|||||
Veiligheid |
Betrouwbaarheid en beschikbaarheid |
Gezondheid |
Bescherming van het milieu |
Technische compatibiliteit |
Toegankelijkheid |
||
4.2.1. |
Grenswaarden voor stationair geluid |
|
|
|
1.4.4. |
|
|
4.2.2. |
Grenswaarden voor optrekgeluid |
|
|
|
1.4.4. |
|
|
4.2.3. |
Grenswaarden voor passeergeluid |
|
|
|
1.4.4. |
|
|
4.2.4. |
Grenswaarden voor stuurcabinegeluid |
|
|
|
1.4.4. |
|
|
4. KENMERKEN VAN HET SUBSYSTEEM
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het optimale harmonisatieniveau vastgesteld voor specificaties die betrekking hebben op het subsysteem “rollend materieel” en die tot doel hebben de geluidsemissies van het spoorwegsysteem in de Europese Unie te beperken en interoperabiliteit tot stand te brengen.
4.2. Functionele en technische specificaties van de subsystemen
De volgende parameters werden aangemerkt als zijnde van kritiek belang voor de interoperabiliteit (fundamentele parameters):
(a) |
“stationair geluid”; |
(b) |
“optrekgeluid”; |
(c) |
“passeergeluid”; |
(d) |
“stuurcabinegeluid”. |
De bijbehorende functionele en technische specificaties die aan de verschillende categorieën van rollend materieel zijn toegewezen, worden vastgesteld in dit punt. Voor eenheden die zijn uitgerust met thermische en elektrische energievoorzieningssystemen moeten de toepasselijke grenswaarden in alle normale exploitatiewijzen worden nageleefd. Als een van die exploitatiewijzen het gebruik van zowel thermische als elektrische energie plant, is de minder beperkende waarde van toepassing. Overeenkomstig artikel 4, lid 5, en artikel 2, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/797, kan rekening worden gehouden met specifieke gevallen. Deze bepalingen staan vermeld in punt 7.3.
De beoordelingsprocedures voor de in dit punt vervatte eisen worden omschreven in de opgegeven punten van hoofdstuk 6.
4.2.1. Grenswaarden voor stationair geluid
De grenswaarden voor stationair geluid die onder normale exploitatieomstandigheden van het voertuig zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 2 gegeven voor de volgende geluidsdrukniveaus:
(a) |
het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau van de eenheid (LpAeq,T[eenheid]); |
(b) |
het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau op de dichtstbijzijnde meetpositie i rekening houdend met de hoofdremluchtcompressor (Li pAeq,T); |
(c) |
het AF-gewogen geluidsdrukniveau op de dichtstbijzijnde meetpositie i rekening houdend met het impulsgeluid van de uitlaatklep van de luchtdroger (Li pAFmax). |
De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.
Tabel 2
Grenswaarden voor stationair geluid
Categorie van het subsysteem “rollend materieel” |
LpAeq,T[eenheid] [dB] |
Li pAeq,T [dB] |
Li pAFmax [dB] |
Elektrische locomotieven en bijzondere voertuigen met elektrische tractie |
70 |
75 |
85 |
Diesellocomotieven en bijzondere voertuigen met dieseltractie |
71 |
78 |
|
Elektrische treinstellen |
65 |
68 |
|
Dieseltreinstellen |
72 |
76 |
|
Rijtuigen |
64 |
68 |
|
Goederenwagons |
65 |
n.v.t. |
n.v.t. |
Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.1.
4.2.2. Grenswaarden voor optrekgeluid
De grenswaarden voor optrekgeluid die zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 3 gegeven voor het AF-gewogen maximumgeluidsdrukniveau (LpAF,max). De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.
Tabel 3
Grenswaarden voor optrekgeluid
Categorie van het subsysteem “rollend materieel” |
LpAF,max [dB] |
Elektrische locomotieven met een totaal tractievermogen P < 4 500 kW |
81 |
Elektrische locomotieven met een totaal tractievermogen P ≥ 4 500 kW Bijzondere voertuigen met elektrische tractie |
84 |
Diesellocomotieven met P < 2 000 kW aan de motoruitgangsas |
85 |
Diesellocomotieven met P ≥ 2 000 kW aan de motoruitgangsas Bijzondere voertuigen met dieseltractie |
87 |
Elektrische treinstellen met een maximumsnelheid vmax < 250 km/h |
80 |
Elektrische treinstellen met een maximumsnelheid vmax ≥ 250 km/h |
83 |
Dieseltreinstellen met P < 560 kW per motor aan de motoruitgangsas |
82 |
Dieseltreinstellen met P ≥ 560 kW per motor aan de motoruitgangsas |
83 |
Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.2.
4.2.3. Grenswaarden voor passeergeluid
De grenswaarden voor passeergeluid die zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 4 gegeven voor het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau bij een snelheid van 80 km/h (LpAeq,Tp,(80 km/h)) en, indien van toepassing, van 250 km/h (LpAeq,Tp,(250 km/h)). De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.
Er worden ook metingen bij een snelheid van 250 km/h of meer uitgevoerd op een “bijkomende meetpositie” op een hoogte van 3,5 m boven de spoorstaafkop overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Deze metingen worden beoordeeld op basis van de toepasselijke grenswaarden die vermeld staan in tabel 4.
Tabel 4
Grenswaarden voor passeergeluid
Categorie van het subsysteem “rollend materieel” |
LpAeq,Tp (80 km/h) [dB] |
LpAeq,Tp (250 km/h) [dB] |
Elektrische locomotieven en bijzondere voertuigen met elektrische tractie |
84 |
99 |
Diesellocomotieven en bijzondere voertuigen met dieseltractie |
85 |
n.v.t. |
Elektrische treinstellen |
80 |
95 |
Dieseltreinstellen |
81 |
96 |
Rijtuigen |
79 |
n.v.t. |
goederenwagons (genormaliseerd naar APL = 0,225) (2) |
83 |
n.v.t. |
Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.3.
4.2.3.a Wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken
Het wrijvingselement voor remmen die op het loopvlak werken (d.w.z. remblokken) heeft invloed op het passeergeluid door ruwheid op het loopvlak te creëren tijdens het remmen.
Voor het aantonen van de conformiteit van remblokken voor goederenwagons, zie punt 6.1.2.1 van deze TSI. Ook bij conformiteit van de remblokken met dat punt moet de te beoordelen eenheid nog steeds voldoen aan de eisen van punt 4.2.3 en moet nog steeds de conformiteit overeenkomstig punt 6.2.2.3 worden aangetoond.
4.2.4. Grenswaarden voor stuurcabinegeluid
De grenswaarden voor het stuurcabinegeluid van elektrische locomotieven, diesellocomotieven, elektrische treinstellen, dieseltreinstellen en reizigersrijtuigen met een stuurcabine worden in tabel 5 gegeven voor het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau (LpAeq,T). De grenswaarden worden ingesteld in de buurt van het oor van de machinist.
Deze grenswaarden zijn niet verplicht voor bijzondere voertuigen. De in punt 6.2.2.4 bedoelde conformiteit moet echter worden aangetoond en de resulterende waarden moeten in het technisch dossier worden geregistreerd.
Tabel 5
Grenswaarden voor stuurcabinegeluid
Geluid in de stuurcabine |
LpAeq,T [dB] |
Bij stilstand tijdens akoestisch waarschuwingssignaal van de hoorn |
95 |
Bij maximumsnelheid vmax indien vmax < 250 km/h |
78 |
Bij maximumsnelheid vmax indien 250 km/h ≤ vmax < 350 km/h |
80 |
Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.4.
4.3. Functionele en technische specificaties van de interfaces
Deze TSI heeft de volgende interfaces met het subsysteem “rollend materieel”:
Interface met subsystemen als bedoeld in hoofdstuk 2, punten a) en c), van deze bijlage (behandeld in TSI LOC&PAS) met betrekking tot:
— |
stationair geluid, |
— |
optrekgeluid (niet van toepassing op reizigersrijtuigen), |
— |
passeergeluid, |
— |
en, waar van toepassing, stuurcabinegeluid. |
Interface met subsystemen als bedoeld in hoofdstuk 2, punt b), van deze bijlage (behandeld in TSI WAG) met betrekking tot:
— |
passeergeluid, |
— |
stationair geluid. |
Deze TSI heeft de volgende interface met TSI OPE met betrekking tot:
— |
passeergeluid. |
4.4. Exploitatievoorschriften
De eisen met betrekking tot de exploitatievoorschriften voor het subsysteem “rollend materieel” zijn vastgesteld in punt 4.4 van TSI LOC&PAS en in punt 4.4 van TSI WAG.
4.4.1. Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes in geval van gestoord bedrijf
De in punt 4.2.3.6.3 van TSI OPE beschreven noodvoorzieningen omvatten de exploitatie van wagons die niet aan punt 7.2.2.2 van deze bijlage voldoen op stillere routes.
Deze maatregel kan worden toegepast als oplossing voor capaciteitsbeperkingen of operationele problemen door defecten aan het rollend materieel, extreme weersomstandigheden, ongevallen of incidenten en storingen aan de infrastructuur.
4.4.2. Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes bij infrastructuurwerken en bij onderhoud aan de wagons
De exploitatie van wagons die niet aan punt 7.2.2.2 voldoen op stillere routes is toegestaan met het oog op onderhoud van die wagons in een onderhoudswerkplaats die alleen via een stillere route bereikbaar is.
De noodvoorzieningen van punt 4.4.1 zijn van toepassing wanneer er bij infrastructuurwerken alleen een stillere route als alternatief beschikbaar is.
4.5. Onderhoudsvoorschriften
De eisen met betrekking tot de onderhoudsvoorschriften voor het subsysteem “rollend materieel” zijn vastgesteld in punt 4.5 van TSI LOC&PAS en in punt 4.5 van TSI WAG.
4.6. Beroepskwalificaties
Niet van toepassing.
4.7. Gezondheid en veiligheid
Zie artikel 6.
5. INTEROPERABILITEITSONDERDELEN
5.1. Algemeen
Interoperabiliteitsonderdelen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/797, zijn opgesomd in punt 5.2 van deze bijlage, samen met de verwijzing naar de overeenkomstige eisen van punt 4.2 van deze bijlage.
5.2. Specificaties voor interoperabiliteitsonderdelen
5.2.1. Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken
Dit interoperabiliteitsonderdeel is alleen van toepassing op het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons”.
Een wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken, moet voldoen aan de eisen in punt 4.2.3.a. Die eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.
6. CONFORMITEITSBEOORDELING EN EG-KEURING
6.1. Interoperabiliteitsonderdelen
6.1.1. Modulen
De conformiteitsbeoordeling van een interoperabiliteitsonderdeel moet worden uitgevoerd overeenkomstig de in tabel 5a beschreven module(n).
Tabel 5a
Modulen voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen
Module CB |
EG-typeonderzoek |
Module CD |
Conformiteit met type op basis van het kwaliteitsbeheersysteem van het productieproces |
Module CF |
Conformiteit met type op basis van productkeuring |
Module CH1 |
Conformiteit op basis van het volledige kwaliteitsbeheersysteem plus ontwerponderzoek |
Die modulen zijn gedetailleerd beschreven in Besluit 2010/713/EU.
6.1.2. Conformiteitsbeoordelingsprocedures
De fabrikant of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde moet een van de hieronder vermelde modulen of combinaties daarvan kiezen voor het onderdeel “Wrijvingselement voor remmen op het loopvlak werken”:
— |
CB+CD, |
— |
CB+CF, |
— |
CH1. |
Binnen de toepassing van de gekozen combinatie van modulen moet het interoperabiliteitsonderdeel worden beoordeeld aan de hand van de eisen in punt 4.2. Indien nodig worden in de volgende punten aanvullende eisen voor de beoordeling van specifieke interoperabiliteitsonderdelen gedefinieerd.
6.1.2.1. Wrijvingselement voor remsystemen voor goederenwagons die op het loopvlak werken
Een wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken van goederenwagons moet voldoen aan de eisen in aanhangsel F.
Tot het einde van de in aanhangsel G vastgestelde overgangsperiode worden de in aanhangsel G vermelde typen wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken, geacht zonder tests te voldoen aan de eisen van aanhangsel F.
6.2. Subsysteem “rollend materieel” met betrekking tot van het rollend materieel afkomstig geluid
6.2.1. Modulen
De EG-keuring wordt uitgevoerd overeenkomstig de in tabel 6 beschreven module(n).
Tabel 6
EG-keuringsmodulen voor subsystemen
SB |
EG-typeonderzoek |
SD |
EG-keuring op basis van het kwaliteitsbeheersysteem van het productieproces |
SF |
EG-keuring op basis van productkeuring |
SH1 |
EG-keuring op basis van het volledige kwaliteitsbeheersysteem plus ontwerponderzoek |
Die modulen zijn gedetailleerd beschreven in Besluit 2010/713/EU.
6.2.2. EG-keuringsprocedures
De aanvrager kiest een van de volgende beoordelingsprocedures bestaande uit een of meer EG-keuringsmodulen voor het subsysteem:
— |
(SB + SD), |
— |
(SB + SF), |
— |
(SH1). |
Binnen de toepassing van de gekozen module of combinatie van modulen wordt het subsysteem beoordeeld aan de hand van de eisen in punt 4.2. Indien nodig worden aanvullende eisen voor de beoordeling van specifieke onderdelen gegeven in de volgende punten.
6.2.2.1. Stationair geluid
De conformiteit met de in punt 4.2.1 vastgestelde grenswaarden voor stationair geluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1].
Voor de beoordeling van het geluid van de hoofdremluchtcompressor op de dichtstbijzijnde meetpositie i wordt de indicator Li pAeq,T gebruikt met een meettijdinterval T dat representatief is voor één bedrijfscyclus zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Daarbij mag er alleen gebruik worden gemaakt van de treinsystemen die noodzakelijk zijn voor die werking van de remluchtcompressor onder normale exploitatieomstandigheden. De treinsystemen die niet noodzakelijk zijn voor de werking van de remluchtcompressor mogen worden uitgeschakeld om de geluidsmeting niet te beïnvloeden. De conformiteit met de grenswaarden wordt aangetoond onder de omstandigheden die uitsluitend noodzakelijk zijn voor de werking van de hoofdremluchtcompressor op het laagste toerental.
Voor de beoordeling van bronnen van impulsgeluid op de dichtstbijzijnde meetpositie i wordt de indicator Li pAFmax gebruikt. De relevante geluidsbron is de uitlaat van de kleppen van de luchtdroger.
6.2.2.2. Optrekgeluid
De conformiteit met de in punt 4.2.2 vastgestelde grenswaarden voor optrekgeluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. De methode van het maximumgeluidsniveau is van toepassing. In afwijking van procedure van de specificatie moet de trein vanuit stilstand optrekken naar 30 km/h en dan zijn snelheid behouden.
Bovendien wordt het geluid gemeten op dezelfde afstand van de hartlijn van het spoor en op dezelfde hoogte boven de bovenkant van de spoorstaaf als aangegeven in punt 4.2.2. De methode van het “gemiddelde geluidsniveau” en de methode van het “maximumgeluidsniveau”, respectievelijk overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1], zijn van toepassing. De trein moet vanuit stilstand optrekken naar 40 km/h en dan zijn snelheid behouden. De meetwaarden worden niet beoordeeld op basis van een grenswaarde en worden geregistreerd in het technisch dossier en meegedeeld aan het Bureau.
Voor bijzondere voertuigen wordt de optrekprocedure uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.
6.2.2.3. Passeergeluid
De conformiteit met de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid wordt aangetoond overeenkomstig de punten 6.2.2.3.1 en 6.2.2.3.2.
6.2.2.3.1. Voorwaarden betreffende het testspoor
De tests worden uitgevoerd op een referentiespoor zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1].
Niettemin mag de test worden uitgevoerd op een spoor waarvan de akoestische spoorstaafruwheid en spoorafstandsdempingssnelheden niet voldoen aan de referentievoorwaarden voor het testspoor zolang het overeenkomstig punt 6.2.2.3.2 gemeten geluidsniveau de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden niet overschrijdt.
De akoestische spoorstaafruwheid en de spoorafstandsdempingssnelheden worden in alle gevallen bepaald. Indien het spoor waarop de tests worden uitgevoerd niet voldoet aan de referentievoorwaarden voor het testspoor, moet bij de meetwaarden de vermelding “vergelijkbaar” worden aangebracht. In het andere geval moet bij de meetwaarden de vermelding “niet vergelijkbaar” worden aangebracht. In het technisch dossier wordt vermeld of de meetwaarden “vergelijkbaar” of “niet vergelijkbaar” zijn.
De gemeten akoestische spoorstaafruwheid van het testspoor blijft geldig gedurende een periode die een aanvang neemt drie maanden vóór de meting en eindigt drie maanden na die meting, op voorwaarde dat tijdens die periode geen onderhoudswerken op het spoor werden uitgevoerd die de akoestische spoorstaafruwheid beïnvloeden.
De gemeten spoorafstandsdempingssnelheden van het testspoor blijven geldig gedurende een periode die een aanvang neemt één jaar vóór de meting en eindigt één jaar na die meting, op voorwaarde dat tijdens die periode geen onderhoudswerken op het spoor werden uitgevoerd die de spoorafstandsdempingssnelheden beïnvloeden.
Het technisch dossier moet het bewijs verschaffen dat de spoorgegevens met betrekking tot de passeergeluidsmeting van het type geldig waren gedurende de testdag(en), bijvoorbeeld door de datum te vermelden waarop het laatste onderhoud gebeurde dat een invloed had op het geluid.
Bovendien mogen ook tests bij snelheden van 250 km/h of meer worden uitgevoerd op een ballastloos spoor (platenspoor). In dat geval zijn de grenswaarden 2 dB hoger dan aangegeven in punt 4.2.3.
6.2.2.3.2. Procedure
De tests worden verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Elke vergelijking met grenswaarden wordt uitgevoerd op basis van resultaten afgerond naar de meest dichtbijgelegen gehele decibelwaarde. Waar een normalisatie is vereist, moet dit gebeuren vooraleer af te ronden. De gedetailleerde beoordelingsprocedure wordt vastgesteld in punten 6.2.2.3.2.1, 6.2.2.3.2.2 en 6.2.2.3.2.3.
6.2.2.3.2.1. Elektrische treinstellen, dieseltreinstellen, locomotieven en reizigersrijtuigen
Voor elektrische treinstellen, dieseltreinstellen, locomotieven en reizigersrijtuigen worden drie klassen van maximale exploitatiesnelheid onderscheiden:
(1) |
Indien de maximale exploitatiesnelheid van de eenheid 80 km/h of minder bedraagt, wordt het passeergeluid gemeten bij de maximumsnelheid vmax. Die waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. |
(2) |
Is de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid hoger dan 80 km/h en lager dan 250 km/h, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid. Beide gemeten passeergeluidsniveaus LpAeq,Tp(Vtest) worden met formule (1) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h LpAeq,Tp(80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. Formule (1):
|
(3) |
Bedraagt de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid 250 km/h of meer, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid, waarbij 320 km/h geldt als bovengrens van de testsnelheid. Het bij 80 km/h gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (1) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h LpAeq,Tp(80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. Het bij maximumsnelheid gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (2) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 250 km/h LpAeq,Tp(250 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(250 km/h) niet overschrijden. Formule (2):
|
6.2.2.3.2.2. Goederenwagons
Voor goederenwagons worden twee klassen van maximale exploitatiesnelheid onderscheiden:
(1) |
Indien de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid 80 km/h of minder bedraagt, wordt het passeergeluid gemeten bij de maximumsnelheid. Het gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (3) genormaliseerd naar een referentie-APL van 0,225 m-1 LpAeq,Tp (APLref). Die waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. Formule (3):
|
(2) |
Is de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid hoger dan 80 km/h, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid. Beide gemeten passeergeluidsniveaus LpAeq,Tp(Vtest) worden met formule (4) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h en naar een referentie-APL van 0,225 m-1 LpAeq,Tp(APL ref, 80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. Formule (4):
|
6.2.2.3.2.3. Bijzondere voertuigen
Voor bijzondere voertuigen wordt dezelfde beoordelingsprocedure toegepast als in punt 6.2.2.3.2.1. De meetprocedure wordt uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.
Bijzondere voertuigen worden zonder meting geacht te voldoen aan de in punt 4.2.3 vastgestelde eisen voor het passeergeluidsniveau indien zij:
— |
uitsluitend worden geremd door hetzij composietremblokken, hetzij schijfremmen, en |
— |
uitgerust zijn met composietscrubbers wanneer scrubbers (remmen met trommelreiniging) gemonteerd zijn. |
6.2.2.4. Stuurcabinegeluid
De conformiteit met de in punt 4.2.4 vastgestelde grenswaarden voor het stuurcabinegeluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [2]. De meetprocedure voor bijzondere voertuigen wordt uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.
6.2.3. Vereenvoudigde beoordeling
In plaats van de in punt 6.2.2 vastgestelde testprocedures, mogen bepaalde of alle tests worden vervangen door een vereenvoudigde beoordeling. De vereenvoudigde beoordeling behelst een geluidstechnische vergelijking van de te beoordelen eenheid met een bestaand type waarvan aangetoond is dat de geluidsprestaties conform zijn (hierna het “referentietype” genoemd).
De vereenvoudigde beoordeling kan afzonderlijk worden gebruikt voor elk van de toepasselijke fundamentele parameters “stationair geluid”, “optrekgeluid”, “passeergeluid” en “stuurcabinegeluid”. Daarbij wordt aangetoond dat de verschillen van de beoordeelde eenheid niet tot gevolg hebben dat de in punt 4.2 vastgestelde grenswaarden worden overschreden.
Voor de eenheden die aan de vereenvoudigde beoordeling worden onderworpen, moet het bewijs van conformiteit een gedetailleerde beschrijving bevatten van de voor de geluidsemissies relevante veranderingen ten opzichte van het referentietype. Op basis van die beschrijving wordt een vereenvoudigde beoordeling gemaakt. De geschatte geluidsniveaus omvatten de onzekerheden die resulteren uit de toegepaste beoordelingsmethode. De vereenvoudigde beoordeling kan een berekening en/of een vereenvoudigde meting zijn.
Een eenheid die werd goedgekeurd op basis van de vereenvoudigde beoordeling mag niet worden gebruikt als referentie-eenheid voor verdere beoordeling.
Indien de vereenvoudigde beoordeling wordt toegepast voor passeergeluid, moet het referentietype minstens aan een van de volgende bepalingen voldoen:
— |
Hoofdstuk 4 van deze bijlage en waarvoor de resultaten inzake passeergeluid de vermelding “vergelijkbaar” kregen, |
— |
Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Besluit 2011/229/EU en waarvoor de resultaten inzake passeergeluid de vermelding “vergelijkbaar” kregen, |
— |
Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Beschikking 2006/66/EG, |
— |
Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Beschikking 2008/232/EG. |
In het geval van een goederenwagon waarvoor de parameters in vergelijking met het referentietype binnen de toegestane grenswaarden van tabel 7 blijven, wordt de eenheid zonder verdere keuring geacht te voldoen aan de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid.
Tabel 7
Toegestane afwijking van goederenwagons voor de vrijstelling van keuring
Parameter |
Toegestane afwijking (vergeleken met referentie-eenheid) |
Max. snelheid eenheid |
Elke snelheid tot 160 km/h |
Wieltype |
Alleen indien even of minder lawaaierig (akoestische karakterisering overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3]) |
Ledig gewicht |
Alleen van + 20 % tot – 5 % |
Remblok |
Alleen als de referentie-eenheid is uitgerust met remblokken en het remblok van de te beoordelen eenheid valt onder een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig deze TSI of is vermeld in aanhangsel G van deze TSI. |
7. UITVOERING
7.1. Toepassing van deze TSI op nieuwe subsystemen
(1) |
Deze TSI is van toepassing op alle eenheden rollend materieel in het toepassingsgebied van de TSI die in de dienst worden gesteld na 28 september 2023, behalve wanneer punt 7.1.1.2 “Toepassing op lopende projecten” of punt 7.1.1.3 “Toepassing op bijzondere voertuigen” van TSI LOC&PAS of punt 7.1.1 “Toepassing op lopende projecten” van TSI WAG van toepassing is. |
(2) |
Overeenstemming met deze bijlage in de versie die van toepassing was vóór 28 september 2023 wordt als gelijkwaardig met naleving van deze TSI beschouwd, behalve voor de in aanhangsel H vermelde TSI-wijzigingen. |
(3) |
Voor het subsysteem “rollend materieel” en de bijbehorende interoperabiliteitsonderdelen gelden de regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring als omschreven in punt 7.1.3 van TSI LOC&PAS en punt 7.2.3 van TSI WAG. |
7.2. Toepassing van deze TSI op bestaande subsystemen
De beginselen die aanvragers en vergunningverlenende instanties moeten toepassen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel zijn gedefinieerd in punt 7.1.2 van TSI LOC&PAS en punt 7.2.2 van TSI WAG.
7.2.1. Bepalingen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel
De aanvrager waarborgt dat de geluidsniveaus van rollend materieel dat wordt gewijzigd niet hoger liggen dan de grenswaarden in de versie van de TSI die van toepassing was op het moment waarop voor het betrokken rollend materieel voor het eerst een vergunning is afgegeven. Indien er op het ogenblik van de eerste vergunning nog geen TSI bestond, waarborgt de aanvrager dat de geluidsniveaus van het gewijzigde rollend materieel niet toenemen of de in de Beschikking 2006/66/EG of Beschikking 2002/735/EG van de Commissie (3) gespecificeerde grenswaarden niet overschrijden.
Indien een beoordeling vereist is, heeft die uitsluitend betrekking op de fundamentele parameters waarop de wijzigingen een impact hebben.
Wordt de vereenvoudigde beoordeling toegepast, dan mag de referentie-eenheid worden voorgesteld door de oorspronkelijke eenheid overeenkomstig de bepalingen van punt 6.2.3.
Voor de vervanging van een hele eenheid, een voertuig of voertuigen binnen een eenheid (bijvoorbeeld een vervanging na ernstige schade) is geen conformiteitsbeoordeling op basis van deze TSI nodig zolang de eenheid, het voertuig of de voertuigen identiek is/zijn aan de eenheid die, het voertuig dat of de voertuigen die erdoor wordt/worden vervangen.
7.2.2. Aanvullende bepalingen voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons
De in artikel 5 bis vastgestelde exploitatiebeperking is niet van toepassing op goederenwagons die voornamelijk over lijnen met een hellingsgraad van meer dan 40 ‰ rijden, wagons met een maximale dienstsnelheid van meer dan 120 km/h, wagons met een maximale aslast van meer dan 22,5 t, wagons die uitsluitend voor infrastructuurwerkzaamheden worden gebruikt en wagons die in hulptreinen worden gebruikt.
Indien een goederenwagon wordt uitgerust met wrijvingselementen voor remmen die op het loopvlak werken waarvoor een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig deze TSI is afgegeven of met wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken en in aanhangsel G zijn genoemd en er geen geluidsbronnen aan de wagon worden toegevoegd, wordt zonder verdere test aangenomen dat voldaan is aan de in punt 4.2.3 vastgestelde eisen.
7.2.2.1. Niet gebruikt
7.2.2.2. Goederenwagons die op stillere routes worden geëxploiteerd
Wagons die tot de volgende categorieën behoren, mogen binnen hun gebruiksgebied op stillere routes worden gebruikt:
— |
wagons waarvoor op grond van Beschikking 2006/66/EG een EG-keuringsverklaring is afgegeven, |
— |
wagons waarvoor op grond van Besluit 2011/229/EU een EG-keuringsverklaring is afgegeven, |
— |
wagons waarvoor op grond van deze TSI een EG-keuringsverklaring is afgegeven, |
— |
wagons die zijn uitgerust met een van de volgende onderdelen:
|
— |
wagons die voor de dienstremfunctie uitgerust zijn met composietremblokken als genoemd in aanhangsel E. De exploitatie van die wagons op stillere routes wordt beperkt overeenkomstig de in dit aanhangsel beschreven voorwaarden. |
7.2.2.3. Interoperabiliteitsonderdelen
— |
Dit punt heeft betrekking op interoperabiliteitsonderdelen die zijn onderworpen aan een typekeuring of ontwerpkeuring. |
— |
De keuring van het type, het ontwerp of de geschiktheid voor gebruik blijft geldig, ook als er een herziening van deze TSI van kracht wordt, tenzij in de herziening van deze TSI uitdrukkelijk anderszins is aangegeven. |
— |
Gedurende deze periode mogen nieuwe onderdelen van hetzelfde type zonder nieuwe typebeoordeling in bedrijf worden genomen. |
7.3. Specifieke gevallen
7.3.1. Inleiding
De in punt 7.3.2 opgesomde specifieke gevallen worden ingedeeld in:
(a) |
“P-gevallen”: “permanente” gevallen |
(b) |
“T-gevallen”: “tijdelijke” gevallen. |
7.3.2. Lijst van specifieke gevallen
7.3.2.1. Specifieke gevallen
(a) Specifiek geval Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije
(“P”) Voor eenheden waarvan het gebruik wordt gedeeld met derde landen met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnet in de Unie, mogen in plaats van de eisen van deze TSI nationale technische voorschriften worden toegepast.
(b) Specifiek geval Finland
(“T”) In afwachting van een adequate oplossing voor streng winterweer mag Besluit 2011/229/EU uiterlijk tot 31 december 2032 worden toegepast voor goederenwagons die uitsluitend op het Finse grondgebied worden gebruikt. Goederenwagons van andere lidstaten mag echter niet worden belet op het Finse net actief te zijn.
7.3.2.2. Grenswaarden voor stationair geluid (punt 4.2.1)
(a) Specifiek geval Finland
(“T”) Voor reizigersrijtuigen en goederenwagons die uitgerust zijn met een dieselaggregaat voor stroomvoorziening met een vermogen groter dan 100 kW en die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik op het Finse spoorwegnet, mag de in tabel 2 vastgestelde grenswaarde voor stationair geluid pAeq,T [eenheid] worden verhoogd tot 72 dB.
7.3.2.3. Grenswaarden voor optrekgeluid (punt 4.2.2)
(a) Specifiek geval Zweden
(“T”) Voor locomotieven met een totaal tractievermogen van meer dan 6 000 kW en een maximale aslast van meer dan 25 t mogen de in tabel 3 vastgestelde grenswaarden voor optrekgeluid LpAF,max worden verhoogd tot 89 dB.
7.3.2.4. Grenswaarden voor passeergeluid (punt 4.2.3)
(a) Specifiek geval: Kanaaltunnel
(“P”) Voor de Kanaaltunnel gelden de grenswaarden voor passeergeluid niet voor wagons voor het vervoer van vrachtwagens tussen Coquelles (Frankrijk) en Folkestone (Verenigd Koninkrijk).
(b) Specifiek geval Zweden
(“T”) Voor locomotieven met een totaal tractievermogen van meer dan 6 000 kW en een maximale aslast van meer dan 25 t mogen de in tabel 4 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid LpAeq,Tp (80 km/h) worden verhoogd tot 85 dB.
7.4. Bijzondere uitvoeringsvoorschriften
7.4.1. Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons (punt 7.2.2)
(a) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons in de Kanaaltunnel
(“P”) Bij de berekening van het jaarlijks gemiddeld aantal goederentreinen per dag dat tijdens de nacht rijdt, worden goederentreinen die zijn samengesteld uit wagons voor het vervoer van vrachtwagens op de lijn Coquelles (Frankrijk) — Folkestone (Verenigd Koninkrijk) niet in aanmerking genomen.
(b) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons in Finland en Zweden
(“T”) Gelet op de onzekerheden in verband met het gebruik van composietremblokken bij streng winterweer is het begrip stillere routes tot en met 31 december 2032 niet van toepassing op de Finse en Zweedse netwerken. De exploitatie van goederenwagons van andere lidstaten op de Finse en Zweedse netten mag echter niet worden belemmerd.
7.4.2. Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes (punt 7.2.2.2)
(a) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in België
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in België worden gebruikt:
— |
wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2026. |
(b) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes van de Kanaaltunnel
(“P”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons worden gebruikt op stillere routes die tot de concessie van de Kanaaltunnel behoren:
wagons voor het vervoer van zware vrachtwagens tussen Coquelles (Frankrijk) en Folkestone (Verenigd Koninkrijk).
(c) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Tsjechië
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons worden gebruikt op stillere routes in Tsjechië:
— |
wagons met wielen met banden, tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons met lagers van het type 59V: tot en met 31 december 2034, |
— |
wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2034, |
— |
wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken: tot en met 31 december 2036, |
— |
wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2029. |
Bovendien is het gebruik van composietremblokken op stillere routes tot en met 31 december 2030 niet verplicht voor bestaande wagons die niet onder de eerste alinea vallen en waarvoor er geen één-op-één-oplossing bestaat voor de vervanging van gietijzeren remblokken.
(d) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Frankrijk
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Frankrijk worden gebruikt:
— |
wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken: tot en met 31 december 2030, |
— |
wagons met kleine wielen (diameter minder dan 920 mm): tot en met 31 december 2030. |
(e) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Italië
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Italië worden gebruikt:
— |
wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2026. |
Bovendien is het gebruik van composietremblokken op stillere routes tot en met 31 december 2030 niet verplicht voor bestaande wagons die niet onder de eerste alinea vallen en waarvoor er geen één-op-één-oplossing bestaat voor de vervanging van gietijzeren remblokken.
(f) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Polen
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Polen worden gebruikt tot en met 31 december 2036:
— |
wagons met wielen met banden, |
— |
wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken, |
— |
wagons die zijn ontworpen voor S-verkeer die zijn uitgerust met SS-remmen met gietijzeren remblokken, |
— |
wagons met gietijzeren blokken, ontworpen voor SS-verkeer, waarbij de montage van LL-remblokken zou betekenen dat wielen die aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3] voldoen en een knikventiel moeten worden geplaatst. |
(g) Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Slowakije
(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Slowakije worden gebruikt:
— |
wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026, |
— |
wagons met draaistellen van het type 26-2.8 met gietijzeren remblokken P10: tot en met 31 december 2036, |
— |
wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remmenblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2036. |
(“P”) Wagons met 2TS-draaistellen voor verkeer tussen Slowakije en derde landen waarbij de draaistellen in het grensstation worden verwisseld.
Aanhangsel A
Niet gebruikt
Aanhangsel B
Normen waarnaar in deze TSI wordt verwezen
Tabel B.1
Normen of normatieve documenten
Index |
Te beoordelen kenmerken |
TSI-punt |
Verplicht standaardpunt |
[1] |
EN ISO 3095:2013 Railtoepassingen — Akoestiek — Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen |
||
[1.1] |
Passeergeluid — metingen bij snelheden hoger dan of gelijk aan 250 km/h |
4.2.3. |
6 |
[1.2] |
Stationair geluid — aantoning van conformiteit |
6.2.2.1 |
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 (behalve 5.5.2), 5.7 en punt 5.8.1 |
[1.3] |
Stationair geluid — bedrijfscyclus van de hoofdluchtcompressor |
6.2.2.1 |
5,7 |
[1.4] |
Optrekgeluid |
6.2.2.2 |
7 (behalve 7.5.1.2) Afwijking van 7.5.3 |
[1.5] |
Passeergeluid — voorwaarden betreffende het testspoor |
6.2.2.3.1 |
6,2 |
[1.6] |
Passeergeluid — procedure |
6.2.2.3.2 |
6.1, 6.3, 6.4, 6.5, 6.6 en 6.7 (behalve 6.7.2) |
[2] |
EN ISO 3381:2021 Railtoepassingen — Akoestiek — Metingen van geluid binnen railgebonden voertuigen |
||
[2.1] |
Stuurcabinegeluid |
6.2.2.4 |
7, 8 behalve 8.4.5 en 8.7.2 |
[3] |
EN 13979-1:2020 Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen uit een stuk — Technische goedkeuringsprocedure — Deel 1: Gesmede en gewalste wielen Opmerking: EN 13979-1:2003+A2:2011 is ook toegestaan |
||
[3.1] |
Vereenvoudigde beoordeling |
6.2.3 — tabel 7 |
Bijlage E |
[3.2] |
Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes |
7.4.2. |
Alle |
[4] |
UIC 541-4:2020 Composietremblokken — Algemene voorwaarden voor certificering en gebruik |
||
[4.1] |
Testprogramma voor remprestaties |
Aanhangsel F |
Testprogramma’s A1_a en A2_a |
[5] |
EN 16452:2015+A1:2019 Railtoepassingen — Remmen — Remblokken |
||
[5.1] |
Testprogramma voor remprestaties — LL-blokken en K-blokken |
Aanhangsel F |
Testprogramma’s D.1 en C.1 |
[5.2] |
Testprogramma voor remprestaties — andere blokken |
Aanhangsel F |
Testprogramma J.2 |
[6] |
EN 15610:2019 Railtoepassingen — Geluidemissie — Meting van de railruwheid gerelateerd aan de generatie van rolgeluid |
||
[6.1] |
Procedure voor het meten van de akoestische ruwheid van het wiel |
Aanhangsel F |
Alle behalve punt 6.2.2.2 |
Aanhangsel C
Beoordeling van het subsysteem Rollend materieel
Te beoordelen eigenschappen, als gespecificeerd in punt 4.2 |
Ontwerptoetsing |
Typekeuring |
Routinekeuring |
Specifieke beoordelingsprocedure |
|
Element van het subsysteem rollend materieel |
TSI-punt |
TSI-punt |
|||
Stationair geluid |
4.2.1. |
X (4) |
X |
n.v.t. |
6.2.2.1 |
Optrekgeluid |
4.2.2. |
X (4) |
X |
n.v.t. |
6.2.2.2 |
Passeergeluid |
4.2.3. |
X (4) |
X |
n.v.t. |
6.2.2.3 |
Stuurcabinegeluid |
4.2.4. |
X (4) |
X |
n.v.t. |
6.2.2.4 |
Aanhangsel D
Stillere routes
D.1 Overzicht van de stillere routes
Overeenkomstig artikel 5 quater, lid 1, verstrekken de lidstaten het Bureau een lijst van stillere routes en zorgen zij ervoor dat de infrastructuurbeheerders deze kunnen identificeren in de RINF(-toepassing), zoals uiteengezet in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie (5) (RINF). Die lijst bevat ten minste de volgende informatie:
— |
begin- en eindpunt van de stillere routes en de overeenkomstige secties, weergegeven aan de hand van geografische locatiecodes in het register als bepaald in het RINF. Als een van die punten op de grens van de lidstaat ligt, wordt dit vermeld; |
— |
identificatie van de secties die deel uitmaken van de stillere route |
De lijst wordt verstrekt aan de hand van onderstaand model:
Stillere route |
Secties van de route |
Unieke identificatie van de sectie |
Stillere route begint/eindigt op de grens van de lidstaat |
Punt A — Punt E |
Punt A — Punt B |
201 |
Ja Punt E (land Y) |
Punt B — Punt C |
202 |
||
Punt C — Punt D |
203 |
||
Punt D — Punt E |
204 |
||
Punt F — Punt I |
Punt F — Punt G |
501 |
Neen |
Punt G — Punt H |
502 |
||
Punt H — Punt I |
503 |
Als aanvulling mogen de lidstaten ook kaarten verstrekken waarop de stillere routes zijn weergegeven. Alle lijsten en kaarten worden uiterlijk negen maanden na 27 mei 2019 gepubliceerd op de website van het Bureau (http://www.era.europa.eu).
Uiterlijk op dezelfde datum stelt het Bureau de Commissie in kennis van de lijsten en kaarten van stillere routes. De Commissie deelt die informatie mee aan de lidstaten via het in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 bedoelde comité.
D.2 Actualisering van de lijst van stillere routes
De gegevens over het goederenverkeer die worden gebruikt voor de actualisering van de lijst van stillere routes overeenkomstig artikel 5 quater, lid 2, bestrijken minstens de laatste drie jaren voorafgaand aan de bijwerking waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Wanneer het goederenvervoer door uitzonderlijke omstandigheden in één bepaald jaar meer dan 25 % van dat gemiddelde afwijkt, mag de betrokken lidstaat het gemiddelde berekenen op basis van de overige twee jaren. De lidstaten zorgen ervoor dat de infrastructuurbeheerders de stillere routes in de RINF(-toepassing) actualiseren zodra deze actualiseringen beschikbaar zijn. De actualiseringen zijn van toepassing vanaf de volgende dienstregelingswijziging na de bekendmaking ervan.
De routes die als stillere routes zijn aangewezen, behouden dat statuut na de actualisering tenzij het verkeersvolume tijdens de betrokken periode met meer dan 50 % is gedaald en er dagelijks gemiddeld minder dan twaalf goederentreinen tijdens de nacht rijden.
Nieuwe en verbeterde lijnen worden op basis van het verwachte verkeersvolume al dan niet als stillere routes aangewezen.
Aanhangsel E
Oudere composietremblokken
E.1 Oudere composietremblokken voor internationaal gebruik
Wagons die met de in de tabel genoemde remblokken zijn uitgerust mogen binnen hun gebruiksgebied op stillere routes worden gebruikt tot de relevante datum als vastgesteld in aanhangsel N van UIC 541-4.
Fabrikant/naam van het product |
Aanduiding/type blok |
Type wrijvingscoëfficiënt |
Valeo/Hersot Wabco/Cobra |
693 W554 |
K |
Ferodo |
I/B 436 |
K |
Abex |
229 |
K (Fe — gesinterd) |
Jurid |
738 |
K (Fe — gesinterd) |
Wagons die zijn uitgerust met oudere composietremblokken die niet in de tabel zijn opgenomen maar waarvoor overeenkomstig Beschikking 2004/446/EG van de Commissie (6) of Beschikking 2006/861/EG van de Commissie (7) reeds een vergunning voor internationaal verkeer is afgegeven, mogen voor onbepaalde tijd worden gebruikt binnen het in de vergunning voor die wagons gespecificeerde gebruiksgebied.
E.2 Oudere composietremblokken voor binnenlands gebruik
Bestaande wagons die met de in de tabel genoemde remblokken zijn uitgerust, mogen alleen worden gebruikt op de spoornetten, met inbegrip van de stillere routes, van de lidstaten binnen hun gebruiksgebied.
Fabrikant/naam van het product |
Aanduiding/type blok |
Lidstaat |
Cobra/Wabco |
V133 |
Italië |
Cofren |
S153 |
Zweden |
Cofren |
128 |
Zweden |
Cofren |
229 |
Italië |
ICER |
904 |
Spanje, Portugal |
ICER |
905 |
Spanje, Portugal |
Jurid |
838 |
Spanje, Portugal |
Aanhangsel F
Beoordeling van de akoestische prestaties van remblokken
Het doel van deze procedure is de akoestische prestaties van composietremblokken als interoperabiliteitsonderdeel te demonstreren.
De procedure omvat de volgende stappen:
1. Meet de akoestische ruwheid van een wiel dat representatief is voor het te beoordelen remblok.
Ontwikkeling van de akoestische ruwheid van het wiel tijdens het testen op een proefbank
Er moeten nieuwe remblokken worden gebruikt. Er mogen alleen nieuwe of geherprofileerde wielen worden gebruikt. De wielen moeten vrij van beschadigingen zijn (barsten, platte delen, enz.).
Op ten minste één wiel met een nominale diameter van 920 mm moet een van de volgende testprogramma’s voor meting van de remprestaties worden toegepast:
— |
A2_a voor LL-blokken en A1_a voor K-blokken van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4]; |
— |
D.1 voor LL-blokken en C.1 voor K-blokken van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5]; |
— |
J.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] voor andere blokken. |
Het geselecteerde programma moet worden voltooid waarna aan de hand van de resultaten van de metingenreeks de wielruwheidsindex moet worden bepaald.
Er kan facultatief een tweede testrun van het geselecteerde programma worden uitgevoerd. Indien hiervoor wordt gekozen, moet na afloop aan de hand van de resultaten van de metingenreeks van de tweede testrun de ruwheidsindex van het wiel worden bepaald. De resultaten van beide testruns moeten worden gedocumenteerd.
De tweede testrun moet met hetzelfde wiel worden uitgevoerd, maar het remblok mag worden vernieuwd en worden vervangen door een ander blok van hetzelfde type. Bij die optie moet de inbedding van het nieuwe remblok aan het begin van de tweede testrun volledig worden uitgevoerd.
Procedure voor het meten van de akoestische ruwheid van het wiel
De meting wordt uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [6]. Voor de representativiteit van de akoestische ruwheid van het wielspoor worden acht meetlijnen met een tussenafstand van 5 mm voldoende geacht in plaats van de posities die in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [6] zijn genoemd.
De meting moet worden uitgevoerd tijdens de ontwikkeling van de akoestische ruwheid van het wiel tijdens de in het vorige punt gespecificeerde test op een proefbank overeenkomstig een van de onderstaande tabellen:
Als het programma A2_a van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4] is geselecteerd:
Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket |
Programmaonderdeel |
Rembediening nr. |
|
1ste testrun |
2de testrun |
||
A |
|
Bij start |
Beginconditie |
B |
I |
Na inbedding |
na rembed. 6 |
C |
J |
Na conditionering van het blok voor lege lading |
na rembed. 26 |
D |
K |
Droge en lege omstandigheden |
na rembed. 51 |
E |
L |
Natte en lege omstandigheden |
na rembed. 87 |
F |
M |
Beladen omstandigheden |
na rembed. 128 |
G |
N |
Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling) |
na rembed. 130 |
H |
O |
Einde van programma |
na rembed. 164 |
Als het programma A1_a van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4] is geselecteerd:
Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket |
Programmaonderdeel |
Rembediening nr. |
|
1ste testrun |
2de testrun |
||
A |
|
Bij start |
Beginconditie |
B |
I |
Na inbedding |
na rembed. 6 |
C |
J |
Na conditionering van het blok voor lege lading |
na rembed. 26 |
D |
K |
Droge en lege omstandigheden |
na rembed. 51 |
E |
L |
Natte en lege omstandigheden |
na rembed. 87 |
F |
M |
Beladen omstandigheden |
na rembed. 128 |
G |
N |
Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling) |
na rembed. 130 |
H |
O |
Einde van programma |
na rembed. 164 |
Als het programma D.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:
Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket |
Programmaonderdeel |
Rembediening nr. |
|
1ste testrun |
2de testrun |
||
A |
|
Bij start |
Beginconditie |
B |
I |
Na inbedding |
na rembed. 6 |
C |
J |
Na conditionering van het blok voor lege lading |
na rembed. 26 |
D |
K |
Droge en lege omstandigheden |
na rembed. 51 |
E |
L |
Natte en lege omstandigheden |
na rembed. 87 |
F |
M |
Beladen omstandigheden |
na rembed. 128 |
G |
N |
Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling) |
na rembed. 130 |
H |
O |
Einde van programma |
na rembed. 149 |
Als het programma C.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:
Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket |
Programmaonderdeel |
Rembediening nr. |
|
1ste testrun |
2de testrun |
||
A |
|
Bij start |
Beginconditie |
B |
I |
Na inbedding |
na rembed. 6 |
C |
J |
Na conditionering van het blok voor lege lading |
na rembed. 26 |
D |
K |
Droge en lege omstandigheden |
na rembed. 51 |
E |
L |
Natte en lege omstandigheden |
na rembed. 87 |
F |
M |
Beladen omstandigheden |
na rembed. 128 |
G |
N |
Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling) |
na rembed. 130 |
H |
O |
Einde van programma |
na rembed. 149 |
Als het programma J.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:
Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket |
Programmaonderdeel |
Rembediening nr. |
|
1ste testrun |
2de testrun |
||
A |
|
Bij start |
Beginconditie |
B |
I |
Na inbedding |
na rembed. 6 |
C |
J |
Na conditionering van het blok voor lege lading |
na rembed. 26 |
D |
K |
Droge en lege omstandigheden |
na rembed. 51 |
E |
L |
Natte en lege omstandigheden |
na rembed. 87 |
F |
M |
Beladen omstandigheden |
na rembed. 128 |
G |
N |
Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling) |
na rembed. 130 |
H |
O |
Einde van programma |
na rembed. 149 |
— |
Monsterneming: De akoestische ruwheid van één wiel moet worden gemeten. |
— |
Gemiddeldeberekening: het RMS-gemiddelde van de akoestische ruwheid moet worden gebruikt. |
Het resultaat is een representatief wielruwheidspectrum van een derde octaaf in het golflengtedomein L r .
2. Leid een scalaire indicator af van de in stap 1 gemeten wielruwheid L r
|
|
Zie onderstaande tabel voor de waarden van A(i) en B(i) (8):
|
3. Goed-/afkeuringscriteria
De in stap 2 gemeten indicator moet lager zijn dan of gelijk zijn aan 1.
De in stap 2 gemeten indicator en het representatief wielruwheidspectrum van een derde octaaf in het golflengtedomein Lr moeten in het certificaat voor het interoperabiliteitsonderdeel worden opgenomen.
Aanhangsel G
Vrijgestelde remblokken
De onderstaande blokken zijn vrijgesteld van een EU-conformiteitsverklaring tot 28 september 2033. Tot die datum kan de fabrikant of diens vertegenwoordiger de Commissie in kennis stellen van de noodzaak om het in punt 3 van aanhangsel F vastgestelde goed-/afkeuringscriterium of de in dat aanhangsel beschreven methode te herzien.
Fabrikant |
Typebeschrijving en verkorte aanduiding (indien verschillend) |
Becorit |
K40 |
CoFren |
C333 |
CoFren |
C810 |
Knorr-Bremse |
Cosid 704 |
Knorr-Bremse |
PROBLOCK J816M |
Frenoplast |
FR513 |
Federal Mogul |
Jurid 816 M afgekort: J816M |
Federal Mogul |
Jurid 822 |
Knorr-Bremse |
PROBLOCK J822 |
CoFren |
C952-1 |
Federal Mogul |
J847 |
Knorr-Bremse |
PROBLOCK J847 |
Icer Rail / Becorit |
IB 116* |
Alstom/Flertex |
W30-1 |
Aanhangsel H
Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen
Voor andere dan de in tabel H.1 en tabel H.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/774 (9) van de Commissie) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.
Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar:
Voor de in tabel H.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.
Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, moeten aan de eis van deze TSI voldoen vanaf 28 september 2030.
Projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel H.1.
Tabel H.1
Overgangsperiode van zeven jaar
TSI-punt(en) |
TSI-punt(en) in de vorige TSI |
Toelichting op de TSI-wijziging |
Niet van toepassing |
Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling:
Voor de in tabel H.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.
Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf moeten voldoen aan de eisen van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel H.2 vanaf 28 september 2023.
Tabel H.2
Specifieke overgangsregeling
TSI-punt(en) |
TSI-punt(en) in de vorige TSI |
Toelichting op de TSI-wijziging |
Overgangsregeling |
|||
Ontwerpfase nog niet gestart |
Ontwerpfase gestart |
Productiefase |
Rollend materieel in bedrijf |
|||
Niet van toepassing” |
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).
(2) APL: het aantal assen gedeeld door de over de buffers gemeten lengte (m-1)
(3) Beschikking 2002/735/EG van de Commissie van 30 mei 2002 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “Rollend materieel” van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/48/EG van de Raad (PB L 245 van 12.9.2002, blz. 402).
(4) Alleen indien de in punt 6.2.3 gespecificeerde vereenvoudigde beoordeling wordt toegepast.
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 312).
(6) Beschikking 2004/446/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van de fundamentele parameters van de technische specificaties voor interoperabiliteit inzake geluidsemissies, goederenwagons en telematicatoepassingen voor goederenvervoer als bedoeld in Richtlijn 2001/16/EG (PB L 155 van 30.4.2004, blz. 1).
(7) Beschikking 2006/861/EG van de Commissie van 28 juli 2006 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem rollend materieel — goederenwagons van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 344 van 8.12.2006, blz. 1).
(8) De coëfficiënten A(i) en B(i) zijn afgestemd op de huidige grenswaarden voor het passeergeluid en de omstandigheden op het referentiespoor
(9) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/774 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1304/2014 in verband met de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” op bestaande goederenwagons (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 89).
BIJLAGE VII
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
punt 3 wordt vervangen door: “3. GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN De in deze bijlage beschreven kenmerken worden toegepast op het hele spoorwegsysteem van de Europese Unie, in de vorm van een specificatie met een gemeenschappelijke woordenlijst aan de hand waarvan:
|
(2) |
in punt 3.1 wordt 6) toegevoegd:
|
(3) |
punt 3.2.1 wordt vervangen door:
|
(4) |
punt 3.3.3 wordt vervangen door:
|
(5) |
Tabel 1 wordt vervangen door: “Tabel 1 “Gegevens voor het infrastructuurregister (RINF)
|
(6) |
punt 4.1 wordt als volgt gewijzigd: de eerste alinea wordt vervangen door: “De architectuur van het infrastructuurregistersysteem is als volgt:”; |
(7) |
Afbeelding 1 wordt vervangen door:
|
(8) |
punt 4.2 wordt vervangen door: “De RINF-applicatie is een door het Bureau opgezette, beheerde, onderhouden en beheerde webapplicatie. Het Bureau stelt de infrastructuurbeheerders de volgende bestanden en documenten ter beschikking die moeten worden gebruikt om de gegevens in de RINF-toepassing in te voeren:
|
(9) |
punt 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
(10) |
punt 4.4 wordt vervangen door: “4.4. Bedrijfsmodus Het infrastructuurregistersysteem biedt via de RINF-toepassing drie belangrijke interfaces:
De RINF-toepassing zorgt ervoor dat door de infrastructuurbeheerders verstrekte gegevens zonder wijzigingen openbaar toegankelijk zijn. De basisfuncties van de RINF-toepassing bieden gebruikers de mogelijkheid gegevens van het infrastructuurregister op te zoeken. In de RINF-toepassing wordt de volledige historiek bewaard van de door de infrastructuurbeheerders meegedeelde gegevens. Die historiek wordt bewaard tot twee jaar na de schrapping van de gegevens. Het Bureau treedt op als beheerder en verleent gebruikers op verzoek toegang tot de RINF-toepassing. Antwoorden op zoekopdrachten van de gebruikers van de RINF-toepassing worden verstrekt binnen 24 uur na de lancering van de zoekopdracht. Infrastructuurbeheerders moeten hun gegevens rechtstreeks kunnen actualiseren in RINF, overeenkomstig de specificaties van tabel 1, en deze overeenkomstig artikel 5 in de RINF-toepassing invoeren. De infrastructuurbeheerders uploaden de bestanden naar de RINF-toepassing via de daartoe voorziene interface. Een specifieke module faciliteert het valideren en uploaden van gegevens.” |
(11) |
punt 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
(12) |
Een nieuw aanhangsel A wordt toegevoegd, als volgt: “„Aanhangsel A Technische specificaties als bedoeld in deze verordening A-1 Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)
A-2 Standaarden
|