8.9.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 222/88


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1694 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2023

tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014, (EU) nr. 1301/2014, (EU) nr. 1302/2014, (EU) nr. 1304/2014 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1), en met name artikel 5, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezien de rol die de spoorwegen moeten spelen in een koolstofvrij vervoerssysteem, zoals beoogd in de Europese Green Deal en de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit, en in het licht van de ontwikkelingen op dat gebied, moeten de huidige technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) worden herzien in het kader van het pakket digitale spoorwegen en groen goederenvervoer.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, punten b) en f), van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 (2) van de Commissie moeten TSI’s worden herzien om rekening te houden met onderzoeks- en innovatieactiviteiten in verband met de ontwikkelingen van het spoorwegsysteem van de Unie en om verwijzingen naar normen bij te werken. Deze herziening van de TSI effent het pad voor de volgende herziening van de TSI, rekening houdend met de resultaten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en met name de resultaten van de systeempijler.

(3)

In Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 zijn specifieke doelstellingen vastgesteld voor de opstelling, vaststelling en herziening van TSI’s voor het spoorwegsysteem in de Unie.

(4)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft de Commissie het Spoorwegbureau van de Europese Unie (het “Bureau”) op 24 januari 2020 gevraagd aanbevelingen op te stellen voor de uitvoering van een selectie van de in Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 vastgestelde specifieke doelstellingen.

(5)

Op 30 juni 2022 heeft het Bureau Aanbeveling ERA 1175-1218 gedaan in verband met de TSI’s van het spoorwegsysteem van de Unie en met betrekking tot de artikelen 3 tot en met 11 van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474.

(6)

Het is wenselijk ook gecombineerd vervoer te regelen door middel van TSI’s. Derhalve moeten diverse wijzigingen worden aangebracht in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (4) van de Commissie (TSI OPE), in de TSI’s in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 1299/2014 (5) van de Commissie (TSI INF) en Verordening (EU) nr. 321/2013 (6) van de Commissie (TSI WAG) en moet ook de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 (7) van de Commissie (RINF) inhoudelijk worden gewijzigd. Dit moet de weg vrijmaken voor een meer geharmoniseerde toepassing van het codificatiesysteem en de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer bevorderen; het Bureau zal daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 33, van Richtlijn (EU) 2016/797 een aanvaardbare wijze van naleving ontwikkelen.

(7)

De Uniebrede vergunning voor reizigersrijtuigen wordt een belangrijke stap om de interoperabiliteit van het Europese spoorwegnet te bevorderen. Om die doelstelling te bereiken moet de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (8) van de Commissie (TSI LOC&PAS) worden gewijzigd, met name door de eisen en testmethoden op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit en compatibiliteit met treindetectiesystemen te harmoniseren.

(8)

De TSI’s LOC&PAS en INF moeten worden gewijzigd met het oog op de harmonisatie van de specificaties inzake rollend materieel en vaste installaties, met name door het sluiten van open punten wat betreft de eisen inzake de verkeerscapaciteit en het belastingsvermogen van de infrastructuur, de eisen voor exploitatie met meer dan twee stroomafnemers tegelijk, en door de aanpassing van treinen met energiemeetsystemen te faciliteren.

(9)

Voorts moet de TSI LOC&PAS worden gewijzigd om de definitie van speciale voertuigen, met inbegrip van spoormachines, inspectievoertuigen, noodhulpvoertuigen, milieuvoertuigen en wegspoorvoertuigen te verduidelijken en te verduidelijken in hoeverre die voertuigen onder de TSI’s vallen.

(10)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1304/2014 (9) van de Commissie (TSI NOI) moet worden gewijzigd om een methode in te voeren voor de beoordeling van de akoestische prestaties van composietremblokken op onderdeelniveau.

(11)

Om de spoorwegveiligheid en betrouwbaarheid van het spoor te verhogen, moeten de TSI’s WAG en LOC&PAS worden gewijzigd en aangevuld met een ontsporingsdetectiefunctie.

(12)

De TSI WAG effent het pad voor de verdere ontwikkeling, migratie en implementatie van digitale automatische koppelingen (DAC), waarvan de invoering een belangrijke stap zal vormen voor de modernisering van het goederenvervoer per spoor.

(13)

Aangezien er geen specifieke nieuwe competentie vereist is voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen of de keuring van subsystemen, is er geen behoefte aan wijzigingen met betrekking tot de aangemelde instanties voor de toepassing van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014 (10), (EU) nr. 1301/2014 (11), (EU) nr. 1302/2014 en (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie.

(14)

Om te zorgen voor een geleidelijke transitie naar een volledig interoperabel Europees spoorwegsysteem overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/797 moet worden verduidelijkt in welke gevallen de TSI’s INF en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 (TSI ENE) moeten worden toegepast bij een upgrade of vernieuwing van bestaande subsystemen en vaste installaties.

(15)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie (TSI PRM) moet worden gewijzigd om de fundamentele parameters die het spoorvervoer beter toegankelijk maken voor personen met beperkte mobiliteit beter te definiëren, onder meer door de invoering van het concept van interoperabele rolstoelen die per trein kunnen worden vervoerd. Er zijn verdere verduidelijkingen nodig met betrekking tot ticketautomaten en het verstrekken van auditieve, visuele en tactiele reisinformatie.

(16)

Verwijzingen naar normen moeten regelmatig worden bijgewerkt. Om toekomstige actualiseringen te vergemakkelijken, moet alle informatie over normen worden gebundeld in specifieke aanhangsels van elke TSI, die vervolgens kunnen worden gewijzigd zonder de basistekst van de TSI te wijzigen. Een dergelijke aanpak biedt aanvragers de mogelijkheid moderne IT-tools te gebruiken, die beter geschikt zijn om de eisen te verwezenlijken. Alle TSI’s in verband met vaste installaties en rollend materieel moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

De in het infrastructuurregister (RINF) geregistreerde parameters voor spoorweginfrastructuur moeten ook evolueren, met name door de tabellen aan te passen om de consistentie te bewaren met andere wijzigingen waarin deze Verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 (12) and (EU) 2023/1693 (13) voorziet, door de infrastructuurbeheerder de bevoegdheid te geven om gegevens in te voeren in de plaats van de nationale registratie-entiteit, die een coördinerende rol kan blijven spelen, en door nieuwe toekomstige ontwikkelingen in kaart te brengen.

(18)

Derhalve moeten volgende verordeningen dienovereenkomstig worden gewijzigd:

(1)

Verordening (EU) nr. 321/2013 (TSI WAG);

(2)

Verordening (EU) nr. 1299/2014 (TSI INF);

(3)

Verordening (EU) nr. 1300/2014 (TSI PRM);

(4)

Verordening (EU) nr. 1301/2014 (TSI ENE);

(5)

Verordening (EU) nr. 1302/2014 (TSI LOC&PAS);

(6)

Verordening (EU) nr. 1304/2014 (TSI NOI);

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 (RINF).

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor spoorwegveiligheid en interoperabiliteit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

“Artikel 4

niet gebruikt.”.

(2)

Artikel 9 bis wordt geschrapt.

(3)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Verordening (EU) nr. 1299/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Projecten in een vergevorderd stadium

Artikel 7, lid 2, van richtlijn (EU) 2016/797 is van toepassing.”

.

(2)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Verordening (EU) nr. 1300/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in de leden 1 en 5 wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De TSI is van toepassing op het netwerk van het spoorwegsysteem van de Unie als beschreven in bijlage I van Richtlijn (EU) 2016/797, met uitzondering van de in artikel 1, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 bedoelde gevallen.”

;

(2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in lid 1 wordt de tekst “artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 13, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(b)

in lid 2, punt c), wordt de tekst “artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 37 van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(3)

In artikel 5 wordt de tekst “artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(4)

In artikel 6, lid 5, wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(5)

In artikel 7, lid 3, wordt de tekst “artikel 6 van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 5 van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(6)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in lid 6 wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(b)

in lid 7 wordt de tekst “artikel 6 van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 5 van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(7)

In artikel 9, lid 4, wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(8)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 4

Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

De alinea van artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

“Artikel 7, lid 2, van richtlijn (EU) 2016/797 is van toepassing.”;

(2)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In de leden 1 en 3 wordt de verwijzing naar “artikel 20 van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door een verwijzing naar “artikel 18 van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(2)

In lid 2 wordt de tekst “artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797”;

(3)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 5

Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 2, lid 1, punt d), wordt de term “mobiele uitrusting voor de bouw en het onderhoud van spoorweginfrastructuur” vervangen door: “bijzondere voertuigen, zoals spoormachines (OTM)”;

(2)

Artikel 8 wordt geschrapt.

(3)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in lid 1 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Zij blijven echter van toepassing op:”;

ii)

punt c) wordt geschrapt;

(b)

de leden 2 en 3 worden geschrapt.

(4)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening.

Artikel 6

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1304/2014 wordt vervangen door de tekst in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 7

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

artikel 1, lid 2, wordt vervangen door :

“2.   Elke lidstaat geeft zijn infrastructuurbeheerders de opdracht de waarden van de parameters van zijn spoornet op te nemen in een elektronische toepassing die aan de gemeenschappelijke specificaties van deze verordening voldoet.”

;

(2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

In de leden 4 en 5 wordt het woord “lidstaat” vervangen door “infrastructuurbeheerder”;

(b)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   Het Bureau richt een groep met vertegenwoordigers van de infrastructuurbeheerders op om de implementatie van deze verordening in de RINF-toepassing te coördineren, te monitoren en te ondersteunen. Deze groep dient ook de toekomstige ontwikkeling van deze verordening te ondersteunen. De krachtens artikel 5 aangewezen nationale registratie-entiteiten hebben het recht deel te nemen overeenkomstig hun taken en de reikwijdte van hun activiteiten. In voorkomend geval nodigt het Bureau deskundigen en representatieve instanties uit.”

;

(3)

De artikelen 4 en 5 worden vervangen door de volgende tekst:

“Artikel 4

Invoeren en bijwerken van gegevens

1.   Zodra ze beschikbaar zijn, voeren de infrastructuurbeheerders de gegevens rechtstreeks in de RINF-toepassing. De infrastructuurbeheerders zorgen ervoor dat de ingevoerde gegevens nauwkeurig, volledig consistent en actueel zijn.

2.   Alle informatie met betrekking tot nieuwe infrastructuur die moet worden verbeterd, vernieuwd of in dienst moet worden gesteld, wordt voor de indienststelling daarvan door de infrastructuurbeheerder beschikbaar gesteld in het RINF.

Artikel 5

Nationale registratie-entiteiten

De lidstaten kunnen een nationale registratie-entiteit aanwijzen die fungeert als contactpunt tussen het Bureau en de infrastructuurbeheerders om de infrastructuurbeheerders op hun grondgebied bij te staan en te coördineren, voor zover dit de beschikbaarheid van gegevens overeenkomstig artikel 4 niet in gevaar brengt.”

;

(4)

Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Toekomstige ontwikkelingen

1.   Het Bureau werkt de RINF-toepassing uiterlijk 15 december 2024 bij om:

(a)

een gedeeltelijke actualisering van gegevens die met de gewijzigde parameter(s) overeenstemmen mogelijk te maken, zodat infrastructuurbeheerders die informatie kunnen bijwerken zodra ze beschikbaar is;

(b)

de routeberekening op het netwerk te verbeteren met een beschrijving op microniveau;

(c)

in specifieke kennisgevingen voor spoorwegondernemingen te voorzien met betrekking tot wijzigingen in de RINF-toepassing die relevant zijn voor de netwerken waarvoor zij zich als belangstellende hebben geregistreerd en in een systeem voor bevestiging aan de IM te voorzien;

(d)

de definitie, modellen en geldigheidsdatums vast te stellen om de gebruiksgevallen te implementeren;

(e)

de locaties voor de beschrijving van de infrastructuur af te stemmen op de in de EU voor de uitwisseling van informatie in telematicatoepassingen gebruikte locaties.

(f)

een beschrijving van de infrastructuur toe te voegen betreffende de aard van de voor spoorwegondernemingen beschikbare infrastructuur (deel van de netverklaring (*1)) en technische kenmerken van de spoordienstvoorzieningen (*2).

2.   Door verdere ontwikkelingen van de RINF-toepassing kan een datasysteem ontstaan voor de uitwisseling van alle elektronische informatie over het spoorwegnet van de Unie.

(*1)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32)."

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 van de Commissie van 22 november 2017 betreffende de toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten (PB L 307 van 23.11.2017, blz. 1) (C/2017/7692).”."

(5)

Er wordt een nieuw artikel 7 bis toegevoegd:

“Artikel 7 bis

ERA-begrippenlijst

“ERA-begrippenlijst”: een door het Bureau overeenkomstig artikel 4, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 uitgegeven technisch document met voor mensen en machines leesbare definities en presentaties van gegevens en bijbehorende kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen voor elk gegevenselement (ontologie) van het spoorwegsysteem.

Het Bureau zorgt ervoor dat de begrippenlijst van het Bureau wordt bijgewerkt in het licht van regelgevende en technische ontwikkelingen die een invloed hebben op het spoorwegsysteem.”

;

(6)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze verordening.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.

(2)  Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie van 8 juni 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke doelstellingen voor de opstelling, aanneming en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 210 van 15.8.2017, blz. 5).

(3)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).

(5)  Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG ( PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PB L 139 I van 27.5.2019, blz. 312).

(8)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).

(9)  Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel – geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).

(10)  Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).

(11)  Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “energie” van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (zie blz. 380 van dit Publicatieblad).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1693 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie 919 (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.   INLEIDING

Een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) is een specificatie die betrekking heeft op een subsysteem (of een deel daarvan) als gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797 en die tot doel heeft:

de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te waarborgen, en

aan de essentiële eisen te voldoen.”;

(2)

punt 1.2 wordt vervangen door:

“1.2.   Geografisch toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het spoorwegsysteem in de Unie.”;

(3)

in punt 1.3 worden de inleidende zin en a) vervangen door:

“Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797 wordt in deze TSI het volgende vastgelegd:

a)

het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons”;”;

(4)

in punt 2.1 wordt in de tweede alinea a) vervangen door:

“a)

bijzondere voertuigen;”;

(5)

Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende alinea wordt vervangen door:

“Artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797 bepaalt dat het spoorwegsysteem, zijn subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen moeten voldoen aan de relevante essentiële eisen. De essentiële eisen zijn in algemene zin omschreven in bijlage III bij die richtlijn. In tabel 1 van deze bijlage zijn de fundamentele parameters van deze TSI weergegeven, evenals hun overeenstemming met de essentiële eisen zoals toegelicht in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797.”;

b)

in tabel 1 wordt de volgende rij 4.2.3.5.3 ingevoegd:

“4.2.3.5.3

Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

1.1.1.

1.1.2.

 

 

 

2.4.3.”;

(6)

punt 4.1 wordt vervangen door:

“4.1.   Inleiding

Het spoorwegsysteem, waarop Richtlijn (EU) 2016/797 van toepassing is en waarvan goederenwagons deel uitmaken, is een geïntegreerd systeem waarvan de consistentie moet worden gecontroleerd. Deze consistentie moet met name worden getoetst aan de specificaties van het subsysteem “rollend materieel” en de compatibiliteit met het netwerk (punt 4.2), de interfaces ervan met de andere subsystemen van het spoorwegsysteem waarin het is geïntegreerd (punten 4.2 en 4.3), en de initiële bedrijfs- en onderhoudsvoorschriften (punten 4.4 en 4.5) als vereist door artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797.

In het technisch dossier, als omschreven in artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 en in punt 2.4 van bijlage IV bij die richtlijn, moeten met name ontwerpwaarden inzake de compatibiliteit met het netwerk worden opgenomen.”;

(7)

in punt 4.2.1 wordt de derde alinea geschrapt;

(8)

punt 4.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De constructie van een wagonbak van een eenheid, bevestiging van uitrusting en hef- en opvijzelpunten worden zodanig ontworpen dat geen barsten, significante blijvende vervormingen of breuken ontstaan in de belastinggevallen zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [1].”;

b)

de vierde alinea wordt vervangen door:

“De posities van de hef- en opvijzelpunten moeten worden gemarkeerd op de eenheid. De markering moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [2].”;

(9)

aan punt 4.2.2.3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Eenheden die bestemd zijn voor gecombineerd vervoer en waarvoor een wagoncompatibiliteitscode vereist is, moeten zijn uitgerust met voorzieningen voor het vastzetten van de intermodale laadeenheid.”;

(10)

punt 4.2.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede en de derde alinea worden vervangen door:

“De overeenstemming van een eenheid met het beoogde referentieprofiel, met inbegrip van het referentieprofiel voor het onderste deel, wordt vastgesteld aan de hand van een van de methoden die zijn vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [4].

De kinematische methode, als beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [4], wordt gebruikt om de conformiteit vast te stellen, indien deze er is, tussen het voor de eenheid vastgestelde referentieprofiel en de respectieve beoogde referentieprofielen G1, GA, GB en GC, met inbegrip van de referentieprofielen die worden gebruikt voor het onderste deel, GI1 en GI2.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“Eenheden die bestemd zijn voor gecombineerd vervoer worden gecodificeerd overeenkomstig de eisen van aanhangsel H en de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.2, index [B].”;

(11)

in punt 4.2.3.2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De toegestane lading die een eenheid mag vervoeren, voor aslasten tot en met 25 t, wordt bepaald door toepassing van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [5].”;

(12)

punt 4.2.3.3 wordt vervangen door:

“4.2.3.3   Compatibiliteit met treindetectiesystemen

Als de eenheid is ontworpen om compatibel te zijn met een of meer van de volgende treindetectiesystemen, moet deze compatibiliteit worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]:

a)

treindetectiesystemen op basis van spoorstroomkringen (de elektrische weerstand van het wielstel kan op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel of op voertuigniveau worden beoordeeld);

b)

treindetectiesysteem met assentellers;

c)

treindetectiesysteem met lusuitrusting.

De aanverwante specifieke gevallen zijn gedefinieerd in punt 7.7 van de TSI CCS.”

(13)

in punt 4.2.3.4 worden de tweede en derde alinea’s vervangen door:

“Indien de eenheid is ontworpen om te kunnen worden gecontroleerd door uitrusting langs het spoor op het netwerk met een spoorwijdte van 1 435 mm, moet de eenheid in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [6] om voldoende zichtbaarheid te waarborgen.

Voor eenheden die zijn ontworpen voor netwerken met spoorwijdten van 1 524 mm, 1 600 mm, 1 668 mm, moeten de bijbehorende waarden in tabel 2 met betrekking tot de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [6], worden toegepast.”;

(14)

in punt 4.2.3.5.2 wordt in de tweede alinea het eerste streepje vervangen door:

“—

het uitvoeren van de procedures in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7], of”;

(15)

het volgende punt 4.2.3.5.3 wordt ingevoegd:

“4.2.3.5.3   Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

De functie voor detectie en preventie van ontsporingen is bedoeld om ontsporingen te voorkomen of de gevolgen van een ontsporing van de eenheid te verminderen.

Als een eenheid met de functie voor detectie en preventie van ontsporingen is uitgerust, moet aan onderstaande eisen worden voldaan.

4.2.3.5.3.1   Algemene eisen

De functie moet een ontsporing of voortekenen van een ontsporing van de eenheid kunnen detecteren overeenkomstig een van de drie reeksen eisen in de navolgende punten 4.2.3.5.3.2, 4.2.3.5.3.3 en 4.2.3.5.3.4.

Deze eisen mogen als volgt worden gecombineerd:

 

4.2.3.5.3.2 en 4.2.3.5.3.3

 

4.2.3.5.3.2 en 4.2.3.5.3.4

4.2.3.5.3.2   Functie voor preventie van ontsporingen (DPF)

De DPF zendt een signaal naar de cabine van de locomotief die de trein trekt zodra er een voorteken voor een ontsporing in de eenheid wordt gedetecteerd.

Het signaal waarmee de DPF op treinniveau beschikbaar wordt gesteld en de transmissie ervan tussen de eenheid, de locomotief en de andere gekoppelde eenheid/eenheden in een trein moeten in het technisch dossier worden gedocumenteerd.

4.2.3.5.3.3   Functie voor detectie van ontsporingen (DDF)

De DDF zendt een signaal naar de cabine van de locomotief die de trein trekt zodra er een ontsporing in de eenheid wordt gedetecteerd.

Het signaal waarmee de DDF op treinniveau beschikbaar wordt gesteld en de transmissie ervan tussen de eenheid, de locomotief en de andere gekoppelde eenheid/eenheden in een trein moeten in het technisch dossier worden gedocumenteerd.

4.2.3.5.3.4   Functie voor detectie van ontsporingen en rembediening (DDAF)

De DDAF activeert automatisch een remopdracht wanneer er een ontsporing wordt gedetecteerd, zonder dat de machinist de mogelijkheid heeft om deze te onderdrukken.

Het risico van onterechte detecties van ontsporingen moet tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Daarom moet de DDAF aan een risicobeoordeling overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 worden onderworpen.

Het moet mogelijk zijn om de DDAF direct op de eenheid te deactiveren wanneer de eenheid tot stilstand is gebracht. Die deactivering zal de DDAF van het remsysteem loskoppelen en isoleren.

De DDAF moet haar status (geactiveerd/gedeactiveerd) aangeven en die status moet aan beide zijden van de eenheid zichtbaar zijn. Als dit fysiek niet haalbaar is, moet de DDAF haar status aan ten minste één zijde aangeven en moet de andere kant van de wagon overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [2], worden gemarkeerd.”;

(16)

in punt 4.2.3.6.1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De integriteit van de constructie van een draaistelframe, alle eraan bevestigde uitrusting en de verbinding tussen de wagonbak en het draaistel worden aangetoond op basis van de methoden die zijn vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [9].”;

(17)

in punt 4.2.3.6.2 wordt tabel 3 vervangen door:

Tabel 3

Grenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielstellen

Aanwijzing

Wieldiameter

D [mm]

Minimumwaarde

[mm]

Maximumwaarde

[mm]

1 435  mm

Afstand van voorzijde tot voorzijde (SR)

SR = AR + Sd,left + Sd,right

330 ≤ D ≤ 760

1 415

1 426

760 < D ≤ 840

1 412

1 426

D > 840

1 410

1 426

Afstand van achterzijde tot achterzijde (AR)

330 ≤ D ≤ 760

1 359

1 363

760 < D ≤ 840

1 358

1 363

D > 840

1 357

1 363

1 524 mm

Afstand van voorzijde tot voorzijde (SR)

SR = AR + Sd,left + Sd,right

400 ≤ D < 840

1 492

1 514

D ≥ 840

1 487

1 514

Afstand van achterzijde tot achterzijde (AR)

400 ≤ D < 840

1 444

1 448

D ≥ 840

1 442

1 448

1 600 mm

Afstand van voorzijde tot voorzijde (SR)

SR = AR + Sd,left + Sd,right

690 ≤ D ≤ 1 016

1 573

1 592

 

 

 

Afstand van achterzijde tot achterzijde (AR)

690 ≤ D ≤ 1 016

1 521

1 526

 

 

 

1 668 mm

Afstand van voorzijde tot voorzijde (SR)

SR = AR + Sd,left + Sd,right

330 ≤ D < 840

1 648  (1)

1 659

840 ≤ D ≤ 1 250

1 648  (1)

1 659

Afstand van achterzijde tot achterzijde (AR)

330 ≤ D < 840

1 592

1 596

840 ≤ D ≤ 1 250

1 590

1 596

(18)

in punt 4.2.4.3.2.1 worden de tweede en derde alinea’s vervangen door:

“De remwerking van een eenheid moet worden berekend overeenkomstig de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [16], index [37], index [58] of index [17].

De berekening moet worden gevalideerd door het uitvoeren van proeven. De berekening van de remwerking overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [17], moet worden gevalideerd als beschreven in dezelfde specificatie of in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [58].”;

(19)

punt 4.2.4.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Als de eenheid is uitgerust met een parkeerrem, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

de eenheid blijft stilstaan totdat de rem bewust wordt gelost,

wanneer de status van de parkeerrem niet rechtstreeks kan worden vastgesteld, moet aan beide zijden aan de buitenkant van het voertuig een indicator van de remstatus zijn aangebracht,

de minimumremkracht, bij windstilte, moet worden bepaald aan de hand van berekeningen als omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [16].”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“Indien relevant worden aan de hand van berekeningen de volgende waarden bepaald:

de minimumremkracht voor een onbeladen wagon,

de maximumremkracht voor een vol beladen wagon,

de doorslagbelastingsmassa, d.w.z. de minimale beladingstoestand voor de maximumremkracht,

de parkeerrem van een eenheid moet worden ontworpen met inachtneming van een adhesiefactor tussen wiel en spoor (staal/staal) van maximaal 0,12.”;

(20)

in punt 4.2.5 wordt de achtste alinea vervangen door:

“De eenheid moet voldoen aan de eisen van deze TSI zonder aantasting van de werking door sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [18], die overeenstemmen met het nominale bereik.”;

(21)

in punt 4.2.6.2.1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Eenheden moeten met elkaar worden verbonden overeenkomstig de bepalingen die zijn beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [27].”;

(22)

in punt 4.2.6.2.2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De eenheid moet zodanig zijn ontworpen dat direct contact wordt voorkomen overeenkomstig de bepalingen die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [27].”;

(23)

In punt 4.2.6.3 wordt de tweede zin vervangen door:

“De afmetingen en de tussenruimte tussen deze bevestigingsinrichtingen moeten overeenstemmen met de beschrijving in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [28].”;

(24)

in punt 4.3.1 wordt tabel 5 als volgt gewijzigd:

a)

het kopje van de eerste kolom wordt vervangen door:

“Referentie in TSI WAG”

b)

het kopje van de tweede kolom wordt vervangen door:

“Referentie in TSI INF”;

c)

de laatste rij wordt geschrapt;

(25)

in punt 4.3.2 wordt tabel 6 als volgt gewijzigd:

a)

het kopje van de eerste kolom wordt vervangen door:

“Referentie in TSI WAG”

b)

het kopje van de tweede kolom wordt vervangen door:

“Referentie in TSI OPE”;

c)

de laatste rij wordt geschrapt;

(26)

in punt 4.3.3 wordt tabel 7 als volgt gewijzigd:

a)

het kopje van de eerste kolom wordt vervangen door:

“Referentie in TSI WAG”;

b)

de tweede kolom wordt vervangen door:

Referentie in TSI CCS

4.2.10: Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp

4.2.11: Elektromagnetische compatibiliteit tussen rollend materieel en baanapparatuur voor besturing en seingeving

4.2.10: Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp

4.2.11: Elektromagnetische compatibiliteit tussen rollend materieel en baanapparatuur voor besturing en seingeving

4.2.10: Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp”;

(27)

in punt 4.4 wordt in de laatste alinea de volgende zin geschrapt:

“De aangemelde instantie verifieert alleen of de exploitatiedocumentatie is verstrekt.”

(28)

in punt 4.5 wordt in de derde alinea de volgende zin geschrapt:

“De aangemelde instantie verifieert alleen of de onderhoudsdocumentatie is verstrekt.”

(29)

in punt 4.5.1 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De algemene documentatie bestaat uit:”;

(30)

in punt 4.5.2 wordt de derde zin van de inleidende alinea vervangen door:

“De onderhoudsspecificaties omvatten:”;

(31)

in punt 4.8 wordt de eerste alinea vervangen door:

a)

het twintigste streepje wordt geschrapt;

b)

de volgende streepjes worden toegevoegd:

“minimumremkracht en, indien relevant, maximumremkracht en doorslagbelastingsmassa voor de parkeerrem (indien van toepassing)

aantal assen waarop de parkeerrem wordt toegepast

aanwezigheid van een of meer van de volgende functies: DDF, DPF, DDAF.

beschrijving van het signaal dat over een ontsporing of een voorteken van een ontsporing informeert en de transmissie ervan voor eenheden die met DDF of DPF zijn uitgerust.”;

(32)

punt 6.1.2.1 wordt vervangen door:

“6.1.2.1   Loopwerk

Het aantonen van conformiteit voor dynamisch rijgedrag is beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8].

Eenheden die met een vastgezet loopwerk zijn uitgerust, als beschreven in die specificatie, worden verondersteld aan de relevante eis te voldoen, op voorwaarde dat het loopwerk wordt gebruikt binnen het vastgestelde exploitatiegebied.

De minimumaslast en maximumaslast tijdens het gebruik van een wagon die met een vastgezet loopwerk is uitgerust, moeten voldoen aan de beladingsomstandigheden tussen leeg en beladen gewicht voor het vastgezette loopwerk, als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8].

Als de minimumaslast niet wordt bereikt door de massa van het voertuig in lege toestand, kunnen voor de wagon gebruiksvoorwaarden gelden die vereisen dat deze altijd met een minimale lading of een ballast (bijvoorbeeld met een lege laadinrichting) wordt gebruikt om aan de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [8], te voldoen.

In dat geval kan de parameter “massa van de wagon in lege toestand” die voor vrijstelling van proeven op het spoor wordt gebruikt, worden vervangen door de “minimumaslast”. Dit moet in het technisch dossier als gebruiksvoorwaarde worden vermeld.

De beoordeling van de sterkte van het draaistelframe moet gebaseerd zijn op de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [9].”;

(33)

punt 6.1.2.2 wordt vervangen door:

“6.1.2.2   Wielstel

Het aantonen van de conformiteit voor het mechanisch gedrag van de montage van het wielstel moet worden uitgevoerd aan de hand van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [10], waarin de grenswaarden voor de axiale montagekracht en de bijbehorende verificatieproef zijn neergelegd.”;

(34)

in punt 6.1.2.3, a) worden de eerste, tweede en derde alinea’s vervangen door:

“Gesmede en gewalste wielen: De mechanische kenmerken moeten worden aangetoond volgens de procedure die in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [11] is beschreven.

Als het wiel bedoeld is om te worden gebruikt voor het afremmen van een eenheid waarbij remblokken tegen het loopvlak van het wiel worden gedrukt, moeten de thermomechanische eigenschappen van het wiel worden aangetoond door rekening te houden met de voorziene maximale remenergie. Een typekeuring, zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [11], moet worden uitgevoerd om te controleren of de dwarsbeweging van de velg tijdens het remmen en de restspanning binnen de gegeven tolerantiegrenzen vallen.

Voor gesmede en gewalste wielen zijn de beslissingscriteria voor restspanningen in dezelfde specificatie opgenomen.”;

(35)

in punt 6.1.2.4 worden de eerste en tweede alinea’s vervangen door:

“In aanvulling op de bovenstaande eis inzake de montage, moet conformiteit met de eisen inzake de mechanische weerstands- en vermoeidheidskarakteristieken van de as worden aangetoond op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [12].

Die specificatie omvat de beslissingscriteria voor de toegestane spanning. Er moet een controleprocedure bestaan om te voorkomen dat defecten tijdens de productiefase de veiligheid negatief beïnvloeden door veranderingen in de mechanische eigenschappen van de assen. De treksterkte van het materiaal in de as, de schokbestendigheid, de integriteit van het oppervlak, de eigenschappen van het materiaal en de mate van zuiverheid van het materiaal moeten gecontroleerd worden. In de controleprocedure moet worden vermeld welke partijbemonstering is gebruikt voor elke te controleren eigenschap.”;

(36)

in punt 6.2.2.1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De conformiteit moet worden aangetoond overeenkomstig de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [3] of index [1].”;

(37)

punt 6.2.2.2 wordt vervangen door:

“6.2.2.2   Ontsporingsveiligheid op scheluw spoor

De conformiteit wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7].”;

(38)

punt 6.2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De conformiteit wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7].”;

b)

in de tweede alinea wordt de aanhef vervangen door:

“Voor eenheden die op het netwerk met een spoorwijdte van 1 668 mm rijden, wordt de geraamde waarde voor de geleidekracht die overeenkomstig die specificatie genormaliseerd wordt op de straal Rm = 350 m, berekend overeenkomstig de volgende formule:”;

c)

de vijfde alinea vervangen door:

“De combinatie van de hoogste equivalente coniciteit en snelheid waarbij de eenheid voldoet aan de stabiliteitscriteria in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7], wordt in het verslag vastgelegd.”;

(39)

in punt 6.2.2.4 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De conformiteit met de eisen ten aanzien van de mechanische weerstands- en vermoeidheidskarakteristieken van de rollende lager moet worden aangetoond op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [13].”;

(40)

punt 6.2.2.5 wordt vervangen door:

“6.2.2.5   Loopwerk voor handmatige omstelling van wielstellen

Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435 mm en 1 668 mm

De technische oplossingen die voor aseenheden en draaistellen in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [14] zijn beschreven, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in punt 4.2.3.6.7.

Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435 mm en 1 524 mm

De technische oplossing die wordt beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [15], wordt geacht te voldoen aan de eisen van punt 4.2.3.6.7.”;

(41)

in punt 6.2.2.8.1 wordt de eerste zin wordt vervangen door:

“Brandwerende voorzieningen moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [19].”;

(42)

punt 6.2.2.8.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste en tweede alinea worden vervangen door:

“De ontvlambaarheids- en vlamverspreidingseigenschappen worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [20], waarbij de grenswaarde CFE ≥ 18 kW/m2 moet zijn.

Rubberen onderdelen van draaistellen worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [23], waarbij de grenswaarde MARHE ≤ 90 kW/m2 moet zijn onder de testomstandigheden die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [22].”;

b)

in de derde alinea wordt het zesde streepje vervangen door:

“–

materialen die voldoen aan de eisen van categorie C-s3, d2 of hoger overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [21].”;

(43)

punt 6.2.2.8.3 wordt vervangen door:

“6.2.2.8.3   Kabels

De elektrische kabels moeten worden geselecteerd en geïnstalleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [24] en index [25].”;

(44)

punt 6.2.2.8.4 wordt vervangen door:

“6.2.2.8.4   Ontvlambare vloeistoffen

De genomen maatregelen moeten overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [26], worden genomen.”;

(45)

punt 7.1 wordt vervangen door:

“7.1   Vergunning om een voertuig in de handel te brengen

(1)

Deze TSI is van toepassing op goederenwagons (subsysteem “rollend materieel — goederenwagons”), binnen het in de punten 1.1, 1.2 en 2.1 vastgestelde toepassingsgebied, die na de datum van inwerkingtreding van deze TSI in de handel worden gebracht, behalve wanneer punt 7.1.1 “Toepassing op lopende projecten” van toepassing is.

(2)

Deze TSI kan ook op vrijwillige basis worden toegepast op:

eenheden die zijn genoemd in punt 2.1, a), in rijmodus, indien ze voldoen aan de omschrijving van “eenheid” in deze TSI, en

eenheden die zijn genoemd in punt 2.1, c), in lege configuratie.

Als de aanvrager ervoor kiest deze TSI toe te passen, wordt de dienovereenkomstige EG-keuringsverklaring als zodanig door de lidstaten erkend.

(3)

De overeenstemming ervan met deze bijlage in de versie die van toepassing is voor 28 september 2023 wordt als gelijkwaardig met naleving van deze TSI beschouwd, behalve voor de in aanhangsel A vermelde wijzigingen.”;

(46)

punt 7.1.1 wordt vervangen door:

“7.1.1.   Toepassing op lopende projecten

(1)

De versie van deze TSI die van toepassing wordt op 28 september 2023 is niet verplicht voor projecten die zich op die datum in fase A of fase B bevinden, zoals bedoeld in punten 7.2.3.1.1 en 7.2.3.1.2 van de “vorige TSI” (m.a.w. deze Verordening, zoals gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie (*1)).

(2)

Onverminderd tabel A.2 van aanhangsel A mogen de eisen van de hoofdstukken 4, 5 en 6 op vrijwillige basis worden toegepast op de projecten als bedoeld in punt 1.

(3)

Indien de aanvrager ervoor kiest deze TSI niet toe te passen op een lopend project, blijft de versie van deze TSI die van toepassing is aan het begin van fase A, als bedoeld in punt (1), van toepassing.

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”;"

(47)

in punt 7.1.2 wordt de derde alinea als volgt gewijzigd:

a)

d1) en d2) worden ingevoegd na d):

“d1)

Als de eenheid elektronische apparatuur aan boord heeft die interferentiestroom via het spoor uitzendt, moet de “beïnvloedingseenheid” (zoals gedefinieerd in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]) waarvan de eenheid deel zal uitmaken, voldoen aan specifieke gevallen voor spoorstroomkringen die op grond van artikel 13 van de TSI CCS zijn aangemeld, door toepassing van de geharmoniseerde voertuigtestmethoden en voertuigimpedantie als bedoeld in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]. De conformiteit van de eenheid kan worden aangetoond op basis van het in artikel 13 van de TSI CCS bedoelde technisch document en wordt door de aangemelde instantie gecontroleerd in het kader van de EG-keuring.

d2)

Als de eenheid elektrische of elektronische apparatuur aan boord heeft, die interfererende elektromagnetische velden uitstraalt:

dicht bij de wielsensor van een assenteller, of

geïnduceerd door de retourstroom via het spoor, indien van toepassing.

De “beïnvloedingseenheid” (zoals gedefinieerd in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A] waarvan de eenheid deel zal uitmaken, moet voldoen aan specifieke gevallen voor assentellers die op grond van artikel 13 van de TSI CCS zijn aangemeld. Dit moet worden aangetoond door toepassing van de geharmoniseerde voertuigtestmethoden waarnaar wordt verwezen in het in aanhangsel D.2, index [A], bedoelde technische document of, bij wijze van alternatief, op basis van het in artikel 13 van de TSI CCS bedoelde technische document. De conformiteit wordt gecontroleerd door de aangemelde instantie in het kader van de EC-keuring.”;

b)

e) wordt vervangen door:

“e)

De eenheid moet zijn uitgerust met het handmatige koppelingssysteem overeenkomstig de voorschriften van aanhangsel C, punt 1, tevens conform met punt 8, of met een semiautomatisch of automatisch koppelingssysteem.”;

c)

g) wordt vervangen door:

“g)

De eenheid moet ten minste met alle toepasselijke markeringen worden gemarkeerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [2].”;

d)

h) wordt vervangen door:

“h)

De minimumremkracht en, indien relevant, de maximumkracht, het aantal wielstellen (N) en het aantal wielstellen waarop de parkeerrem remkracht uitoefent (n), moeten worden gemarkeerd als aangegeven in figuur 1:

Figuur 1

Markering van de parkeerremkracht

Image 1

Image 2

”;

(48)

in punt 7.2.1 wordt de vijfde alinea vervangen door:

“Niet-gecertificeerde interoperabiliteitsonderdelen: componenten die overeenstemmen met een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in hoofdstuk 5, maar waarvoor geen conformiteitsverklaring is afgegeven en die zijn vervaardigd vóór het aflopen van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 8”;

(49)

in punt 7.2.2 wordt de titel vervangen door:

“7.2.2.

Wijzigingen aan een eenheid in bedrijf of aan een bestaand type eenheid”;

(50)

in punt 7.2.2.1 wordt in de tweede alinea de eerste zin vervangen door:

“Dit punt 7.2.2 is van toepassing in het geval van wijzigingen, waaronder vernieuwingen of upgrades, aan een eenheid in bedrijf of een bestaand type eenheid.”;

(51)

punt 7.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Onverminderd punt 7.2.2.3, is conformiteit met de eisen van deze TSI of Verordening (EU) nr. 1304/2014 (*2) van de Commissie, (“TSI NOI”) (zie punt 7.2 van TSI NOI) alleen nodig voor de fundamentele parameters in deze TSI waarop de wijziging(en) een impact kan/kunnen hebben.

(*2)  Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies”, tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;"

b)

in tabel 11 bis wordt de volgende rij 4.2.3.5.3 ingevoegd:

“4.2.3.5.3

Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

Aanwezigheid en type functie(s) voor de detectie en preventie van ontsporingen

Aanbrenging/verwijdering van preventie-/detectiefunctie

N.v.t.”;

c)

de twaalfde en dertiende alinea’s worden vervangen door:

“Om de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring vast te stellen, mag de aangemelde instantie die is geselecteerd door de entiteit die de wijziging beheert, verwijzen naar:

de oorspronkelijke EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor onderdelen van het ontwerp die ongewijzigd blijven of die weliswaar gewijzigd zijn maar niet van invloed zijn op de conformiteit van het subsysteem, voor zover deze nog geldig is,

een aanvullende EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring (tot wijziging van de oorspronkelijke verklaring) voor gewijzigde onderdelen van het ontwerp die van invloed zijn op de conformiteit van het subsysteem met de TSI’s waarnaar wordt verwezen in het certificeringskader van punt 7.2.3.1.1.

Als de geldigheidsduur van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor het oorspronkelijke type tot tien jaar beperkt is (als gevolg van de toepassing van het vroegere fase A/fase B-concept), wordt de geldigheidsduur van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor het gewijzigde type of de gewijzigde typevariant of -versie beperkt tot veertien jaar na de datum waarop een aangemelde instantie door de aanvrager is aangewezen voor het oorspronkelijke type rollend materieel (aanvang van fase A van de oorspronkelijke EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring).”;

(52)

in punt 7.2.2.3 worden de titel en de eerste alinea vervangen door:

“7.2.2.3   Bijzondere voorschriften voor eenheden in bedrijf waarvoor er geen EG-keuringsverklaring is en waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven

De volgende regels zijn, bovenop punt 7.2.2.2, van toepassing op eenheden in bedrijf waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven en waarbij de reikwijdte van de wijziging invloed heeft op de fundamentele parameters die niet onder de EG-verklaring vallen.”;

(53)

punt 7.2.2.4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende tekst wordt vervangen door:

“7.2.2.4

Regels voor de uitbreiding van het gebruiksgebied van eenheden in bedrijf waarvoor een vergunning is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG of die vóór 19 juli 2010 reeds in bedrijf waren”;

b)

in 4) wordt a) vervangen door:

“a)

specifieke gevallen met betrekking tot delen van het uitgebreide gebruiksgebied die zijn genoemd in deze TSI, TSI NOI en TSI CCS;”;

(54)

punt 7.2.3.1 wordt vervangen door:

“7.2.3.1   Subsysteem “rollend materieel”

Dit punt betreft een type rollend materieel (type eenheid in de context van deze TSI), als gedefinieerd in artikel 2, lid 26, van Richtlijn (EU) 2016/797, dat wordt onderworpen aan een EG-type- of -ontwerpkeuringsprocedure overeenkomstig punt 6.2 van deze TSI. Het is ook van toepassing op de EG-type- of -ontwerpkeuringsprocedure overeenkomstig de TSI NOI, waarin naar deze TSI wordt verwezen voor toepassing op vrachteenheden.

De beoordelingsbasis krachtens de TSI voor een EG-type- of ontwerpkeuring wordt gedefinieerd in de kolommen “Ontwerptoetsing” en “Typekeuring” van aanhangsel F bij deze TSI en van aanhangsel C bij de TSI NOI.”;

(55)

de punten 7.2.3.1.1 en 7.2.3.1.2 worden vervangen door:

“7.2.3.1.1.   Definities

(1)   Kader voor de initiële beoordeling

Het kader voor de eerste beoordeling bestaat uit de reeks TSI’s (deze TSI en de TSI NOI) die van toepassing zijn aan het begin van de ontwerpfase, wanneer de aangemelde instantie door de aanvrager wordt gecontracteerd.

(2)   Keuringskader

Het kader voor de certificering is de reeks TSI’s (deze TSI en de TSI NOI) die van toepassing zijn op het moment van afgifte van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring. Het is het kader voor eerste beoordeling dat is gewijzigd met de herzieningen van TSI’s die tijdens de ontwerpfase in werking zijn getreden.

(3)   Ontwerpfase

De ontwerpfase is de periode die start zodra een aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor EG-keuring, door de aanvrager wordt aangesteld, en eindigt als de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring wordt verstrekt.

De ontwerpfase kan betrekking hebben op een of meerdere typevarianten en -versies. Voor alle typevarianten en -versies start de ontwerpfase op hetzelfde moment als voor het hoofdtype.

(4)   Productiefase

De productiefase is de periode waarin eenheden in de handel mogen worden gebracht op basis van een EG-keuringsverklaring waarin wordt verwezen naar een geldige EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring.

(5)   Eenheden in bedrijf

Een eenheid is in bedrijf als deze overeenkomstig Beschikking 2007/756/EG in het nationaal voertuigregister of overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 in het Europees voertuigregister (geldig) met “Geldige” inschrijvingscode “00” is geregistreerd en in veilige staat wordt gehouden overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779.

7.2.3.1.2.   Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring

(1)

De aangemelde instantie geeft de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring af onder verwijzing naar het keuringskader.

(2)

Wanneer een herziening van deze TSI of van de TSI NOI van kracht wordt tijdens de ontwerpfase, geeft de aangemelde instantie de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring af overeenkomstig de volgende voorschriften:

Voor TSI-wijzigingen die niet in aanhangsel A worden genoemd, leidt conformiteit met het kader voor de eerste beoordeling tot conformiteit met het certificeringskader. De aangemelde instantie verstrekt de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring onder verwijzing naar het certificeringskader zonder aanvullende beoordeling.

Voor TSI-wijzigingen die in aanhangsel A worden genoemd, is de toepassing ervan verplicht overeenkomstig de overgangsregeling die in het betreffende aanhangsel is vastgelegd. Tijdens de overgangsperiode mag de aangemelde instantie de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring onder verwijzing naar het certificeringskader afgeven zonder aanvullende beoordeling. De aangemelde instantie vermeldt in de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring alle punten die zijn beoordeeld overeenkomstig het kader voor de eerste beoordeling.

(3)

Wanneer tijdens de ontwerpfase verscheidene herzieningen van deze TSI of van de TSI NOI van kracht worden, is (2) op alle opeenvolgende herzieningen van toepassing.

(4)

Het is altijd toegestaan (maar niet verplicht) om gebruik te maken van een meest recente versie van een TSI, hetzij volledig, hetzij voor bepaalde delen, tenzij in de herziening van die TSI’s uitdrukkelijk anderszins is bepaald; wanneer de toepassing beperkt blijft tot bepaalde delen, moet de aanvrager rechtvaardigen en schriftelijk bewijzen dat de toepasselijke eisen consistent blijven, en dat moet worden goedgekeurd door de aangemelde instantie.”;

(56)

het volgende punt 7.2.3.1.3 wordt ingevoegd:

“7.2.3.1.3   Geldigheid van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring

(1)

Wanneer een herziening van deze TSI of van de TSI NOI van kracht wordt, blijft de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring van kracht tenzij deze moet worden herzien in overeenstemming met de specifieke overgangsregeling van een TSI-wijziging.

(2)

Alleen TSI-wijzigingen met een specifieke overgangsregeling kunnen van toepassing zijn op eenheden in de productiefase of op in bedrijf zijnde eenheden.”;

(57)

punt 7.2.3.2 wordt vervangen door:

“7.2.3.2   Interoperabiliteitsonderdelen

(1)

Dit punt heeft betrekking op interoperabiliteitsonderdelen die onderworpen zijn aan een keuring van het type, het ontwerp of de geschiktheid voor gebruik.

(2)

De keuring van het type, het ontwerp of de geschiktheid voor gebruik blijft geldig, ook als er een herziening van deze TSI of van de TSI NOI van kracht wordt, tenzij in de herziening van die TSI’s uitdrukkelijk anderszins is aangegeven.

Gedurende deze periode mogen nieuwe onderdelen van hetzelfde type zonder nieuwe typekeuring in de handel worden gebracht.”;

(58)

in punt 7.3.1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De in punt 7.3.2 opgesomde specifieke gevallen worden ingedeeld in:

“P”-gevallen: “permanente” gevallen.

“T0”: “tijdelijke” gevallen van onbepaalde duur, waarbij het doelsysteem zal worden bereikt tegen een datum die nog moet worden bepaald.

“T2”-gevallen": “tijdelijke” gevallen, waarbij het doelsysteem moet worden verwezenlijkt tegen 31 december 2035.”

(59)

punt 7.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

“EN 15437-1:2009” wordt vervangen door “EN 15437-1:2009+A1:2022”

(b)

in a) wordt de eerste zin vervangen door:

“(“T2”) Eenheden die zijn ontworpen voor exploitatie op het Zweedse spoorwegnet moeten het meetgebied en de verboden zone als bedoeld in tabel 12 in acht nemen.”

c)

b) wordt toegevoegd:

“b)

Specifiek geval Frankrijk (“T0”)

Dit specifieke geval is van toepassing op alle eenheden die bestemd zijn voor gebruik op het Franse spoorwegnet.

De punten 5.1 en 5.2 van norm EN 15437-1:2009+A1:2022 zijn van toepassing met de volgende specifieke kenmerken. De notaties zijn de notaties die in afbeelding 3 van de norm zijn gebruikt.

WTA

=

70 mm

YTA

=

1 092,5 mm

LTA

=

Vmax x 0,56 (waarbij Vmax de maximumlijnsnelheid is op het niveau van de warmloopdetector (hot axle box detector, HABD)), uitgedrukt in km/h).

Overeenkomstig punt 7.1.2 wederzijds erkende eenheden en eenheden die zijn uitgerust met boordapparatuur voor aslagerbewaking zijn vrijgesteld van dit specifieke geval. De ontheffing voor eenheden overeenkomstig punt 7.1.2 is niet van toepassing wanneer andere methoden voor conformiteitsbeoordeling overeenkomstig punt 6.1.2.4, a) worden gebruikt.”;

(60)

in punt 7.3.2.4 worden de titel “Specifiek geval VK voor Groot-Brittannië” en de volgende twee alinea’s geschrapt;

(61)

punt 7.3.2.5 wordt vervangen door:

“7.3.2.5   Veiligheidseisen voor de remmen (punt 4.2.4.2)

Specifiek geval Finland

Voor goederenwagons die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik op een netwerk met een spoorbreedte van 1 524 mm, wordt aan de in punt 4.2.4.2 gedefinieerde veiligheidseis geacht te zijn voldaan als de eenheid voldoet aan de voorwaarden van punt 9 van aanhangsel C, met de volgende wijzigingen:

(1)

punt 9, d), van aanhangsel C de remwerking moet worden bepaald op basis van de minimumafstand van 1 200 m tussen signalen op het Finse net. Het minimumpercentage geremd gewicht bedraagt 55 % voor 100 km/h en 85 % voor 120 km/h;

(2)

punt 9, l), van aanhangsel C als het remsysteem een interoperabiliteitsonderdeel “wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken” vereist, moet het interoperabiliteitsonderdeel voldoen aan de eisen van punt 6.1.2.5 of gemaakt zijn van gietijzer.”;

(62)

punt 7.3.2.7 wordt geschrapt;

(63)

punt 7.6 wordt geschrapt;

(64)

Aanhangsel A wordt vervangen door:

“Aanhangsel A

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen

Voor andere dan de in tabel A.1 en tabel A.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie (*3)) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar:

Voor de in tabel A.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 September 2023.

Projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 September 2030 moeten voldoen aan de eis van deze TSI vanaf 28 September 2023.

Projecten in de productiefase en eenheden die in bedrijf zijn, worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel A.1.

Tabel A.1

overgangsregeling van zeven jaar

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

4.2.2.3

Tweede alinea

Nieuwe eis

Opneming van een eis met betrekking tot bevestigingsinrichtingen

4.2.3.5.3

Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

Geen punt

Opneming van eisen voor de functie voor detectie en preventie van ontsporingen

4.2.4.3.2.1

Dienstrem

4.2.4.3.2.1

Dienstrem

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [16] en index [17]

4.2.4.3.2.2

Parkeerrem

4.2.4.3.2.2

Parkeerrem

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [17]

4.2.4.3.2.2

Parkeerrem

4.2.4.3.2.2

Parkeerrem

Wijziging in de berekening van de parkeerremparameters

6.2.2.8.1

Testen van brandwerende voorzieningen

6.2.2.8.1

Testen van brandwerende voorzieningen

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [19]

7.1.2,

h), Markering van de parkeerrem

7.1.2,

h), Markering van de parkeerrem

Wijziging van de vereiste markering

Punt 9 van aanhangsel C

Punt 9 van aanhangsel C

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [38], index [39], index [46], index [48], index [49], index [58]

Punten die verwijzen naar aanhangsel H en aanhangsel D.2, index [B]

Nieuwe eis

Opname van eisen voor de codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer

Punten die verwijzen naar aanhangsel D.2, index [A], met uitzondering van punt 3.2.2

Punten die verwijzen naar ERA/ERTMS/033281 V4, met uitzondering van punt 3.2.2

ERA/ERTMS/033281 V5 vervangt ERA/ERTMS/033281 V4, de belangrijkste wijzigingen betreffen frequentiebeheer voor interferentiestroomlimieten en afsluiting van open punten

Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling:

Voor de in tabel A.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 September 2023.

Projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 September 2023, projecten in de productiefase en eenheden in bedrijf moeten voldoen aan de eisen van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel A.2 vanaf 28 September 2023.

Tabel A.2

Specifieke overgangsregeling

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Overgangsregeling

Ontwerpfase nog niet gestart

Ontwerpfase gestart

Productiefase

Eenheden in bedrijf

Punten die verwijzen naar punt 3.2.2, aanhangsel D.2, index [A]

Punten die verwijzen naar punt 3.2.2 van ERA/ERTMS/033281 V4

ERA/ERTMS/033281 V5 vervangt ERA/ERTMS/033281 V4

Overgangsregeling is gedefinieerd in tabel B1 in bijlage B bij de TSI CCS.

;

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6)."

(65)

Aanhangsel C wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt “Aanvullende facultatieve voorschriften” wordt “C.18” vervangen door “C.20”;

b)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.   Handmatig koppelingssysteem

Het handmatige koppelingssysteem moet aan de volgende eisen voldoen:

Het schroefkoppelingssysteem met uitzondering van de sleephaak en de sleephaak zelf moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot goederenwagons zoals gedefinieerd in aanhangsel D, index [31].

De wagon moet voldoen aan de eisen met betrekking tot goederenwagons zoals gedefinieerd in aanhangsel D, index [59]

De buffer moet voldoen aan de eisen voor goederenwagons zoals gedefinieerd in aanhangsel D, index [32]

Bij een gecombineerde automatische en geschroefde koppeling is het toegestaan dat de kop van de automatische koppeling plaats inneemt in de ruimte voor rangeerpersoneel aan de linkerkant, wanneer deze neergelaten is en de schroefkoppeling in bedrijf is. In dit geval is de markering zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [2], verplicht.

Om deze volledige compatibiliteit te waarborgen is een andere waarde van de afstand tussen de hartlijnen van de buffers toegestaan: 1 790 mm (Finland) en 1 850 mm (Portugal en Spanje), rekening houdend met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [32]”;

c)

punt 2 wordt vervangen door:

“2.   UIC-voetsteunen en -handgrepen

De eenheid moet zijn uitgerust met voetsteunen en handgrepen in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [28], en met vrije ruimten in overeenstemming met dezelfde specificatie”;

d)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.   Mogelijkheid om te rangeren door middel van afstoten

Naast de eisen van punt 4.2.2.2 moet de eenheid worden beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [1], en worden ingedeeld in categorie F-I overeenkomstig dezelfde specificatie, met de volgende uitzondering: voor eenheden die zijn ontworpen om motorvoertuigen te vervoeren of voor eenheden voor gecombineerd vervoer zonder schokdempers met een lange slag mag categorie F-II worden gebruikt. De eisen voor de bufferproeven in dezelfde specificatie zijn van toepassing.”;

e)

in punt 7 worden c) en d) toegevoegd:

“c)

Als de eenheid elektronische apparatuur aan boord heeft die interferentiestroom via het spoor uitzendt, moet de “beïnvloedingseenheid” (zoals gedefinieerd in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]) waarvan de eenheid deel zal uitmaken, voldoen aan specifieke gevallen voor spoorstroomkringen die op grond van artikel 13 van de TSI CCS zijn aangemeld, door toepassing van de geharmoniseerde voertuigtestmethoden en voertuigimpedantie als bedoeld in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]. De conformiteit van de eenheid kan worden aangetoond op basis van het in artikel 13 van de TSI CCS bedoelde technisch document en wordt door de aangemelde instantie gecontroleerd in het kader van de EG-keuring.

d)

Als de eenheid elektrische of elektronische apparatuur aan boord heeft, die interfererende elektromagnetische velden uitstraalt:

dicht bij de wielsensor van een assenteller, of

geïnduceerd door de retourstroom via het spoor, indien van toepassing.

De “beïnvloedingseenheid” (zoals gedefinieerd in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A] waarvan de eenheid deel zal uitmaken, moet voldoen aan specifieke gevallen voor assentellers die op grond van artikel 13 van de TSI CCS zijn aangemeld, door toepassing van de geharmoniseerde voertuigtestmethoden als bedoeld in het technische document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [A]. De conformiteit van de eenheid kan worden aangetoond op basis van het in artikel 13 van de TSI CCS bedoelde technisch document en wordt door de aangemelde instantie gecontroleerd in het kader van de EG-keuring.”;

f)

punt 8 wordt vervangen door:

“8.   Proeven met betrekking tot langsdrukkrachten

De ontsporingsveiligheid bij langsdrukkrachten moet worden gecontroleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [33].”;

g)

punt 9 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

“op elke eenheid moet een remsysteem zijn gemonteerd met ten minste de remstanden G en P. De remstanden G en P worden beoordeeld overeenkomstig de specificatie waarnaar wordt verwezen in aanhangsel D Index [36].”;

ii)

in e) wordt de tweede zin vervangen door:

“De remaandruktijd van de remstand P overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [36], is ook geldig voor verdere remstanden.”;

iii)

in f) wordt de tweede zin vervangen door:

“De details voor gestandaardiseerde luchtreservoirs zijn beschreven in de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [40] en index [41].”;

iv)

in h) wordt de eerste zin vervangen door:

“de tripleklep en de afsluiter moeten in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [34].”;

v)

i) wordt als volgt gewijzigd:

i) wordt vervangen door:

“i)

de interface van de remleiding moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [42].”;

iv) wordt vervangen door:

“iv)

De eindkranen voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [43].”;

vi)

j) en k) worden vervangen door:

“j)

De omstelinrichting voor de remstanden voldoet aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [44].

k)

Remblokhouders voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [45].”;

vii)

l) wordt vervangen door:

“indien het remsysteem een wrijvingselement als interoperabiliteitsonderdeel vereist, moet het interoperabiliteitsonderdeel niet alleen voldoen aan de eisen van punt 6.1.2.5, maar ook aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [46] of index [47].”;

viii)

in m) worden de eerste en tweede zin vervangen door:

“Remhefbomen moeten in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [48]. De conformiteitsbeoordeling gebeurt overeenkomstig dezelfde specificatie.”;

ix)

n) wordt vervangen door:

“n)

indien de eenheid is uitgerust met een antiblokkeerinrichting, moet deze in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [49].

Tabel C.3

Minimumremwerking voor de remstanden G en P

Remstand

Besturingsapparatuur

Type eenheid

Beladingstoestand

Eis voor rijsnelheid van 100 km/h

Eis voor rijsnelheid van 120 km/h

Maximumremweg

Minimumremweg

Maximumremweg

Minimumremweg

Remstand “P”

Omstelling  (2)

“S1” (3)

Leeg

Smax = 700 m

λmin = 65 %

amin = 0,60 m/s2

Smin = 390 m

λmax = 125 %, (130 %) (4)

amax = 1,15 m/s2

Smax = 700 m

λmin = 100 %

amin = 0,88 m/s2

Smin = 580 m

λmax = 125 %, (130 %) (4)

amax = 1,08 m/s2

Tussen beladen en onbeladen

Smax = 810 m

λmin = 55 %

amin = 0,51 m/s2

Smin = 390 m

λmax = 125 %

amax = 1,15 m/s2

 

 

Beladen

Smax = 700 m

λmin = 65 %

amin = 0,60 m/s2

Smin = Max [(S = 480 m, λmax = 100 %, amax = 0,91 m/s2) (S verkregen met een gemiddelde vertragingskracht van 16,5 kN per as)] (5)

 

 

Variabel weegventiel  (6)

“SS”, “S2”

Leeg

Smax = 480 m

λmin = 100 %  (7)

amin = 0,91 m/s2  (7)

Smin = 390 m

λmax = 125 %, (130 %)  (2)

amax = 1,15 m/s2

Smax = 700 m

λmin = 100 %

amin = 0,88 m/s2

Smin = 580 m

λmax = 125 %, (130 %) (2)

amax = 1,08 m/s2

“S2” (8)

Beladen

Smax = 700 m

λmin = 65 %

amin = 0,60 m/s2

Smin = Max [(S = 480 m, λmax = 100 %, amax = 0,91 m/s2) (S verkregen met een gemiddelde vertragingskracht van 16,5 kN per as)]  (9)

 

 

“SS” (10)

Beladen

(18 t per as voor remblokken)

 

 

Smax  (11) = Max [S = 700 m, λmax = 100 %,

amax = 0,88 m/s2) (S verkregen met een gemiddelde vertragingskracht van 16 kN per as)]  (12)

Remstand “G”

 

 

 

 

Er moet geen afzonderlijke beoordeling van de remwerking van eenheden in positie G worden uitgevoerd. Het remgewicht van een eenheid in positie G is het resultaat van het remgewicht in positie P (zie de specificaties als bedoeld in aanhangsel D, index [17] of index [58]”;

 

 

x)

o) wordt toegevoegd:

“o)

Voor wagons met composiet remblokken, een nominale wieldiameter van maximaal 1 000 mm en minimaal 840 mm versleten, en een geremd gewicht per wielstel van meer dan 15,25 t (14,5 t plus 5 %) moet een weegklep van type E worden gebruikt overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [35]. Voor wagons met een nominale wieldiameter van minder dan 920 mm moet deze grenswaarde voor het remgewicht worden aangepast aan de energie-input in de velg.”;

h)

punt 12 wordt vervangen door:

“12.   Lassen

Laswerkzaamheden worden verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [50] tot en met [54]”;

i)

in punt 14 wordt in de tweede alinea de inleidende zin vervangen door:

“Bij gebruik van remsystemen die op het loopvlak werken, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld als het wrijvingselement als interoperabiliteitsonderdeel voor remsystemen die op het loopvlak werken niet alleen voldoet aan punt 6.1.2.5 maar ook conform is met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [46] of [47] en als het wiel:”;

j)

de punten 15 tot en met 18 worden vervangen door:

“15.   Specifieke producteigenschappen met betrekking tot het wiel

De wielen moeten voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [55]. De in punt 6.1.2.3 vereiste thermomechanische typekeuring moet worden uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [11], wanneer het volledige remsysteem rechtstreeks op het loopvlak werkt.

16.   Sleephaken

Eenheden moeten zijn voorzien van sleephaken, die elk overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [56], zijn aangebracht aan de zijde van het onderframe van de eenheid.

Alternatieve technische oplossingen zijn toegestaan, mits de in dezelfde specificatie vermelde voorwaarden in acht worden genomen. Een flenstrekoog dat als alternatieve oplossing wordt gebruikt, moet een diameter van ten minste 85 mm hebben.

17.   Beschermingsinrichtingen voor uitstekende onderdelen

Om de veiligheid van het personeel te waarborgen moeten uitstekende (bv. hoekige of puntige) onderdelen van de eenheid tot een hoogte van 2 m boven spoorstaaf of boven doorgangen, werkoppervlakten of sleephaken die ongevallen kunnen veroorzaken, worden uitgerust met beschermingsinrichtingen als beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [56].

18.   Plakbriefkasten en bevestigingsinrichtingen voor sluitseinen

Alle eenheden moeten zijn uitgerust met een plakbriefkast overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [57], en aan beide uiteinden met bevestigingsinrichtingen als beschreven in punt 4.2.6.3.”;

k)

punt 20 wordt vervangen door:

“20.   Dynamisch rijgedrag

De combinatie van de maximale bedrijfssnelheid en het maximaal toelaatbare verkantingstekort moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [7].

Eenheden die met een vastgezet loopwerk zijn uitgerust als gespecificeerd in punt 6.1.2.1 worden geacht aan deze eis te voldoen.”;

(66)

Aanhangsel D wordt vervangen door:

“Aanhangsel D

D.1   Normen of normatieve documenten

Index

Te beoordelen eigenschappen

TSI-punt

Verplicht standaardpunt

[1]

EN 12663-2:2010

Railtoepassingen — Eisen aan de constructie van de opbouw van railvoertuigen — Deel 2: Goederenwagons

[1.1]

Sterkte van de eenheid

4.2.2.2

5

[1.2]

Sterkte van eenheid — aangetoonde conformiteit

6.2.2.1

6, 7

[1.3]

Mogelijkheid om te rangeren door middel van afstoten

Aanhangsel C, punt 3

8

[1.4]

Indeling

Aanhangsel C, punt 3

5.1

[1.5]

Eisen voor de bufferproeven

Aanhangsel C, punt 3

8.2.5.1

[2]

EN 15877-1:2012+A1:2018

Railtoepassingen — Markeringen op railvoertuigen — Deel 1: Goederenwagons

[2.1]

Positiemarkering heffen en opvijzelen

4.2.2.2

4.5.14

[2.2]

Markering van DDAF

4.2.3.5.3.4

4.5.59

[2.3]

Toepasselijke markeringen

7.1.2, g)

alle punten behalve punt 4.5.25, b)

[2.4]

Markering voor gecombineerde automatische en schroefkoppeling

Aanhangsel C, punt 1

Figuur 75

[3]

EN 12663-1:2010+A1:2014

Railtoepassingen — Eisen aan de constructie van de opbouw van railvoertuigen — Deel 1: Locomotieven en personenvoertuigen (en een alternatieve methode voor goederenwagons)

[3.1]

Sterkte van eenheid — aangetoonde conformiteit

6.2.2.1

9.2, 9.3

[3.2]

Sterkte van de eenheid — vermoeiingssterkte

6.2.2.1

5.6

[4]

EN 15273-2:2013+A1:2016

Railtoepassingen — Omgrenzingsprofiel — Deel 2: Omgrenzingsprofiel railvoertuigen

[4.1]

Omgrenzingsprofiel

4.2.3.1

5, bijlagen A tot en met J, L, M, P

[5]

EN 15528:2021

Railtoepassingen — Baanvakcategorieën — Aansluiting tussen belastbaarheid van voertuigen en baanvak

[5.1]

Compatibiliteit met het draagvermogen van lijnen

4.2.3.2

6.1, 6.2

[6]

EN 15437-1:2009+A1:2022

Railtoepassingen — Toestandsbewaking van aspotten — Interface- en ontwerpeisen — Deel 1: Spoorzijdige detectoren en aspot van rollend materieel

[6.1]

Aslagerbewaking

4.2.3.4

5.1, 5.2

[7]

EN 14363:2016+A2:2022

Railtoepassingen — Afnameproeven voor de loopkarakteristieken van railvoertuigen — Loopgedrag en stationaire tests

[7.1]

Ontsporingsveiligheid op scheluw spoor

6.2.2.2

4, 5, 6,1

[7.2]

Dynamisch rijgedrag

4.2.3.5.2

4, 5, 7

[7.3]

Dynamisch rijgedrag — proeven op het spoor

6.2.2.3

4, 5, 7

[7.4]

Toepassing op eenheden die op een netwerk met een spoorwijdte van 1 668  mm worden gebruikt

6.2.2.3

7.6.3.2.6, (2)

[7.5]

Rijdynamicagedrag

C.20

Tabel H.1

[8]

EN 16235:2013

Railtoepassingen — Afnameproeven voor loopkarakteristieken van railvoertuigen — Goederenwagons — Voorwaarden voor vrijstelling van goederenwagons met nader omschrijven kenmerken van proeven op spoor in overeenstemming met EN 14363

[8.1]

Rijdynamicagedrag

6.1.2.1

5

[8.2]

Vastgezet loopwerk

6.1.2.1

6

[8.3]

Minimumaslast voor vastgezet loopwerk

6.1.2.1

Tabel 7, 8, 10, 13, 16 en 19 in hoofdstuk 6

[9]

EN 13749:2021

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Specificatiemethoden van constructieve eisen van frames voor draaistellen

[9.1]

Constructieontwerp van draaistelframe

4.2.3.6.1

6.2

[9.2]

Beoordeling van de sterkte van het draaistelframe

6.1.2.1

6.2

[10]

EN 13260:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielstellen — Producteisen

[10.1]

Eigenschappen van wielstellen

6.1.2.2

4.2.1.

[11]

EN 13979-1:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen uit een stuk — Technische goedkeuringsprocedure — Deel 1: Gesmede en gewalste wielen

[11.1]

Mechanische eigenschappen van wielen

6.1.2.3

8

[11.2]

Thermomechanisch gedrag en criteria voor restspanningen

6.1.2.3

7

[11.3]

Specifieke producteigenschappen met betrekking tot het wiel

Aanhangsel C, punt 15

7

[11.4]

Specifieke producteigenschappen van het wiel — Thermomechanische typekeuring

Aanhangsel C, punt 15

Tabel A.1

[12]

EN 13103-1:2017+A1:2022

Railtoepassingen — Wielen en draaistellen — Deel 1: Ontwerprichtlijn voor assen met buitenliggende tappen

[12.1]

Keuringsmethode

6.1.2.4

5, 6, 7

[12.2]

Beslissingscriteria voor toegestane spanning

6.1.2.4

8

[13]

EN 12082:2017+A1:2021

Railtoepassingen — Aspotten — Prestatieproeven

[13.1]

Mechanische weerstands- en vermoeidheidseigenschappen van de rollende lager

6.2.2.4

7

[14]

UIC 430-1:2012

Voorwaarden waaraan wagons moeten voldoen om te worden toegelaten voor doorreis tussen netwerken met standaardspoorwijdte en de Spaanse en Portugese spoorwijdte

[14.1]

Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435  mm en 1 668  mm, voor aseenheden

6.2.2.5

Figuren 9 en 10 van bijlage B.4 en figuur 18 van bijlage H

[14.2]

Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435  mm tot 1 668  mm, voor draaistellen

6.2.2.5

Figuur 18 van bijlage H en figuren 19 en 20 van bijlage I

[15]

UIC 430-3:1995

goederenwagons — Voorwaarden waaraan goederenwagons moeten voldoen om deze geschikt te maken voor gebruik op zowel netwerken met een standaardspoorwijdte als het netwerk van de Finse staatsspoorwegen

[15.1]

Omstelling tussen spoorwijdten van 1 435 mm en 1 524 mm

6.2.2.5

Bijlage 7

[16]

EN 14531-1:2015+A1:2018

Railtoepassingen — Methoden voor berekening van remwegen, vertragingsafstanden en parkeerrem — Deel 1: Algemene algoritmen die gebruikmaken van gemiddeldeberekeningen voor treinstellen of enkelvoudige voertuigen

[16.1]

Dienstrem

4.2.4.3.2.1

4

[16.2]

Parkeerrem

4.2.4.3.2.2

5

[16.3]

Berekening van de afstand

Aanhangsel C, punt 9, tabel C.3

4

[17]

UIC 544-1:2014

Remmen — remwerking

[17.1]

Bedrijfsrem — berekening

4.2.4.3.2.1

1 tot en met 3 en 5 tot en met 8

[17.2]

Bedrijfsrem — keuring

4.2.4.3.2.1

Aanhangsel B

[17.3]

Beoordeling van remstand G

C.9 — tabel C.3

1 tot en met 3 en 5 tot en met 8

[18]

EN 50125-1:2014

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Uitwendige invloeden op elektrische uitrusting — Deel 1: Rollend materieel en boorduitrusting

[18.1]

Omgevingsomstandigheden

4.2.5.

4.7

[19]

EN 1363-1:2020

Bepaling van de brandwerendheid — Deel 1: Algemene eisen

[19.1]

Brandwerende voorzieningen

6.2.2.8.1

4 tot en met 12

[20]

ISO 5658- 2:2006/Am1:2011

Proeven naar materiaalgedrag bij brand — Vlamverspreiding — Deel 2: Zijdelingse spreiding op bouw- en transportproducten bij verticale opstelling

[20.1]

Proeven voor de ontvlambaarheid en vlamverspreidende eigenschappen van materialen

6.2.2.8.2

5 tot en met 13

[21]

EN 13501-1:2018

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwelementen — Deel 1: Classificatie aan de hand van gegevens van reactie op brandproeven

[21.1]

Materiaaleigenschappen

6.2.2.8.2

8

[22]

EN 45545-2:2020

Railtoepassingen — Brandbescherming in railvoertuigen — Deel 2: Eisen voor brandgedrag van materialen en componenten

[22.1]

Testomstandigheden

6.2.2.8.2

Ref. T03.02 van tabel 6

[23]

ISO 5660-1:2015+Amd1:2019

Proeven naar materiaalgedrag bij brand — Warmteontwikkeling, rookontwikkeling en snelheid van massaverlies — Deel 1: Snelheid van warmteontwikkeling (methode met kegelcalorimeter) en rookontwikkeling (dynamische meting)

[23.1]

Tests van rubberen onderdelen van draaistellen

6.2.2.8.2

5 tot en met 13

[24]

EN 50355:2013

Railtoepassingen — Materiaalgedrag van kabels voor rollend materieel bij brand — Gebruikshandleiding

[24.1]

Kabels

6.2.2.8.3

1, 4 tot en met 9

[25]

EN 50343:2014/A1:2017

Railtoepassingen — Rollend materieel — Regels voor installatie van bekabeling

[25.1]

Kabels

6.2.2.8.3

1, 4 tot en met 7

[26]

EN 45545-7:2013

Railtoepassingen — Brandbeveiliging op spoorvoertuigen — Deel 7: Brandveiligheidseisen voor installaties met ontvlambare vloeistoffen en gassen

[26.1]

Ontvlambare vloeistoffen

6.2.2.8.4

4 tot en met 9

[27]

EN 50153:2014+A2:2020

Railtoepassingen — Rollend materieel — Beschermingsvoorzieningen tegen elektrische gevaren

[27.1]

Beveiligingsmaatregelen tegen indirect contact (beschermingsaansluitingen)

4.2.6.2.1

6.4

[27.2]

Beveiligingsmaatregelen tegen direct contact

4.2.6.2.2

5

[28]

EN 16116-2:2021

Railtoepassingen — Ontwerpeisen voor voetsteunen, installaties en bijbehorende toegang voor personeel — Deel 2: Goederenwagons

[28.1]

Bevestigingsinrichtingen voor sluitseinen

4.2.6.3

Figuur 10

[28.2]

UIC-voetsteunen en -handgrepen

Vrije ruimten

Aanhangsel C, punt 2

4, 5

6.2

[29]

EN 15153-1:2020

Railtoepassingen — Externe visuele en auditieve waarschuwingsfuncties voor treinen — Deel 1: Frontseinen, markeringslichten en sluitseinen

[29.1]

Sluitseinen — kleur van sluitseinen

Aanhangsel E, punt 1

5.5.3.

[29.2]

Sluitseinen — lichtsterkte van sluitseinen

Aanhangsel E, punt 1

Tabel 8

[30]

EN 12899-1:2007

Vaste, verticale verkeersborden — Deel 1: Vaste borden

[30.1]

Reflecterende platen

Aanhangsel E, punt 2

Klasse ref. 2

[31]

EN 15566:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Trekwerk en schroefkoppeling

[31.1]

Handmatig koppelingssysteem

Aanhangsel C, punt 1

4, 5, 6, 7 behalve 4.3 en de afmeting “a” in bijlage B, figuur B.1, die als informatief moeten worden beschouwd.

[32]

EN 15551:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Buffers

[32.1]

Buffers

Aanhangsel C, punt 1

4 (behalve 4.3), 5, 6 (behalve 6.2.2.3 en E.4), en 7

[33]

EN 15839:2012+A1:2015

Railtoepassingen — Afnameproeven voor de loopkarakteristieken van spoorvoertuigen — goederenwagons — Tests van rijveiligheid onder langsdrukkrachten

[33.1]

Proeven met betrekking tot langsdrukkrachten

Aanhangsel C, punt 8

Alle

[34]

EN 15355:2019

Railtoepassingen — Remmen — Triplekleppen en afsluiters

[34.1]

Tripleklep en afsluiter

Aanhangsel C, punt 9, h)

5, 6

[35]

EN 15611:2020+A1:2022

Railtoepassingen — Remmen — Weegkleppen

[35.1]

Weegventiel voor lastafhankelijke omstelling van het remgewicht

Aanhangsel C, punt 9, tabel C.3

5, 6, 7, 10

[35.2]

Type weegklep

Aanhangsel C, punt 9, o)

5, 6, 7, 10

[36]

UIC 540:2016

Remmen — Luchtremmen voor goederentreinen en reizigerstreinen

[36.1]

UIC-rem

Aanhangsel C, punt 9, c) en e)

2

[37]

EN 14531-2:2015

Railtoepassingen — Methoden voor berekening van remwegen, vertragingsafstanden en parkeerrem — Deel 2: Stapsgewijze berekeningen voor treinstellen of enkelvoudige voertuigen

[37.1]

Dienstrem

4.2.4.3.2.1

4 & 5

[38]

EN 15624:2021

Railtoepassingen — Remmen — Leeg-beladen omschakelapparatuur

[38.1]

Specificatie voor omschakeling

Aanhangsel C, punt 9, tabel C.3

4, 5, 8

[39]

EN 15625:2021

Spoorwegtoepassingen — Remmen — Automatisch continue belastingsmeting

[39.1]

Lastafhankelijke weegventielen

Aanhangsel C, punt 9, tabel C.3

5, 6, 9

[40]

EN 286-3:1994

Eenvoudige, niet aan vlambelasting blootgestelde drukvaten voor lucht of stikstof — Deel 3: Stalen drukvaten voor remluchtsystemen en pneumatische hulpsystemen voor railvoertuigen

[40.1]

Luchtreservoirs — staal

Aanhangsel C, punt 9, f)

4, 5, 6, 7

[41]

EN 286-4:1994

Eenvoudige, niet aan vlambelasting blootgestelde drukvaten voor lucht of stikstof — Deel 4: Drukvaten van aluminium voor remluchtsystemen en pneumatische hulpsystemen voor railvoertuigen

[41.1]

Luchtreservoirs — aluminium

Aanhangsel C, punt 9, f)

4, 5, 6, 7

[42]

EN 15807:2021

Railtoepassingen — Pneumatische halfkoppelingen

[42.1]

Interface van de remleiding

Aanhangsel C, punt 9, i)

5, 6, 9

[43]

EN 14601:2005+A1:2010+A2:2021

Railtoepassingen — Rechte en gehoekte eindkranen voor rempijp en hoofdreservoirpijp

[43.1]

Eindkranen

Aanhangsel C, punt 9, i)

4, 5, 7, 9

[44]

UIC 541-1:2013

Remmen — Reglementen betreffende het ontwerp van remcomponenten

[44.1]

Omstelinrichting voor de remstanden

Aanhangsel C, punt 9, j)

Aanhangsel E

[45]

UIC 542:2015

Remonderdelen — Uitwisselbaarheid

[45.1]

Remblokhouders

Aanhangsel C, punt 9, k)

1 tot en met 5

[46]

UIC 541-4:2020

Composietremblokken — Algemene voorwaarden voor certificering en gebruik

[46.1]

Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken

Aanhangsel C, punt 9, l)

1, 2

[47]

EN 16452:2015+A1:2019

Railtoepassingen — Remmen — Remblokken

[47.1]

Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken

Aanhangsel C, punt 9, l)

4 tot en met 11

[48]

EN 16241:2014+A1:2016

Railtoepassingen — Remhefboom

[48.1]

Remhefbomen

Beoordeling van overeenstemming

Aanhangsel C, punt 9, m)

4, 5, 6,2

6.3.2 tot en met 6.3.5

[49]

EN 15595:2018+AC:2021

Railtoepassingen — Remmen — Antislipregeling

[49.1]

Antislipregeling

Aanhangsel C, punt 9, n)

5 tot en met 9, 11

[50]

EN 15085-1:2007+A1:2013

Railtoepassingen — Lassen van railvoertuigen en onderdelen — Deel 1: Algemeen

[50.1]

Lassen

Aanhangsel C, punt 12

4

[51]

EN 15085-2:2020

Railtoepassingen — Lassen van railvoertuigen en onderdelen — Deel 2: Kwaliteitseisen en certificatie van lasfabrikanten

[51.1]

Lassen

Aanhangsel C, punt 12

4, 5, 6, 7

[52]

EN 15085-3:2022

Railtoepassingen — Lassen van railvoertuigen en onderdelen — Deel 3: Ontwerpeisen

[52.1]

Lassen

Aanhangsel C, punt 12

4, 5, 6, 7

[53]

EN 15085-4:2007

Railtoepassingen — Lassen van railvoertuigen en onderdelen — Deel 4: Productie-eisen

[53.1]

Lassen

Aanhangsel C, punt 12

4, 5, 6

[54]

EN 15085-5:2007

Railtoepassingen — Lassen van railvoertuigen en onderdelen — Deel 5: Inspectie, tests en documentatie

[54.1]

Lassen

Aanhangsel C, punt 12

4 tot en met 10

[55]

EN 13262:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen — Producteisen

[55.1]

Specifieke producteigenschappen met betrekking tot het wiel

Aanhangsel C, punt 15

4, 5 en 6

[56]

UIC 535-2:2006

Standaardisering en positionering op wagons van treden, eindplatforms, gangpaden, handgrepen, sleephaken, automatische koppeling (AC), trekwerk met automatische koppeling en remklepbedieningen van rollend materieel van UIC-leden en OSJD-leden

[56.1]

Sleephaken

Voorwaarden voor alternatieve oplossingen

Aanhangsel C, punt 16

1.4

1.4.2 tot en met 1.4.9

[56.2]

Beschermingsinrichtingen voor uitstekende onderdelen

Aanhangsel C, punt 17

1.3

[57]

IRS 50575:2020, Ed1

Railtoepassingen — Wagons — Plakbriefkasten en gevarenidentificatiepanelen: verwisselbaarheid

[57.1]

Plakbriefkasten en bevestigingsinrichtingen voor sluitseinen

Aanhangsel C, punt 18

2

[58]

EN 16834:2019

Railtoepassingen — Remmen — Remprestaties

[58.1]

Dienstrem

4.2.4.3.2.1

Bijlage D

[58.2]

Validering van remprestaties die met index [17] zijn berekend

4.2.4.3.2.1

6, 8, 9, 10, 12

[58.3]

Beoordeling van remstand G

Aanhangsel C, punt 9, tabel C.3

6, 8, 9, 12

[59]

EN 16839:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Inrichting bufferbalk

[59.1]

Inrichting van de bufferbalk

Aanhangsel C, punt 1

4 behalve 4.3, 5 behalve 5.5.2.3 en 5.5.2.4, 6, 7, 8

D.2   Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)

Index

Te beoordelen eigenschappen

TSI-punt

Punt van het verplichte technische document

[A]

Interface tussen baanuitrusting voor besturing en seingeving en andere subsystemen

Aanhangsel A bij de TSI CCS, index [77]

ERA/ERTMS/033281 V5.0

[A.1]

treindetectiesysteem met spoorstroomkringen

4.2.3.3, a)

radafstanden (3.1.2.1, 3.1.2.3, 3.1.2.4, 3.1.2.5),

aslast voertuig (3.1.7.1),

impedantie tussen wielen (3.1.9),

gebruik van composiet remblokken (3.1.6),

als het rollend materieel hiermee is uitgerust: gebruik van rangeerhulpmiddelen (3.1.8),

als het rollend materieel elektrische of elektronische apparatuur aan boord heeft, die interfererende stroom in het spoor veroorzaakt: geleide interferentie (3.2.2).

[A.2]

treindetectiesysteem met assentellers

4.2.3.3, b)

radafstanden (3.1.2.1, 3.1.2.2, 3.1.2.4, 3.1.2.5),

wielgeometrie (3.1.3.1 - 3.1.3.4),

ruimte tussen wielen zonder metaal/inductieve onderdelen (3.1.3.5),

wielmateriaal (3.1.3.6),

als het rollend materieel elektrische of elektronische apparatuur aan boord heeft, die interfererende elektromagnetische velden dicht bij de wielsensor veroorzaakt: elektromagnetische velden (3.2.1).

[A.3]

treindetectiesysteem met lusuitrusting

4.2.3.3, c)

Metaalconstructie voertuig (3.1.7.2).

[A.4]

Beïnvloedingseenheid

7.1.2, d1)

Punt 3.2

[A.5]

Voertuigimpedantie

7.1.2, d1)

Punt 3.2.2

[A.6]

Geharmoniseerde testmethode

7.1.2, d1)

Punt 3.2.1

[A.7]

Beïnvloedingseenheid

Aanhangsel C, punt 7

Punt 3.2

[A.8]

Voertuigimpedantie

Aanhangsel C, punt 7

Punt 3.2.2

[A.9]

Geharmoniseerde testmethode

Aanhangsel C, punt 7

Punt 3.2.1

[B]

Technisch document van het Bureau over de codificatie van gecombineerd vervoer

ERA/TD/CT versie 1.1 (bekendgemaakt op 21.3.2023)

[B.1]

Codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer

4.2.3.1

Aanhangsel H

2.2

[C]

Technisch document van het ERA over de lijst van volledig door UIC goedgekeurde composietremblokken voor internationaal vervoer

ERA/TD/2009-02/INT, versie 15.0

;

(67)

Aanhangsel E wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1 worden de eerste en tweede alinea’s vervangen door:

“De kleur van de sluitseinen moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [29].

Het sluitsein moet zijn ontworpen om een lichtsterkte weer te geven overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [29].”;

b)

in punt 2 wordt de vierde zin vervangen door:

“De plaat moet retroreflecterend zijn overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [30].”;

(68)

Aanhangsel F wordt als volgt gewijzigd:

Er wordt een nieuwe lijn toegevoegd na “Rijdynamicagedrag”, als volgt:

“Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

4.2.3.5.3

x

x

n.v.t.

-”

(69)

Aanhangsel G wordt vervangen door:

“Aanhangsel G

Lijst van composiet remblokken die zijn vrijgesteld van een conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 8 ter

Naar dit aanhangsel wordt verwezen in aanhangsel D.2, index [C].

(70)

het volgende aanhangsel H wordt toegevoegd:

“Aanhangsel H

Codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer

De codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.2, index [B].

De volgende eisen zijn van toepassing op eenheden die bestemd zijn voor gecombineerd vervoer en waarvoor een wagoncompatibiliteitscode vereist is.

H.1   Wagon Compatibility Code

(1)

De Wagon Compatibility Code (WCC) specificeert het type intermodale laadeenheid dat op de eenheid kan worden geladen.

(2)

De WCC wordt voor alle eenheden bepaald en door een aangemelde instantie beoordeeld.

H.2   Wagon Correction Digit

(1)

De Wagon Correction Digit (WCD) is het resultaat van een vergelijking tussen de geometrische kenmerken van de te beoordelen eenheid en de kenmerken van de referentiewagons die in punt H.3 zijn gedefinieerd.

(2)

Deze vergelijking moet voor alle eenheden worden uitgevoerd en door een aangemelde instantie worden beoordeeld. Het resultaat van de beoordeling wordt opgenomen in het rapport van de aangemelde instantie.

(3)

Op basis van de beoordeling:

voor eenheden met equivalente of gunstigere geometrische eigenschappen dan de referentiewagon mag de WCD op verzoek van de aanvrager worden berekend.

voor eenheden met minder gunstige geometrische eigenschappen dan de referentiewagon wordt de berekening van de WCD niet vereist door deze TSI.

H.3   Eigenschappen van de referentiewagons

De P-profielen voor gecombineerd vervoer worden berekend op basis van de eigenschappen van de referentiedieplaadwagon, gedefinieerd als:

afstand tussen draaistelspillen (a) 11 200 mm

wielbasis draaistel (p) 1 800 mm

hoogte van laadvlak oplegger (ST) 330 mm

maximale overhang (na) 2 000 mm

belastingtolerantie 10 mm

asymmetrie 1°

hoogte van rolcentrum (Hc) van ST + wagon 1 000 mm

speling q + w 11,5 mm

speling in zijbalken (J) 12 mm

halve afstand tussen zijbalken (BG) 850 mm

flexibiliteit ST + wagon (s) 0,3

Het profiel “C” voor gecombineerd vervoer en de ISO-profiel worden berekend op basis van de eigenschappen van de referentiewagon, gedefinieerd als:

afstand tussen draaistelspillen (a) 13 500 mm

wielbasis draaistel (p) 1 800 mm

hoogte van laadvlak wissellaadbak 1 175 mm

maximale overhang (na) 2 000 mm

belastingtolerantie 10 mm

asymmetrie 1°

hoogte van rolcentrum wagon (Hc) 500 mm

speling q + w 11,5 mm

speling in zijbalken (J) 12 mm

halve afstand tussen zijbalken (BG) 850 mm

flexibiliteit wagon (s) 0,15

.

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”;

(*2)  Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies”, tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).”


(1)  Voor tweeassige wagons met een aslast tot 22,5 t geldt een waarde van 1 651 mm.”;

(2)  Omstelling overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [38].

(3)  Een eenheid “S1” is een eenheid met leeg/belasting installatie. De maximumbelasting per as is 22,5 t.

(4)  Alleen voor lastdrukrem met twee fasen (omstellingsopdracht) en P10 (gietijzeren blokken met 10 ‰ fosfor)- of LL-remblokken.

(5)  De maximaal toegestane gemiddelde vertragingskracht (voor een rijsnelheid van 100 km/h) is

Image 3
. Deze waarde is het resultaat van de maximaal toegestane remenergie-input op een wiel met een rem met dubbele blokken met een nominale nieuwe diameter van [920 mm; 1 000 mm] tijdens het remmen (het remgewicht moet worden beperkt tot 18 ton/as).

(6)  Variabele weegventielen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [35] in combinatie met een variabel lastafhankelijk ventiel overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [39].

(7)  

Image 4
, waarbij Te = 2 s. Afstandsberekening overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [16 ].

(8)  Een eenheid “S2” is een eenheid met een variabel weegventiel. De maximumbelasting per as is 22,5 t.

(9)  De automatische lastwisselkast van wagons die onder omstandigheden s worden gebruikt, kan een maximaal geremd gewicht opleveren van λ = 100 %, tot een maximale belading gelijk aan 67 % van het maximaal toegestane gewicht van de wagon.

Voor standaardwielstel bij gebruik van max. aslast

max. 1 000 mm; minimaal versleten 840 mm, max. aslast 22,5 t,

max. aslast voor λ = 100: 15 t

max. 840 mm; minimaal versleten 760 mm,

max. aslast 20 t, max. aslast voor λ = 100: 13 t

max. 760 mm; minimaal versleten 680 mm,

max. aslast 18 t, max. aslast voor λ = 100: 12 t

max. 680 mm; minimaal versleten 620 mm

max. aslast 16 t, Max. aslast voor λ = 100: 10,5 t

(10)  Een eenheid “SS” moet worden uitgerust met een variabel weegventiel. De maximumbelasting per as is 22,5 t.

(11)  λ mag niet hoger zijn dan 125 %, waarbij voor remmen alleen op wielen (remblokken) de maximaal toegestane vertragingskracht van 16 kN/as (voor een rijsnelheid van 120 km/h) in acht moet worden genomen.

(12)  Bij een rijsnelheid van 120 km/h moet worden voldaan aan λ = 100 % tot de SS belastingslimiet, met de volgende afwijking: de gemiddelde vertragingskracht voor remmen die op het loopvlak werken bij een wieldiameter van [nieuw max. 1 000 mm, versleten min. 840 mm] moet worden beperkt tot 16 kN/wielstel. Deze grenswaarde wordt veroorzaakt door de maximaal toelaatbare remenergie die overeenkomt met een aslast van 20 t, waarbij λ = 90 % en elk wielstel een geremd gewicht van 18 t heeft.

Als er meer dan 100 % geremd gewicht vereist is bij een aslast van meer dan 18 t, moet een ander type remsysteem (bijvoorbeeld schijfremmen) worden voorzien om de thermische belasting op het wiel te beperken.


BIJLAGE II

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1299/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt 2.5 wordt vervangen door:

“2.5.   Verband met het veiligheidsbeheersysteem

De noodzakelijke processen voor het beheer van de veiligheid en de exploitatie overeenkomstig de eisen die onder het toepassingsgebied van deze TSI vallen, met inbegrip van de interfaces met mensen, organisaties of andere technische systemen, worden ontwikkeld en ten uitvoer gelegd in het veiligheidsbeheersysteem van de infrastructuurbeheerder als voorgeschreven door Richtlijn (EU) 2016/798.”;

(2)

het volgende punt 2.6 wordt toegevoegd:

“2.6.   Verband met de codificatie van gecombineerd vervoer

(1)

De bepalingen voor het vrijeruimteprofiel zijn vastgelegd in punt 4.2.3.1.

(2)

Het codificatiesysteem dat wordt gebruikt voor het vervoer van intermodale laadeenheden in gecombineerd vervoer moet in overeenstemming zijn met de specificatie waarnaar wordt verwezen in aanhangsel T, index [A]. Het kan gebaseerd zijn op:

(a)

de kenmerken van de lijn en de exacte positie van de obstakels;

(b)

het referentieprofiel van het vrijeruimteprofiel van die lijn;

(c)

een combinatie van de in a) en b) genoemde methoden.”;

(3)

in punt 4.1 wordt 6) vervangen door:

“6)

Wanneer in deze TSI voor een categorie of prestatieparameter lijnsnelheden worden vermeld in (km/h), mag de snelheid voor de spoorwegnetten van de Republiek Ierland en van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig aanhangsel G worden omgerekend naar (mph).”;

(4)

punt 4.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de punten 4) tot en met 8) worden vervangen door:

“4)

Lijnen worden ingedeeld volgens het verkeerstype (vervoerscode) dat gekenmerkt wordt door de volgende prestatieparameters:

vrijeruimteprofiel,

aslast,

lijnsnelheid,

treinlengte,

nuttige perronlengte.

De waarden in de kolommen voor “vrijeruimteprofiel” en “aslast”, die rechtstreeks van invloed zijn op het rijden van de trein, zijn verplichte minimumniveaus volgens de beoogde vervoerscode. Niettegenstaande de TEN-T-vereisten, wordt het in de kolommen aangegeven bereik van waarden voor “lijnsnelheid”, “nuttige perronlengte” en “treinlengte” toegepast, zolang als redelijkerwijs mogelijk is.

5)

De prestatieparameters in de tabellen 2 en 3 zijn niet bedoeld voor compatibiliteitscontroles tussen rollend materieel en infrastructuur. De compatibiliteitscontroles van tracés zijn onderworpen aan punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (*1) van de Commissie (“TSI OPE”).

6)

Aanhangsel E bevat informatie die de minimumeisen inzake capaciteit voor bestaande kunstwerken in relatie tot verschillende treintypen definieert. Aanhangsel F bevat informatie die naargelang het voertuigtype het verband tussen de maximale aslast en de maximale snelheid definieert voor de spoorwegnetten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

7)

De prestatieniveaus van de verkeerstypes zijn opgenomen in de tabellen 2 en 3.

Tabel 2

Infrastructuurprestatieparameters voor reizigersvervoer

(compatibiliteitscontroles van tracés zijn onderworpen aan punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE)

Vervoerscode

Vrijeruimteprofiel

Aslast (t)

Lijnsnelheid (km/h)

Nuttige perronlengte (m)

P1

GC

17  (1) / 21,5  (2)

250 -350

400

P2

GB

20  (1)/ 22,5  (2)

200 -250

200 -400

P3

DE3

22,5  (3)

120 -200

200 -400

P4

GB

22,5  (3)

120 -200

200 -400

P5

GA

20  (3)

80 -120

50 -200

P6

G1

12  (3)

n.v.t.

n.v.t.

P1520

S

22,5  (3)

80 -160

35 -400

P1600

IRL1

22,5  (3)

80 -160

75 -240

Tabel 3

Infrastructuurprestatieparameters voor goederenvervoer

(compatibiliteitscontroles van tracés zijn onderworpen aan punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE)

Vervoerscode

Vrijeruimteprofiel

Aslast (t)

Lijnsnelheid (km/h)

Treinlengte (m)

F1

GC

22,5  (4)

100 -120

740 -1 050

F2

GB

22,5  (4)

100 -120

600 -1 050

F3

GA

20  (4)

60 -100

500 -1 050

F4

G1

18  (4)

n.v.t.

n.v.t.

F1520

S

25  (4)

50 -120

1 050

F1600

IRL1

22,5  (4)

50 -100

150 -450

Opmerking:

Tabellen 2 en 3 mogen niet gebruikt worden voor compatibiliteitscontroles tussen rollend materieel en infrastructuur

8)

Voor kunstwerken is de aslast alleen niet voldoende om de infrastructuureisen vast te stellen. De eisen worden als volgt gespecificeerd:

voor nieuwe kunstwerken in de punten 4.2.7.1 en 4.2.7.2,

voor bestaande kunstwerken in punt 4.2.7.4,

voor spoor in punt 4.2.6.”;

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU, PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5."

(b)

11) wordt vervangen door:

“11)

(niet gebruikt)”;

(5)

in punt 4.2.3.1 worden 1), 2) en 3) vervangen door:

“1)

Het bovenste gedeelte van het vrijeruimteprofiel wordt bepaald aan de hand van de overeenkomstig punt 4.2.1 gekozen profielen, als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3].

2)

Het onderste gedeelte van het vrijeruimteprofiel stemt overeen met GI2 als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3]. Indien sporen zijn uitgerust met railremmen, is het vrijeruimteprofiel GI1 als vastgesteld in dezelfde specificatie van toepassing op het onderste gedeelte van het profiel.

3)

Het vrijeruimteprofiel wordt berekend aan de hand van de kinematische methode overeenkomstig de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3].”;

(6)

in punt 4.2.3.2 wordt 3) vervangen door:

“3)

De afstand tussen de hartlijnen van sporen moet ten minste voldoen aan de eisen voor de installatiegrenswaarden inzake de afstand tussen hartlijnen van sporen, als gedefinieerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3].”;

(7)

punt 4.2.3.4, 2), wordt vervangen door:

“2)

S-bogen, behalve die welke deel uitmaken van een rangeerterrein waar wagens individueel worden gerangeerd, met kleine boogstralen op nieuwe lijnen worden ontworpen om te voorkomen dat buffers in elkaar haken.

Voor rechte tussenstukken tussen de bogen geldt de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [4], waarvan de waarden zijn gebaseerd op de referentievoertuigen die in dezelfde specificatie zijn gedefinieerd. Voor bestaande voertuigen die niet voldoen aan de aannames van de referentievoertuigen kan de infrastructuurbeheerder langere lengtes van het rechte tussenstuk bepalen om te voorkomen dat buffers in elkaar haken.

Voor niet-rechte tussenstukken wordt een gedetailleerde berekening gemaakt om de omvang van de uitwijkingsverschillen te controleren.”;

(8)

in punt 4.2.4.5, 4), wordt de eerste alinea vervangen door:

“De volgende wielstellen, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [6], worden gemodelleerd voor de ontwerpspoorcondities (berekend overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [5]):

a)

S 1002 met SR1.

b)

S 1002 met SR2.

c)

GV 1/40 met SR1.

d)

GV 1/40 met SR2.”;

(9)

in punt 4.2.4.6 wordt 1) vervangen door:

“1)

Het spoorstaafkopprofiel wordt gekozen uit de waarden in een van de specificaties als bedoeld in aanhangsel T, index [7] en index [8], of stemt overeen met punt 2).”;

(10)

In punt 4.2.6.1 worden b) en c) vervangen door:

“b)

maximale verticale wielkrachten. De maximale wielkrachten voor bepaalde testcondities zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [9].

c)

verticale quasistatische wielkrachten. De maximale quasistatische wielkrachten voor bepaalde testcondities zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [9].”;

(11)

in punt 4.2.6.3 worden a) en b) vervangen door:

“a)

dwarskrachten: de maximale dwarskrachten die worden uitgeoefend door een wielstel op een spoor voor bepaalde testcondities zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [9];

b)

quasistatische geleidingskrachten: de maximale quasistatische geleidingskrachten Yqst voor bepaalde boogstralen en testcondities zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [9].”;

(12)

punt 4.2.7 wordt vervangen door:

“4.2.7.   Weerstand van kunstwerken tegen verkeersbelastingen

De in dit punt van de TSI vermelde eisen van de specificaties als bedoeld in aanhangsel T, index [10] en index [11] moeten worden toegepast overeenkomstig de toepasselijke punten in de eventuele nationale bijlagen bij deze specificaties.

4.2.7.1.   Weerstand van nieuwe bruggen tegen vervoersbelastingen

4.2.7.1.1.   Verticale belastingen

1)

Bruggen moeten worden berekend op verticale belastingen overeenkomstig de belastingmodellen als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]:

(a)

belastingmodel 71 als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10];

(b)

alsmede belastingmodel SW/0 voor pijlerbruggen als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

2)

De belastingmodellen moeten worden vermenigvuldigd met de alfafactor (α) als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

3)

De waarde van de alfafactor (α) is groter dan of gelijk aan de in tabel 11 vermelde waarden.

Tabel 11

Alfafactor (α) voor het ontwerp van nieuwe bruggen

Verkeerstype

Minimale alfafactor (α)

P1, P2, P3, P4

1,0

P5

0,91

P6

0,83

P1520

1

P1600

1,1

F1, F2, F3

1,0

F4

0,91

F1520

1,46

F1600

1,1

4.2.7.1.2.   Tolerantie voor dynamische effecten van verticale belastingen

1)

De belastingeffecten van belastingmodel 71 en belastingmodel SW/0 moeten worden vergroot met de dynamische factor phi (Φ) als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

2)

Voor bruggen met snelheden boven 200 km/h waarbij de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10], een dynamische analyse vereist, moet het kunstwerk bovendien worden ontworpen voor HSLM als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

3)

Het is toegestaan dat nieuwe bruggen zodanig worden ontworpen dat zij tevens kunnen worden gebruikt door individuele reizigerstreinen met een hogere aslast dan die bepaald in HSLM. De dynamische analyse wordt uitgevoerd aan de hand van de kenmerkende waarde van de belasting van de individuele trein, genomen als de ontwerpmassa bij een normale belading overeenkomstig aanhangsel K met een tolerantie voor reizigers op staanplaatsen overeenkomstig opmerking 1 van aanhangsel K.

4.2.7.1.3.   Middelpuntvliedende krachten

Wanneer het spoor op een brug geheel of gedeeltelijk in een boog is gelegen, moet bij het ontwerp van bruggen rekening worden gehouden met de middelpuntvliedende kracht als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

4.2.7.1.4.   Vetergangkrachten

Bij het ontwerp van bruggen moet rekening worden gehouden met de vetergangkrachten als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

4.2.7.1.5.   Belasting in langsrichting door optrekken en remmen

Bij het ontwerp van bruggen moet rekening worden gehouden met de krachten van optrekken en remmen als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

4.2.7.1.6.   Ontwerpscheluwte door het spoorverkeer

De maximale totale ontwerpscheluwte door het spoorverkeer mag niet hoger liggen dan de waarden als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [11].

4.2.7.2.   Equivalente verticale belasting van nieuwe geotechnische kunstwerken, grondwerken en gronddrukeffecten

1)

Bij het ontwerp van geotechnische kunstwerken en grondwerken en de specificatie van gronddrukeffecten rekening worden gehouden met de verticale belasting die wordt uitgeoefend door belastingmodel 71 als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

2)

De equivalente verticale belasting worden vermenigvuldigd met de alfafactor (α) als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. De waarde van α gelijk aan of groter zijn dan de in tabel 11 vermelde waarden.

4.2.7.3.   Weerstand van nieuwe kunstwerken boven of naast de sporen

Als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10], rekening worden gehouden met de aerodynamische effecten van voorbijrijdende treinen.

4.2.7.4.   Weerstand van bestaande kunstwerken (bruggen, geotechnische kunstwerken en grondwerken) tegen vervoersbelastingen

1)

Bruggen, geotechnische kunstwerken en grondwerken worden overeenkomstig de TSI-lijncategorie waarnaar als bedoeld in punt 4.2.1, in overeenstemming gebracht met een bepaald interoperabiliteitsniveau.

2)

Voor alle vervoerscodes zijn de minimumeisen inzake capaciteit vermeld in aanhangsel E en deze moeten worden vervuld om de lijn als interoperabel te kunnen beschouwen.

3)

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

(a)

Wanneer een bestaand kunstwerk door een nieuw wordt vervangen, moet het nieuwe kunstwerk voldoen aan de eisen van punt 4.2.7.1 of 4.2.7.2.

(b)

Wanneer de minimale capaciteit van de bestaande kunstwerken voldoet aan de eisen van aanhangsel E, beantwoorden de bestaande kunstwerken aan de toepasselijke interoperabiliteitseisen.

(c)

Wanneer de capaciteit van een bestaand kunstwerk niet voldoet aan de eisen van aanhangsel E en werkzaamheden (bv. versteviging) worden uitgevoerd om de capaciteit van het kunstwerk in overeenstemming te brengen met de eisen van deze TSI (en het kunstwerk niet door een nieuw wordt vervangen), moet het kunstwerk worden aangepast om te voldoen aan de eisen van aanhangsel E.

4)

Met betrekking tot de spoorwegnetten van het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland) mag de EN-lijncategorie in de punten 2 en 3 worden vervangen door het RA-nummer (route availability) (bepaald overeenkomstig het daartoe aangemelde nationaal technisch voorschrift) en moeten verwijzingen naar aanhangsel E derhalve worden gelezen als verwijzingen naar aanhangsel F.”;

(13)

in punt 4.2.8.1 wordt 1) vervangen door:

“1)

De onmiddellijke actiegrenswaarden voor enkelvoudige schiftafwijkingen zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [12]. Enkelvoudige afwijkingen mogen de grenswaarden van golflengtebereik D1 niet overschrijden.”;

(14)

in punt 4.2.8.2 wordt 1) vervangen door:

“1)

De onmiddellijke actiegrenswaarden voor enkelvoudige hoogteafwijkingen zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [12]. Enkelvoudige afwijkingen mogen de grenswaarden van golflengtebereik D1 niet overschrijden.”;

(15)

punt 4.2.8.3 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

1) en 2) worden vervangen door:

“1)

De onmiddellijke actiegrenswaarde voor enkelvoudige scheluwte afwijkingen is vastgesteld als een nul tot piekwaarde. Scheluwte is vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [13].

2)

De scheluwtegrenswaarde hangt af van de toegepaste meetbasis overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [12].”;

(b)

6) wordt vervangen door:

“6)

In plaats van 2) wordt de scheluwtegrens voor systemen met een spoorwijdte van 1 668 mm afgeleid van de toegepaste meetbasis overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [12].”;

(16)

punt 4.2.9.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

3) wordt vervangen door:

“3)

Voor perrons waaraan alleen reizigerstreinen tijdens de normale exploitatie zullen stoppen die uitdrukkelijk vermeld staan als zijnde uitgesloten van het toepassingsgebied van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1302/2014 (*2)van de Commissie(“ TSI LOC&PAS”) in punt 1.1 ervan, kunnen andere bepalingen gelden voor de nominale perronhoogte.

(*2)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).”;"

(b)

De volgende zin wordt aan het einde van 4) toegevoegd:

“Deze waarden worden beschouwd met een tolerantie van –10/+20 mm.”

(17)

punt 4.2.9.3 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

1) wordt vervangen door:

“1)

De afstand tussen de hartlijn van het spoor en de rand van het perron, parallel aan het loopvlak (bq), als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3], moet worden bepaald aan de hand van het installatiegrensprofiel (bqlim). Het installatiegrensprofiel moet worden berekend aan de hand van het profiel G1.”;

(b)

De volgende zin wordt aan het einde van 3) toegevoegd:

“Deze waarden moeten worden beschouwd met een tolerantie van –10/+10 mm.”

(18)

punt 4.2.10.1 wordt vervangen door:

“4.2.10.1.   Maximale drukvariaties in tunnels

(1)

Wanneer een trein met de maximaal toegestane snelheid in een onder de categorieën zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [14] vallende nieuwe tunnel of nieuw ondergronds kunstwerk rijdt, mag de maximale drukvariatie, als gevolg van het passeren van die trein, niet groter zijn dan 10 kPa.

(2)

De eis van punt 1) moet worden vervuld aan de buitenzijde van treinen die voldoen aan de TSI LOC&PAS.

(3)

Wanneer, in het geval van verbetering of vernieuwing van het subsysteem infrastructuur, een trein met de maximaal toegestane snelheid in een voor snelheden van 200 km/h of meer ontworpen bestaande tunnel of bestaand ondergronds kunstwerk rijdt, mag de maximale drukvariatie, als gevolg van het passeren van die trein, niet groter zijn dan 10 kPa. De beoordeling moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [14], of in punt 6.2.4.12, 1), wanneer het niet mogelijk is een vereenvoudigde conformiteitsbeoordeling toe te passen";

(19)

punt 4.2.12.4 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

2) wordt vervangen door:

“2)

Vaste drinkwaterinstallaties moeten worden voorzien van drinkwater dat aan de eisen van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (*3) voldoet.

(*3)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”;"

(b)

3) wordt toegevoegd:

“3)

De materialen die worden gebruikt voor de toevoer van voor menselijke consumptie bestemd water aan het rollend materieel (bv. tank, pomp, leidingen, waterkraan en afdichtingsmateriaal en kwaliteit) moeten voldoen aan de eisen die gelden voor menselijke consumptie bestemd water.”;

(20)

punt 4.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

Tabel 15 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

“Interfaces met het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen”.”;

ii)

in de tweede kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI INF;”

iii)

in de derde kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI LOC&PAS”;

iv)

in rij “Installaties voor het onderhoud van treinen”, derde kolom, wordt de tekst “4.2.11.4 Watervoorzieningsinstallaties” geschrapt;

(b)

Tabel 16 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

“Interfaces met het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons”;”;

ii)

in de tweede kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI INF”;

iii)

in de derde kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI WAG”;

(21)

in punt 4.3.2 wordt tabel 17 als volgt gewijzigd:

i)

in de tweede kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI INF”;

ii)

in de derde kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI ENE”;

(22)

in punt 4.3.3 wordt tabel 18 als volgt gewijzigd:

i)

in de tweede kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI INF”;

ii)

in de derde kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI CCS”;

(23)

in punt 4.3.4 wordt tabel 19 als volgt gewijzigd:

i)

in de tweede kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI INF”;

ii)

in de derde kolom wordt het kopje vervangen door:

“Referentie in TSI OPE”;

iii)

de rij “Bekwaamheden van het personeel” wordt vervangen door:

Bekwaamheden van het personeel

4.6

Vakbekwaamheden

4.2.1.1

Algemene eisen

(24)

punt 5.3.3, 2), wordt vervangen door:

“2)

Voor systemen met een nominale spoorwijdte van 1 435 mm bedraagt de ontwerpspoorwijdte voor dwarsliggers in rechte alignementen en in bogen in horizontale alignementen met een boogstraal groter dan 300 m, 1 437 mm.”;

(25)

in punt 6.1.5.1 worden a), b) en c) vervangen door:

“a)

De spoorstaafhardheid wordt getest voor positie RS overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [7].

b)

De treksterkte wordt getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [7].

c)

Er wordt een vermoeiingsproef uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [7].”;

(26)

in punt 6.1.5.2 wordt 1) vervangen door:

“1)

(niet gebruikt)”;

(27)

in punt 6.2.4.1 wordt 1) vervangen door:

“1)

De beoordeling van het vrijeruimteprofiel als een ontwerptoetsing wordt uitgevoerd ten opzichte van de kenmerkende dwarsdoorsneden aan de hand van de resultaten van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3].”;

(28)

in punt 6.2.4.2 worden 1) en 2) vervangen door:

“1)

Een ontwerptoetsing voor de beoordeling van de afstand tussen de hartlijnen van sporen wordt uitgevoerd aan de hand van de resultaten van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3]. De nominale afstand tussen hartlijnen van sporen wordt gecontroleerd op het tracéontwerp waar afstanden parallel aan het horizontale vlak worden weergegeven. De installatiegrenswaarden inzake spoorafstand worden gecontroleerd op het gebied van boogstraal en verkanting.

2)

Na assemblage voor de indienststelling wordt de afstand tussen hartlijnen van sporen gecontroleerd op kritieke locaties waar de installatiegrenswaarden inzake spoorafstand als gedefinieerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3] tot op minder dan 50 mm worden benaderd.”;

(29)

in punt 6.2.4.4 wordt 3) toegevoegd:

“3)

Bij de assemblage voor indienststelling worden in het kader van de toetsing van de minimum horizontale boogstraal, de door de aanvrager of infrastructuurbeheerder aangeleverde meetwaarden beoordeeld. Er wordt rekening gehouden met de door de infrastructuurbeheerder vastgestelde regels voor de aanvaarding van werken.”;

(30)

punt 6.2.4.6 wordt vervangen door:

“6.2.4.6.   Beoordeling van de ontwerpwaarden voor equivalente coniciteit

De ontwerpwaarden voor equivalente coniciteit worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [5].”;

(31)

punt 6.2.4.10 wordt vervangen door:

“6.2.4.10.   Beoordelingsprocedure voor bestaande kunstwerken

1)

Bestaande kunstwerken worden volgens de eisen in punt 4.2.7.4, 3), b) en c), beoordeeld aan de hand van een van de volgende methoden:

(a)

er wordt gecontroleerd of de waarden van de EN-lijncategorieën, in combinatie met toegestane snelheid die is gepubliceerd, of zal worden gepubliceerd, voor de lijnen waarop de kunstwerken zich bevinden, in overeenstemming zijn met de eisen van aanhangsel E;

(b)

er wordt gecontroleerd of de waarden van de EN-lijncategorieën, in combinatie met de voor de bruggen of voor het ontwerp gespecificeerde toegestane snelheid, of alternatieve voor P1 en P2 gespecificeerde eisen met belastingmodel 71 en alfafactor (α), in overeenstemming zijn met de eisen van aanhangsel E;

(c)

er wordt gecontroleerd of de voor de kunstwerken of voor het ontwerp gespecificeerde vervoersbelastingen in overeenstemming zijn met de minimumeisen van de punten 4.2.7.1.1, 4.2.7.1.2 en 4.2.7.2. Bij de beoordeling van de waarde van de alfafactor (α) overeenkomstig de punten 4.2.7.1.1 en 4.2.7.2 moet alleen worden gecontroleerd of deze waarde (α) in overeenstemming is met de waarde van de alfafactor (α) in tabel 11;

(d)

wanneer de eis voor een bestaande brug wordt gespecificeerd door te verwijzen naar het ontwerpbelastingmodel HSLM in aanhangsel E, wordt de beoordeling van de bestaande brug uitgevoerd aan de hand van een van de volgende methoden:

controle van de specificatie van het ontwerp van de bestaande brug,

controle van de specificatie van de dynamische beoordeling,

controle van het gepubliceerde draagvermogen van de bestaande brug in het infrastructuurregister (RINF) voor parameter 1.1.1.1.2.4.2 (Conformiteit van kunstwerken met het belastingmodel voor hogesnelheidslijnen (HSLM));

(e)

wanneer de eis voor een bestaande brug wordt gespecificeerd door te verwijzen naar alternatieve eisen inzake dynamische belasting (aanhangsel E, opmerking 8), wordt de beoordeling van de bestaande brug uitgevoerd door de specificatie van de dynamische beoordeling voor deze alternatieve eisen inzake belasting te vergelijken met de eisen in aanhangsel E, opmerking 8.

2)

Het is niet noodzakelijk om het ontwerp te beoordelen of berekeningen uit te voeren.

3)

Bestaande kunstwerken worden beoordeeld overeenkomstig punt 4.2.7.4, 4).”;

(32)

in punt 6.2.4.11 wordt 1) vervangen door:

“1)

De beoordeling van de afstand tussen de hartlijn van het spoor en de rand van het perron als ontwerptoetsing wordt uitgevoerd aan de hand van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of aanbestedende dienst op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3].”;

(33)

punt 6.2.4.12 wordt vervangen door:

“6.2.4.12.   Beoordeling van de maximale drukvariaties in tunnels

1)

De maximale drukvariaties in tunnels (10 kPa-criterium) worden beoordeeld aan de hand van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [14] voor de treinen die voldoen aan de eisen van de TSI LOC&PAS en die met een maximale lijnsnelheid door de te beoordelen tunnel kunnen rijden.

2)

De te gebruiken inputparameters tijdens de beoordeling moeten beantwoorden aan de karakteristieke referentiedruksignatuur van de treinen als gedefinieerd in de TSI LOC&PAS.

3)

De referentiedwarsprofielen worden vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [14]”.

(34)

punt 6.3 wordt vervangen door:

“6.3.

(niet gebruikt)”;

(35)

punt 6.4 wordt vervangen door:

“6.4.   Beoordeling van het onderhoudsdossier

(1)

Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (*4) stelt de aanvrager het technisch dossier op en neemt hij hierin de voor het onderhoud vereiste dcumentatie op.

(2)

De aangewezen instantie controleert alleen of de gevraagde documentatie voor onderhoud, als vastgesteld in punt 4.5.1, is verstrekt. De aangemelde instantie hoeft de informatie die in de verstrekte documentatie staat niet te controleren.”;

(*4)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L138 van 26.5.2016, blz. blz. 44)."

(36)

in punt 6.5.1, 1), wordt de inleidende zin vervangen door:

“Tot het moment dat de lijst van interoperabiliteitsonderdelen in hoofdstuk 5 van deze TSI is herzien, mag de aangemelde instantie voor een subsysteem waarvan niet voor alle interoperabiliteitsonderdelen die er deel van uitmaken een EG-conformiteitsverklaring van overeenstemming en/of geschiktheid voor gebruik beschikbaar is overeenkomstig deze TSI een EG-keuringsverklaring afgeven indien:”;

(37)

in hoofdstuk 7 wordt de eerste alinea geschrapt;

(38)

de punten 7.1 tot en met 7.6 worden vervangen door:

“7.1.   Nationaal implementatieplan

De lidstaten stellen een nationaal plan op voor de implementatie van deze TSI, gericht op de coherentie van het hele spoorwegsysteem van de Unie. Dit plan moet alle projecten omvatten waarbij een nieuw subsysteem infrastructuur wordt aangelegd, of een bestaand wordt verbeterd of vernieuwd, en moet zorgen voor een geleidelijke migratie binnen een redelijk tijdsbestek naar een interoperabel doelsubsysteem infrastructuur dat volledig voldoet aan deze TSI.

7.2.   Toepassing van deze TSI op een nieuw subsysteem infrastructuur

(1)

Voor een nieuw subsysteem infrastructuur is de toepassing van deze TSI verplicht.

(2)

Een “nieuw subsysteem infrastructuur” betekent een subsysteem infrastructuur dat in gebruik wordt genomen na 28 september 2023 en dat een tracé of een deel van een tracé volgt dat nog niet bestaat.

Alle andere subsystemen infrastructuur worden beschouwd als “bestaande subsystemen infrastructuur”.

(3)

De volgende gevallen worden in elk geval beschouwd als verbetering en niet als indienststelling van een nieuw subsysteem infrastructuur:

(a)

een tracéwijziging van een deel van een bestaande lijn;

(b)

de aanleg van een spoorbypass;

(c)

de aanleg van een of meer extra sporen op een bestaande lijn, ongeacht de afstand tussen de oorspronkelijke en de nieuwe sporen.

7.3.   Toepassing van deze TSI op een bestaand subsysteem infrastructuur

7.3.1.   Prestatiecriteria van het subsysteem

Naast de in punt 7.2., 3), bedoelde gevallen, omvat “verbetering” belangrijke werkzaamheden waarbij een bestaand subsysteem infrastructuur wordt gewijzigd, wat resulteert in ten minste overeenstemming met één aanvullende vervoerscode of een wijziging in de aangegeven combinatie van vervoerscodes (onder verwijzing naar tabel 2 en tabel 3 in punt 4.2.1.

7.3.2.   Toepassing van de TSI

Naleving van deze TSI is verplicht voor een subsysteem of deel/delen ervan dat (die) wordt (worden) verbeterd of vernieuwd. Wegens de eigenschappen van het bestaande spoorwegsysteem kan de conformiteit van bestaande subsystemen infrastructuur met deze TSI worden gerealiseerd door een geleidelijke verbetering van de interoperabiliteit:

(1)

voor het verbeterde subsysteem infrastructuur is de toepassing van deze TSI verplicht en deze wordt toegepast op het verbeterde subsysteem binnen de geografische dekking van de verbetering. De geografische dekking van de verbetering wordt bepaald op basis van locaties op sporen en metrische referenties moet resulteren in overeenstemming met alle basisparameters van het subsysteem infrastructuur dat verband houdt met de sporen die worden onderworpen aan de verbetering van het subsysteem infrastructuur.

De toevoeging van één of meer rails ter ondersteuning van een extra spoorwijdte wordt eveneens als een verbetering beschouwd wanneer de prestatiecriteria van het subsysteem in werking treden als beschreven in punt 7.3.1.

(2)

in het geval van een andere wijziging dan een verbetering van het subsysteem infrastructuur, is de toepassing van deze TSI voor elke fundamentele parameter (als bedoeld in punt 4.2.2) waarop een wijziging van invloed is, verplicht wanneer de wijziging de uitvoering van een nieuwe “EG”-keuringsprocedure in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie (*5) vereist. De artikelen 6 en 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 zijn van toepassing.

(3)

in geval van een andere wijziging van het subsysteem infrastructuur dan een verbetering is het aantonen van de mate van overeenstemming met deze TSI vrijwillig wat betreft de fundamentele parameters die niet door de wijziging worden beïnvloed, of wanneer de wijziging geen nieuwe EG-keuring vereist.

(4)

bij een verbetering of vernieuwing van het subsysteem infrastructuur hoeft niet te worden voldaan aan de eisen die aan nieuwe lijnen worden gesteld.

(5)

in geval van “grote vervangingswerkzaamheden”, als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn (EU) 2016/797, in het kader van een “vernieuwing”, worden niet-TSI-conforme elementen van het subsysteem of delen daarvan systematisch vervangen door TSI-conforme elementen.

(6)

“vervanging in het kader van onderhoud”: vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van onderhoud, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad. Deze moet worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van deze TSI wanneer dit redelijkerwijs en economisch haalbaar is en deze geen EG-keuring vereist.

(7)

de volgende uitzonderingen zijn toegestaan voor bestaande subsystemen infrastructuur, in geval van verbetering of vernieuwing:

(a)

in het geval van verbetering of vernieuwing van het subsysteem infrastructuur is het voor de parameters verkanting als bepaald in punt 4.2.4.2 van deze TSI en verkantingstekort als bepaald in punt 4.2.4.3 van deze TSI, toegestaan af te wijken van de grenswaarden als bepaald in deze TSI met inachtneming van de uitzonderlijke grenswaarden en met toepassing van specifieke beperkingen en maatregelen als vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [4]. De toepassing van deze uitzondering mag de toegang van voertuigen die zijn toegestaan voor de in punt 4.2.4.3 van deze TSI vereiste maximumwaarden niet verhinderen.

(b)

in geval van een andere wijziging van het subsysteem infrastructuur dan een verbetering zijn de volgende voorwaarden inzake perronhoogte en perronrandafstand overeenkomstig de punten 4.2.9.2 en 4.2.9.3 van toepassing:

er mogen andere nominale perronhoogten worden gehanteerd, indien voor de naleving van de in punt 4.2.9.2 opgenomen waarden structurele wijzigingen aan eventuele dragende elementen nodig zijn.

het is toegestaan om een andere perronrandafstand toe te passen dan die gedefinieerd in punt 4.2.9.3, 2) zolang de waarde voor bq gelijk is aan of groter is dan bqlim.

7.3.3.   Bestaande lijnen die niet worden verbeterd of vernieuwd

Wanneer een infrastructuurbeheerder de mate van compatibiliteit van bestaande lijnen met de fundamentele parameters van deze TSI wil aantonen, moet hij de procedure toepassen zoals beschreven in Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*6).

7.3.4.   Controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten voor het eerste gebruikt van het vergunde voertuig

De toe te passen procedure voor de controle van de compatibiliteit van het tracé en de parameters van het te gebruiken subsysteem infrastructuur zijn uiteengezet in punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE.

7.4.   niet gebruikt

7.5.   niet gebruikt

7.6.   niet gebruikt

(*5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9)."

(*6)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).”;"

(39)

punt 7.7.1.1. wordt vervangen door:

“7.7.1.1.

(niet gebruikt)”;

(40)

punt 7.7.6.7. wordt vervangen door:

“7.7.6.7.   Maximaal toegestane ongeleide opening van vaste kruisstukharten (4.2.5.3)

P-gevallen

In aanhangsel J geldt voor een nominale spoorwijdte van 1 524 mm het volgende:

a)

in plaats van punt J.1, b), bedraagt de minimale boogstraal door kruisstukharten 200 m; voor een boogstraal tussen 200 en 220 m kan een kleine boogstraal worden gecompenseerd met een verbreding van de spoorwijdte;

b)

in plaats van punt J.1, c), bedraagt de minimumhoogte van de strijkregel 39 mm.”;

(41)

het volgende punt 7.7.8.2 wordt toegevoegd:

“7.7.8.2.    Onmiddellijke actiegrenswaarde voor spoorwijdte als enkelvoudige afwijking (4.2.8.4)

P-geval

In plaats van punt 4.2.8.4, 1), is de minimumspoorwijdte voor alle snelheden 1 430 mm.”;

(42)

punt 7.7.10.2, 2) wordt als volgt gewijzigd:

(a)

“EN 15302:2008+A1:2010”wordt vervangen door “EN 15302:2021”

(b)

a) tot en met e) worden vervangen door:

“a)

S 1002 als gedefinieerd in bijlage C bij EN 13715:2020 met SR1;

b)

S 1002 als gedefinieerd in bijlage C bij EN 13715:2020 met SR2;

c)

GV 1/40 als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13715:2020 met SR1;

d)

GV 1/40 als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13715:2020 met SR2;

e)

EPS als gedefinieerd in bijlage D bij EN 13715:2020 met SR1.”;

(43)

in punt 7.7.15.1, 1) en 3), 7.7.15.2, 7.7.15.7, 1), 7.7.15.8, 7.7.16.2, 7.7.6.2, 7.7.6.3, 7.7.6.11, 7.7.6.13, 7.7.13.1, 7.7.13.2, 7.7.13.6 en 7.7.13.7, wordt “EN 15273-3:2013” vervangen door “EN 15273-3:2013+A1:2016”;

(44)

punt 7.7.17 wordt vervangen door:

“7.7.17.

(niet gebruikt)”;

(45)

in het tweede streepje van punt c) van aanhangsel C.1 wordt het tweede substreepje vervangen door:

“–

Hout: conformiteit met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [15]”;

(46)

in aanhangsel C.2 wordt punt c) vervangen door:

“c)

Spoorstaafondersteuning

Type

Weerstand tegen verticale belasting

Beton: ontwerpbuigmoment

Hout: conformiteit met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [15]

Staal: traagheidsmoment van dwarsdoorsnede

Weerstand tegen langs- en dwarskrachten: geometrie en gewicht

Nominale spoorwijdte”;

(47)

Bijlage E wordt vervangen door:

“Aanhangsel E

Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes

De minimumeisen inzake capaciteit voor bestaande bruggen overeenkomstig punt 4.2.7.4, 2), staan vermeld in de tabellen 38A en 39A in overeenstemming met de vervoerscodes in de tabellen 2 en 3. Deze eisen inzake capaciteit worden bepaald aan de hand van de verticale belasting die alleen wordt gedefinieerd door de EN-lijncategorie met een overeenkomstige snelheid of door belastingmodel 71 met de alfafactor. Aanvullende eisen inzake dynamische capaciteit worden uitgedrukt door het dynamische belastingsmodel HSLM. De EN-lijncategorie en bijbehorende snelheid worden als één gecombineerde parameter beschouwd.

De minimumeisen inzake capaciteit voor bestaande geotechnische kunstwerken en grondwerken overeenkomstig punt 4.2.7.4, 2), staan vermeld in de tabellen 38B en 39B in overeenstemming met de vervoerscodes in de tabellen 2 en 3.

De EN-lijncategorieën worden bepaald door de aslast en de geometrische aspecten in verband met de asafstand en zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2].

Voor pijlerbruggen moet rekening worden gehouden met het geval met de meest belastende effecten tussen belastingsmodel 71 (LM71) en belastingsmodel SW/0. De belastingsmodellen 71, SW/0 en HSLM zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10].

Tabel 38A

Eisen inzake belastbaarheid voor bruggen en aanvullende eisen vanwege dynamische effecten(1)

Reizigersverkeer


Vervoerscode

Verkeer met door een locomotief getrokken treinen: reizigerstreinen met inbegrip van rijtuigen, (reizigers-, bagage- en autorijtuigen), en lichte goederenwagons en locomotieven en tractievoertuigen(2)(3)(5)(6)(4)

Verkeer met elektrische of dieselmotorstellen, tractiematerieel en motorwagens (2)(5)(4)

P1

n.v.t.(7)

HSLM (8) en D2-200

of

HSLM (8) en LM71 met α = 1,0(14)

P2

HSLM (8) en D2-200

of

HSLM (8) en LM71 met α = 0,91(14)

HSLM (8) en D2-200

of

HSLM (8) en LM71 met α = 0,91(14)

P3a

(> 160 km/h)

L≥4m D2-100

en

L<4m D2-200(9)(10)(15)

L≥4m C2-100

en

L<4m C2-200(9)(15)

P3b

(≤ 160 km/h)

L≥4m D2-100

en

L<4m D2-160(9)(11)(15)

L≥4m D2-100

en

L<4m D2-160(9)(15)

P4a

(> 160 km/h)

L≥4m D2-100

en

L<4m D2-200(9)(12)(15)

L≥4m C2-100

en

L<4m C2-200(9)(15)

P4b

(≤ 160 km/h)

L≥4m D2-100

en

L<4m D2-160(9)(13)(15)

L≥4m C2-100

en

L<4m C2-160(9)(15)

P5

C2-120

B1-120

P6

a12

P1520

Open punt

P1600

Open punt


Tabel 39A

Eisen inzake belastbaarheid voor bruggen uitgedrukt door EN-lijncategorie — Toegestane snelheid(1)

Goederenvervoer


Vervoerscode

Goederentreinen met inbegrip van goederenwagons, andere voertuigen en locomotieven(2)

F1

D4 — 120

F2

D2 — 120

F3

C2 — 100

F4

B2 — 100

F1520

Open punt

F1600

Open punt

Opmerkingen:

1)

De in de tabellen weergegeven snelheden zijn de vereiste maximumsnelheden voor de lijn en mogen in overeenstemming met de eisen in punt 4.2.1, 12) lager zijn. Wanneer afzonderlijke kunstwerken op de lijn worden gecontroleerd, is het toegestaan de plaatselijk toegestane snelheden in aanmerking te nemen, zoals ook aangegeven in de opmerkingen 2 en 3 van tabel 2 en in opmerking 1 van tabel 3.

2)

reizigersrijtuigen (met inbegrip van rijtuigen, bagagewagens en autorijtuigen), overige voertuigen, locomotieven, krachtvoertuigen, elektrische en dieselmotorstellen, tractiematerieel en motorwagens zijn gedefinieerd in de TSI LOC&PAS. Lichte goederenwagons zijn gedefinieerd als bagagewagens, maar mogen ook worden opgenomen in treinen die niet voor het vervoer van reizigers zijn bedoeld.

3)

De eisen voor kunstwerken die zijn vastgesteld met behulp van EN-lijncategorieën of belastingmodel LM71 zijn compatibel met tot twee aan elkaar gekoppelde locomotieven en/of krachtvoertuigen. De eisen voor kunstwerken zijn compatibel met een maximumsnelheid van 120 km/h voor drie of meer aan elkaar gekoppelde locomotieven en/of krachtvoertuigen (of een trein van locomotieven en/of krachtvoertuigen) die voldoen aan de toepasselijke grenswaarden voor goederenwagons.

4)

Voor vervoerscodes P2, P3 en P4 gelden de eisen voor zowel verkeer met door een locomotief getrokken treinen als verkeer met treinstellen. Voor vervoerscode P5 mag de lidstaat zelf bepalen of de eisen voor locomotieven en krachtvoertuigen van toepassing zijn.

5)

De eisen voor kunstwerken zijn compatibel met rijtuigen, lichte goederenwagons en elektrische of dieseltreinstellen met een gemiddelde massa per lengte-eenheid over de lengte van elk voertuig van 2,45 t/m voor EN-lijncategorie A, 2,75 t/m voor EN-lijncategorie B1, 3,1 t/m voor EN-lijncategorie C2 en 3,5 t/m voor EN-lijncategorie D2 (niet voor P5).

6)

De eisen voor kunstwerken zijn compatibel met 4-assige locomotief- en tractievoertuigen met een asafstand in een draaistel van minimaal 2,6 m en een gemiddelde massa per lengte-eenheid over de lengte van het voertuig van maximaal 5,0 t/m.

7)

Rekening houdend met de ontwikkelingen op het gebied van exploitatie is er geen behoefte aan geharmoniseerde eisen om een adequaat niveau van interoperabiliteit voor deze typen voertuigen voor P1-vervoerscodes tot stand te brengen.

8)

Voor P1- en P2-lijnen moet worden vermeld dat wordt voldaan aan HSLM volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10] (zie de procedure in punt 6.2.4.10 van deze TSI). Indien HSLM-conformiteit niet kan worden aangetoond, ten behoeve van controles inzake dynamische compatibiliteit als bepaald overeenkomstig de compatibiliteitscontrole van het tracé in aanhangsel D.1 van de TSI OPE (RINF-parameter 1.1.1.1.2.4.4), moet de dynamische belasting, waarvan de compatibiliteit met bestaande bruggen moet worden gecontroleerd, worden vermeld in de documenten met de procedure(s) zoals bepaald in RINF-parameter 1.1.1.1.2.4.4 (zie ook de procedure in punt 6.2.4.10 van deze TSI). Wanneer een dynamische analyse moet worden uitgevoerd met modellen op basis van individuele treinen, moet de karakteristieke waarde van de belasting voor voertuigen die reizigers of bagage vervoeren, in overeenstemming zijn met de ontwerpmassa bij een normale belading overeenkomstig aanhangsel K bij deze TSI.

9)

Om buitensporige dynamische effecten, waaronder resonantie, te voorkomen, is het momenteel niet mogelijk om geharmoniseerde minimale brugeigenschappen te specificeren die een dynamische beoordeling overbodig maken. De dynamische belasting van voertuigen die voldoen aan de eisen voor statische brugbelasting (gespecificeerd hetzij als een lijncategorie in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2], hetzij in termen van belastingmodel LM71) kan in een aantal gevallen deze statische belastingsvereisten bij normale brugbelasting overschrijden (wanneer deze statische belastingen worden verhoogd door normale industriecorrecties voor dynamische factoren voor herberekening van bruggen of brugontwerp). Dit risico voor de compatibiliteit tussen voertuigen en bruggen wordt beheerst door de controles inzake dynamische compatibiliteit zoals bepaald in aanhangsel D.1 van de TSI OPE (RINF-parameter 1.1.1.1.2.4.4). Wanneer een dynamische analyse moet worden uitgevoerd met modellen op basis van individuele treinen, moet de karakteristieke waarde van de belasting voor voertuigen die reizigers of bagage vervoeren, in overeenstemming zijn met de ontwerpmassa bij een normale belading overeenkomstig aanhangsel K bij deze TSI.

10)

De eisen voor door een locomotief getrokken reizigerstreinen gelden voor rijtuigen en lichte goederenwagons die voldoen aan EN-lijncategorie A voor snelheden tot 200 km/h (plaatselijke toegestane snelheid) of EN-lijncategorie C2 voor snelheden tot 160 km/h (plaatselijke toegestane snelheid).

11)

De eisen voor door een locomotief getrokken reizigerstreinen gelden voor rijtuigen en lichte goederenwagons die voldoen aan EN-lijncategorie C2 voor snelheden tot 160 km/h (plaatselijke toegestane snelheid).

12)

De eisen voor door een locomotief getrokken reizigerstreinen gelden voor rijtuigen en lichte goederenwagons die voldoen aan EN-lijncategorie A voor snelheden tot 200 km/h (plaatselijke toegestane snelheid) of EN-lijncategorie B1 voor snelheden tot 160 km/h (plaatselijke toegestane snelheid).

13)

De eisen voor door een locomotief getrokken reizigerstreinen gelden voor rijtuigen en lichte goederenwagons die voldoen aan EN-lijncategorie B1 voor snelheden tot 160 km/h (plaatselijke toegestane snelheid).

14)

Aan met behulp van EN-lijncategorieën of belastingsmodel LM71 gestelde eisen kan worden voldaan via EN-lijncategorie met de bijbehorende snelheid of met LM71 met de alfafactor in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [10]. De keuze tussen de twee beschikbare opties, niet noodzakelijkerwijs de meest belastende, moet uitsluitend door de aanvrager worden gemaakt. De EN-lijncategorie met de bijbehorende snelheid is gebaseerd op statische belasting vermenigvuldigd met een dynamische versterkingsfactor.

15)

Wanneer de in tabel 38A vermelde minimumeisen inzake belastbaarheid voor een vervoerscode bijvoorbeeld worden weergegeven in de vorm L>=4m D2-100 (*7) en L<4m D2-200 (*8), moet aan de relevante criteria in overeenstemming met de laadlengte L van het betrokken brugelement worden voldaan. De EN-lijncategorie met de bijbehorende snelheid is gebaseerd op statische belasting vermenigvuldigd met een dynamische versterkingsfactor.

Tabel 38B

Eisen inzake laadcapaciteit voor geotechnische kunstwerken en grondwerken(1)(2)

Reizigersverkeer


Vervoerscode

Verkeer met door een locomotief getrokken treinen: reizigerstreinen met inbegrip van rijtuigen, (reizigers-, bagage- en autorijtuigen), en lichte goederenwagons en locomotieven en krachtvoertuigen(3)

Verkeer met elektrische of dieselmotorstellen, tractiematerieel en motorwagens(3)

P1

n.v.t.(4)

D2

P2

D2

D2

P3a

(> 160 km/h)

D2

C2

P3b

(≤ 160 km/h)

D2

D2

P4a

(> 160 km/h)

D2

C2

P4b

(≤ 160 km/h)

D2

C2

P5

C2

B1

P6

a12

P1520

open punt

P1600

open punt


Tabel 39B

Eisen inzake laadcapaciteit voor geotechnische kunstwerken en grondwerken

Goederenvervoer (2)


Vervoerscode

Goederentreinen met inbegrip van goederenwagons, andere voertuigen en locomotieven

F1

D4

F2

D2

F3

C2

F4

B2

F1520

open punt

F1600

open punt

Opmerkingen:

1)

De gepubliceerde lijncategorieën van het baanvak inclusief grondwerken houden rekening met de plaatselijke toegestane snelheden.

2)

reizigersrijtuigen (met inbegrip van rijtuigen, bagagewagens en autorijtuigen), overige voertuigen, locomotieven, krachtvoertuigen, elektrische en dieselmotorstellen, tractiematerieel en motorwagens zijn gedefinieerd in punt 2.2 van de TSI LOC&PAS. Lichte goederenwagons zijn gedefinieerd als bagagewagens, maar mogen ook worden opgenomen in treinen die niet voor het vervoer van reizigers zijn bedoeld.

3)

Voor vervoerscodes P2, P3 en P4 gelden de eisen voor zowel verkeer met door een locomotief getrokken treinen als verkeer met treinstellen. Voor vervoerscode P5 mag de lidstaat zelf bepalen of de eisen voor locomotieven en krachtvoertuigen van toepassing zijn.

4)

Rekening houdend met de ontwikkelingen op het gebied van exploitatie is het niet nodig geharmoniseerde eisen vast te stellen om een adequaat niveau van interoperabiliteit voor dit type voertuigen voor P1-vervoerscodes tot stand te brengen.
;

(*7)  Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid. Voor plaatselijke toegestane snelheden tot boven 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij 100 km/h."

(*8)  Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 200 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid."

(48)

Aanhangsel F wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de titel wordt vervangen door:

“Capaciteitseisen voor kunstwerken volgens de vervoerscodes in het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland)”;

(b)

in tabel 41 zijn alle opmerkingen geschrapt;

(c)

in aanhangsel G wordt de titel vervangen door:

“Omrekening van snelheid naar mijl per uur voor de Republiek Ierland en het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland)”;

(49)

aanhangsel I wordt vervangen door:

“Aanhangsel I

(niet gebruikt)

;

(50)

Aanhangsel K wordt vervangen door:

“Aanhangsel K

Grondslag van minimumeisen voor kunstwerken voor reizigersrijtuigen en motorstellen

De volgende definities van massa voor reizigersrijtuigen en motorstellen vormen de grondslag van de minimumeisen inzake dynamica voor kunstwerken en de controle van de compatibiliteit van kunstwerken met reizigersrijtuigen en motorstellen.

Indien een dynamische beoordeling nodig is om het draagvermogen van een brug te bepalen, moet het draagvermogen van de brug worden vastgesteld en uitgedrukt als ontwerpmassa bij een normale belading overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1], rekening houdend met de waarden van de belading van reizigers op staanplaatsen overeenkomstig tabel 45.

Massadefinities voor statische compatibiliteit zijn gebaseerd op de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading, vastgesteld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1], rekening houdend met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2].

Tabel 45

Belading van reizigers op staanplaatsen in kg/m2 overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1]

Treintype

Normale belading

ter specificatie van

Dynamische compatibiliteit

Hogesnelheids- en langeafstandstreinen

160  (5)

Hogesnelheids- en langeafstandstreinen

Verplichte reservering

0

Overige

(regionale, pendel-, voorstadstreinen)

280

(51)

Aanhangsel N wordt vervangen door:

“Aanhangsel N

(niet gebruikt)

;

(52)

Aanhangsel P wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Het vrijeruimteprofiel wordt berekend door middel van de kinematische methode overeenkomstig de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [3] met de kinematische referentieprofielen en bijbehorende voorschriften die in dit aanhangsel zijn gedefinieerd.”;

(b)

In punt P.1.2 wordt figuur 13 wordt vervangen door de volgende:

“Referentieprofiel van de onderste gedeelten van het kinematische profiel GEI2 voor voertuigen die over gedeactiveerde railremmen kunnen rijden (l = spoorwijdte)

(afmetingen in millimeter)

Image 5

(1)

Loopvlak.”

(53)

Aanhangsel Q wordt vervangen door:

“Aanhangsel Q

(niet gebruikt)

;

(54)

in aanhangsel R wordt punt 4 vervangen door:

“4)

EN-lijncategorie — toegestane snelheid [km/h] voor vervoerscodes P1520 (alle voertuigen), P1600 (alle voertuigen), F1520 (alle voertuigen) en F1600 (alle voertuigen) in Aanhangsel E, tabellen 38A, 39A, 38B en 39B”;

(55)

in aanhangsel S wordt de derde kolom van tabel 48 als volgt gewijzigd:

(a)

de veertiende rij wordt vervangen door:

“Het resultaat van het in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2], uiteengezette classificatieproces dat in die norm is omschreven als “lijncategorie”. Dit is een weergave van de verticale krachten die in normaal bedrijf door voertuigen op een lijn of baanvak mogen worden uitgeoefend.”;

(b)

de zestiende tot en met de eenentwintigste rij worden vervangen door:

“Afstand tussen de puntstukvoorkant en de strijkregel (zie afmeting nr. 2 op figuur 14).

Afstand tussen het loopvlak en de bodem van de geleidingsgroef (zie afmeting nr. 6 op figuur 14).

Afstand tussen een looprail en een parallelle strijkregel of puntstukvleugel (zie afmeting nr. 5 op figuur 14).

Afstand tussen de voorkant van een strijkregel of een puntstukvleugel en de looprail aan de andere zijde van het spoor, gemeten bij het begin van de respectievelijk strijkregel of de puntstukvleugel.

(zie afmeting nr. 4 op figuur 14). De voorkant van de strijkregel of puntstukvleugel is het punt waarop het wiel in contact mag komen met de strijkregel of de puntstukvleugel.

Afstand tussen de voorzijde van de kruispuntstukvleugel en de strijkregel aan de andere zijde van het spoor (zie afstand nr. 3 op figuur 14).

Afstand van de loopzijde van een wisseltong tot de achterzijde van de tegenoverliggende wisseltong (zie afmeting nr. 1 op figuur 14).”

(c)

de drieëntwintigste rij wordt vervangen door:

“De niet-SI-eenheid voor staalhardheid als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [16].”;

(d)

de zesentwintigste rij wordt vervangen door:

“Als omschreven in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).”;

(e)

de drieënvijftigste rij wordt vervangen door:

“Deel van een kruisstukhart waar er geen wielgeleiding is, in de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [17] gedefinieerd als “ongeleide opening.”;

(56)

In aanhangsel S wordt een nieuwe regel ingevoegd, in alfabetische volgorde, als volgt:

“Geotechnische kunstwerken/Geotechnische Strukturen/Structures géotechniques

4.2.7.2, 4.2.7.4

Een kunstwerk dat grond of een constructiegedeelte omvat dat steunt op de grondweerstand.

Opmerking: grondwerken zijn een subset voor geotechnische kunstwerken”

(57)

Aanhangsel T wordt vervangen door:

“Aanhangsel T

Technische specificaties waarnaar in deze TSI wordt verwezen

Tabel 49

Standaarden waarnaar wordt verwezen

Index

Te beoordelen kenmerken

Punt in de TSI

Verplicht standaardpunt

[1]

EN 15663:2017+A1:2018

Railtoepassingen — Voertuigreferentiemassa’s

[1.1]

Massadefinitie van rollend materieel

4.2.1, 7), tabel 2

Aanhangsel K

4.5

[1.2]

Massadefinitie van rollend materieel

4.2.1, 7), tabel 3

4.5 en 7.4

[1.3]

belading van reizigers voor hogesnelheids- en langeafstandstreinen

Aanhangsel K, tabel 45

Tabel 7

[1.4]

belading van reizigers voor overige treinen

Aanhangsel K, tabel 45

Tabel 8

[2]

EN 15528:2021

Railtoepassingen — Baanvakcategorieën — Aansluiting tussen belastbaarheid van voertuigen en baanvak

[2.1]

Massadefinitie van rollend materieel

4.2.1, 7), tabel 2

Aanhangsel K

6.4

[2.2]

Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes

Aanhangsel E

Bijlage A

[2.3]

Lijncategorieën

Aanhangsel E, tabel 38A (opmerking 9))

 

[2.4]

Definitie van lijncategorie

Aanhangsel S

5

[3]

EN 15273-3:2013+A1:2016

Railtoepassingen - Profielen - Deel 3: vrijeruimteprofielen

[3.1]

Vrijeruimteprofiel

4.2.3.1, 1)

Bijlage C en in bijlage D, punt D.4.8

[3.2]

Vrijeruimteprofiel

4.2.3.1, 2)

Bijlage C

[3.3]

Vrijeruimteprofiel

Beoordeling

4.2.3.1, 3)

6.2.4.1

5, 7, 10

Bijlage C en in bijlage D, punt D.4.8

[3.4]

Minimumspoorafstand

Beoordeling

4.2.3.2, 3)

6.2.4.2

9

[3.5]

Perronrandafstand

Beoordeling

4.2.9.3, 1)

6.2.4.11, 1)

13

[3.6]

Berekening van het vrijeruimteprofiel voor de onderste gedeelten van systemen met een spoorwijdte van 1 668  mm

Aanhangsel P

5, 7 en 10

[4]

EN 13803:2017

Railtoepassingen — Bovenbouw — Ontwerpparameters tracé-alignementen — Spoorwijdte van 1 435  mm en breder

[4.1]

Minimumboogstraal voor bochten in horizontale alignementen

Vaststelling van het referentievoertuig

4.2.3.4, 2)

Tabellen N.1 en N.2

N.2

[4.2]

Verbetering of vernieuwing van de infrastructuur, voor parameters verkanting en verkantingstekort

7.3.2

6.2 (tabel 5) en 6.3 (tabel 7 voor niet met kantelmechanismen uitgevoerde treinen)

(zie ook de overeenkomstige opmerkingen in beide hoofdstukken).

[5]

EN 15302:2021

Railtoepassingen - Parameters van de geometrie van het wiel-spoorcontact - Definities en beoordelingsmethoden

[5.1]

Equivalente coniciteit

4.2.4.5, 4)

6, 8, 9, 12

[5.2]

Beoordeling

6.2.4.6

6, 8, 9, 12

[6]

EN 13715:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen — Wielprofiel

[6.1]

Equivalente coniciteit

4.2.4.5, 4), a) en b)

Bijlage C

[6.2]

Equivalente coniciteit

4.2.4.5, 4), c) en d)

Bijlage B

[7]

EN 13674-1:2011+A1:2017

Railtoepassingen — Bovenbouw — Spoorstaven — Deel 1: Vignole spoorwegrails 46 kg/m en daarboven

[7.1]

Spoorstaafkopprofielen voor hoofdspoor

4.2.4.6, 1)

Bijlage A

[7.2]

Beoordeling van spoorstaven

6.1.5.1, a)

9.1.8

[7.3]

Beoordeling van spoorstaven

6.1.5.1, b)

9.1.9

[7.4]

Beoordeling van spoorstaven

6.1.5.1, c)

8.1 en 8.4

[8]

EN 13674-4:2006+A1:2009

Railtoepassingen — Bovenbouw — Spoorstaven — Deel 4: Vignole spoorwegrails tussen 27 en 46 kg/m

[8.1]

Spoorstaafkopprofielen voor hoofdspoor

4.2.4.6, 1)

Bijlage A

[9]

EN 14363:2016+A2:2022

Railtoepassingen — Testen en simulatie voor de looptechnische toelating van railvoertuigen — Loopgedrag en stationaire tests

[9.1]

Weerstand van het spoor tegen verticale krachten

Weerstand van het spoor tegen dwarskrachten

4.2.6.1, b) en c)

4.2.6.3, b)

7.5.3

[9.2]

Weerstand van het spoor tegen dwarskrachten

4.2.6.3, a)

7.5.2 en tabel 4

[10]

EN 1991-2:2003/AC:2010

Eurocode 1: Belastingen op constructies — Deel 2: Vervoersbelastingen op bruggen

[10.1]

Weerstand van kunstwerken tegen vervoersbelastingen

4.2.7

 

[10.2]

Weerstand van nieuwe bruggen tegen vervoersbelastingen:

Verticale belastingen

4.2.7.1.1, 1), a)

6.3.2, lid 2.P (6)

Equivalente verticale belasting van nieuwe geotechnische kunstwerken, grondwerken en gronddrukeffecten

4.2.7.2, 1)

Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes

Aanhangsel E — belastingmodel 71

[10.3]

Weerstand van nieuwe bruggen tegen vervoersbelastingen:

Verticale belastingen

4.2.7.1.1, 1), b)

6.3.3, lid 3.P

Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes

Aanhangsel E — belastingmodel SW/0

[10.4]

Weerstand van nieuwe bruggen tegen vervoersbelastingen:

Verticale belastingen

4.2.7.1.1, 2)

6.3.2, lid 3.P. en 6.3.3, lid 5.P

Equivalente verticale belasting van nieuwe geotechnische kunstwerken, grondwerken en gronddrukeffecten

4.2.7.2, 2)

[10.5]

Tolerantie voor dynamische effecten van verticale belastingen

4.2.7.1.2, 1)

6.4.3, lid 1.P en 6.4.5.2, lid 2

[10.6]

Tolerantie voor dynamische effecten van verticale belastingen

4.2.7.1.2, 2)

6.4.4

[10.7]

Tolerantie voor dynamische effecten van verticale belastingen

4.2.7.1.2, 2)

6.4.6.1.1, leden 3 tot en met 6

Capaciteitseisen voor bestaande kunstwerken overeenkomstig de vervoerscodes

Aanhangsel E — belastingmodel HSLM

[10.8]

Middelpuntvliedende krachten

4.2.7.1.3

6.5.1, leden 2, 4.P en 7

[10.9]

Vetergangkrachten

4.2.7.1.4

6.5.2

[10.10]

Belasting in langsrichting door optrekken en remmen

4.2.7.1.5

6.5.3, leden 2.P, 4, 5, 6 en 7.P

[10.11]

Weerstand van nieuwe kunstwerken over of naast de sporen

4.2.7.3

6.6.2 tot en met 6.6.6

[11]

Bijlage A2 bij EN 1990:2002 gepubliceerd als EN 1990:2002/A1:2005

Eurocode — Grondslagen van het constructieve ontwerp

[11.1]

Weerstand van kunstwerken tegen vervoersbelastingen

4.2.7

 

[11.2]

Ontwerpscheluwte door het spoorverkeer

4.2.7.1.6

A2.4.4.2.2, lid 3.P

[12]

EN 13848-5:2017

Railtoepassingen — Bovenbouw — Geometrische kwaliteit van het spoor — Deel 5: Geometrische kwaliteitsniveaus — Spoor, wissels en kruisingen

[12.1]

Onmiddellijke actiegrenswaarde voor schiftafwijkingen

4.2.8.1, 1)

7.5

Grenswaarden van het in tabel 5 bedoelde golflengtebereik D1

[12.2]

Onmiddellijke actiegrenswaarde voor hoogteafwijkingen

4.2.8.2, 1)

7.3

Grenswaarden van het in tabel 4 bedoelde golflengtebereik D1

[12.3]

Onmiddellijke actiegrenswaarde voor scheluwte

4.2.8.3, 2)

7.6

[12.4]

De onmiddellijke actiegrenswaarde voor scheluwte voor systemen met een spoorwijdte van 1 668  mm

4.2.8.3, 6)

Bijlage C

[13]

EN 13848-1:2019

Railtoepassingen — Bovenbouw — Geometrische kwaliteit van het spoor — Deel 1: Beschrijving van de spoorgeometrie

[13.1]

Onmiddellijke actiegrenswaarde voor scheluwte

4.2.8.3, 1)

6.5

[14]

EN 14067-5:2021/AC:2023

Railtoepassingen — Aerodynamica — Deel 5: Eisen en testprocedures voor aerodynamica in tunnels

[14.1]

Criterium voor nieuwe tunnels

4.2.10.1, 1)

6.1.3, tabel 10

[14.2]

Criterium voor bestaande tunnels

4.2.10.1, 3)

6.1.4

[14.3]

Beoordelingsprocedure

6.2.4.12, 1)

6.1, 7.4

[14.4]

Referentiedwarsprofiel

6.2.4.12, 3)

6.1.2.1

 

 

 

 

[15]

EN 13145:2001

Railtoepassingen — Bovenbouw — Houten dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

[15.1]

Weerstand van het spoor tegen verticale krachten

Aanhangsel C.1, punt c)

Aanhangsel C.2, punt c)

 

[16]

EN ISO 6506-1:2014

Metalen — Hardheidsmeting volgens Brinell. Testmethode.

[16.1]

Definitie van staalhardheid

Aanhangsel S

 

[17]

EN 13232-3:2003

Railtoepassingen — Bovenbouw — Wissels en kruisingen — Deel 3: Eisen voor wiel/rail-interactie

[17.1]

Definitie van de “ongeleide opening van een kruisstukhart”

Aanhangsel S

4.2.5


Tabel 50

Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)

Index

Te beoordelen kenmerken

Punt in de TSI

Verplicht punt van technisch document

[A]

Technisch document van het Bureau over de codificatie van gecombineerd vervoer

ERA/TD/2023-01/CCT versie 1.1 (gepubliceerd op 21 maart 2023)

[A.1]

Codificatie van lijnen

2.6

2.1


(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU, PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5.

(*2)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).”;

(*3)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”;

(*4)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L138 van 26.5.2016, blz. blz. 44).

(*5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9).

(*6)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).”;

(*7)  Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid. Voor plaatselijke toegestane snelheden tot boven 100 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij 100 km/h.

(*8)  Voor plaatselijke toegestane snelheden tot 200 km/h is de minimaal vereiste belastbaarheid D2 bij de plaatselijke toegestane snelheid.”


(1)  Vereiste minimumwaarden van de aslast die moeten worden gebruikt voor controles van bruggen met behulp van een dynamische evaluatie, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de operationele massa bij een normale belading voor voertuigen die een belading hebben van reizigers of bagage (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1].

(2)  Vereiste minimumwaarden van de aslast die moeten worden gebruikt voor controles van infrastructuur met behulp van een statische belasting, gebaseerd op de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading voor voertuigen die een belading hebben van reizigers of bagage (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] met inachtneming van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.

(3)  Te gebruiken voor controles van infrastructuur met behulp van een statische belasting, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de ontwerpmassa bij een uitzonderlijke belading voor andere voertuigen (de definities van massa zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] met inachtneming van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [2]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.

(4)  Te gebruiken voor statische controles van infrastructuur, gebaseerd op de bedrijfsklare ontwerpmassa voor krachtvoertuigen en locomotieven en de ontwerpmassa bij een normale belading voor andere voertuigen (de definities van de massa’s zijn in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1]). Deze aslast kan gekoppeld zijn aan een beperkte snelheid.

(5)  Normale belading van de specificatie als bedoeld in aanhangsel T, index [1] plus een extra 160 kg/m2 voor staanplaatsen

(6)  Indien goedgekeurd door de NSA, is het toegestaan om geotechnische kunstwerken en grondwerken te ontwerpen en gronddrukeffecten te berekenen met behulp van lijnbelastingen of puntbelastingen, waarbij hun belastingseffecten overeenkomen met het belastingmodel 71 met factor α.


BIJLAGE III

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt 2.1.2 wordt vervangen door:

“2.1.2.   Toepassingsgebied inzake rollend materieel

Deze TSI geldt voor rollend materieel voor het vervoer van reizigers dat onder het toepassingsgebied van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (TSI LOC&PAS) valt.

Deze TSI geldt niet voor rollend materieel dat bestemd is voor andere doeleinden dan het vervoer van personen. Personen die meerijden op een goederentrein of andere spoorvoertuigen dan die bestemd zijn voor reizigers, zijn onderworpen aan de door de spoorwegonderneming vastgestelde voorwaarden die op haar website worden gepubliceerd.”;

(2)

aan punt 2.3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen” Een per trein vervoerbare interoperabele rolstoel is een rolstoel waarvan de eigenschappen het volledige gebruik mogelijk maken van alle voorzieningen van rollend materieel die voor rolstoelgebruikers zijn ontworpen. De eigenschappen van een per trein vervoerbare interoperabele rolstoel bevinden zich binnen de in aanhangsel M gespecificeerde grenswaarden.”;

(3)

Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“In de volgende tabellen zijn de essentiële eisen opgenomen, zoals vastgesteld in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (*1), waaraan is voldaan door de specificaties die zijn vastgesteld in hoofdstuk 4 van deze TSI voor het toepassingsgebied van deze TSI.

(*1)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;"

(b)

in tabel 1 wordt in de eerste rij van het kopje “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(c)

in tabel 2 wordt in de eerste rij van het kopje “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(4)

in punt 4.1, (1), wordt “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(5)

in punt 4.1, (3), wordt de tweede zin vervangen door:

“De exploitatie-eisen en -verantwoordelijkheden zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (*2) van de Commissie (TSI OPE) en in punt 4.4 van deze TSI.

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;"

(6)

in punt 4.2.1 wordt tabel 3 vervangen door:

“Tabel 3

Categorieën van basisparameters

Fundamentele parameter

Verstrekte technische normen

Uitsluitend functionele eis

Parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit

 

Volledig punt 4.2.1.1

Obstakelvrije route

Ligging van de routes

Breedte van de obstakelvrije route

Drempel

Dubbele handgrepen

Soort liften

Hoogte van brailletekens

Gedetailleerde eigenschappen

Deuren en ingangen

4.2.1.3, (2): Deurbreedte

4.2.1.3, (4): Hoogte van deurbedieningsinrichting

4.2.1.3, (1)

4.2.1.3, (3)

Vloeren

4.2.1.4, (2): Vloeroneffenheden

4.2.1.4, (1): Slipweerstand

Markering van transparante obstakels

 

Volledig punt 4.2.1.5

Toiletten en luiertafels

 

Volledig punt 4.2.1.6

Meubilair en vrijstaande apparatuur

 

Volledig punt 4.2.1.7

Ticketverkoop, informatiebalies en reizigersassistentiepunten

4.2.1.8, (5): Vrije doorgang voor ontwaardingstoestellen

4.2.1.8, (1) tot en met (4)

4.2.1.8, (6)

Verlichting

4.2.1.9, (3): Perronverlichting

4.2.1.9, (1), 4.2.1.9, (2), 4.2.1.9, (4): Verlichting op andere plaatsen

Visuele informatie: bebakening, pictogrammen, gedrukte of dynamische informatie

Overzicht van de te verstrekken informatie

Plaats van de informatie

Gedetailleerde eigenschappen van visuele informatie

Auditieve informatie

Volledig punt 4.2.1.11

 

Perronbreedte en -rand

4.2.1.12, (2) tot en met (5)

4.2.1.12, (6) tot en met (9): Aanwezigheid van de voorwerpen

4.2.1.12, (1)

4.2.1.12, (6) tot en met (9): Eigenschappen van contrast en van visuele en tactiele markeringen

Perronkop

4.2.1.13: Aanwezigheid van de voorwerpen

4.2.1.13: Eigenschappen van contrast en van visuele en tactiele markeringen”

Instaphulpmiddelen op perrons

Volledig punt 4.2.1.14

 

Spooroverpad voor reizigers op stations

Volledig punt 4.2.1.15

 

(7)

in punt 4.2.1.2 wordt (2) vervangen door:

“(2)

Alle obstakelvrije routes, voetbruggen en onderdoorgangen moeten een minimale vrije breedte van 160 cm hebben, behalve op de plaatsen beschreven in de punten 4.2.1.2.2, (3a) hellingbanen), 4.2.1.3, (2) (deuren), 4.2.1.12, (3) (perrons) en 4.2.1.15, (2) (overpaden).”;

(8)

in punt 4.2.1.2.1 wordt (1) geschrapt;

(9)

punt 4.2.1.2.2 wordt vervangen door:

“4.2.1.2.2.   Verticaal verkeer

(1)

Obstakelvrije routes met een hoogteverandering moeten worden voorzien van een tredevrije route als alternatief voor trappen voor personen met beperkte mobiliteit.

(2)

Treden en trappen op de obstakelvrije routes moeten een minimumbreedte tussen de handgrepen van 160 cm bezitten.

(2a)

Ten minste de eerste en laatste treden van een trap moeten worden aangegeven met een contrasterende band. Deze eis is reeds vanaf één trede van toepassing.

(2b)

Vóór de eerste trede bovenaan een trap van drie of meer treden moeten minimaal tactiele waarschuwingsindicatoren in het vloeroppervlak worden aangebracht.

(3)

Indien geen liften voorhanden zijn, moeten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die geen gebruik van trappen kunnen maken hellingbanen worden aangelegd. Deze moeten een matige helling hebben. Een steile helling is enkel toegestaan voor hellingbanen over een korte afstand.

(3a)

Wanneer deze als aanvulling op trappen worden gebruikt, mogen hellingbanen een breedte van 120 cm hebben, gemeten op vloerniveau.

(4)

Trappen van drie of meer treden en hellingbanen moeten aan beide kanten en op twee hoogten van handgrepen zijn voorzien.

(5)

Indien geen hellingbanen voorhanden zijn, moeten er liften beschikbaar zijn. Deze liften moeten ten minste van het type 2 zijn overeenkomstig de specificatie in aanhangsel A, index [1]. Liften van het type 1 zijn uitsluitend toegestaan wanneer stations worden vernieuwd of aangepast.

(6)

Roltrappen en rolpaden moeten worden ontworpen in overeenstemming met de specificatie in aanhangsel A, index [2].

(7)

Spooroverpaden kunnen deel uitmaken van een obstakelvrije route, als zij voldoen aan de eisen in punt 4.2.1.15.”;

(10)

Punt 4.2.1.2.3 wordt vervangen door:

“4.2.1.2.3.   Routebewegwijzering

(1)

Obstakelvrije routes moeten duidelijk worden bebakend met visuele informatie als beschreven in punt 4.2.1.10.

(2)

Voor slechtzienden moet de informatie over de obstakelvrije routes minimaal worden verschaft door middel van een loopvlak met tactiele en contrasterende indicatoren. Dit punt is niet van toepassing op obstakelvrije routes van en naar parkeerplaatsen.

(2a)

Indien er meer dan één openbare ruimte van een bepaald type beschikbaar is, moet de route naar ten minste één daarvan worden aangegeven met tactiele en contrasterende indicatoren in het loopvlak.

(2b)

Tactiele indicatoren in het loopvlak kunnen worden weggelaten wanneer de route ondubbelzinnig is aangegeven door middel van gebouwde of natuurlijke elementen, zoals randen en oppervlakken die op tactiele en visuele wijze kunnen worden gevolgd.

(3)

Technische oplossingen zoals op afstand bediende auditieve apparaten of telefoontoepassingen mogen worden gebruikt als aanvulling of als alternatief. Indien zij als alternatief bedoeld zijn, worden zij als innoverende oplossingen beschouwd.

(4)

Handgrepen en muren van obstakelvrije routes moeten beknopte gegevens verschaffen (bijvoorbeeld perronnummers of richtingwijzers). Deze moeten in braille of met reliëfletters of -cijfers worden vermeld. De gegevens moeten op de handgreep of op de muur op een hoogte tussen 145 en 165 cm worden aangebracht.”;

(11)

in punt 4.2.1.6 wordt (2) vervangen door:

“2)

Indien op een station luiertafels beschikbaar zijn, moet ten minste één luiertafel toegankelijk zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke rolstoelgebruikers.”;

(12)

punt 4.2.1.8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(1) wordt vervangen door:

“(1)

Indien voorzien is in bemande balies voor de verkoop van vervoersbewijzen, het verstrekken van informatie of hulp aan reizigers, moet ten minste één balie toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers en voor personen van kleine gestalte en moet ten minste één balie worden uitgerust met een ringleidingsysteem ter ondersteuning van slechthorenden.”;

(b)

(4) wordt vervangen door:

“(4)

Indien er ticketautomaten worden gebruikt, moet ten minste een van die machines een interface bezitten die bereikbaar is voor rolstoelgebruikers en personen van kleine gestalte. Deze eis geldt voor elke ticketverkoper die ticketautomaten in het station aanbiedt.”;

(13)

in punt 4.2.1.9 wordt 3) vervangen door:

“(3)

De perrons moeten worden verlicht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [3] en index [4].”;

(14)

punt 4.2.1.10 wordt vervangen door:

“4.2.1.10.   Visuele informatie: bebakening, pictogrammen, gedrukte of dynamische informatie

(1)

De volgende informatie moet worden verstrekt:

veiligheidsinformatie en veiligheidsvoorschriften,

waarschuwings-, verbods- en gebodsborden,

treinvertrektijden,

de aanwezigheid van stationsfaciliteiten en de routes daarheen.

(2)

Letters, symbolen en pictogrammen die in visuele informatie worden gebruikt, moeten contrasteren met hun achtergrond.

(3)

Kruispunten en afslagen moeten duidelijk aangegeven zijn en de route zelf moet regelmatig worden bewegwijzerd. Wegwijzers, symbolen en pictogrammen moeten consistent over de gehele route worden toegepast.

(4)

De informatie in verband met treinvertrektijden (met inbegrip van bestemming, tussenstops, perronnummer en tijd) moet ten minste op één plaats in het station leesbaar vanaf een hoogte van maximaal 160 cm worden weergegeven.

(5)

Het lettertype van teksten moet gemakkelijk leesbaar zijn.

(6)

Alle veiligheids-, waarschuwings-, gebods- en verbodsborden moeten pictogrammen hebben.

(7)

Tactiele informatie moet voorhanden zijn in:

toiletten, voor functionele informatie en noodoproepen,

liften overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [1].

(8)

Voor de tijdsweergave in cijfers moet het 24-uursysteem worden gebruikt.

(9)

De volgende specifieke grafische symbolen en pictogrammen moeten worden voorzien van het rolstoelsymbool overeenkomstig aanhangsel N:

wegwijzers naar rolstoeltoegankelijke routes;

wegwijzers naar rolstoeltoegankelijke toiletten en andere voorzieningen;

wanneer de treinsamenstelling op het perron is aangegeven, de plaats waar de rolstoelingang zich bevindt.

De symbolen mogen worden gecombineerd met andere (bijvoorbeeld lift, toilet, enz.).

(10)

Indien ringleidingen zijn aangebracht, moeten die worden aangegeven met een symbool als beschreven in aanhangsel N.

(11)

Rolstoeltoegankelijke toiletten met scharnierende handgrepen moeten een grafisch symbool hebben dat de handgreep in de geheven en neergelaten positie toont.

(12)

Er mogen niet meer dan vijf pictogrammen in aanvulling op een pijl in een bepaalde richting op eenzelfde plaats naast elkaar worden aangebracht.

(13)

Beeldschermen moeten zodanig bemeten zijn dat zij stationsnamen (die kunnen worden afgekort) of woorden van berichten kunnen weergeven. Elke stationsnaam, elk woord en elk bericht moet minimaal twee seconden worden weergegeven. Onder “beeldscherm” wordt elk medium verstaan waarop dynamische informatie wordt weergegeven.

(14)

Wanneer het beeldscherm tekst horizontaal of verticaal schuivend weergeeft moet elk heel woord minimaal twee seconden zichtbaar zijn en mag de schuifsnelheid niet groter zijn dan zes tekens per seconde.

(15)

Beeldschermen moeten worden ontworpen voor een maximale kijkafstand overeenkomstig de volgende formule:

Leesafstand in mm gedeeld door 250 = tekenhoogte (bijvoorbeeld: 10 000 mm/250 = 40 mm).”;

(15)

in punt 4.2.1.12 wordt (5) geschrapt;

(16)

in punt 4.2.1.15 wordt (1) vervangen door:

“(1)

Spooroverpaden mogen worden gebruikt als onderdeel van een tredevrije route of een obstakelvrije route.”;

(17)

in punt 4.2.2.1.1, (1), worden het eerste en tweede streepje vervangen door:

“—

de rugleuning van een andere zitplaats in de tegenovergestelde richting waarop aan de zijde van het middenpad een handgreep, een verticale leuning of andere voorziening voor persoonlijke stabiliteit is aangebracht,

een handgreep of wand aan de middenpadzijde van de zitplaats.”;

(18)

punt 4.2.2.1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(2) wordt vervangen door:

“(2)

Gereserveerde zitplaatsen alsook de voertuigen waarin deze zich bevinden, moeten worden aangeduid met symbolen overeenkomstig aanhangsel N, waarbij moet worden aangegeven dat andere reizigers ze indien nodig moeten afstaan aan personen die recht hebben op deze zitplaatsen. Deze aanduiding is niet vereist voor eenheden die uitsluitend bestemd zijn om binnen een plaatsreserveringssysteem te worden gebruikt: dat moet worden vermeld in de technische documentatie als bedoeld in punt 4.2.12 van de TSI LOC&PAS.”;

(b)

(7) en (8) worden vervangen door:

“(7)

Elke gereserveerde zitplaats en de voor de gebruiker beschikbare ruimte moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16].

(8)

Het volledige nuttige zitoppervlak van de gereserveerde zitplaats moet minimaal 450 mm breed zijn (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16]).”;

(19)

in punt 4.2.2.1.2.2 wordt (1) vervangen door:

“(1)

Bij zitplaatsen in rijrichting (coachopstelling) moet de vrije ruimte voor de zitplaatsen overeenkomen met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16]”;

(20)

punt 4.2.2.1.2.3 wordt vervangen door:

“4.2.2.1.2.3.   Zitplaatsen tegenover elkaar

(1)

Bij tegenover elkaar geplaatste gereserveerde zitplaatsen moet de afstand tussen de voorranden van de zitkussens minimaal 600 mm bedragen (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16]). Deze afstand moet ook worden aangehouden wanneer een van de tegenovergestelde zitplaatsen geen gereserveerde zitplaats is.

(2)

Bij tegenover elkaar geplaatste gereserveerde zitplaatsen met een tafel ertussen moet de vrije horizontale ruimte tussen de voorrand van het zitkussen en de tafelrand ten minste 230 mm bedragen (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16]). Indien één van de tegenovergestelde zitplaatsen geen gereserveerde zitplaats is, kan de afstand tot de tafel worden verkleind mits de afstand tussen de voorrand van de zitkussens 600 mm blijft bedragen. Deze alinea is niet van toepassing op aan de zijwand gemonteerde tafels waarvan de lengte niet tot over de hartlijn van de zitplaats aan het venster reikt.”;

(21)

punt 4.2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(4) wordt vervangen door:

“(4)

De minimumafstand in het langsvlak tussen het einde van de rolstoelruimte en het volgende vlak moet overeenstemmen met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16].”;

(b)

(8) en (9) worden vervangen door:

“(8)

Er mag geen uitrusting zoals fietshaken of skihouders worden gemonteerd in de rolstoelruimte of direct ervoor.

(9)

Bij elke rolstoelplaats moet ten minste één zitplaats naast of tegenover de rolstoelplaats beschikbaar zijn voor een begeleider. Die zitplaats moet even comfortabel zijn als de andere zitplaatsen en mag zich ook aan de andere kant van het middenpad bevinden.”;

(c)

(12) wordt vervangen door:

“(12)

De plaats van de noodoproepvoorziening moet zodanig worden gekozen dat deze gemakkelijk door de rolstoelgebruiker in werking kan worden gesteld, zoals afgebeeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [9].”;

(d)

(14) wordt vervangen door:

“(14)

De interface van de noodoproepvoorziening moet in overeenstemming zijn met de voorschriften in punt 5.3.2.6.”;

(22)

punt 4.2.2.3.2 wordt vervangen door:

“4.2.2.3.2.   Buitendeuren

(1)

Alle buitendeuren voor reizigers moeten in geopende stand een nuttige doorgangsbreedte van 800 mm bezitten.

(2)

Op treinen met een ontwerpsnelheid van minder dan 250 km/h moeten rolstoeltoegankelijke deuren die toegang verlenen op gelijke hoogte als gedefinieerd in punt 2.3 in geopende stand een nuttige vrije breedte van 1 000 mm hebben.

(3)

Alle buitendeuren voor reizigers moeten aan de buitenkant als zodanig gemerkt zijn en contrasteren met de rest van de zijwand van het voertuig.

(4)

Als zodanig aangeduide buitendeuren voor rolstoelgebruikers moeten zo dicht mogelijk bij de rolstoelplaatsen zijn aangebracht.

(5)

Buitendeuren voor rolstoelgebruikers moeten als zodanig worden aangegeven met een symbool overeenkomstig aanhangsel N.

(6)

Binnenin het voertuig moet de plaats van de buitendeuren duidelijk worden aangeduid met een contrasterende vloer.

(7)

Er moeten auditieve en visuele signalen binnen en buiten de trein worden weergegeven wanneer de deuren worden bediend of op het punt staan om te worden bediend.

(8)

De bedieningssignalen van de deur zijn de volgende:

(a)

wanneer een deur wordt vrijgegeven om te worden geopend, moet er een deuropeningssignaal worden weergegeven; het moet minimaal vijf seconden lang worden afgegeven, tenzij de deur wordt bediend. In dat geval mag het signaal na drie seconden ophouden;

(b)

wanneer een deur automatisch of op afstand door de machinist of een ander lid van het treinpersoneel wordt geopend, moet er een deuropeningssignaal worden weergegeven; het moet ten minste drie seconden duren vanaf het moment dat de deur begint te openen;

(c)

wanneer een deur die automatisch of op afstand wordt gesloten, op het punt is om te sluiten, moet er een sluitsignaal worden weergegeven; het moet minimaal twee seconden lang worden afgegeven voor de deur begint te sluiten en mag niet ophouden tot de deur gesloten is;

(d)

wanneer een afzonderlijke buitendeur (door een reiziger of het treinpersoneel) wordt gesloten, moet er een sluitsignaal worden afgegeven; het moet na bediening van de bedieningsinrichting beginnen en worden voortgezet totdat de deur is gesloten.

Het auditieve en visuele sluitsignaal kan achterwege worden gelaten wanneer een buitendeur om andere redenen dan vertrek wordt gesloten, mits er alternatieve middelen voorhanden zijn om het risico op letsel bij de reizigers en het treinpersoneel te beperken. Het gebruik van auditieve en visuele sluitsignalen of de alternatieve middelen worden in alle lidstaten in gelijke mate toegelaten.

(9)

Het hoorbare openingssignaal voor personen buiten de trein kan achterwege worden gelaten wanneer er een signaal voor lokalisering van de deur wordt afgegeven. Een deurlokaliseringssignaal moet continu hoorbaar zijn terwijl de deur wordt vrijgegeven en/of beschikbaar is om te worden geopend.

(10)

De geluidsbron voor de deursignalen moet zich in de nabijheid van de bedieningsinrichting bevinden.

Indien er geen bedieningsinrichting is, moet de geluidsbron voor de deursignalen naast de deuropening worden aangebracht.

Indien voor het sluitsignaal een afzonderlijke geluidsbron wordt gebruikt, kan deze zich op de plaats van de bedieningsinrichting of naast de deur bevinden.

Indien een extern deurlokaliseringssignaal wordt afgegeven, moet de geluidsbron hiervan zich in de nabijheid van de bedieningsinrichting bevinden en moet de geluidsbron voor het sluitsignaal zich naast de deur bevinden.

(11)

De visuele signalen moeten zowel binnen als buiten de trein zichtbaar zijn en moeten zo worden geplaatst dat deze zo min mogelijk kunnen worden geblokkeerd door reizigers die zich op het balkon bevinden. Visuele signalen moeten in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [19].

(12)

Geluidssignalen voor reizigersdeuren moeten in overeenstemming zijn met de specificatie in aanhangsel G.

(13)

De deuren moeten kunnen worden bediend door het treinpersoneel, dan wel halfautomatisch (bijvoorbeeld met een door reizigers te bedienen drukknop) of automatisch zijn.

(14)

De deurbedieningsinrichting moet zich naast of op de deur bevinden.

(15)

Het middelpunt van vanaf het perron te bedienen deurbedieningsinrichtingen moet zich op alle perrons waarvoor de trein is ontworpen tussen 800 en 1 200 mm boven het perron bevinden. Indien de trein ontworpen is voor een enkele perronhoogte, moet het middelpunt van vanaf het perron te bedienen deurbedieningsinrichtingen zich tussen 800 en 1 100 mm boven die perronhoogte bevinden.

(16)

Het middelpunt van vanaf het balkon te bedienen deurbedieningsinrichtingen voor buitendeuren moet zich tussen 800 en 1 100 mm boven de vloer van het voertuig bevinden.”;

(23)

punt 4.2.2.4 wordt vervangen door:

“4.2.2.4.   Verlichting

De minimale waarden van de gemiddelde lichtsterkte in de reizigersruimten moeten in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [6]. De eisen ten aanzien van de uniformiteit van die waarden gelden niet voor de conformiteit met deze TSI.”;

(24)

punt 4.2.2.6 wordt vervangen door:

“4.2.2.6.   Vrije doorgangen

(1)

Vanaf de ingang van het voertuig moeten de vrije doorgangen in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [17]:

door de voertuigen,

tussen gekoppelde voertuigen van een treinstel,

naar en vanuit rolstoeltoegankelijke deuren, rolstoelplaatsen en rolstoeltoegankelijke ruimten, met inbegrip van eventuele slaapruimten en universele toiletten.

(2)

De vereiste minimumhoogte hoeft niet te worden gecontroleerd in:

alle ruimte van dubbeldekstreinen,

loopbruggen en deuren van treinen met één dek.

In deze ruimten is een gereduceerde vrije hoogte toegestaan als gevolg van structurele beperkingen (profiel, fysieke ruimte).

(3)

Naast de rolstoelplaats en op andere plaatsen waar rolstoelen 180° moeten kunnen draaien, moet in een keerplek met een minimumdiameter van 1 500 mm worden voorzien. De rolstoelplaats mag binnen de draaicirkel vallen.

(4)

Indien een rolstoelgebruiker van richting moet veranderen, moet de breedte van de vrije doorgang van beide gangen of van de gang en deur in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [17].”;

(25)

in punt 4.2.2.7.1 worden (2) en (3) vervangen door:

“(2)

De in (1) bedoelde visuele informatie moet contrasteren met de achtergrond.

(3)

Het lettertype van de in (1) bedoelde teksten moet gemakkelijk leesbaar zijn.”;

(26)

in punt 4.2.2.7.2 wordt (2) vervangen door:

“(2)

Er mogen niet meer dan vijf pictogrammen in aanvulling op een pijl in een bepaalde richting op eenzelfde plaats naast elkaar worden aangebracht.”;

(27)

punt 4.2.2.7.3 wordt vervangen door:

“4.2.2.7.3.   Dynamische visuele informatie

(1)

Naast per twee rijtuigen ten minste één van de toegangsdeuren voor reizigers moet ten minste om het voertuig op de zijkant daarvan het station van bestemming of de reisroute worden aangegeven.

(2)

Indien op het perron om de 50 m of minder gebruik wordt gemaakt van een dynamisch informatiesysteem en het station van bestemming of de reisroute eveneens op de kop van de trein zijn aangegeven, is het aangeven van bestemming en route op de zijkanten van de voertuigen niet verplicht.

(3)

Het station van bestemming en de reisroute moeten in elk voertuig worden aangegeven.

(4)

Het volgende station waar de trein stopt, moet zodanig worden aangegeven dat dit zichtbaar is vanaf ten minste 51 % van de zitplaatsen in het voertuig, met inbegrip vanaf 51 % van de gereserveerde zitplaatsen, en vanaf alle rolstoelplaatsen.

(5)

Het dynamische informatiesysteem moet volgende station waar de trein stopt ten minste twee minuten vóór aankomst op het betreffende station kunnen weergeven. Indien het volgende station minder dan twee minuten geplande reistijd verwijderd ligt, moet het systeem het volgende station onmiddellijk na vertrek uit het vorige station kunnen weergeven.

(6)

De eis in (4) is niet van toepassing op coupévoertuigen waarvan de coupés over ten hoogste acht zitplaatsen beschikken en zich aan een gangpad bevinden. Die informatie moet evenwel zichtbaar zijn voor reizigers die buiten een coupé in het gangpad verblijven en personen op een rolstoelplaats.

(7)

De informatie betreffende het volgende station mag naast het station van bestemming op het dynamische informatiesysteem worden weergegeven.

(8)

Bij gebruik van een automatisch systeem moet het mogelijk zijn onjuiste of misleidende informatie te corrigeren of te verwijderen.

(9)

Beeldschermen aan de binnen- en buitenzijde van een trein moeten voldoen aan de vereisten van (10) en (13). In die punten wordt onder “beeldscherm” elk medium verstaan waarop dynamische informatie wordt weergegeven.

(10)

Elke stationsnaam (die mag worden afgekort), elk woord of elk bericht moet minimaal twee seconden worden weergegeven.

(11)

Wanneer het beeldscherm tekst horizontaal of verticaal schuivend weergeeft, moet elk heel woord minimaal twee seconden zichtbaar zijn en mag de gemiddelde schuifsnelheid niet groter zijn dan zes tekens per seconde.

(12)

Op externe beeldschermen moet de minimale tekenhoogte op de voorkant 70 mm en op zijbeeldschermen 35 mm bedragen.

(13)

Interne beeldschermen moeten worden ontworpen voor een maximale kijkafstand overeenkomstig de formule in tabel 5a.

Tabel 5a

Maximale kijkafstand van beeldschermen aan de binnenzijde van rollend materieel

Leesafstand

Hoogte letters

< 8 750  mm

(leesafstand/250) mm

8 750 tot en met 10 000 mm

35 mm

> 10 000  mm

(leesafstand/285) mm”

(28)

punt 4.2.2.8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(2) wordt vervangen door:

“(2)

Ten minste de eerste en laatste treden moeten worden aangegeven met een contrasterende strook. De strook moet over de volle breedte van de treden op zowel de voor- en bovenkant van de tredeneus worden aangebracht:

45 tot 55 mm op het vooroppervlak,

45 tot 75 mm op het bovenoppervlak.”;

(b)

in (7) wordt in tabel 6 de tekst in de tweede rij vervangen door:

“Paden tussen een rolstoeltoegankelijke buitendeur, de rolstoelplaats, een rolstoeltoegankelijke slaapruimte en het universele toilet.”;

(29)

in punt 4.2.2.9 wordt (5) vervangen door:

“(5)

De in (4) bedoelde handgrepen moeten:

voor alle buitendeuren verticale handgrepen zijn die tussen 700 tot 1 200 mm boven de drempel van de eerste trede reiken;

voor deuropeningen met meer dan twee treden extra handgrepen zijn op een hoogte tussen 800 en 900 mm boven de eerste opstap en evenwijdig aan de lijn van de tredeneus;”

(30)

in punt 4.2.2.10 wordt (9) vervangen door:

“(9)

De in de (7) en (8) beschreven noodoproepvoorzieningen moeten op verschillende wanden van de slaapcoupé worden aangebracht.”;

(31)

in punt 4.2.2.11.1 wordt (3) vervangen door:

“(3)

De technische documentatie als bedoeld in punt 4.2.12 van de TSI LOC&PAS moet informatie bevatten over:

de hoogte en de rand van het theoretisch perron op een verticale afstand (δν+ ) van 230 mm en een horizontale afstand (δh ) van 200 mm ten opzichte van het punt in het midden van de tredeneus van de laagste trede van het voertuig op recht en vlak spoor,

de hoogte en de rand van het theoretisch perron op een verticale afstand (δν-) van 160 mm en een horizontale afstand (δh) van 200 mm ten opzichte van het punt in het midden van de tredeneus van de laagste trede van het voertuig op recht en vlak.”;

(32)

in punt 4.2.2.11.2 wordt (7) vervangen door:

“(7)

De toegang tot het balkon van het voertuig mag maximaal vier treden hebben; een daarvan mag extern zijn.”;

(33)

in punt 4.2.2.12.1 wordt (3) vervangen door “Niet gebruikt.”;

(34)

punt 4.2.2.12.3 wordt vervangen door:

“4.2.2.12.3.   Meegevoerde lift

(1)

Een meegevoerde lift is een in het deuropeningsgebied van een voertuig geïntegreerde voorziening om het maximale hoogteverschil tussen de vloer van het voertuig en het perron te overbruggen.

(2)

Met de lift in de geborgen positie moet de deuropening een nuttige minimumbreedte hebben overeenkomstig punt 4.2.2.3.2.

(3)

Meegevoerde liften moeten voldoen aan de voorschriften van punt 5.3.2.10.”;

(35)

in punt 4.3.2 wordt tabel 11 vervangen door:

Tabel 11

Interface met het subsysteem Rollend materieel

Deze TSI

TSI LOC&PAS

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Subsysteem Rollend materieel

4.2.2

Reizigersaspecten

4.2.5

Rollend materieel dat uitsluitend bestemd is om binnen een plaatsreserveringssysteem te worden gebruikt

4.2.2.1.2.1

Algemene documentatie

4.2.12.2

Hoogte en rand van theoretische perrons

4.2.2.11.1

Algemene documentatie

4.2.12.2

Beweegbare trede en rolstoelbrug

4.2.2.12.1

Deur — tractieblokkering

4.2.5.5.7”

(36)

aan punt 4.4 wordt in de tweede alinea de volgende zin toegevoegd:

“De volgende bedrijfsvoorschriften zijn van toepassing op het gebruik van de subsystemen infrastructuur en rollend materieel.”;

(37)

punt 4.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

het eerste streepje wordt vervangen door:

“–   Algemeen

De infrastructuurbeheerder, de stationsbeheerder of de spoorwegonderneming moet over schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen beschikken die waarborgen dat alle personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit tijdens de diensturen toegang hebben tot de infrastructuur in overeenstemming met de technische eisen van deze TSI. Tevens moeten deze beleidsmaatregelen stroken met het beleid van spoorwegondernemingen die van deze faciliteiten gebruik wensen te maken (zie punt 4.4.2). Het beleid moet worden uitgevoerd door middel van duidelijke informatie aan het personeel, procedures en opleiding. Het infrastructuurbeleid moet voorzien in bedrijfsvoorschriften voor de onderstaande situaties, maar mag niet daartoe worden beperkt:”;

(b)

het vijfentwintigste streepje wordt vervangen door:

“De voorwaarden waaronder hulp aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt verleend, zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad (*3) ”.

(*3)  Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1)."

(38)

punt 4.4.2 wordt vervangen door:

“4.4.2.   Subsysteem Rollend materieel

Gelet op de essentiële eisen als omschreven in hoofdstuk 3 luiden de bedrijfsvoorschriften voor het subsysteem Rollend materieel met betrekking tot toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit als volgt:

4.4.2.1.   Algemeen

De spoorwegonderneming moet over schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen beschikken die waarborgen dat het rollend materieel tijdens de diensturen toegankelijk is overeenkomstig de technische eisen van deze TSI. Tevens moeten deze beleidsmaatregelen stroken met het beleid van de infrastructuurbeheerder of de stationsbeheerder (zie artikel 4.4.1). Het beleid moet worden uitgevoerd door middel van duidelijke informatie aan het personeel, procedures en opleiding. Het beleid inzake rollend materieel moet bedrijfsvoorschriften omvatten voor onder meer de onderstaande situaties maar mag niet daartoe worden beperkt:

4.4.2.2.   Toewijzen van gereserveerde zitplaatsen

Er bestaan voor gereserveerde zitplaatsen twee mogelijkheden; i) ze zijn niet geboekt ii) ze zijn wel geboekt (zie punt 4.2.2.1.2.1, (2)). In geval i) richten de bedrijfsvoorschriften zich tot de andere reizigers (d.m.v. bewegwijzering) met het verzoek, alle personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die recht hebben op deze zitplaatsen voorrang te geven en eventueel hun plaats aan deze personen af te staan. In geval ii) moet de spoorwegonderneming de bedrijfsvoorschriften uitvoeren en ervoor zorgen dat het boekingssysteem billijk is voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. In de voorschriften moet worden bepaald dat gereserveerde zitplaatsen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit alleen geboekt kunnen worden tot een bepaalde tijd voor het vertrek. Wanneer die boekingstermijn verstreken is, mogen de zitplaatsen worden ook aan niet-gehandicapte reizigers worden toegewezen.

4.4.2.3.   Vervoer van geleidehonden

De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit geen extra kosten in rekening worden gebracht voor het vervoer van geleidehonden.

4.4.2.4.   Toewijzen van rolstoelplaatsen

De regels voor het toewijzen van gereserveerde plaatsen gelden ook voor rolstoelplaatsen, met dien verstande dat alleen rolstoelgebruikers daarvoor in aanmerking komen. Daarnaast moeten de bedrijfsvoorschriften voorzien in i) geboekte en ii) niet-geboekte plaatsen voor valide begeleidende personen naast of tegenover de rolstoelplaats.

4.4.2.5.   Toewijzing van universele slaapruimten

De regels voor het toewijzen van zitplaatsen gelden eveneens voor het toewijzen van universele slaapruimten (zie punt 4.2.2.10). Niettemin moeten de bedrijfsvoorschriften voorkomen dat universele slaapruimten die niet gereserveerd zijn in gebruik kunnen worden genomen (d.w.z. dat alle slaapruimten van tevoren moeten worden geboekt).

4.4.2.6.   Bediening van de buitendeuren door het treinpersoneel

De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in een procedure voor de bediening van de buitendeuren door het treinpersoneel die de veiligheid van alle reizigers met inbegrip van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit waarborgt (zie artikel 4.2.2.3.2).

4.4.2.7.   Noodoproepvoorzieningen in rolstoelruimten, universele toiletten of rolstoeltoegankelijke slaapruimten

De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het personeel op passende wijze reageert en handelt wanneer een noodoproepvoorziening wordt geactiveerd (zie punten 4.2.2.2, 4.2.2.5 en 4.2.2.10). De reacties en handelingen van het personeel mogen verschillend zijn al naargelang de oorsprong van de noodoproep.

4.4.2.8.   Verlichting

Wanneer elke zitplaats met een individueel licht is uitgerust, mag het verlichtingsniveau in de eenheid worden verminderd naar gelang van het type gebruik (bv. nachtdienst, reizigerscomfort). Er moet worden voldaan aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [6].

4.4.2.9.   Gesproken veiligheidsinstructies in noodgevallen

De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in het omroepen van gesproken veiligheidsinstructies in noodgevallen (zie punt 4.2.2.7.4). Die voorschriften moeten de aard en de wijze van overdracht van de instructies behelzen.

4.4.2.10.   Visuele en auditieve informatie — controle van de mededelingen

Er wordt informatie verstrekt over de route of het netwerk (de spoorwegonderneming bepaalt op welke wijze deze informatie wordt verschaft).

Reisinformatie wordt niet gecombineerd met reclame.

Opmerking: Algemene informatie betreffende openbare vervoersdiensten wordt in dit punt niet als reclame beschouwd.

4.4.2.11.   Automatische informatiesystemen — handmatige correctie van onjuiste of misleidende informatie

De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in de validering van automatische meldingen en de correctie ervan door het treinpersoneel wanneer ze onjuist zijn (zie punt 4.2.2.7).

4.4.2.12.   Voorschriften voor het aankondigen van de bestemming en het volgende station

Er moeten bedrijfsvoorschriften worden ingevoerd die ervoor zorgen dat de volgende halte uiterlijk twee minuten vóór binnenkomst wordt aangekondigd en dat de beeldschermen van het dynamische informatiesysteem weer de eindbestemming tonen zodra de trein is gestopt (zie punt 4.2.2.7).

4.4.2.13.   Regels voor treinsamenstelling met inachtneming van de plaats van instaphulpmiddelen voor rolstoelen op de perrons.

De bedrijfsvoorschriften moeten rekening houden met veranderingen van treinsamenstelling zodat de veilige zones voor rolstoelbruggen kunnen worden bepaald op basis van de plaats waar de treinen tot stilstand worden gebracht.

4.4.2.14.   Veiligheid van handbediende of aangedreven instaphulpmiddelen

De bediening van instaphulpmiddelen door trein- en stationspersoneel moet aan bedrijfsvoorschriften gebonden zijn. Handbediende instaphulpmiddelen moeten met zo min mogelijk kracht door het personeel kunnen worden bediend. Aangedreven instaphulpmiddelen moeten in geval van stroomstoring met de hand kunnen worden bediend. Met name het gebruik van de beweegbare veiligheidsbarrière van rolstoelliften door trein- of stationspersoneel moet in de bedrijfsvoorschriften zijn opgenomen.

De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het trein- en stationspersoneel in staat is rolstoelbruggen veilig te bedienen (uit- en inklappen, heffen, neerlaten en wegbergen).

4.4.2.15.   Hulp bij het in- en uitstappen

De bedrijfsvoorschriften moeten waarborgen dat het personeel zich ervan bewust is dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit bij het in- en uitstappen hulp nodig kunnen hebben en deze hulp waar nodig verlenen.

De voorwaarden waaronder hulp aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt verleend, zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 2021/782.

4.4.2.16.   Perron — rolstoelbruggebied

De spoorwegonderneming en de infrastructuurbeheerder, dan wel de stationsbeheerder, bepalen in onderling overleg op welk gedeelte van het perron het instaphulpmiddel wordt gebruikt en tonen aan dat die middel geschikt is. Dat gedeelte moet compatibel zijn met andere perrons waar de trein kan stoppen.

Hieruit volgt dat de plaats waar de trein tot stilstand wordt gebracht in sommige gevallen aan deze eis zal moeten worden aangepast.

De bedrijfsvoorschriften moeten rekening houden met veranderingen van treinsamenstelling (zie punt 4.2.1.12), zodat de plaats waar de treinen tot stilstand worden gebracht, kan worden bepaald in het licht van de plaats van de rolstoelbruggebieden.

4.4.2.17.   Handbediening van beweegbare treden

De bedrijfsvoorschriften moeten voorzien in het handmatig bergen of gebruiken van rolstoelbruggen in geval van stroomstoring.

4.4.2.18.   Gecombineerd gebruik van rollend materieel dat wel en niet aan deze TSI voldoet

Wanneer een trein wordt samengesteld uit rollend materieel dat deels wel en deels niet aan deze TSI voldoet, moeten de bedrijfsvoorschriften waarborgen dat de trein minimaal twee rolstoelplaatsen biedt die in overeenstemming zijn met deze TSI. Indien de trein toiletten heeft, moet worden gewaarborgd dat rolstoelgebruikers toegang hebben tot een universeel toilet.

Bij dit soort treincombinaties moeten de bedrijfsvoorschriften voorzien in visuele en auditieve reisinformatie in alle voertuigen.

In dit geval is het aanvaardbaar dat dynamische informatiesystemen, rolstoelruimten, universele toiletten, rolstoeltoegankelijke slaapruimten en noodoproepvoorzieningen bij dit soort combinaties niet volledig functioneren.

4.4.2.19.   Samenstelling van treinen uit afzonderlijke voertuigen die elk voldoen aan deze TSI

Wanneer een trein wordt samengesteld uit voertuigen die apart zijn beoordeeld volgens punt 6.2.7 moeten de bedrijfsvoorschriften waarborgen dat de trein als geheel voldoet aan punt 4.2 van deze TSI.

4.4.2.20.   Verschaffing van diensten aan boord van treinen

Wanneer er een dienst aan reizigers wordt aangeboden in een specifiek deel van een trein waartoe rolstoelgebruikers geen toegang hebben, moeten er operationele middelen aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat:

a)

er gratis assistentie beschikbaar is om rolstoelgebruikers te helpen de dienst te bereiken; of

b)

de dienst gratis aan rolstoelgebruikers in rolstoelruimten wordt verleend, tenzij de aard van de dienst het onmogelijk maakt de dienst op afstand te verlenen.”;

(39)

punt 4.4.3 wordt vervangen door:

“4.4.3.   Verschaffen van instaphulpmiddelen en verlenen van bijstand

De infrastructuurbeheerder of stationsbeheerder en de spoorwegonderneming moeten een overeenkomst sluiten over het verschaffen en beheren van de instaphulpmiddelen, het verlenen van bijstand en het aanbieden alternatieve vervoerdiensten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/782 om te bepalen welke partij verantwoordelijk is voor de bediening van instaphulpmiddelen en het voorzien van alternatieve vervoerdiensten. De infrastructuurbeheerder (of de stationsbeheerder(s)) en de spoorwegonderneming bepalen in onderling overleg de meest praktische oplossing.

In een dergelijke overeenkomst wordt rekening gehouden met het gebruiksgebied van de instaphulpmiddelen als bedoeld in de punten 5.3.1.2, 5.3.1.3, 5.3.2.9 en 5.3.2.10.

In die overeenkomst wordt het volgende bepaald:

(a)

op welke perrons de infrastructuurbeheerder of de stationsbeheerder een instaphulpmiddel moet bedienen en voor welk rollend materieel dit moet worden ingezet;

(b)

op welke perrons de spoorwegonderneming een instaphulpmiddel moet bedienen en voor welk rollend materieel dit moet worden ingezet;

(c)

voor welk rollend materieel de spoorwegonderneming een instaphulpmiddel moet verschaffen en bedienen en op welk perron dit moet worden ingezet;

(d)

voor welk rollend materieel een instaphulpmiddel moet worden verschaft door de spoorwegonderneming en worden bediend door de infrastructuurbeheerder of de stationsbeheerder, en op welk perron dit moet worden ingezet;

(e)

voor instaphulpmiddelen op de perrons, de plaats waar zij het meest waarschijnlijk zullen worden gebruikt, rekening houdend met het feit dat er een vrije ruimte (zonder obstakels) van 150 cm beschikbaar moet zijn vanaf de rand van het instaphulpmiddel in de richting van de plaats waar de rolstoel vanaf het perron de trein binnengaat of de trein verlaat;

(f)

onder welke voorwaarden alternatieve vervoersdiensten moeten worden aangeboden waar:

het perron niet bereikbaar is via een obstakelvrije route, of

geen bijstand kan worden verleend om een instaphulpmiddel uit te klappen tussen het perron en het rollend materieel.”.

(40)

punt 4.8 wordt geschrapt;

(41)

punt 5.1 wordt geschrapt;

(42)

in punt 5.3 wordt in de inleidende alinea “Richtlijn 2008/57/EG” vervangen door “Richtlijn (EU) 2016/797”;

(43)

punt 5.3.1.1 wordt geschrapt;

(44)

punt 5.3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(1) wordt vervangen door:

“(1)

Oprijplaten moeten worden ontworpen en beoordeeld voor een gebruiksgebied dat gedefinieerd is door de maximale verticale ruimte die zij kunnen overbruggen bij een maximale hellingsgraad van 18 % (10,2°).”;

(b)

(5) wordt vervangen door:

“(5)

Oprijplaten moeten van het antisliptype zijn en een stabiele positie met een nuttige vrije breedte van minimaal 760 mm hebben.”;

(45)

in punt 5.3.1.3 wordt (6) vervangen door:

“(6)

De rolstoelbrug die de ruimte tussen de hefplaat en de vloer van het voertuig overbrugt, moet een stabiele positie met een minimumbreedte van 760 mm hebben.”;

(46)

aan punt 5.3.2.2 worden (7) tot en met (9) toegevoegd:

“(7)

Indien deurbedieningsinrichtingen voor openen en sluiten boven elkaar zijn aangebracht, moet de bovenste inrichting altijd de knop voor openen zijn.

(8)

Automatische en halfautomatische deuren moeten voorzien zijn van een beklemmingsbeveiliging.

(9)

De kracht die nodig is om een handbediende deur te openen of te sluiten mag niet meer dan 60 N bedragen.”;

(47)

in punt 5.3.2.6 wordt (1) vervangen door:

“(1)

aangegeven door een teken met een gele achtergrond die contrasteert met een zwart symbool (overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [10]). Het symbool heeft de vorm van een bel of een telefoon. Het teken mag zich op de knop, rand of een afzonderlijk pictogram bevinden;”;

(48)

punt 5.3.2.7 wordt geschrapt;

(49)

punt 5.3.2.8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in (2) wordt “index 11” vervangen door “index [11]”;

(b)

in (5) wordt “index 11” vervangen door “index [11]”;

(50)

in punt 5.3.2.9 wordt 1) vervangen door:

“(1)

Oprijplaten moeten worden ontworpen en beoordeeld voor een gebruiksgebied dat gedefinieerd is door de maximale verticale ruimte die zij kunnen overbruggen bij een maximale hellingsgraad van 18 % (10,2°).”;

(51)

punt 6.1.1 wordt vervangen door:

“6.1.1.   Conformiteitsbeoordeling

De fabrikant van een interoperabiliteitsonderdeel of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde stelt een EG-conformiteitsverklaring of een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik op als bedoeld in artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797 alvorens een interoperabiliteitsonderdeel in de handel te brengen.

De conformiteitsbeoordeling van een interoperabiliteitsonderdeel moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorgeschreven module(s) van dat specifieke onderdeel zoals beschreven in punt 6.1.2 van deze TSI.”;

(52)

in punt 6.1.2 wordt tabel 15 vervangen door:

“Tabel 15

Combinatie van modules voor EG-conformiteitscertificering van interoperabiliteitsonderdelen

Punt van deze bijlage

Te beoordelen onderdelen

Module

CA

CA1 of CA2 (1)

CB + CC

CB + CD

CB + CF

CH (1)

CH1

5.3.1.2 en 5.3.1.3

Oprijplaten en rolstoelliften

 

X

 

X

X

X

X

5.3.2.1

Interface van de deurbedieningsinrichting

X

 

X

 

 

X

 

5.3.2.2, 5.3.2.3 en 5.3.2.4

Toiletten

 

X

X

X

 

X

X

5.3.2.5

Luiertafel

X

 

X

 

 

X

 

5.3.2.6

Noodoproepvoorzieningen

X

 

X

 

 

X

 

5.3.2.8 tot en met 5.3.2.10

Instaphulpmiddelen

 

X

 

X

X

X

X

(53)

punt 6.2.1 wordt vervangen door:

“6.2.1.   EG-keuring (algemeen)

De EG-keuringsprocedures die moeten worden toegepast op de subsystemen worden beschreven in artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797 en bijlage IV bij die richtlijn.

De EG-keuringsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorgeschreven module(s) als bedoeld in punt 6.2.2 van deze TSI.

Indien de aanvrager aantoont dat proeven of beoordelingen van een subsysteem of delen van een subsysteem aan elkaar identiek zijn of voor eerdere toepassingen van een ontwerp succesvol zijn uitgevoerd, moet de aangewezen instantie voor het subsysteem “infrastructuur” de resultaten van die proeven en beoordelingen voor de EG-keuring in aanmerking nemen.

Voor het subsysteem “infrastructuur” is het doel van de inspectie door een aangemelde instantie ervoor te zorgen dat aan de eisen van de TSI wordt voldaan. De inspectie wordt uitgevoerd in de vorm van een visuele keuring; in geval van twijfel kan de aangemelde instantie voor de verificatie van de waarden de aanvrager verzoeken om metingen te verrichten. Indien er verschillende methoden mogelijk zijn (bv. voor contrast), wordt gebruik gemaakt van de meetmethode die door de aanvrager wordt gebruikt.

Het goedkeuringsproces en de inhoud van de beoordeling worden tussen de aanvrager en aangemelde instantie overeenkomstig de eisen van deze TSI overeengekomen.”;

(54)

het volgende punt 6.2.3.3 wordt toegevoegd:

“6.2.3.3.   Beoordeling van het contrast voor het subsysteem “rollend materieel”

De beoordeling van het contrast voor het subsysteem “rollend materieel” moet worden uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [18].”;

(55)

de punten 6.2.5 en 6.2.6 worden vervangen door:

“6.2.5.   Onderhoudskeuringen

Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 stelt de aanvrager het technisch dossier op en neemt zij hierin de voor de exploitatie en het onderhoud vereiste documentatie op.

De aangewezen instantie hoeft alleen maar te controleren of de gevraagde documentatie voor exploitatie en onderhoud, als gedefinieerd in punt 4.5 van deze TSI, is verstrekt. De aangewezen instantie hoeft de informatie in de verstrekte documentatie niet te controleren.

6.2.6.   Beoordeling van bedrijfsvoorschriften

Overeenkomstig de artikelen 10 en 12 van Richtlijn (EU) 2016/798 moeten spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders wanneer zij een nieuw of gewijzigd veiligheidscertificaat of een nieuwe of gewijzigde veiligheidsvergunning aanvragen binnen hun veiligheidsbeheersysteem, aantonen dat zij voldoen aan de exploitatie-eisen in deze TSI.”;

(56)

in punt 6.2.7 wordt de derde alinea vervangen door:

“Nadat voor een dergelijke eenheid een vergunning tot in de handel brengen is verleend, is het de verantwoordelijkheid van de spoorwegonderneming om er, bij de samenstelling van de trein met andere compatibele voertuigen, voor te zorgen dat aan punt 4.2 van deze TSI wordt voldaan op treinniveau overeenkomstig de regels als gedefinieerd in punt 4.2.2.5 van de TSI OPE (treinsamenstelling).”;

(57)

de punten 7.1.1 en 7.1.2 worden vervangen door:

“7.1.1.   Nieuwe infrastructuur

Deze TSI geldt voor alle nieuwe stations binnen het toepassingsgebied ervan.

Het is niet verplicht om deze TSI toe te passen op nieuwe stations waarvoor reeds een bouwvergunning is verleend of die het voorwerp uitmaken van een contract voor omvangrijke bouwwerken dat op de datum van inwerkingtreding van deze TSI reeds is ondertekend of zich in de laatste fase van een aanbestedingsprocedure bevindt. Een eerdere versie van deze TSI moet echter worden toegepast binnen het gedefinieerde toepassingsgebied ervan. De consistentie van de toepasselijke eisen in geval van gedeeltelijke toepassing van verschillende versies van deze TSI op bepaalde delen van het station moet worden aangetoond door de aanvrager die door de aangemelde instantie wordt gekeurd.

Indien stations na een lange sluiting voor reizigersvervoer opnieuw in dienst worden genomen, kan dit worden beschouwd als een vernieuwing of aanpassing overeenkomstig punt 7.2.

Wanneer een nieuw station wordt gebouwd, moet de stationsbeheerder of de planningsentiteit steeds in overleg treden met de instanties die belast zijn met het beheer van de naaste omgeving om in de mate van het mogelijke te waarborgen dat niet alleen het station zelf maar ook de toegangswegen naar het station aan de toegankelijkheidseisen voldoen. Bij multimodale stations moeten andere vervoerautoriteiten worden geraadpleegd in verband met de toegang van en naar de sporen en andere vervoermiddelen.

7.1.2.   Nieuw rollend materieel

(1)

Deze TSI is van toepassing op alle eenheden rollend materieel in het toepassingsgebied van de TSI die in de dienst worden gesteld na 28 september 2023, behalve wanneer punt 7.1.1.2 “Toepassing op lopende projecten” van de TSI LOC&PAS van toepassing is.

(2)

Overeenstemming met deze bijlage in de versie die van toepassing was vóór 28 september 2023 wordt als gelijkwaardig met naleving van deze TSI beschouwd, behalve voor de in aanhangsel P vermelde TSI-wijzigingen.

(3)

De voorschriften met betrekking tot de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor het subsysteem “rollend materieel” en de bijbehorende interoperabiliteitsonderdelen moeten voldoen aan punt 7.1.3 van de TSI LOC&PAS.”;

(58)

in punt 7.2.1.1.1 wordt de derde alinea vervangen door:

“De specificaties als bedoeld in aanhangsel A, indexen [21] en [22], zijn van toepassing op het formaat en de uitwisseling van gegevens inzake toegankelijkheid”;

(59)

in punt 7.2.1.1.3 wordt de laatste zin geschrapt;

(60)

punt 7.2.3 wordt vervangen door:

“7.2.3.   Toepassing van deze TSI op rollend materieel dat in dienst is of op een bestaand type rollend materieel.

(1)

De regels voor het beheer van wijzigingen aan rollend materieel dat in dienst is of aan een bestaand type rollend materieel moeten voldoen aan punt 7.1.2 van de TSI LOC&PAS en in aanhangsel F van deze TSI.

(2)

De voorschriften voor de uitbreiding van het gebruiksgebied van bestaand rollend materieel dat vóór 19 juli 2010 reeds in dienst was of waarvoor een vergunning is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG, moeten voldoen aan punt 7.1.4 van de TSI LOC&PAS.”;

(61)

punt 7.3.2.6 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in het deel “Specifiek geval Finland (P)”, tweede zin, wordt “index 14” vervangen door “index [15]”;

(b)

het deel “Specifiek geval Spanje (P) voor het netwerk met een spoorwijdte van 1 668 mm” wordt vervangen door:

“Specifiek geval Spanje (P)

Voor rollend materieel voor gebruik op spoorlijnen met een spoorwijdte van 1 435 mm, moeten de waarden van bq0, δh, δv+ en δv- overeenkomen met de waarden zoals gedefinieerd in punt 4.2.2.11.1, tabel 7 en tabel 8.

Voor rollend materieel voor gebruik op spoorlijnen met een spoorwijdte van 1 668 mm moet de plaats van de eerste nuttige trede geschikt zijn voor de afmetingen in de tabellen 23 en 24 van deze TSI, rekening houdend met de perronhoogte en het vrijeruimteprofiel, zoals gedefinieerd in punt 7.7.15.1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie (*4):

Tabel 23

Specifiek geval voor Spanje — waarden voor δh, δν+ en δν– en bq0 op een recht, vlak spoor met een spoorwijdte van 1 668  mm

Op een recht, vlak spoor


Tredeplaats

Vrijeruimteprofiel van de lijn

Profiel GEC16 of GEB16

Profiel GHE16

Drierailig spoor

(1)

Perronhoogte 760 of 680 mm

Perronhoogte 550 mm

δh mm

voertuigen variabele spoorwijdten 1 435 /1 668  mm

275

275

255

316,5

voertuigen spoorwijdte 1 668  mm

200

200

200

241,5

δν+ mm

230

δν– mm

160

bq0

1 725

1 725

1 705

1 766,5


Tabel 24

Specifiek geval voor Spanje — waarden voor δh, δν+ en δν– en bq0 op een spoor met een boogstraal van 300 m met een spoorwijdte van 1 668  mm

op een spoor met een boogstraal van 300 m


Tredeplaats

Vrijeruimteprofiel van de lijn

Profiel GEC16 of GEB16

Profiel GHE16

Drierailig spoor(1)

Perronhoogte 760 of 680 mm

Perronhoogte 550 mm

δh mm

voertuigen variabele spoorwijdten 1 435 /1 668  mm

365

365

345

406,5

voertuigen spoorwijdte 1 668  mm

290

290

290

331,5

δν+ mm

230

δν– mm

160

bq0

1 737,5

1 737,5

1 717,5

1 779

(1)

Deze waarden moeten worden toegepast wanneer de gedeelde rail zich aan de perronzijde bevindt. Indien de gedeelde rail zich aan de andere zijde bevindt, moet de plaats van de eerste nuttige trede geschikt zijn voor de desbetreffende afmetingen, rekening houdend met het vrijeruimteprofiel van de lijn en de perronhoogte, als gedefinieerd in de lijnen voor een spoor met een spoorwijdte van 1 668 mm met twee rails.

(*4)  Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).”;"

(c)

het deel “Specifiek geval Verenigd Koninkrijk (P) voor alle rollend materieel dat in normale exploitatieomstandigheden aan perrons met een nominale hoogte van 915 mm moet stoppen” wordt vervangen door:

“Specifiek geval Verenigd Koninkrijk (P) voor alle rollend materieel dat in normale exploitatieomstandigheden aan perrons met een nominale hoogte van 915 mm moet stoppen

Instaptreden voor reizigers moeten voor het voertuig zo worden ontworpen dat zij voldoen aan de voorschriften van de daartoe aangemelde nationale technische voorschriften.”;

(62)

de volgende punten 7.3.2.7 en 7.3.2.8 worden toegevoegd:

“7.3.2.7.   Verschaffen van instaphulpmiddelen en verlenen van bijstand (punt 4.4.3)

Specifiek geval Spanje (P)

Op het Spaanse spoorwegnet kunnen treinen worden gebruikt met een ontwerpprofiel dat kleiner is dan het vrijeruimteprofiel dat voor de installatie van de perrons in aanmerking is genomen (zie Opmerking). Deze situatie kan leiden tot een grotere horizontale afstand tussen trein en perron. Daarom moeten de spoorwegonderneming en de betrokken infrastructuurbeheerder of stationsbeheerder een gedeeld risicobeheer uitvoeren in de volgende gevallen:

(a)

voor rollend materieel bestemd voor gebruik op lijnen met een spoorwijdte van 1 668 mm, wanneer de neus van de instaptrede zich buiten het in tabel 23 gedefinieerde gebied voor δh = 200 mm bevindt en het in tabel 24 gedefinieerde gebied voor δh = 290 mm;

(b)

voor rollend materieel bestemd voor gebruik op lijnen met een spoorwijdte van 1 435 mm op drierailige spoorlijnen, wanneer de gedeelde rail zich het verst van het perron bevindt.

Opmerking: een voertuigomgrenzingsprofiel is kleiner dan een vrijeruimteprofiel indien de halve breedte van het kinematische referentieprofiel van het voertuigomgrenzingsprofiel, gemeten op perronniveau, kleiner is dan de halve breedte van het kinematische referentieprofiel van het vrijeruimteprofiel.

7.3.2.8.   Obstakelvrije routebewegwijzering (punt 4.2.1.2.3)

Specifiek geval Frankrijk (T)

Tactiele en contrasterende indicatoren in het loopvlak voor het verstrekken van informatie over de obstakelvrije route mogen in kleine stations worden weggelaten wanneer er op afstand bediende hoorbare bakens zijn aangebracht.”;

(63)

Aanhangsel A wordt vervangen door:

“Aanhangsel A

Normen of normatieve documenten waarnaar in deze TSI wordt verwezen

Index

Te beoordelen eigenschappen

TSI-punt

Verplicht standaardpunt

[1]

EN 81-70:2021+A1:2022

Veiligheidsregels voor de vervaardiging en de installatie van liften — Bijzondere toepassingen voor personenliften en personen-goederenliften — Deel 70: Toegankelijkheid van liften voor personen inclusief personen met een handicap

[1.1]

Afmetingen van de liften

4.2.1.2.2, (5)

5.3.1, tabel 3

[1.2]

Tactiele bewegwijzering

4.2.1.10, (7)

Tabel 4, punten c), h), j) en k)

[2]

EN 115-1:2017

Veiligheid van roltrappen en rolpaden — Deel 1: Constructie en installatie

[2.1]

Ontwerp van roltrappen en rolpaden

4.2.1.2.2, (6)

5.4.1.2.2, 5.4.1.2.3

5.2.2

[3]

EN 12464-2:2014

Licht en verlichtingstechniek — Werkplekverlichting — Deel 2: Werkplekken buiten

[3.1]

Perronverlichting

4.2.1.9, (3)

Tabel 5.12, behalve de punten 5.12.16 en 5.12.19

[4]

EN 12464-1:2021

Licht en verlichtingstechniek — Werkplekverlichting — Deel 1: Werkplekken binnen

[4.1]

Perronverlichting

4.2.1.9, (3)

61.1.2

[5]

EN 60268-16:2020

Toestellen voor geluidsystemen - Deel 16: Objectieve beoordeling van de verstaanbaarheid van spraak met behulp van spraakoverdrachtindex

[5.1]

Spraakoverdrachtindex, stations

4.2.1.11, (1)

Bijlage B

[5.2]

Spraakoverdrachtindex, rollend materieel

4.2.2.7.4, (5)

[6]

EN 13272-1:2019

Railtoepassingen — Elektrische verlichting in railvoertuigen voor het openbaar vervoer — Deel 1: Hoofdspoor

[6.1]

Verlichting in railvoertuigen

4.2.2.4, (1)

4.1.2

[6.2]

Reductie van verlichting (bedrijfsvoorschrift)

4.4.2.7

4.1.6, 4.1.7

[7]

ISO 3864-1:2011

Grafische symbolen — Veiligheidskleuren en veiligheidstekens — Deel 1: Ontwerpbeginselen voor veiligheidstekens in werkplaatsen en openbare ruimten

[7.1]

Veiligheids-, waarschuwings-, gebods- en verbodsborden

4.2.2.7.2, (1)

6, 7, 8, 9, 10, 11

[8]

EN 15273-1:2013+A1:2016/AC:2017

Railtoepassingen — Omgrenzingsprofiel — Deel 1: Algemeen — Gemeenschappelijk regels voor infrastructuur en rollende materieel

[8.1]

Berekening van bq0

4.2.2.11.1, (2)

H.2.2

[9]

EN 16585-1:2017

Railtoepassingen — Ontwerp voor PRM — Inrichtingen en onderdelen aan boord van rollend materieel — Deel 1: Toiletten

[9.1]

Beoordeling van het universele toilet

6.1.3.1

Hoofdstuk 6

[9.2]

Comfortabel bewegingsbereik van een persoon in een rolstoel

4.2.2.2, (12)

Figuur B.2

[10]

ISO 3864-4:2011

Grafische symbolen — Veiligheidskleuren en veiligheidstekens — Deel 4: Kleur- en lichttechnische eigenschappen van de veiligheidssignalering materialen

[10.1]

Definitie van kleuren

5.3.2.6, 1)

Hoofdstuk 4

[11]

EN 14752:2019+A1:2021

Railtoepassingen — Toegangssystemen aan de zijkant van railvoertuigen

[11.1]

Mechanische sterkte van instaphulpmiddelen

5.3.2.8, (2)

4.2.2

[11.2]

Obstakeldetectie

5.3.2.8, (5)

5,4

[12]

ISO 7000:2019

Graphical symbols for use on equipment — Registered symbols

[12.1]

Symbool voor het bord dat rolstoeltoegankelijke ruimten aangeeft

punt N.3 van aanhangsel N

Symbool 0100

[13]

ISO 7001:2007/Amd 4:2017

Graphical symbols — Public information symbols

[13.1]

Symbool voor het bord dat rolstoeltoegankelijke ruimten aangeeft

Punt N.3 van aanhangsel N

Symbool PIPF 006

[14]

ETSI EN 301 462 :2000-03

Human Factors (HF);

Symbols to identify telecommunications facilities for deaf and hard of hearing people

[14.1]

Symbool voor bord dat ringleidingen aangeeft

Punt N.3 van aanhangsel N

4.3.1.2

[15]

EN 15273-2:2013+A1:2016

Railtoepassingen — Omgrenzingsprofiel — Deel 2: Omgrenzingsprofiel railvoertuigen

[15.1]

Specifiek geval voor Finland

7.3.2.6

Bijlage F

[16]

EN 16585-2:2017

Railtoepassingen — Ontwerp voor PRM gebruik — Apparatuur en onderdelen aan boord van rollend materieel — Deel 2: Handgrepen, zitplaatsen en rolstoelplaatsen

[16.1]

Schema’s van gereserveerde zitplaatsen

4.2.2.1.2.1, (7)

4.2.2.1.2.1, (8)

Bijlage A

[16.2]

Zitplaatsen in rijrichting

4.2.2.1.2.2, (1)

Figuur A.2

[16.3]

Zitplaatsen tegenover elkaar

4.2.2.1.2.3, (1)

4.2.2.1.2.3, (2)

Figuren A.3 en A.4

[16.4]

Schema’s van rolstoelplaatsen

4.2.2.2, (4)

Figuren B1, B2, B3

[16.5]

Schema’s van rolstoelplaatsen

Aanhangsel F

Figuur 5

[17]

EN 16585-3:2017

Railtoepassingen — Ontwerp voor PRM gebruik — Apparatuur en onderdelen aan boord van rollend materieel — Deel 3: Doorgangen en binnendeuren

[17.1]

Doorgangen door de voertuigen

4.2.2.6, 1)

Figuur 2

[17.2]

Vrije doorgang tussen gekoppelde voertuigen van een treinstel,

4.2.2.6, 1)

Figuur 3

[17.3]

vrije doorgang naar en van rolstoeltoegankelijke ruimten

4.2.2.6, 1)

Figuur 5

[17.4]

Gangbreedten voor een verandering van richting

4.2.2.6, (4)

Tabel 3

[18]

EN 16584-1:2017

Railtoepassingen — Ontwerp voor PRM gebruik — Algemene eisen — Deel 1: Contrast

[18.1]

Beoordeling van het contrast voor het subsysteem “rollend materieel”

6.2.3.3

Bijlage A, punt A.1

[19]

EN 16584-2:2017

Spoorwegtoepassingen — Ontwerp voor PRM-gebruik — Algemene eisen —

Deel 2: Informatie

[19.1]

Zichtbare deursignalen

4.2.2.3.2, (11)

5.3.3.2, g) en h)

[20]

EN 17285:2020

Spoorwegtoepassingen — Akoestiek — Meting van akoestische waarschuwingen van de deur

[20.1]

Meting van interne deursignalen

Aanh. G — G.4

5, 6, 7

[20.2]

Meting van externe deursignalen

Aanh. G — G.4

5, 6, 7

[20.3]

Meting van deurlokaliseringssignalen

Aanh. G — G.4

5, 7

[21]

CEN/TS 16614-1:2020 Openbaar vervoer — Uitwisseling van netwerken en tijdschema’s (NeTEx) — Deel 1: Uitwisselingsformaat voor topologie van openbaar vervoersnetwerken

[21.1]

Formaat en uitwisseling van gegevens inzake toegankelijkheid

7.2.1.1.1

Alle

[22]

EN 12896-1:2016 Openbaar vervoer — Referentiegegevensmodel. Algemeen concepten (Transmodel)

[22.1]

Formaat en uitwisseling van gegevens inzake toegankelijkheid

7.2.1.1.1

Alle

(64)

Aanhangsel C wordt vervangen door:

“Aanhangsel C

(Niet gebruikt)

;

(65)

in aanhangsel D wordt tabel D.1 als volgt gewijzigd:

(a)

rij “5.3.1.1 Beeldschermen” wordt geschrapt;

(b)

rij “5.3.2.7 Beeldschermen” wordt geschrapt;

(66)

in aanhangsel E worden de tabellen E.1 en E.2 vervangen door:

Tabel E.1

Beoordeling van het subsysteem Infrastructuur (in serie vervaardigd en geleverd)

1

2

3

Te beoordelen eigenschappen

Ontwerp- en ontwikkelingsfase

Bouwfase

Ontwerptoetsing en/of -onderzoek

Inspectie

Parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit

X

X

Obstakelvrije routes

X

X

Routebewegwijzering

X

X

Deuren en ingangen

X

X

Vloeren

X

X

Transparante obstakels

X

X

Toiletten

X

X

Meubilair en vrijstaande apparatuur

X

X

Ticketverkoop/loketten of ticketautomaten/Informatiebalies/Ontwaardingstoestellen/Tourniquets/Reizigersassistentiepunten

X

X

Verlichting

X

X

Visuele informatie: bewegwijzering, pictogrammen, dynamische informatie

X

X

Auditieve informatie

X

X

Perronbreedte en -rand

X

X

Perronkop

X

X

Spooroverpad op stations

X

X


Tabel E.2

Beoordeling van het subsysteem Rollend materieel (in serie vervaardigd en geleverd)

1

2

3

Te beoordelen eigenschappen

Ontwerp- en ontwikkelingsfase

Productiefase

Ontwerptoetsing en/of -onderzoek

Typekeuring

Routinekeuring

Zitplaatsen

Algemeen

X

X

 

Gereserveerde zitplaatsen — algemeen

X

 

 

Zitplaatsen in rijrichting

X

X

 

Zitplaatsen tegenover elkaar

X

X

 

Rolstoelplaatsen

X

X

 

Deuren

Algemeen

X

X

 

Buitendeuren

X

X

 

Binnendeuren

X

X

 

Verlichting

 

X

 

Toiletten

X

 

 

Vrije doorgangen

X

 

 

Reizigersinformatie

Algemeen

X

X

 

Bewegwijzering, pictogrammen en tactiele informatie

X

X

 

Dynamische visuele informatie

X

X

 

Dynamische auditieve informatie

X

X

 

Hoogteveranderingen

X

 

 

Handgrepen

X

X

 

Rolstoeltoegankelijke slaapruimten

X

X

 

Positie treden voor het in- en uitstappen van de voertuigen

Algemene eisen

X

 

 

In- en uitstaptreden

X

 

X

Instaphulpmiddelen

X

X

X”

(67)

Aanhangsel F wordt vervangen door:

“Aanhangsel F

Aanpassing of vernieuwing van rollend materieel

Indien delen van rollend materieel worden vernieuwd of aangepast, moeten zij voldoen aan de eisen van deze TSI; Conformiteit met deze TSI is niet verplicht in de volgende gevallen:

Structuren

Conformiteit is niet verplicht wanneer de werkzaamheden structurele veranderingen aan deuropeningen (zowel binnen- als buitendeuren), frames, antitelescopeerstijlen, voertuigbakken en mechanismen tegen overbuffering vereisen of, meer in het algemeen, wanneer de werkzaamheden een herkeuring van de structurele integriteit van het voertuig noodzakelijk zouden maken.

Zitplaatsen

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.1 inzake handgrepen aan rugleuningen is slechts verplicht wanneer de zitplaatsconstructies van een compleet voertuig worden vernieuwd of aangepast.

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.1.2 inzake de afmetingen van gereserveerde zitplaatsen en hun omgeving is uitsluitend verplicht wanneer de indeling van de zitplaatsen voor een complete trein wordt veranderd en dit kan worden gerealiseerd zonder de huidige capaciteit van de trein te verminderen. In dat geval moet in het maximumaantal gereserveerde zitplaatsen worden voorzien.

Conformiteit met de eisen inzake vrije hoogte boven gereserveerde zitplaatsen is niet verplicht wanneer het bagagerek dit niet toelaat zonder tijdens de vernieuwingen of aanpassingen constructief te worden veranderd.

Rolstoelplaatsen

Er moet slechts in rolstoelplaatsen worden voorzien wanneer de indeling van de zitplaatsen voor een complete trein wordt veranderd. Indien de opening van ingangsdeuren of vrije doorgangen evenwel niet rolstoeltoegankelijk kunnen worden gemaakt, hoeft er niet in een rolstoelplaats te worden voorzien wanneer de indeling van de zitplaatsen wordt veranderd. Rolstoelruimten die in bestaand rollend materieel worden gecreëerd, mogen worden ingericht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [16].

Noodoproepvoorzieningen in de rolstoelruimte zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt.

Het aanbrengen van een transferstoel is slechts verplicht wanneer de indeling van een bestaande rolstoelplaats daarvoor niet moet worden veranderd.

Buitendeuren

Conformiteit met de eisen inzake contrasterende vloerdelen om de plaats van de deuropening aan te geven is slechts verplicht wanneer de vloerbedekking wordt vernieuwd of aangepast.

Conformiteit met de eisen inzake signalen bij het openen en sluiten van de buitendeuren is slechts verplicht wanneer het deurbedieningssysteem wordt vernieuwd of aangepast.

Volledige conformiteit met de eisen inzake de plaats en de verlichting van deurbedieningsinrichtingen is slechts verplicht wanneer het deurbedieningssysteem wordt vernieuwd of aangepast en de deurbedieningsinrichtingen kunnen worden verplaatst zonder veranderingen aan de voertuig- of deurconstructie. In dat geval moeten de vernieuwde of aangepaste deurbedieningsinrichtingen evenwel zo dicht mogelijk bij de verplichte positie worden aangebracht.

Binnendeuren

Conformiteit met de eisen betreffende de bedieningskracht en de plaatsing van deurbedieningsinrichtingen is slechts verplicht wanneer de deur en het deurmechanisme en/of de bedieningsinrichting wordt aangepast of vernieuwd.

Verlichting

Conformiteit met de eisen is niet verplicht wanneer kan worden aangetoond dat dit het elektrisch vermogen van de trein zou overbelasten of wanneer een dergelijke verlichting niet zonder constructieve veranderingen kan worden aangebracht (deuropeningen enz.).

Toiletten

Conformiteit met de eisen inzake universele toiletten is slechts verplicht wanneer de bestaande toiletten volledig worden vernieuwd of aangepast, in een rolstoelplaats wordt voorzien, en een universeel toilet kan worden aangebracht zonder constructieve veranderingen aan de voertuigbak.

Noodoproepvoorzieningen in het universele toilet zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt.

Vrije doorgangen

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.6 is slechts verplicht wanneer de indeling van de zitplaatsen van een compleet voertuig wordt veranderd en een rolstoelplaats wordt aangebracht.

Conformiteit met de eisen inzake vrije doorgangen tussen gekoppelde voertuigen is slechts verplicht wanneer de loopbrug wordt vernieuwd of aangepast.

Informatie

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.7 inzake reisinformatie is bij vernieuwing of aanpassing niet verplicht. Echter, indien als onderdeel van een vernieuwings- of aanpassingsprogramma een automatisch reisinformatiesysteem wordt geïnstalleerd, moet dit voldoen aan de eisen van dat punt.

Conformiteit met de overige eisen van punt 4.2.2.7 is verplicht wanneer de bewegwijzering of het interieur van het voertuig wordt vernieuwd of aangepast.

Hoogteveranderingen

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.8 is bij vernieuwing of aanpassing niet verplicht. Er moet evenwel een contrasterende waarschuwingsstrook op de tredeneuzen worden aangebracht wanneer het treedoppervlak wordt vernieuwd of aangepast.

Handgrepen

Conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.9 is slechts verplicht wanneer bestaande handgrepen worden vernieuwd of aangepast.

Rolstoeltoegankelijke slaapruimten

Conformiteit met de eis om rolstoeltoegankelijke slaapruimten ter beschikking te stellen is slechts verplicht wanneer bestaande slaapruimten worden vernieuwd of aangepast.

Noodoproepvoorzieningen in rolstoeltoegankelijke slaapruimten zijn niet verplicht wanneer het elektrische communicatiesysteem van het voertuig daarvoor niet geschikt kan worden gemaakt.

Tredeplaatsen, treden en instaphulpmiddelen

Conformiteit met de eisen van de punten 4.2.2.11 en 4.2.2.12 is niet verplicht bij vernieuwing of aanpassing. Wanneer evenwel beweegbare treden of andere ingebouwde instaphulpmiddelen worden aangebracht, dan moeten deze voldoen aan de desbetreffende bepalingen van die punten.

Echter, indien bij vernieuwing of aanpassing een rolstoelplaats overeenkomstig punt 4.2.2.3 wordt aangebracht, dan moet tevens in een instaphulpmiddel overeenkomstig artikel 4.4.3 worden voorzien.

;

(68)

Aanhangsel G wordt vervangen door:

“Aanhangsel G

Geluidssignalen voor buitendeuren voor reizigers

G.1   Definities

In dit aanhangsel worden de volgende termen gebruikt:

fsignaal

=

frequentie van de excitatietoon

LS

=

geluidsdrukniveau gemeten als LAFmax het maximale geluidsniveau met weging van “A”-frequentie en snelle tijd gedurende de meetperiode.

LSmax

=

maximum LAFmax

LSmin

=

minimum LAFmax

LN

=

niveau van omgevingsgeluid, als volgt gemeten:

a)

frequentiebereik energetisch totaal van drie octaafbanden

Image 6

waarbij:

L1

=

Loct.500 Hz

L2

=

Loct.1000 Hz

L3

=

Loct.2000 Hz

b)

Geluidsdrukniveau gemeten als een energie-equivalent niveau van 20 s ( L Aeq20 )

G.2   Deuropenings- en -sluitsignalen

G.2.1   Signaal bij het openen van de buitendeuren

Kenmerken

Een trage toon bestaande uit twee elkaar afwisselende tonen (maximaal twee pulsen per seconde)

Frequenties

fsignaal1 = 2200 Hz +/– 100 Hz

fsignaal2 =1760 Hz +/– 100 Hz

Geluidsdrukniveau

 

Adaptieve inrichting

LS ≥ LN + 5 dB

LSmax = 70 dB (+ 6/– 0)

Niet-adaptieve inrichting

LS = 70 dB (+ 6/– 0)

G.2.2   Signaal bij het sluiten van de buitendeuren

Kenmerken

Een snelle toon met korte pulsen (zes tot tien pulsen per seconde)

Frequentie

fsignaal = 1 900 Hz +/– 100 Hz

Geluidsdrukniveau

 

Adaptieve inrichting

LS ≥ LN + 5 dB

LSmax = 70 dB (+ 6/– 0)

Niet-adaptieve inrichting

LS = 70 dB (+ 6/– 0)

G.3   Deurlokaliseringssignalen

Het deurlokaliseringssignaal kan een ééntonig signaal zijn (overeenkomstig punt G.3.1) of een tweetonig signaal zijn (overeenkomstig punt G.3.2). Beide typen signalen worden in alle lidstaten in gelijke mate toegelaten.

G.3.1   Eéntonig signaal

Kenmerken

Interval van toon (rechthoek), geen fade-in en fade-out

signaalimpulsduur = 5 ms ± 1 ms “aan” (zuivere toonimpuls)

signaalduurpatroon van drie tot vijf stoten per seconde

Frequentie

fsignaal = 630 Hz ± 50 Hz

Geluidsdrukniveau

Adaptieve inrichting

LS ≥ LN +5 dB

LSmin = 45 dB (+/– 2)

LSmax = 65 dB (+/– 2)

Niet-adaptieve inrichting

LS = 60 dB

G.3.2   Tweetonig signaal

Kenmerken

Interval van tonen (signaaldefinitie)

100 ms fade-in van geluidsdrukniveau

100 ms eerste toon van geluid 550 Hz ± 50 Hz

100 ms fade-out van geluidsdrukniveau

200 ms uit

100 ms fade-in van geluidsdrukniveau

100 ms tweede toon van geluid 750 Hz ± 50 Hz

100 ms fade-out van geluidsdrukniveau

900 ms uit

signaalherhalingstijd = 1 700  ms

Frequentie

 

fsignaal1 = 550 Hz ± 50 Hz

 

fsignaal2 = 750 Hz ± 50 Hz

Geluidsdrukniveau

Adaptieve inrichting

LS ≥ LN + 5 dB

LSmin = 50 dB (+/– 2 dB)

LSmax = 70 dB (+/– 2 dB)

Niet-adaptieve inrichting

LS = 70 dB

G.4   Meetposities

De microfoonpositie voor de metingen van auditieve deursignalen moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [20]. De specificatie moet ook worden gebruikt voor de microfoonpositie van het deurlokaliseringssignaal, ondanks dat het deurlokaliseringssignaal is uitgesloten van het toepassingsgebied van de specificatie.

Metingen ter staving van conformiteit worden uitgevoerd aan drie verschillende deuren van een trein. De deur moet volledig open staan bij de test met sluitende deuren en volledig gesloten zijn bij de test met opengaande deuren.

(69)

Aanhangsels H, I, J, K en L worden geschrapt;

(70)

Aanhangsel M wordt vervangen door:

“Aanhangsel M

Per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen

M.1   TOEPASSINGSGEBIED

Dit aanhangsel geeft de maximumafmetingen voor per trein vervoerbare interoperabele rolstoelen. Deze afmetingen worden gebruikt voor het ontwerp en de beoordeling van het rollend materieel (architectuur, constructie, indeling) en de componenten ervan (toegangsdeuren, binnendeuren, zitplaatsen, toiletten, enz.). Wanneer de kenmerken van een rolstoel deze afmetingen overschrijden, kunnen de gebruiksomstandigheden van het rollend materieel voor de gebruiker worden aangetast (bijvoorbeeld geen toegang tot de rolstoelruimten). Overschrijding van bepaalde afmetingen kan de toegang van de gebruiker tot het rollend materieel belemmeren. Deze afmetingen worden door elke spoorwegonderneming gedefinieerd zoals gespecificeerd in punt 4.2.6.1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 454/2011.

M.2   KENMERKEN

De waarden die als maximumafmetingen worden beschouwd, zijn:

Basisafmetingen

breedte 700 mm plus minimaal 50 mm voor de handen aan elke zijde bij het rijden.

lengte 1 200 mm plus 50 mm voor de voeten.

Wielen

Het kleinste wiel moet een opening van 75 mm breed en 50 mm hoog kunnen overbruggen.

Hoogte

Maximaal 1 450 mm met inbegrip van een mannelijke inzittende wiens gestalte overeenstemt met het 95e percentiel

Draaicirkel

1 500 mm

Gewicht

totaalgewicht (rolstoel, gebruiker en eventuele bagage) van 300 kg in het geval van een elektrische rolstoel waarvoor bij het gebruik van het instaphulpmiddel geen assistentie vereist is.

totaalgewicht (rolstoel, gebruiker en eventuele bagage) van 200 kg in het geval van een handbediende rolstoel.

Hoogte overschrijdbare obstakels en bodemhoogte

maximumhoogte overschrijdbaar obstakel 50 mm

minimale bodemhoogte van 60 mm met opwaartse hellingsgraad van 10° (17 %) bovenaan om verder te gaan (onder de voetsteun)

Maximale veilige helling:

moet dynamische stabiliteit in alle richtingen hebben bij een helling van 6° (10 %)

moet statische stabiliteit in alle richtingen bezitten bij een helling van 9° (16 %) (rem aangetrokken).”

;

(71)

Aanhangsel N wordt als volgt gewijzigd:

(a)

punt N.3 wordt vervangen door:

“N.3   TE GEBRUIKEN SYMBOLEN OP BORDEN

Internationaal toegankelijkheidssymbool

Het bord waarmee rolstoeltoegankelijke ruimten worden aangegeven, moet een symbool omvatten dat conform is met een van de specificaties als bedoeld in aanhangsel A, index [12] of index [13].

Ringleidingen

Het bord voor ringleidingen moet een symbool omvatten dat in overeenstemming is met de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [14].

Gereserveerde zitplaats

Het bord voor gereserveerde zitplaatsen moet symbolen omvatten overeenkomstig afbeelding N1.

Figuur N1

Symbolen voor gereserveerde zitplaatsen

Image 7
”;

(b)

het volgende punt N.4 wordt toegevoegd:

“N.4   KLEUR VAN DE SYMBOLEN

De in dit aanhangsel bedoelde specifieke bewegwijzering moet wit op een donkerblauwe achtergrond zijn. Indien borden zich op een donkerblauwe plaat bevinden, mogen de kleuren van het symbool en de achtergrond worden omgekeerd (donkerblauw symbool op witte achtergrond).”;

(72)

het volgende aanhangsel P wordt toegevoegd:

“Aanhangsel P

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen

Voor andere dan de in tabel P.1 en tabel P.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie (*5)) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar:

Voor de in tabel P.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Projecten die zich echter reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, moeten voldoen aan de eis van deze TSI vanaf 28 september 2030.

Projecten die zich reeds in de productiefase bevinden en rollend materieel dat reeds in bedrijf is, worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel P.1.

Tabel P.1

Overgangsperiode van zeven jaar

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

4.2.2.1.1, (1a)

Geen eis

Nieuwe eis met betrekking tot de correcte positie van de handgreep

4.2.2.2, (8)

4.2.2.2, (8)

Preciezere formulering van de eis

4.2.2.3.2, (8)

Wanneer een afzonderlijke buitendeur (door een reiziger of het treinpersoneel) wordt gesloten, moet er een sluitsignaal worden afgegeven; het moet na bediening van de bedieningsinrichting beginnen en worden voortgezet totdat de deur is gesloten

Geen eis

Nieuwe eis

4.2.2.3.2, (11)

Geen eis

Nieuwe eis

4.2.2.11.1, (3)

In de technische documentatie als bedoeld in punt 4.2.12 van de TSI LOC&PAS worden de hoogte en de rand vermeld van het theoretisch perron op een verticale afstand (δν-) van 160 mm en een horizontale afstand (δh) van 200 mm ten opzichte van het punt in het midden van de tredeneus van de laagste trede van het voertuig op recht en vlak spoor.

Geen eis

Nieuwe eis

5.3.2.6, (1)

5.3.2.6, (1)

Beperking van de geboden mogelijkheden

5.3.2.8

5.3.2.8

Nieuwe eis in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A, index [11]

6.2.3.3

Geen eis

Nieuwe eis met betrekking tot een specifieke contrastnorm

7.3.2.6 Positie treden voor het in- en uitstappen van de voertuigen)

Specifiek geval Spanje (P)

7.3.2.6 Positie treden voor het in- en uitstappen van de voertuigen)

Specifiek geval Spanje (P) voor het netwerk met een spoorwijdte van 1 668  mm

Nieuwe eis voor voertuigen met een spoorwijdte van 1 668  mm

Aanhangsel G — signalen bij openen en sluiten van deuren

Aanhangsel G — signalen bij openen en sluiten van deuren

Wijziging van meetmethode

Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling:

Voor de in tabel P.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Projecten die zich echter reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf moeten voldoen aan de eis van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel P.2 vanaf 28 september 2023.

Tabel P.2

Specifieke overgangsregeling

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Overgangsregeling

Ontwerpfase nog niet gestart

Ontwerpfase gestart

Productiefase

Rollend materieel in bedrijf

Niet van toepassing

(*5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1300/2014 met betrekking tot de inventaris van voorzieningen teneinde de toegankelijkheidsbelemmeringen in kaart te brengen, informatie te verstrekken aan gebruikers en de vooruitgang op het gebied van toegankelijkheid te monitoren en te evalueren (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 1)."


(*1)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;

(*3)  Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).

(*4)  Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).”;

(*5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/772 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1300/2014 met betrekking tot de inventaris van voorzieningen teneinde de toegankelijkheidsbelemmeringen in kaart te brengen, informatie te verstrekken aan gebruikers en de vooruitgang op het gebied van toegankelijkheid te monitoren en te evalueren (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 1).”


(1)  De modules CA1, CA2 en CH mogen alleen worden gebruikt voor producten die vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende TSI’s die op deze producten van toepassing zijn, zijn vervaardigd overeenkomstig een ontwerp dat is ontwikkeld en reeds is gebruikt om producten in de handel te brengen, op voorwaarde dat de fabrikant aan de aangewezen instantie kan aantonen dat de ontwerptoetsing en het typeonderzoek voor eerdere toepassingen onder soortgelijke omstandigheden zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI; Een en ander moet schriftelijk worden vastgelegd en wordt geacht in hetzelfde niveau van bewijs te voorzien als module CB of ontwerponderzoek overeenkomstig module CH1.”


BIJLAGE IV

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt 2.1, 2), a), wordt vervangen door:

“a)

onderstations: deze zijn met hun primaire zijde aangesloten op het hoogspanningsnet en verlagen deze spanning met transformatoren of convertoren tot een voor de treinen bruikbare spanning. De onderstations zijn met hun secundaire zijde aangesloten op het rijdraadsysteem;”;

(2)

punt 2.1.1 wordt vervangen door:

“2.1.1.   Energievoorzieningssysteem

1)

Het energievoorzieningssysteem heeft tot doel elke trein het benodigde vermogen te leveren om hem in staat te stellen de dienstregeling te volgen.

2)

De fundamentele parameters voor het energievoorzieningssysteem zijn vastgelegd in punt 4.2.”;

(3)

punt 2.1.2, 1), wordt vervangen door:

“1)

Het doel bestaat erin een betrouwbare en ononderbroken energieoverdracht te garanderen tussen het energievoorzieningssysteem en het rollend materieel. De interactie tussen de bovenleiding en de pantograaf is een belangrijk interoperabiliteitsaspect.”;

(4)

in hoofdstuk 3 worden de rijen 4.2.4 en 4.2.5 in de tabel vervangen door:

“4.2.4

Prestatie van de energievoorziening

1.5

2.2.3

4.2.5

Stroomafname bij stilstand

1.5

2.2.3

—”

(5)

punt 4.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.1.

(niet gebruikt)”;

(6)

punt 4.2.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.2.1.   Energievoorzieningssysteem

(a)

spanning en frequentie (4.2.3);

(b)

parameters inzake de prestaties van het energievoorzieningssysteem (4.2.4);

(c)

stroomafname bij stilstand (4.2.5);

(d)

recuperatieremming (4.2.6);

(e)

coördinatie van elektrische beveiliging (4.2.7);

(f)

harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom (4.2.8).”;

(7)

punt 4.2.3 wordt vervangen door:

“4.2.3.   Spanning en frequentie

De nominale spanning en de nominale frequentie van het energievoorzieningssysteem moeten tot een van volgende vier systemen behoren:

(a)

25 kV wisselstroom, 50 Hz;

(b)

15 kV wisselstroom, 16,7 Hz;

(c)

3 kV gelijkstroom;

(d)

1,5 kV gelijkstroom.

Voor nieuwe lijnen met snelheden van meer dan 250 km/u worden uitvoeringsvoorschriften gespecificeerd in punt 7.1.1.”;

(8)

punt 4.2.4 wordt vervangen door:

“4.2.4.   Prestatie van het energievoorzieningssysteem

Voor nieuwe subsystemen, of in geval van wijzigingen van het energievoorzieningssysteem (bv. overgang van gelijkstroom op wisselstroom), moet de kwaliteitsindex van het subsysteem voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1], zodat treinen aan de ontwerpdienstregeling kunnen voldoen.”;

(9)

punt 4.2.5 wordt vervangen door:

“4.2.5.   Stroomafname bij stilstand

De bovenleiding moet worden ontworpen om per pantograaf ten minste de bij stilstand van de trein benodigde stroomafname te kunnen leveren, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”;

(10)

punt 4.2.6, 1), wordt vervangen door:

“1)

Energievoorzieningssystemen moeten worden ontworpen om het gebruik van recuperatieremming mogelijk te maken overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].”;

(11)

punt 4.2.7 wordt vervangen door:

“4.2.7.   Coördinatie van elektrische beveiliging

De coördinatie van elektrische beveiliging van het subsysteem energie moet voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].”;

(12)

Punt 4.2.8, 2), wordt vervangen door:

“2)

Met het oog op het voorkomen van instabiliteit en op de compatibiliteit van de elektrische systemen moeten de harmonische overspanningen beneden de kritieke waarden blijven van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].”;

(13)

punt 4.2.9 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in 1) wordt “7.2.3” vervangen door “7.1.2”;

(b)

2) wordt vervangen door:

“2)

De rijdraadhoogte en de zijwaartse uitslag van de rijdraad bij haaks op het spoor staande wind zijn factoren die de interoperabiliteit van het spoornet bepalen.”;

(14)

punt 4.2.9.1, 1), 2) en 3), worden vervangen door:

“1)

De toegelaten hoogten voor de rijdraden worden gegeven in tabel 4.2.9.1.

Tabel 4.2.9.1

Rijdraadhoogte

Omschrijving

v ≥ 250 [km/h]

v < 250 [km/h]

Nominale rijdraadhoogte [mm]

Tussen 5 080 en 5 300

Tussen 5 000 en 5 750

Minimale ontwerprijdraadhoogte [mm]

5 080

In overeenstemming de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], afhankelijk van het gekozen profiel

Maximale ontwerprijdraadhoogte [mm]

5 300

6 200  (1)

2)

Zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], voor de verhouding tussen de rijdraadhoogten en de werkhoogten van de pantografen.

3)

Voor overwegen moet de rijdraadhoogte bepaald worden aan de hand van de nationale voorschriften of, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [4].”;

(15)

punt 4.2.9.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

1) wordt vervangen door:

“1)

De maximale zijwaartse uitslag van de rijdraad bij haaks op het spoor staande wind moet in overeenstemming zijn met de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”;

(b)

3) wordt vervangen door:

“3)

Systeem met een spoorbreedte van 1 520 mm:

voor lidstaten die het pantograafprofiel volgens punt 4.2.8.2.9.2.3 van de bijlage bij de TSI LOC & PAS gebruiken, bedraagt de maximale zijwaartse uitslag van de rijdraad ten opzichte van het midden van de pantograaf bij haaks op het spoor staande wind 500 mm.”;

(16)

punt 4.2.10 wordt vervangen door:

“4.2.10.   Omgrenzingsprofiel pantograaf

1)

Systemen met een andere spoorbreedte dan 1 520 mm:

het mechanisch kinematisch omgrenzingsprofiel van pantografen moet worden gespecificeerd volgens de methode in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2], bij deze TSI en de pantograafprofielen die zijn vastgelegd in de punten 4.2.8.2.9.2.1 en 4.2.8.2.9.2.2 van de TSI LOC & PAS.

2)

Systeem met een spoorbreedte van 1 520 mm:

voor lidstaten die het pantograafprofiel volgens punt 4.2.8.2.9.2.3 van de TSI LOC & PAS gebruiken, wordt het voor de pantograaf beschikbare statische profiel gedefinieerd in aanhangsel D bij deze TSI.

3)

Geen enkel onderdeel van het subsysteem energie bevindt zich binnen het omgrenzingsprofiel van de pantografen zoals vermeld in de punten 1) en 2), met uitzondering van de rijdraad en de richtstang.”;

(17)

punt 4.2.11, 2) en 3), worden vervangen door:

“2)

De Fm-waarden voor alle energievoorzieningssystemen worden weergegeven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].

3)

De bovenleidingen moeten zodanig worden ontworpen dat zij de Fm-bovengrens in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2], kunnen ondersteunen.”;

(18)

punt 4.2.12, 2) en 3), worden vervangen door:

“2)

S0 is de gesimuleerde of gemeten opwaartse verplaatsing van de rijdraad aan de richtstang bij het gelijktijdige gebruik van ten minste twee pantografen met de bovengrens van de gemiddelde opdrukkracht Fm bij de snelheid van het bovenleidingontwerp. Wanneer de opwaartse verplaatsing van de richtstang beperkt wordt door het ontwerp van de rijdraad mag de benodigde ruimte worden teruggebracht tot 1,5 S0 (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3]).

3)

De maximumopdrukkracht (Fmax) ligt gewoonlijk rond Fm plus drie standaardafwijkingen σmax. Op bepaalde andere plaatsen kunnen hogere waarden voorkomen die zijn weergegeven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3]. Voor onbuigzame onderdelen zoals sectie-isolatoren in bovenleidingen kan de opdrukkracht oplopen tot maximaal 350 N.”;

(19)

punt 4.2.13 wordt vervangen door:

“4.2.13.   Pantograafafstand voor bovenleidingontwerp

De bovenleiding moet voor treinen met twee gelijktijdig functionerende pantografen worden ontworpen. De ontwerpafstand tussen de hartlijnen van de twee pantograafkoppen moet kleiner dan of gelijk zijn aan de waarden in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”;

(20)

punt 4.2.14, 3), wordt vervangen door:

“3)

Voor rijdraden moet koper of een koperlegering worden gebruikt. De rijdraad moet voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [5].”;

(21)

punt 4.2.15 wordt vervangen door:

“4.2.15.   Fasescheidingssecties

4.2.15.1.   Algemeen

1)

Fasescheidingssecties moeten zodanig worden ontworpen dat treinen van de ene sectie op de andere kunnen overgaan zonder dat deze secties worden doorverbonden. De uitwisseling van stroom tussen de bovenleiding en de eenheid moet tot nul worden teruggebracht door de hoogspanningsschakelaar uit te schakelen of op een andere, gelijkwaardige wijze voordat de trein de fasescheidingssectie binnenrijdt. Treinen die op de fasescheiding spanningsloos komen te staan, moeten met geschikte apparatuur (met uitzondering van de korte scheidingssectie) opnieuw kunnen worden gestart.

2)

De totale lengte D van de neutrale secties is vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2]. Voor de berekening van D wordt rekening gehouden met de vrije ruimten in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], en met een opwaartse verplaatsing van S0.

4.2.15.2.   Lijnen met een snelheid v ≥ 250 km/h

Twee typen fasescheidingssectie mogen worden toegepast:

(a)

een fasescheidingssectie waarop alle pantografen van de langste trein die aan de TSI voldoet, zich binnen de neutrale sectie bevinden. De totale lengte van de neutrale sectie moet minstens 402 m bedragen.

Voor gedetailleerde eisen, zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2];

(b)

een kortere fasescheidingssectie met drie geïsoleerde, elkaar overlappende delen zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2]. De totale lengte van de neutrale sectie is in dit geval minder dan 142 m, met inbegrip van vrije ruimten en toleranties.

4.2.15.3.   Lijnen met een snelheid v < 250 km/h

Bij het ontwerp van de scheidingssecties worden normaal oplossingen gebruikt zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2]. Wanneer een andere oplossing wordt voorgesteld, moet worden aangetoond dat deze minstens even bedrijfszeker is.”;

(22)

punt 4.2.16.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in 1) wordt de eerste zin vervangen door:

“Systeemscheidingssecties moeten zodanig worden ontworpen dat treinen van de ene spanningssoort op de andere kunnen overgaan zonder dat deze worden doorverbonden.”;

(b)

3) wordt vervangen door:

“3)

De totale lengte D van de neutrale secties is vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2]. Voor de berekening van D wordt rekening gehouden met de vrije ruimten in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], en met een opwaartse verplaatsing van S0.”;

(23)

punt 4.2.16.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

1) wordt vervangen door:

“1)

De uitwisseling van stroom tussen de bovenleiding en de eenheid moet tot nul worden teruggebracht door de hoogspanningsschakelaar uit te schakelen of op een andere, gelijkwaardige wijze voordat de trein de fasescheidingssectie binnenrijdt.”;

(b)

2), b) en c), worden vervangen door:

“b)

het subsysteem energie moet zodanig worden uitgevoerd dat doorverbinden van de twee systemen ook met defecte hoogspanningsschakelaar(s) niet mogelijk is;

c)

de variatie in rijdraadhoogte in de hele scheidingssectie moet voldoen aan de eisen in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3].”;

(24)

punt 4.2.16.3, 2), wordt vervangen door:

“2)

Wanneer een systeemscheidingssectie met neergelaten pantografen wordt gepasseerd, moet deze sectie zodanig zijn ontworpen dat een onbedoeld opgezette pantograaf de twee energievoorzieningssystemen niet kan doorverbinden.”;

(25)

punt 4.2.17, 2) en 3), worden vervangen door:

“2)

Het grondsysteem voor energiegegevensverzameling (DCS) moet de CEBD ontvangen, opslaan en ongewijzigd exporteren, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [6].

3)

Het grondsysteem voor energiegegevensverzameling ondersteunt alle gegevensuitwisselingseisen zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.8.4 van de TSI LOC&PAS en de eisen in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [7].”;

(26)

punt 4.2.18 wordt vervangen door:

“4.2.18.   Eisen in verband met bescherming tegen elektrische schok

De elektrische veiligheid van de bovenleidingen en de bescherming tegen elektrische schokken moeten worden gewaarborgd door naleving van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [4], terwijl de wisselspanningsgrenswaarden voor de veiligheid van personen en de gelijkspanningsgrenswaarden moeten worden bereikt door naleving van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [4].”;

(27)

in punt 4.3.2 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

(a)

de tweede en de derde rij worden vervangen door:

“Prestaties van het energievoorzieningssysteem

4.2.4

Max. stroom van de bovenleiding

Vermogensfactor

4.2.8.2.4.

4.2.8.2.6.

Stroomafname bij stilstand

4.2.5

Maximale stroomafname bij stilstand

4.2.8.2.5”

(b)

de zesde rij wordt vervangen door:

“Harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

4.2.8

Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen

4.2.8.2.7”

(28)

punt 4.3.4, 2) en 3), worden vervangen door:

“2)

De informatie wordt uitgewisseld tussen het ETCS-subsysteem langs het spoor en het ETCS-subsysteem aan boord alsook tussen het ETCS-systeem aan boord en het aandrijfsysteem van het voertuig. De transmissie-interface is opgenomen in de TSI CCS en de TSI LOC & PAS.

3)

De noodzakelijke informatie om de hoogspanningsschakelaar uit te schakelen, om de maximale tractiestroom te wijzigen, om het energievoorzieningssysteem en het beheer van de pantografen te wijzigen, moet via ECTS worden doorgestuurd indien de lijn met ECTS is uitgerust en die functionaliteiten langs het spoor zijn geïnstalleerd.”;

(29)

in punt 4.3.5 wordt de eerste rij van de tabel vervangen door:

“Prestaties van het energievoorzieningssysteem

4.2.4

Treinsamenstelling

Routebeschrijving opstellen

4.2.2.5

4.2.1.2.2.1”

(30)

punt 5.2.1.6 wordt vervangen door:

“5.2.1.6.   Stroomafname bij stilstand

De bovenleiding moet worden ontworpen volgens punt 4.2.5.”;

(31)

punt 6.1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

1), d), wordt vervangen door:

“d)

Een nieuw bovenleidingontwerp moet worden beoordeeld door simulatie volgens de specificatie als bedoeld in bijlage E, index [8] en door meting volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [9].

Voor bovenleidingen met een ontwerpsnelheid tot en met 100 km/h zijn simulatie en meting van het dynamisch gedrag niet verplicht.”;

(b)

3), f), wordt vervangen door:

“f)

De gemeten stroomafnamekwaliteit moet, om aanvaardbaar te zijn, in overeenstemming zijn met punt 4.2.12, de beschikbare opdrukhoogte, en ofwel de gemiddelde opdrukkracht en standaardafwijking, ofwel het vonkpercentage. De opwaartse verplaatsing van ten minste twee richtstangen moet worden gemeten.”;

(32)

punt 6.1.4.2 wordt vervangen door:

“6.1.4.2.   Beoordeling van de stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen)

De conformiteitsbeoordeling van gelijkstroomsystemen moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [2].”;

(33)

in punt 6.1.5 wordt de inleidende zin vervangen door:

“In overeenstemming met artikel 9, lid 2 van Richtlijn (EU) 2016/797 moet de EG-verklaring van conformiteit de gebruiksomstandigheden vermelden:”;

(34)

punt 6.2.4.1 wordt vervangen door:

“6.2.4.1.   Beoordeling van spanning en frequentie

1)

De aanvrager moet de gekozen nominale spanning voor de energievoorziening alleen in de volgende gevallen in het technisch dossier vermelden:

a)

wanneer er een nieuw subsysteem energie is gebouwd;

b)

wanneer wordt overgeschakeld op een ander energievoorzieningssysteem (bijvoorbeeld van gelijkstroom op wisselstroom).

2)

Het gekozen energievoorzieningssysteem moet wordt beoordeeld via een documentcontrole in de ontwerpfase. Alleen in de volgende gevallen is een beoordeling vereist:

a)

wanneer nieuwe subsystemen zijn gebouwd;

b)

wanneer wordt overgeschakeld op een ander energievoorzieningssysteem (bijvoorbeeld van gelijkstroom op wisselstroom).”;

(35)

het volgende punt 6.2.4.1a wordt toegevoegd:

“6.2.4.1a.   Beoordeling van de prestaties van het energievoorzieningssysteem

1)

De aanvrager moet:

a)

een kwaliteitsindex als gedefinieerd in punt 4.2.4 opgeven voor het subsysteem;

b)

verklaren dat de output van het ontwerponderzoek voldoet aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].

2)

De beoordeling wordt uitgevoerd door uitsluitend te controleren of er een verklaring bestaat.”;

(36)

punt 6.2.4.2 wordt vervangen door:

“6.2.4.2.   Beoordeling van de recuperatieremming

1)

De beoordeling van de vaste wisselstroominstallaties moet worden uitgevoerd zoals voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].

2)

De beoordeling van de vaste gelijkstroominstallaties bestaat uit een ontwerptoetsing.”;

(37)

de punten 6.2.4.3 en 6.2.4.4 worden vervangen door:

“6.2.4.3.   Beoordeling van de coördinatie van elektrische beveiliging

De beoordeling van het ontwerp en de exploitatie van onderstations moet worden uitgevoerd zoals voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].

6.2.4.4.   Beoordeling van harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

1)

De compatibiliteitsstudie moet worden uitgevoerd zoals voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].

2)

Die studie moet alleen worden uitgevoerd wanneer omzetters met actieve halfgeleiders in het energievoorzieningssysteem worden verwerkt.

3)

De aangemelde instantie moet beoordelen of voldaan is aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [1].”;

(38)

punt 6.2.4.5, 2), wordt vervangen door:

“2)

De interactieparameters moeten worden gemeten zoals voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [9].”;

(39)

in punt 6.3.1, 1), wordt de inleidende zin vervangen door:

“Totdat de lijst van interoperabiliteitsonderdelen zoals vermeld in hoofdstuk 5 van deze TSI is herzien, mag de aangemelde instantie voor een subsysteem waarvan niet voor alle interoperabiliteitsonderdelen die er deel van uitmaken een EG-conformiteitsverklaring van overeenstemming en/of geschiktheid voor gebruik beschikbaar is, overeenkomstig deze TSI een EG-keuringsverklaring afgeven wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:”;

(40)

in hoofdstuk 7 wordt de eerste alinea geschrapt;

(41)

de punten 7.1 tot en met 7.3 worden vervangen door:

“7.1.   Nationaal implementatieplan

(a)

De lidstaten stellen een nationaal plan op voor de uitvoering van deze TSI, rekening houdend met de coherentie van het hele spoorwegsysteem van de Unie. Dat plan omvat alle projecten voor de ontwikkeling, verbetering of vernieuwing van het subsysteem energie en zorgt voor een geleidelijke migratie binnen een redelijk tijdsbestek naar een interoperabel doelsubsysteem energie dat volledig aan deze TSI voldoet.

(b)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een grondsysteem voor energiegegevensverzameling is geïnstalleerd waarmee de verzamelde gegevens voor energiefacturering kunnen worden uitgewisseld overeenkomstig punt 4.2.17 van deze TSI.

7.1.1.   Uitvoeringsvoorschriften voor spanning en frequentie

Nieuwe lijnen met snelheden van meer dan 250 km/h moeten van energie worden voorzien via een van de wisselstroomsystemen als gedefinieerd in punt 4.2.3, a) en b).

7.1.2.   Uitvoeringsvoorschriften voor de geometrie van de bovenleiding

7.1.2.1.   Uitvoeringsvoorschriften voor systemen met een spoorbreedte van 1 435 mm

Bij het ontwerp van de bovenleiding moet rekening worden gehouden met de volgende regels:

(a)

Nieuwe subsystemen energie met een snelheid van meer dan 250 km/h moeten geschikt zijn voor pantografen zoals gespecificeerd in zowel punt 4.2.8.2.9.2.1 (1 600 mm) als in punt 4.2.8.2.9.2.2 (1 950 mm) van de TSI LOC & PAS.

Als dit niet mogelijk is, moet de bovenleiding worden ontworpen voor gebruik met minstens een pantograaf waarvan de afmetingen van de pantograafkop overeenkomen met de specificaties in punt 4.2.8.2.9.2.1 (1 600 mm) van de TSI LOC & PAS.

(b)

Vernieuwde of verbeterde subsystemen energie met snelheden groter dan 250 km/h moeten minstens geschikt zijn voor een pantograaf waarvan de afmetingen van de pantograafkop overeenkomen met de specificaties in punt 4.2.8.2.9.2.1 (1 600 mm) van de TSI LOC & PAS.

(c)

Andere gevallen: de bovenleiding moet worden ontworpen om te kunnen worden gebruikt met minstens een van de pantografen waarvan de afmetingen van de pantograafkop overeenkomen met de specificaties in punt 4.2.8.2.9.2.1 (1 600 mm) of punt 4.2.8.2.9.2.2 (1 950 mm) van de TSI LOC & PAS.

7.1.2.2.   Systemen met een andere spoorbreedte dan 1 435 mm

De bovenleiding moet worden ontworpen voor gebruik met minstens een van de pantografen waarvan de afmetingen van de pantograafkop overeenkomen met de specificaties van punt 4.2.8.2.9.2 van de TSI LOC & PAS.

7.2.   Toepassing van deze TSI op een nieuw subsysteem energie

(1)

Voor nieuwe subsystemen energie is de toepassing van deze TSI verplicht.

(2)

Onder “nieuw subsysteem energie” wordt verstaan een subsysteem energie dat na 28 september 2023 in gebruik wordt genomen en dat is opgezet in een situatie waarin er nog geen energievoorziening en bovenleiding bestonden.

Elk ander subsysteem energie wordt beschouwd als een “bestaand subsysteem energie”.

(3)

De volgende gevallen worden beschouwd als verbetering en niet als de ingebruikneming van nieuwe subsystemen energie:

(a)

een tracéwijziging van een deel van een bestaande lijn;

(b)

de aanleg van een spoorbypass;

(c)

de aanleg van een of meer extra sporen op een bestaande lijn, ongeacht de afstand tussen de oorspronkelijke en de nieuwe sporen.

7.3.   Toepassing van deze TSI op een bestaand subsysteem energie

7.3.1.   Prestatiecriteria van het subsysteem

Naast de in punt 7.2., 3), bedoelde gevallen is een “verbetering” een ingrijpende wijziging van een bestaand subsysteem energie die resulteert in een verhoging van de lijnsnelheid met meer dan 30 km/h.

7.3.2.   Toepassing van de TSI

Naleving van deze TSI is verplicht voor een subsysteem of deel/delen ervan dat (die) wordt (worden) verbeterd of vernieuwd. Wegens de eigenschappen van het bestaande spoorwegsysteem kan de conformiteit van het bestaande subsysteem energie met deze TSI worden gerealiseerd door een geleidelijke verbetering van de interoperabiliteit:

(1)

Voor het verbeterde subsysteem energie is het verplicht deze TSI toe te passen op het verbeterde subsysteem binnen de geografische reikwijdte van de verbetering. De geografische reikwijdte van de verbetering moet worden vastgesteld aan de hand van spoorlocaties op basis van kilometerreferenties en moet resulteren in de naleving van alle fundamentele parameters van het subsysteem energie die verband houden met de spoorlijnen die onderworpen zijn aan de verbetering van het subsysteem energie.

De toevoeging van één of meer rails ter ondersteuning van een extra spoorwijdte wordt eveneens als een verbetering beschouwd wanneer de prestatiecriteria van het subsysteem in werking treden als beschreven in punt 7.3.1.

(2)

In geval van een andere wijziging van het subsysteem energie dan een verbetering is de toepassing van deze TSI verplicht voor elk van de fundamentele parameters (als bedoeld in punt 4.2.2) waarop de wijziging betrekking heeft, wanneer voor de wijziging een nieuwe EG-keuringsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie (*1). De artikelen 6 en 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 zijn van toepassing.

(3)

In geval van een andere wijziging van het subsysteem energie dan een verbetering is het aantonen van de mate van overeenstemming met deze TSI vrijwillig wat betreft de fundamentele parameters die niet door de wijziging worden beïnvloed, of wanneer de wijziging geen nieuwe EG-keuring vereist.

(4)

In geval van “grote vervangingswerkzaamheden”, als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (*2), in het kader van een “vernieuwing”, worden niet-TSI-conforme elementen van het subsysteem of delen daarvan systematisch vervangen door TSI-conforme elementen.

(5)

“vervanging in het kader van onderhoud”: vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van onderhoud, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Richtlijn (EU) 2016/797. Deze moet worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van deze TSI wanneer dit redelijkerwijs en economisch haalbaar is en deze geen EG-keuring vereist.

(6)

Voor het bestaande subsysteem energie mag — in het geval van een andere wijziging dan een verbetering — voor de maximale zijwaartse uitslag van de bovenleiding worden afgeweken van de eis in punt 4.2.9.2, mits de infrastructuurbeheerder heeft aangetoond dat met de TSI compatibel rollend materieel met een TSI-compatibele pantograaf (zoals beschreven in punt 7.1.2.1 van deze TSI) reeds met hetzelfde bovenleidingontwerp in het netwerk is ingezet zonder dat daarbij incidenten hebben plaatsgevonden.

7.3.3.   Bestaande lijnen die niet worden verbeterd of vernieuwd

Een infrastructuurbeheerder die wenst aan te tonen dat een bestaande lijn in overeenstemming is met de fundamentele parameters van deze TSI, past de in Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*3) beschreven procedure toe.

7.3.4.   Controles van de compatibiliteit met de trajecten vóór het gebruik van vergunde voertuigen

De toe te passen procedure voor de controle van de compatibiliteit met de trajecten en de parameters van het te gebruiken subsysteem energie zijn uiteengezet in punt 4.2.2.5 en aanhangsel D.1 van de TSI OPE.

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9)."

(*2)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44)."

(*3)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).;” "

(42)

punt 7.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

punt 1) wordt geschrapt;

(b)

de eerste zin van punt 2) wordt vervangen door:

“De volgende specifieke gevallen kunnen worden toegepast op bepaalde netwerken. Deze specifieke gevallen zijn als volgt ingedeeld:”;

(43)

punt 7.4.2.2.1 wordt vervangen door:

“7.4.2.2.1.

(niet gebruikt)”;

(44)

punt 7.4.2.6 wordt vervangen door:

“7.4.2.6.

(niet gebruikt)”;

(45)

punt 7.4.2.7.1 wordt vervangen door:

“7.4.2.7.1.

(niet gebruikt)”;

(46)

punt 7.4.2.8 wordt vervangen door:

“7.4.2.8.

(niet gebruikt)”;

(47)

punt 7.4.2.9 wordt vervangen door:

“7.4.2.9.

(niet gebruikt)”;

(48)

in aanhangsel A, tabel A.1, rij “Stroomafname bij stilstand — 5.2.1.6”, vierde kolom, wordt “X” vervangen door “X (alleen voor gelijkstroomsystemen)”;

(49)

in aanhangsel B, tabel B.1, eerste kolom, worden de tweede en de derde rij vervangen door:

“Prestaties van de energievoorziening — 4.2.4

Alleen voor gelijkstroomsystemen: stroomafname bij stilstand — 4.2.5)”

(50)

aanhangsel C wordt vervangen door:

“Aanhangsel C

(niet gebruikt)

;

(51)

aanhangsel D wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de titel wordt vervangen door:

“Aanhangsel D

Specificatie van het statisch omgrenzingsprofiel van pantografen (systeem met een spoorbreedte van 1 520 mm)

 

;

(b)

punt D.1 wordt geschrapt;

(c)

de titel van punt D.2 wordt geschrapt;

(52)

aanhangsel E wordt vervangen door:

“Aanhangsel E

Lijst van normen waarnaar wordt verwezen

Index

Te beoordelen kenmerken

TSI-punt

Verplicht standaardpunt

[1]

EN 50388-1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energievoorziening en rollend materieel — Technische criteria voor de coördinatie tussen energievoorziening en rollend materieel om interoperabiliteit te bereiken — Deel 1: Algemeen

[1.1]

Prestaties van het energievoorzieningssysteem

4.2.4

8.2

[1.2]

Recuperatieremming

4.2.6

12.2.2

[1.3]

Coördinatie van elektrische beveiliging

4.2.7

11.2 en 11.3, punten 2 en 3

[1.4]

Harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

4.2.8, 2)

10.3 — tabel 6

[1.5]

Beoordeling van de prestaties van het energievoorzieningssysteem

6.2.4.1a

8.4

[1.6]

Beoordeling van de recuperatieremming

6.2.4.2, 1)

15.6.2

[1.7]

Beoordeling van de coördinatie van elektrische beveiliging

6.2.4.3

15.5.1.2 en 15.5.2.1

[1.8]

Beoordeling van harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

6.2.4.4, 1)

10.3

[1.9]

Beoordeling van harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

6.2.4.4, 3)

10.3

[2]

EN 50367: 2020+A1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Stroomafnamesystemen — Technische criteria voor de interactie tussen pantograaf en bovenleiding (ter verkrijging van vrije toegang tot het spoorwegnet)

[2.1]

Stroomafname bij stilstand

4.2.5

7.2, tabel 5

[2.2]

Maximale zijwaartse uitslag

4.2.9.2, 1)

5.2.5

[2.3]

Mechanisch kinematisch omgrenzingsprofiel van pantografen

4.2.10, 1)

5.2.2

[2.4]

Gemiddelde opdrukkracht

4.2.11, 2) en 3)

Tabel 6

[2.5]

Pantograafafstand voor bovenleidingontwerp

4.2.13

8.2.2, tabel 9

[2.6]

Fasescheidingssecties — Algemeen — lengte D van de neutrale sectie

4.2.15.1, 2)

4

[2.7]

Lijnen met een snelheid v ≥ 250 km/h

4.2.15.2, a)

Bijlage A.1.2

[2.8]

Lijnen met een snelheid v ≥ 250 km/h

4.2.15.2, b)

Bijlage A.1.4

[2.9]

Lijnen met een snelheid v < 250 km/h

4.2.15.3

Bijlage A.1

[2.10]

Systeemscheidingssecties — Algemeen — lengte D van de neutrale sectie

4.2.16.1, 3)

4

[2.11]

Beoordeling van de stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen)

6.1.4.2

Bijlage A.3

[3]

EN 50119:2020

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Vaste installaties — Bovenleiding voor elektrische tractie

[3.1]

Minimale ontwerprijdraadhoogte

4.2.9.1, 1)

5.10.4

[3.2]

Maximale ontwerprijdraadhoogte

4.2.9.1, 1) (opmerking (1))

figuur 3

[3.3]

Verhouding tot de werkhoogte van de pantograaf

4.2.9.1, 2)

figuur 3

[3.4]

Dynamisch gedrag van de stroomafnemers en kwaliteit van stroomafname

4.2.12, 2)

5.10.2

[3.5]

Dynamisch gedrag van de stroomafnemers en kwaliteit van stroomafname

4.2.12, 3)

5.2.5.2, tabel 4

[3.6]

Fasescheidingssecties — berekening van D, vrije ruimten

4.2.15.1, 2)

5.1.3

[3.7]

Systeemscheidingssecties — Algemeen — berekening van D, vrije ruimten

4.2.16.1, 3)

5.1.3

[3.8]

Systeemscheidingssecties — opgezette pantografen

4.2.16.2, 2)

5.10.3

[4]

EN 50122-1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Vaste installaties — Elektrische veiligheid, aarding en retourstromen — Deel 1: Eisen in verband met bescherming tegen elektrische schok

[4.1]

Rijdraadhoogte

4.2.9.1, 3)

5.2.5 en 5.2.7

[4.2]

Eisen in verband met bescherming tegen elektrische schok

4.2.18

5.1 en in openbare zones:

5.2.1, 5.2.2, of

5.3.1, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4

[4.3]

Wisselspanningsgrenswaarden

4.2.18

9.2.2.2, 9.2.2.4

[4.4]

Gelijkspanningsgrenswaarden

4.2.18

9.3.2.2, 9.3.2.4

[5]

EN 50149:2012

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Vaste installaties — Elektrische tractie — Gegroefde rijdraden van koper of van gelegeerd koper

[5.1]

Rijdraadmateriaal

4.2.14, 3)

4.2 (met uitzondering van de verwijzing naar bijlage B bij de norm), 4.3 en 4.6 tot en met 4.8

[6]

EN 50463-3:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 3: Behandeling van data

[6.1]

Grondsysteem voor energiegegevensverzameling

4.2.17, 2)

4.12

[7]

EN 50463-4:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 4: Communicatie

[7.1]

Grondsysteem voor energiegegevensverzameling

4.2.17, 3)

4.3.6 en 4.3.7

[8]

EN 50318:2018+A1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Stroomafnamesystemen — Validatie van simulatie van de dynamische interactie tussen pantograaf en bovenleiding

[8.1]

Beoordeling van het dynamisch gedrag van de stroomafnemers en van de kwaliteit van stroomafname — Simulatie

6.1.4.1, 1)

5, 6, 7, 8 , 9, 10, 11

[9]

EN 50317:2012+A1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Stroomafnamesystemen — Eisen voor en geldigheid van metingen van de dynamische interactie tussen pantografen en de bovenleiding

[9.1]

Beoordeling van het dynamisch gedrag van de stroomafnemers en van de kwaliteit van stroomafname — Meting

6.1.4.1, 1)

5, 6, 7, 8, 9

[9.2]

Beoordeling van het dynamisch gedrag van de stroomafnemers en de kwaliteit van stroomafname (integratie in een subsysteem)

6.2.4.5, 2)

5, 6, 7, 8, 9

(53)

in aanhangsel G, tabel G.1, worden de rijen “Gemiddelde nuttige spanning van een trein” en “Gemiddelde nuttige spanning van een zone” geschrapt.


(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PB L 42 van 13.2.2019, blz. 9).

(*2)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(*3)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).;” ”


(1)  Rekening houdend met de toleranties en de opdrukhoogte overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel E, index [3], mag de maximale rijdraadhoogte niet meer dan 6 500 mm bedragen.


BIJLAGE V

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

tenzij anderszins aangegeven in de punten (2) tot en met (165) wordt de term “clause” of “Clause” in de Engelstalige versie vervangen door “point”;

(2)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.   INLEIDING

Een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) is een specificatie die betrekking heeft op een subsysteem of een deel daarvan als omschreven in artikel 2, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;"

(3)

punt 1.2 wordt vervangen door:

“1.2.   Geografisch toepassingsgebied

Deze TSI is van toepassing op het spoorwegsysteem van de Unie.”;

(4)

punt 1.3 wordt vervangen door:

“1.3.   Inhoud van deze TSI

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797, is deze TSI van toepassing op het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen”.”;

(5)

punt 2.1 wordt vervangen door:

“2.1.   Het subsysteem rollend materieel als onderdeel van het spoorwegsysteem van de Unie

Het spoorwegsysteem van de Unie is onderverdeeld in subsystemen als omschreven in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/797.

Het subsysteem rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen heeft interfaces met andere subsystemen van het spoorwegsysteem van de Unie. Deze interfaces worden in aanmerking genomen binnen het kader van een geïntegreerd systeem, in overeenstemming met alle relevante TSI’s.

Naast het subsysteem rollend materieel zijn er andere TSI’s die specifieke aspecten van het spoorwegsysteem beschrijven en betrekking hebben op verschillende subsystemen.

De eisen ten aanzien van het subsysteem rollend materieel die in Verordening (EU) nr. 1300/2014 (*2) (TSI PRM) van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1304/2014 (*3) van de Commissie (TSI NOI) zijn opgenomen, worden in deze TSI niet herhaald. Zij zijn van toepassing op het subsysteem rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen in overeenstemming met de respectieve toepassingsgebieden en uitvoeringsvoorschriften ervan.

(*2)  Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110)."

(*3)  Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;"

(6)

punt 2.2.1, g), wordt vervangen door:

“g)

Meervoudig bedrijf”: een samenstel van materieel dat uit meer dan één eenheid bestaat, met inbegrip van:

treinstellen die zodanig zijn ontworpen dat een aantal ervan (van het type dat beoordeeld wordt) gekoppeld kan worden om te worden ingezet als één trein die bestuurd wordt vanuit één cabine;

locomotieven die zodanig zijn ontworpen dat een aantal ervan (van het type dat beoordeeld wordt) gekoppeld kan worden om te worden opgenomen in één trein die bestuurd wordt vanuit één cabine.”;

(7)

in punt 2.2.2, A), (2), wordt de titel vervangen door:

“Zelfrijdende thermische of elektrische treinstellen”

(8)

punt 2.2.2, B) en C), worden vervangen door:

“B)

Goederenwagens, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem voor het hele netwerk en voertuigen voor het vervoer van vrachtwagens.

Deze voertuigen vallen buiten het toepassingsgebied van deze TSI. Zij vallen onder Verordening (EU) nr. 321/2013 (*4) (TSI WAG).

C)

Bijzondere voertuigen

Bijzondere voertuigen, zoals spoormachines, worden ingedeeld in Besluit (EU) 2018/1614 (het EVR-besluit ) (*5). Zij kunnen worden onderverdeeld in de volgende subgroepen:

i)

Spoormachines: voertuigen die speciaal zijn ontworpen voor de bouw en het onderhoud van het spoor en de infrastructuur.

ii)

Infrastructuurinspectievoertuigen: voertuigen die worden gebruikt om de staat van de infrastructuur te controleren.

iii)

Omgevingsvoertuigen: voertuigen die zijn ontworpen voor het vrijmaken van het spoor van omgevingsomstandigheden, zoals sneeuwruimers.

iv)

Hulpdienstvoertuigen: voertuigen die zijn ontworpen voor een specifiek gebruik in noodsituaties, zoals evacuatie, brandbestrijding en het bergen van treinen (met inbegrip van de hijskranen).

v)

Voertuigen voor weg en spoorweg: zelfrijdende machines die zich over sporen en op de weg kunnen voortbewegen.

Bijzondere voertuigen kunnen in een of meer van de volgende bedrijfsmodi worden gebruikt: werkmodus, vervoersmodus en rijmodus, als zelfrijdend voertuig of als getrokken voertuig.

(*4)  Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1)."

(*5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie van 25 oktober 2018 tot vaststelling van specificaties voor de voertuigregisters die zijn vermeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging en intrekking van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie, C/2018/6929 (PB L 268 van 26.10.2018, blz. 53).”;"

(9)

punt 2.3.1, B) en C) worden vervangen door:

“B)

Goederenwagens, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem voor het hele netwerk en voertuigen voor het vervoer van vrachtwagens, vallen buiten het toepassingsgebied van deze TSI, en vallen daarentegen onder de TSI WAG, ook als zij deel uitmaken van een reizigerstrein (de treinsamenstelling is in dit geval een exploitatiekwestie).

Voertuigen voor het vervoer van wegvoertuigen, zelfs met inzittenden aan boord van die wegvoertuigen, vallen niet binnen het toepassingsgebied van deze TSI.

C)

Bijzondere voertuigen

Bijzondere voertuigen vallen onder het toepassingsgebied van deze TSI en moeten aantonen dat ze voldoen aan de eisen van deze TSI wanneer ze in rijmodus zijn en wanneer:

1)

ze op eigen spoorwielen rijden (in rijmodus, als zelfrijdend voertuig of als getrokken voertuig), en

2)

ze ontworpen en bestemd zijn om gedetecteerd te worden door een op het spoor gebaseerd treindetectiesysteem voor verkeersleiding.

De voor spoormachines in hoofdstuk 4 en aanhangsel C vastgestelde specifieke eisen zijn ook van toepassing op voertuigen voor de inspectie van de infrastructuur , tenzij zij ontworpen zijn om te worden geïntegreerd in een vaste samenstelling van een reizigerstrein; in dat geval worden zij beschouwd als voertuigen die geen reizigers vervoeren, zoals bedoeld in punt A), 3).

Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze TSI zijn voertuigen voor weg en spoorweg.”;

(10)

punt 3.1 wordt vervangen door:

“3.1.   Elementen van het subsysteem rollend materieel die corresponderen met de essentiële eisen

De volgende tabel vermeldt de essentiële eisen, zoals gedefinieerd en genummerd in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797, waarmee rekening is gehouden in de specificaties die zijn vastgesteld in hoofdstuk 4.

Elementen van het rollend materieel die corresponderen met de essentiële eisen

Opmerking:

alleen de punten van punt 4.2 die eisen bevatten, zijn opgenomen.

Ref. punt

Element van het subsysteem rollend materieel

Veiligheid

Betrouwbaarheid — Beschikbaarheid

Gezondheid

Bescherming van het milieu

Technische compatibiliteit

Toegankelijkheid

4.2.2.2.2

Tussenkoppeling

1.1.3

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.2.3

Eindkoppeling

1.1.3

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.2.4

Afsleepkoppeling

 

2.4.2

 

 

2.5.3

 

4.2.2.2.5

Toegang voor het personeel om te koppelen/ontkoppelen

1.1.5

 

2.5.1

 

2.5.3

 

4.2.2.3

Overgangsinrichtingen

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.2.4

Sterkte van de voertuigconstructie

1.1.3

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.5

Passieve veiligheid

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.6

Heffen en hijsen

 

 

 

 

2.5.3

 

4.2.2.7

Bevestiging van onderdelen aan de wagenbakstructuur

1.1.3

 

 

 

 

 

4.2.2.8

Toegangsdeuren voor werknemers en goederen

1.1.5

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.9

Mechanische eigenschappen van glas

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.2.10

Beladingstoestanden en gewogen massa

1.1.3

 

 

 

 

 

4.2.3.1

Omgrenzingsprofiel

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.2.1

Aslastparameter

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.2.2

Wielbelasting

1.1.3

 

 

 

 

 

4.2.3.3.1

Eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiesystemen

1.1.1

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.3.3.2

Aslagerbewaking

1.1.1

1.2

 

 

 

 

4.2.3.4.1

Ontsporingsveiligheid op scheluw spoor

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.4.2

Dynamisch rijgedrag

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.3.4.2.1

Grenswaarden voor loopveiligheid

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.4.2.2

Grenswaarden voor spoorbelasting

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.4.3

Equivalente coniciteit

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.4.3.1

Ontwerpwaarden voor nieuwe wielprofielen

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.4.3.2

Bedrijfswaarden voor equivalente coniciteit wielstellen

1.1.2

1.2

 

 

2.4.3

 

4.2.3.5.1.

Constructief ontwerp van draaistelframe

1.1.1

1.1.2

 

 

 

 

 

4.2.3.5.2.1

Mechanische en geometrische eigenschappen van wielstellen

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.5.2.2

Mechanische en geometrische eigenschappen van wielen

1.1.1

1.1.2

 

 

 

 

 

4.2.3.5.3

Automatische systemen voor variabele spoorwijdten

1.1.1

1.1.2, 1.1.3

1.2

 

 

1.5

 

4.2.3.6

Minimumboogstraal

1.1.1

1.1.2

 

 

 

2.4.3

 

4.2.3.7

Spoorstaafruimers

1.1.1

 

 

 

 

 

4.2.4.2.1

Remmen — functionele eisen

1.1.1

2.4.1

2.4.2

 

 

1.5

 

4.2.4.2.2

Remmen — veiligheidseisen

1.1.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.3

Type remsysteem

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.4.1

Noodremcommando

2.4.1

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.4.2

Dienstremcommando

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.4.3

Directe rem commando

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.4.4.4

Dynamische rem commando

1.1.3

 

 

 

2.3.2

 

4.2.4.4.5

Parkeerrem commando

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.4.5.1

Remprestatie — algemene eisen

1.1.1

2.4.1

2.4.2

 

 

1.5

 

4.2.4.5.2

Noodremming

1.1.2

2.4.1

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.5.3

Dienstremming

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.5.4

Thermische berekeningen

2.4.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.4.5.5

Parkeerrem

2.4.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.4.6.1

Grenswaarde voor adhesie tussen wiel en spoorstaaf

2.4.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.6.2

Wielslipbeveiligingssysteem

2.4.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.7

Dynamische rem — aan het tractiesysteem gekoppelde remsystemen

2.4.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.8.1

Van adhesie onafhankelijk remsysteem — algemeen

2.4.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.8.2

Magneetrem

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.8.3

Wervelstroomrem

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.4.9

Remtoestand en foutmelding

1.1.1

1.2

2.4.2

 

 

 

 

4.2.4.10

Remvoorschriften voor noodgevallen

 

2.4.2

 

 

 

 

4.2.5.1

Sanitaire systemen

 

 

 

1.4.1

 

 

4.2.5.2

Auditief communicatiesysteem

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.5.3

Reizigersalarmsysteem

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.5.4

Communicatieapparatuur voor reizigers

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.5.5

Buitendeuren: toegang tot en uitgang uit rollend materieel

2.4.1

 

 

 

2.3.2

 

4.2.5.6

Buitendeuren: systeemconstructie

1.1.3

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.5.7

Deuren tussen rijtuigen

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.5.8

Luchtkwaliteit binnen

 

 

1.3.2

 

 

 

4.2.5.9

Zijramen in bak

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.6.1

Omgevingsomstandigheden

 

2.4.2

 

 

 

 

4.2.6.2.1

Effecten van wervelingen voor reizigers op perrons en baanwerkers naast het spoor

1.1.1

 

1.3.1

 

 

 

4.2.6.2.2

Drukgolven voor de trein

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.6.2.3

Maximale drukvariaties in tunnels

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.6.2.4

Zijwind

1.1.1

 

 

 

 

 

4.2.6.2.5

Aerodynamisch effect op ballastspoor

1.1.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.7.1.1

Frontseinen

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.7.1.2

Frontseinen

1.1.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.7.1.3

Sluitseinen

1.1.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.7.1.4

Front- en sluitseinbediening

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.7.2.1

Tyfoon — algemeen

1.1.1

 

 

 

2.4.3

2.6.3

 

4.2.7.2.2

Geluidsniveaus van geluidssignalen

1.1.1

 

1.3.1

 

 

 

4.2.7.2.3

Beschermingsmiddelen

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.7.2.4

Tyfoons, bediening

1.1.1

 

 

 

2.4.3

 

4.2.8.1

Tractievermogen

 

 

 

 

2.4.3

2.6.3

2.3.2

 

4.2.8.2

4.2.8.2.1 tot en met 4.2.8.2.9

Stroomvoorziening

 

 

 

 

1.5

2.4.3

2.3.2

 

4.2.8.2.10

Elektrische bescherming van de trein

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.8.4

Beveiliging tegen elektrische gevaren

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.9.1.1

Cabine — algemeen

 

4.2.9.1.2

Toegang en uitgang

1.1.5

 

 

 

2.4.3

 

4.2.9.1.3

Zicht naar buiten

1.1.1

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.9.1.4

Binneninrichting

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.9.1.5

Zitplaats voor de machinist

 

 

1.3.1

 

 

 

4.2.9.1.6

Stuurpost — ergonomie

1.1.5

 

1.3.1

 

2.3.2

 

4.2.9.1.7

Klimaatregeling en luchtkwaliteit

 

 

1.3.1

 

 

 

4.2.9.1.8

Binnenverlichting

 

 

 

 

2.6.3

 

4.2.9.2.1

Frontruit — mechanische eigenschappen

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.9.2.2

Frontruit — optische kenmerken

 

 

 

 

2.4.3

2.3.2

 

4.2.9.2.3

Frontruit — uitrusting

 

 

 

 

2.4.3

 

4.2.9.3.1

Bewaking van de alertheid van de machinist

1.1.1

 

 

 

2.6.3

 

4.2.9.3.2

Snelheidsindicatie

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.9.3.3

Display en -schermen voor de machinist

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.9.3.4

Bedieningsknoppen en indicatoren

1.1.5

 

 

 

 

 

4.2.9.3.5

Opschriften

 

 

 

 

2.6.3

 

4.2.9.3.6

Radiobesturing op afstand voor personeel bij rangeerbeweging

1.1.1

 

 

 

2.3.2

 

4.2.9.3.7

Verwerking van signalen inzake detectie en preventie van ontsporingen

1.1.1

1.1.2

 

 

 

 

 

4.2.9.3.7 a

Ontsporingsdetectie en -preventie aan boord

1.1.1

1.1.2

 

 

 

 

 

4.2.9.3.8

Eisen voor het beheer van ETCS-modi

1.1.1

 

 

 

1.5

2.3.2

 

4.2.9.3.9

Tractiestatus

 

 

 

 

2.3.2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.2.9.4

Instrumenten en draagbare uitrusting aan boord

2.4.1

 

 

 

2.4.3

2.6.3

 

4.2.9.5

Bergruimte voor persoonlijke bezittingen van het personeel

 

4.2.9.6

Registratieapparatuur

 

 

 

 

2.4.4

2.3.2

 

4.2.10.2

Brandveiligheid — brandpreventiemaatregelen

1.1.4

 

1.3.2

1.4.2

 

 

4.2.10.3

Maatregelen voor het opsporen/beheersen van brand

1.1.4

 

 

 

 

 

4.2.10.4

Voorschriften in verband met noodsituaties

2.4.1

 

 

 

2.3.2

 

4.2.10.5

Voorschriften in verband met evacuatie

2.4.1

 

 

 

 

 

4.2.11.2

Reinigen van de buitenzijde van de trein

 

 

 

 

1.5

 

4.2.11.3

Aansluiting op toiletafvoerinstallaties

 

 

 

 

1.5

 

4.2.11.5

Interface voor drinkwaterinstallaties

 

 

 

 

1.5

 

4.2.11.6

Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen

 

 

 

 

1.5

 

4.2.11.7

Brandstofvoorzieningsinstallaties

 

 

 

 

1.5

 

4.2.11.8

Reinigen van de binnenzijde van de trein — energievoorziening

 

 

 

 

2.5.3

 

4.2.12.2

Algemene documentatie

 

 

 

 

1.5

 

4.2.12.3

Documentatie met betrekking tot onderhoud

1.1.1

 

 

 

2.5.1

2.5.2

2.6.1

2.6.2

 

4.2.12.4

Exploitatiedocumentatie

1.1.1

 

 

 

2.4.2

2.6.1

2.6.2

 

4.2.12.5

Hijsdiagram en -instructies

 

 

 

 

2.5.3

 

4.2.12.6

Bergingsgerelateerde beschrijvingen

 

2.4.2

 

 

2.5.3

 

4.2.13

Interface-eisen bij geautomatiseerde treinbesturing

 

 

 

 

1.5

2.3.2

2.4.3”

 

(11)

punt 3.2 wordt vervangen door:

“3.2.   Essentiële eisen die niet onder deze TSI vallen

Sommige essentiële eisen die in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797 worden aangemerkt als “algemene eisen” of “specifieke eisen aan andere subsystemen” en die van invloed zijn op het subsysteem rollend materieel, vallen beperkt binnen het toepassingsgebied van deze TSI.”;

(12)

punt 4.1.1, (4), wordt vervangen door:

“(4)

Bepaalde eigenschappen van het rollend materieel die (volgens het betrokken besluit van de Commissie) opgenomen moeten worden in het “Europees register van goedgekeurde voertuigentypen”, worden omschreven in punt 7.1.2 (zie tabel 17 bis). Daarnaast moeten deze eigenschappen worden opgenomen in de technische documentatie van rollend materieel die in punt 4.2.12 wordt omschreven.”;

(13)

in punt 4.1.3, (3), worden de laatste twee streepjes vervangen door:

“-

Bijzondere voertuigen (zie punt 2.2.2, letter C)”;

(14)

punt 4.2.1.2 wordt vervangen door:

“4.2.1.2.   Openstaande punten

Openstaande punten als bedoeld in artikel 4, lid 6, van Richtlijn (EU) 2016/797 worden vermeld in aanhangsel I.”;

(15)

punt 4.2.2.2.3, b), b-2), (1) en (2), worden vervangen door:

“(1)

De buffers en de schroefkoppeling moeten worden geïnstalleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [2].

(2)

De afmetingen en indeling van remleidingen en -slangen, koppelingen en kranen moeten voldoen aan de eisen van diezelfde specificatie.”;

(16)

in punt 4.2.2.2.4, (3), a), wordt het tweede streepje vervangen door:

“–

zijdelingse locatie van remleidingen en kranen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [2];”;

(17)

punt 4.2.2.2.5, (2), wordt vervangen door:

“Om aan deze eis te voldoen, moeten de eenheden die zijn voorzien van handmatige koppelingssystemen van het type UIC zoals voorgeschreven in punt 4.2.2.2.3, b), aan de volgende eisen voldoen (de “Berner Raum”):

bij eenheden die voorzien zijn van een schroefkoppeling en zijbuffers moet de ruimte voor werkzaamheden van het personeel beantwoorden aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [2];

als een gecombineerde automatische en schroefkoppeling aangebracht zijn, mag, als de schroefkoppeling in gebruik is, de koppelingsmuil van de automatische koppeling zich aan de linkerzijde in de Berner Raum bevinden;

onder elke buffer moet zich een rangeerhandgreep bevinden. De rangeerhandgrepen moeten bestand zijn tegen een kracht van 1,5 kN.”;

(18)

punt 4.2.2.4, (3), (4) en (5), worden vervangen door:

“(3)

De statische en dynamische sterkte (vermoeiing) van voertuigbakken dient de vereiste veiligheid voor de inzittenden en de structurele integriteit van de voertuigen tijdens treinbedrijf en tijdens het rangeren te waarborgen. Derhalve moet de constructie van elk voertuig voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1], waarbij de categorieën rollend materieel die in aanmerking moeten worden genomen, moeten overeenkomen met categorie L voor locomotieven en gemotoriseerde stuurstandrijtuigen en de categorieën PI of PII voor alle andere voertuigtypen binnen het toepassingsgebied van deze TSI.

(4)

De sterkte van de voertuigbak kan worden aangetoond door berekeningen en/of door beproevingen, conform de voorwaarden die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1].

(5)

Voor een eenheid die is ontworpen voor hogere drukkrachten dan die (in punt 3 als minimumvereiste) van de categorieën in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1], geldt deze specificatie niet voor de voorgestelde technische oplossing; het is dan toegestaan om voor de drukkrachten andere normatieve documenten te gebruiken die openbaar beschikbaar zijn.

In dat geval wordt door de aangemelde instantie gecontroleerd of de alternatieve normatieve documenten deel uitmaken van een technisch samenhangend stel voorschriften voor het ontwerp, de constructie en de beproeving van de structuur van het voertuig.

De waarde van de drukkracht wordt opgetekend in de technische documentatie die in punt 4.2.12 wordt vastgesteld”;

(19)

punt 4.2.2.5 wordt vervangen door:

“4.2.2.5.   Passieve veiligheid

1)

Met uitzondering van eenheden die niet bestemd zijn voor het vervoer van reizigers of personeel en met uitzondering van spoormachines, zijn de eisen in dit punt van toepassing op alle eenheden.

(2)

Voor eenheden die bestemd zijn voor exploitatie op het 1 520 mm-systeem mogen de in dit punt beschreven eisen inzake passieve veiligheid op vrijwillige basis worden nageleefd. Als de aanvrager de in dit punt beschreven eisen inzake passieve veiligheid wenst na te leven, wordt dit erkend door de lidstaten. De lidstaten kunnen ook de toepassing van deze eisen verlangen.

(3)

Voor locomotieven die bestemd zijn voor exploitatie op het 1 524 mm-systeem mogen de in dit punt beschreven eisen inzake passieve veiligheid op vrijwillige basis worden nageleefd. Als de aanvrager de in dit punt beschreven eisen inzake passieve veiligheid wenst na te leven, wordt dit erkend door de lidstaten.

(4)

Eenheden die de in de botsscenario’s vermelde botssnelheden niet kunnen halen, zijn vrijgesteld van de bepalingen in verband met het desbetreffende botsscenario.

(5)

Passieve veiligheid richt zich op het aanvullen van actieve veiligheid als alle overige maatregelen gefaald hebben. Derhalve moet de mechanische constructie van voertuigen bij een botsing bescherming voor de inzittenden bieden door te voorzien in middelen om:

de vertraging te beperken,

de overlevingsruimte en de structurele integriteit van de bezette ruimte in stand te houden,

het risico op het over elkaar schuiven van voertuigen te verlagen,

het risico op ontsporing te verlagen,

de gevolgen van een botsing tegen een obstakel op het spoor te beperken.

Om aan deze functie-eisen te voldoen, moeten eenheden voldoen aan de gedetailleerde eisen die zijn voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3] met betrekking tot botsbestendigheid, ontwerpcategorie C-I.

De volgende vier botsingscenario’s moeten in aanmerking worden genomen:

scenario 1: frontale botsing tussen twee identieke eenheden;

scenario 2: frontale botsing met een goederenwagen;

scenario 3: aanrijding van de eenheid met een groot wegvoertuig op een overweg;

scenario 4: botsing van de eenheid met een laag obstakel (bv. een auto op een overweg, een dier, een rotsblok enz.).

(6)

De scenario’s van (5) worden beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3].

(7)

De eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3], worden toegepast op de hierboven beschreven referentiebotsscenario’s.

(8)

Om de gevolgen van een botsing met een obstakel op het spoor te beperken, moeten locomotieven, motorrijtuigen, stuurstandrijtuigen en treinstellen aan de voorkant worden voorzien van een baanschuiver. De eisen waaraan baanschuivers moeten voldoen, zijn gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3].”;

(20)

in punt 4.2.2.6 worden (7), (8) en (9) vervangen door:

“(7)

De geometrie van vijzel-/hefpunten moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [4].

(8)

De hefpunten moeten worden gekenmerkt door pictogrammen die voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [5].

(9)

De constructie moet ontworpen zijn met inachtneming van de belastingen als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1]; de sterkte van de voertuigbak kan worden aangetoond door berekeningen of door beproeving, conform de voorwaarden die zijn vastgesteld in die specificatie.

Andere normatieve documenten die openbaar zijn mogen worden gebruikt onder dezelfde voorwaarden als die bepaald in punt 4.2.2.4 hierboven.”;

(21)

in punt 4.2.2.7, (3), wordt “index 12” vervangen door “index [1]”;

(22)

punt 4.2.2.10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt (1) wordt vervangen door:

“(1)

De volgende beladingstoestanden als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [6], moeten worden vastgesteld:

i)

ontwerpgewicht in combinatie met een buitengewone lading;

ii)

ontwerpgewicht bij een normale belading;

iii)

bedrijfsklaar ontwerpgewicht;

iv)

operationeel gewicht bij een normale belading;

v)

bedrijfsklaar operationeel gewicht”;

b)

in (2) wordt “index 13” vervangen door “index [6]”;

(23)

punt 4.2.3.1. wordt vervangen door:

“4.2.3.1.   Omgrenzingsprofiel

1)

Dit punt heeft betrekking op de voorschriften voor de berekening en controle van de afmetingen van rollend materieel om op één of meer netwerken te kunnen rijden zonder risico dat het materieel en de infra (en materieel onderling) elkaar raken.

Voor eenheden die zijn ontworpen voor inzet op (een) andere spoorwijdte(n) dan het 1 520 mm-systeem:

(2)

de aanvrager moet het beoogde referentieprofiel kiezen, met inbegrip van het referentieprofiel voor het onderste deel. Dit referentieprofiel wordt opgetekend in de technische documentatie die in punt 4.2.12 is gedefinieerd.

(3)

De overeenstemming van een eenheid met het beoogde referentieprofiel wordt vastgesteld aan de hand van één van de methoden die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7].

(4)

Wanneer de eenheid in overeenstemming wordt verklaard met een van de referentieprofielen G1, GA, GB, GC of DE3, met inbegrip van de referentieprofielen in verband met het onderste deel GI1, GI2 of GI3, zoals vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7], wordt de overeenstemming vastgesteld door middel van de kinematische methode die wordt uiteengezet in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7].

De overeenstemming met dat referentieprofiel of die referentieprofielen wordt opgetekend in de technische documentatie die in punt 4.2.12 is gedefinieerd.

(5)

Voor elektrische eenheden moet het profiel van de stroomafnemer worden gecontroleerd door middel van een berekening volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7], om te waarborgen dat het ruimtebeslag van de stroomafnemer voldoet aan het mechanisch kinematisch stroomafnemeromgrenzingsprofiel dat op zijn beurt weer wordt vastgesteld volgens aanhangsel D van Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie (*6) (“TSI ENE”) en dat afhankelijk is van de keuze die wordt gemaakt voor de geometrie van het schuitje van de stroomafnemer: de twee toegestane mogelijkheden zijn gedefinieerd in punt 4.2.8.2.9.2.

In het omgrenzingsprofiel van de infrastructuur wordt rekening gehouden met de spanning van de elektrische voeding om te zorgen voor de juiste isolatieafstanden tussen de stroomafnemer en vaste installaties.

(6)

De uitslag van de stroomafnemer, die is voorgeschreven in punt 4.2.10 van de TSI ENE en wordt gebruikt om het mechanisch kinematisch omgrenzingsprofiel te berekenen, dient onderbouwd te worden met berekeningen of metingen zoals aangegeven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7].

Voor eenheden die zijn ontworpen voor inzet op de spoorwijdte van het 1 520 mm-systeem:

(7)

Het statische profiel van het voertuig dient binnen het eenvormige voertuigtuigomgrenzingsprofiel (“T”) te vallen; het referentieprofiel voor infrastructuur is het “S”-omgrenzingsprofiel. Dit profiel wordt beschreven in aanhangsel B.

(8)

Voor elektrische eenheden moet het omgrenzingsprofiel van de stroomafnemer worden gecontroleerd door middel van een berekening om te waarborgen dat het ruimtebeslag van de stroomafnemer voldoet aan het mechanisch statisch stroomafnemeromgrenzingsprofiel dat is vastgesteld in aanhangsel D bij de TSI ENE; daarbij wordt rekening gehouden met de keuze die wordt gemaakt voor de geometrie van het schuitje van de stroomafnemer: de toegestane mogelijkheden zijn gedefinieerd in punt 4.2.8.2.9.2.

(*6)  Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "energie" van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).”;"

(24)

punt 4.2.3.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.3.2.1.   Aslastparameter

(1)

De aslast in combinatie met de radstand, de lengte van de eenheid en de maximaal toegestane snelheid voor de eenheid op de lijn in kwestie, is een interfaceparameter tussen de eenheid en de infrastructuur.

Voor het in punt 4.2.1 van Verordening (EU) nr. 1299/2014 (*7) van de Commissie (“TSI INF”) gespecificeerde infrastructuurdoelsysteem is de aslast een prestatieparameter die afhankelijk is van de verkeerscode van de lijn.

(2)

De volgende karakteristieken die gebruikt worden als interface met de infrastructuur moeten deel uitmaken van de algemene documentatie die wordt opgesteld bij het beoordelen van de eenheid zoals beschreven in punt 4.2.12.2:

het gewicht per as (voor elke as) voor alle beladingstoestanden (als gedefinieerd en vereist als onderdeel van de documentatie in punt 4.2.2.10);

de positie van de assen over de eenheid (radstanden);

de lengte van de eenheid;

de maximum ontwerpsnelheid (vereist als onderdeel van de documentatie in punt 4.2.8.1.2);

de EN-lijncategorie die voortvloeit uit de indeling van de eenheid overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [10].

(2a)

Voor zelfrijdende thermische of elektrische reizigerstreinen en voor rijtuigen voor het vervoer van reizigers en andere aanverwante voertuigen moet de EN-lijncategorie altijd schriftelijk worden vastgelegd, met vermelding van de standaardwaarde van de belading in staruimten uitgedrukt in kg per m2, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [10].

(2b)

Indien een bepaalde belading in staruimten wordt gebruikt om de belastingsomstandigheid “ontwerpgewicht bij een uitzonderlijke belading” te bepalen, overeenkomstig punt 4.2.2.10, (1) en (2), moet er een tweede EN-lijncategorie schriftelijk worden vastgelegd waarin deze specifieke belading in staruimten wordt gebruikt.

(2c)

Voor al deze eenheden moeten alle EN-lijncategorieën schriftelijk worden vastgelegd, met vermelding van de in staruimten gebruikte belading, zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [10].

(3)

Het gebruik van de informatie over de aslast op operationeel niveau voor compatibiliteitscontrole tussen rollend materieel en infrastructuur (buiten het toepassingsgebied van deze TSI):

de aslast van elke individuele as van de eenheid die gebruikt wordt als parameter voor de interface met de infrastructuur moet worden gedefinieerd door de spoorwegonderneming overeenkomstig punt 4.2.2.5 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (*8) van de Commissie** (TSI OPE), waarbij de verwachte belasting voor de geplande dienst (niet gedefinieerd bij het keuren van de eenheid) in aanmerking moet worden genomen. De aslast in de belastingsomstandigheid “ontwerpgewicht bij een uitzonderlijke belading” vertegenwoordigt de maximale mogelijke waarde van de bovengenoemde aslast. Ook de maximale last die in aanmerking wordt genomen voor het ontwerp van het remsysteem dat in punt 4.2.4.5.2 is gedefinieerd, moet in aanmerking worden genomen.

(*7)  Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1)."

(*8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;"

(25)

punt 4.2.3.3.1 wordt vervangen door:

“4.2.3.3.1.   Eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiesystemen

(1)

De set eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiedoelsystemen wordt vermeld in punten 4.2.3.3.1.1, 4.2.3.3.1.2 en 4.2.3.3.1.3.

Er wordt verwezen naar de punten van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A] (waarnaar eveneens wordt verwezen in bijlage A, tabel A.2, index 77, bij de TSI CCS (*9). De aanverwante specifieke gevallen zijn gedefinieerd in punt 7.7 van de TSI CCS.

(2)

De eigenschappen waarmee het rollend materieel compatibel is, moeten worden vermeld in de technische documentatie als gedefinieerd in punt 4.2.12.

(*9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (PB L 222 van 8.9.2023, blz. 380.”;."

(26)

punt 4.2.3.3.1.1 wordt vervangen door:

“4.2.3.3.1.1.   Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van spoorstroomkringen

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:

i)

Voertuiggeometrie

(1)

de maximumafstand tussen opeenvolgende assen;

(2)

de maximumafstand tussen de voorkant/achterkant van de trein en de eerste/laatste as;

(3)

de minimumafstand tussen de eerste en de laatste as;

ii)

Voertuigontwerp

(4)

de minimumaslast in alle beladingstoestanden;

(5)

de elektrische weerstand tussen de loopvlakken van de tegenoverliggende wielen van een wielstel en de daarbij gebruikte meetmethode;

(6)

voor elektrische eenheden met een stroomafnemer, de minimumimpedantie van het voertuig;

(7)

het gebruik van hulpmiddelen voor het rangeren;

iii)

Emissies isoleren

(8)

het gebruik van zandstrooi-uitrusting;

wanneer in een automatische zandstrooifunctie is voorzien, moet het mogelijk zijn voor de machinist om het gebruik daarvan te onderbreken op bepaalde punten van het spoor die in de exploitatievoorschriften zijn aangeduid als niet-compatibel met zandstrooien;

(9)

het gebruik van composietremblokken;

(10)

indien het voertuig daarmee is uitgerust, de voorschriften die gelden voor flenssmering;

iv)

EMC

(11)

de voorschriften in verband met geleide interferentie.”;

(27)

punt 4.2.3.3.1.2 wordt vervangen door:

“4.2.3.3.1.2.   Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van assentellers

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:

i)

Voertuiggeometrie

(1)

de maximumafstand tussen opeenvolgende assen;

(2)

de minimumafstand tussen opeenvolgende assen;

(3)

aan het einde van een eenheid die bedoeld is om te worden gekoppeld, de minimumafstand tussen de voorkant/achterkant van de trein en de eerste/laatste as (gelijk aan de helft van de gespecificeerde waarde);

(4)

de maximumafstand tussen de voorkant/achterkant van de trein en de eerste/laatste as;

ii)

Wielgeometrie

(5)

de wielgeometrie;

iii)

Voertuigontwerp

(6)

Ruimte tussen wielen zonder metaal- en inductieve onderdelen;

(7)

De eigenschappen van het wielmateriaal;

iv)

EMC

(8)

De voorschriften in verband met de elektromagnetische velden;

(9)

Het gebruik van magneet- of wervelstroomremmen.”;

(28)

punt 4.2.3.3.1.3 wordt vervangen door:

“4.2.3.3.1.3   Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een lusuitrusting

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:

 

Voertuigontwerp

(1)

De metaalconstructie van voertuigen.”;

(29)

punt 4.2.3.3.2.1, (3) en (4), worden vervangen door:

“(3)

Het detectiesysteem bevindt zich volledig aan boord van de eenheid en diagnoseberichten dienen aan boord beschikbaar te zijn.

(4)

De verstrekte diagnoseberichten dienen beschreven en opgenomen te worden in de in punt 4.2.12.4 beschreven exploitatiedocumentatie en in de in punt 4.2.12.3 beschreven onderhoudsdocumentatie.”;

(30)

in punt 4.2.3.3.2.2, (1) en (2 bis), wordt “index 15” vervangen door “index [8].”;

(31)

in punt 4.2.3.4.1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Deze procedure voor de conformiteitsbeoordeling is van toepassing op aslasten binnen het bereik dat wordt vermeld in punt 4.2.1 van de TSI INF en in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].”;

(32)

punt 4.2.3.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

a) wordt vervangen door:

“a)   Technische eisen

(1)

De eenheid rijdt veilig en zorgt voor een aanvaardbaar niveau van spoorbelasting wanneer zij wordt geëxploiteerd binnen de grenzen die zijn vastgesteld aan de hand van de combinatie van snelheid en verkantingstekort onder de omstandigheden als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].

Dit wordt beoordeeld door na te gaan of de in de punten 4.2.3.4.2.1 en 4.2.3.4.2.2 hieronder gespecificeerde grenswaarden worden nageleefd; de procedure voor de conformiteitsbeoordeling is beschreven in punt 6.2.3.4.

(2)

De in (3) vermelde grenswaarden en conformiteitsbeoordeling gelden voor aslasten binnen het bereik dat wordt vermeld in punt 4.2.1 van de TSI INF en in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].

Ze gelden niet voor voertuigen die ontworpen zijn voor een hogere aslast, aangezien er geen geharmoniseerde grenswaarden voor spoorbelasting zijn vastgesteld; die gevallen kunnen onderworpen zijn aan nationale voorschriften of aan de procedure voor innovatieve oplossingen als beschreven in artikel 10 en hoofdstuk 6.

(3)

Het testverslag over het rijdynamicagedrag (met inbegrip van gebruikslimieten en parameters voor spoorbelasting) wordt vermeld in de technische documentatie die wordt beschreven in punt 4.2.12.

De te registreren spoorbelastingsparameters (inclusief de aanvullende Ymax, Bmax en de Bqst indien van toepassing) zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].”;

(b)

in b), (6), 2., wordt in de Engelstalige versie “contour” vervangen door “profile”;

(c)

d) wordt ingevoegd:

“d)   Aanvullende eisen inzake de interface met ETCS-boordapparatuur

(8)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “status van het kantelsysteem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(33)

in punt 4.2.3.4.2.1, (1), wordt “index 17” vervangen door “index [9]”;

(34)

in punt 4.2.3.4.2.2, (1), wordt “index 19” vervangen door “index [9]”;

(35)

punt 4.2.3.4.3.2, (1), wordt vervangen door:

“(1)

De gecombineerde equivalente coniciteit waarvoor het voertuig is ontworpen en die gecontroleerd is doordat de conformiteit van het in punt 6.2.3.4 vermelde rijdynamicagedrag is aangetoond, wordt in de onderhoudsdocumentatie die wordt vermeld in punt 4.2.12.3.2 voorgeschreven voor bedrijfsomstandigheden, rekening houdend met de bijdragen van de wiel- en spoorprofielen.”;

(36)

in punt 4.2.3.5.1, (1) en (3), wordt “index 20” vervangen door “index [11]”;

(37)

in punt 4.2.3.5.1, (2), wordt “index 21” vervangen door “index [1]”;

(38)

punt 4.2.3.5.2.1, (3), wordt vervangen door:

“(3)

De eigenschappen van het uiteinde van de as (interface tussen wiel en loopwerk) moeten zorgen voor de overdracht van krachten en koppels.

De procedure voor de conformiteitsbeoordeling stemt overeen met (7) van punt 6.2.3.7.”;

(39)

in punt 4.2.3.5.2.1, wordt in tabel 1 in de Engelstalige versie “Back to back” vervangen door “Back-to-back”;

(40)

punt 4.2.3.7 wordt vervangen door:

“4.2.3.7.   Spoorstaafruimers

(1)

Deze eis is van toepassing op eenheden met een cabine.

(2)

De wielen moeten met behulp van spoorstaafruimers voor de wielen van de voorste as worden beschermd tegen beschadiging door kleine voorwerpen op het spoor.

(3)

Spoorstaafruimers moeten voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3].”;

(41)

punt 4.2.4.3 wordt vervangen door:

“4.2.4.3.   Type remsysteem

(1)

Eenheden die zijn ontworpen en worden beoordeeld voor inzet in het kader van algemene exploitatie (verschillende samenstellingen van voertuigen van verschillende oorsprong; treinsamenstelling tijdens de ontwerpfase niet gedefinieerd) op andere spoorwijdtesystemen dan het 1 520 mm-systeem moeten worden voorzien van een remsysteem met een remleiding die compatibel is met het UIC-remsysteem. In de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [12], zijn de principes voorgeschreven die hiervoor moeten worden toegepast.

Deze eis wordt gesteld om de technische compatibiliteit van de remwerking tussen voertuigen van verschillende oorsprong in een trein te waarborgen.

(2)

Er gelden geen eisen ten aanzien van het type remsysteem voor eenheden (treinstellen of voertuigen) die in een vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling beoordeeld worden.

(3)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn voor wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “remdruk” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

(4)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn voor wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remstatus elektropneumatische (EP) rem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(42)

punt 4.2.4.4.1, (3), wordt vervangen door:

“(3)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “noodremcommando” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(43)

aan punt 4.2.4.4.2 wordt (5) toegevoegd:

“(5)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “dienstremcommando” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(44)

aan punt 4.2.4.4.4 worden na de noot bij (3) de volgende punten (4) en (5) toegevoegd:

“(4)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn voor wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: recuperatierem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende commando’s tot blokkering van de recuperatierem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(5)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: recuperatierem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende commando’s tot blokkering van de recuperatierem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(45)

punt 4.2.4.5.1, (1) en (2), worden vervangen door:

“(1)

De remprestatie (vertraging = F(snelheid) en equivalente reactietijd) van de eenheid (treinstel of voertuig) moet worden vastgesteld door berekeningen als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [13] of [14], uitgaande van vlak spoor.

Elke berekening moet worden uitgevoerd voor wieldiameters die overeenkomen met nieuwe, half versleten en versleten wielen en moet de berekening van de vereiste adhesie tussen wiel en spoorstaaf omvatten (zie punt 4.2.4.6.1).

(2)

De wrijvingscoëfficiënten die worden gebruikt door wrijvingsremuitrustingen en worden toegepast in de berekening moeten worden onderbouwd (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [13]).”;

(46)

punt 4.2.4.5.2 wordt vervangen door:

“4.2.4.5.2.   Noodremming

Reactietijd:

(1)

Voor eenheden die worden beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling(en), moeten de equivalente reactietijd en de vertragingstijd, zoals beoordeeld op basis van de totale noodremkracht die wordt ontwikkeld in geval van het noodremcommando, lager zijn dan de volgende waarden:

Equivalente reactietijd:

3 seconden voor eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h;

5 seconden voor andere eenheden

Vertragingstijd: 2 seconden

de “equivalente reactietijd” en de “vertragingstijd” moet worden beoordeeld aan de hand van de totale remkracht, of de druk op de remcilinders in het geval van pneumatische remsystemen, overeenkomstig de definitie van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [13].

(2)

Voor eenheden die ontworpen zijn en beoordeeld worden voor algemene exploitatie moet de reactietijd overeenkomen met de specificaties voor het UIC-remsysteem (zie ook punt 4.2.4.3: het remsysteem moet compatibel zijn met het UIC-remsysteem).

Berekening van de vertraging:

(3)

Voor alle eenheden moeten de noodremprestaties worden berekend in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [13] of [14]; het vertragingsprofiel en de remwegen op de volgende aanvankelijke snelheden (indien deze lager zijn dan de maximum ontwerpsnelheid van de eenheid): 30 km/h; 100 km/h; 120 km/h; 140 km/h; 160 km/h; 200 km/h; 230 km/h; 300 km/h; maximum ontwerpsnelheid van de eenheid.

(4)

Voor eenheden die ontworpen zijn en beoordeeld worden voor algemene exploitatie moet ook het remgewichtspercentage (lambda) worden bepaald.

In de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [65], wordt gespecificeerd hoe andere parameters (remgewichtspercentage (lambda), remgewicht) afgeleid kunnen worden van de berekening van de vertraging of van de remweg van de eenheid.

(5)

De noodremprestatie moet worden berekend met een remsysteem in twee verschillende bedrijfsmodi en met inachtneming van storingen in het remsysteem:

Normaal bedrijf: geen storing in het remsysteem en nominale waarde van de wrijvingscoëfficiënten (hetgeen overeenkomt met droge omstandigheden) gebruikt voor de wrijvingsremuitrusting. Deze berekening levert de remprestatie in normaal bedrijf op.

Gestoord bedrijf: in overeenstemming met de storingen van remsystemen die worden behandeld in punt 4.2.4.2.2, gevaar nr. 3, en de nominale waarde van de wrijvingscoëfficiënten die worden gebruikt voor de wrijvingsremuitrusting. Bij gestoord bedrijf moeten ook individuele storingen in aanmerking worden genomen; daartoe moet de noodremprestatie worden bepaald voor individuele storingen die tot de langste remweg leiden en moet de desbetreffende storing duidelijk worden geïdentificeerd (het betrokken onderdeel en de faaltoestand, het aantal storingen indien beschikbaar).

Gestoorde omstandigheden: bovendien moet de noodremprestatie worden berekend met verlaagde waarden voor de wrijvingscoëfficiënt, met inachtneming van grenswaarden voor omgevingsomstandigheden (externe invloeden) voor temperatuur en vochtigheid (zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [67] of [68].

Opmerking:

deze verschillende bedrijfsmodi en omstandigheden moeten met name in aanmerking worden genomen bij de invoering van geavanceerde besturings- en seingevingssystemen (zoals ETCS), die gericht zijn op het optimaliseren van het spoorwegsysteem.

(6)

De noodremprestaties moeten worden berekend voor de volgende drie beladingstoestanden:

minimumlast: “bedrijfsklaar ontwerpgewicht” (zoals beschreven in punt 4.2.2.10);

normale last: “ontwerpgewicht bij een normale belading” (zoals beschreven in punt 4.2.2.10);

maximale remlast: belastingsomstandigheid lager dan of gelijk aan het “ontwerpgewicht bij een uitzonderlijke belading” (zoals beschreven in punt 4.2.2.10).

Indien deze belastingsomstandigheid lager is dan het “ontwerpgewicht bij een uitzonderlijke belading”, moet dit worden onderbouwd en gedocumenteerd in de algemene documentatie beschreven in punt 4.2.12.2.

(7)

Er moeten tests worden uitgevoerd om de berekening van de noodremming te valideren, volgens de in punt 6.2.3.8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure.

(8)

Voor elke belastingsomstandigheid moet het laagste resultaat (d.w.z. het resultaat dat de langste remweg oplevert) van de berekeningen van de “noodremprestatie in normaal bedrijf” op de maximum ontwerpsnelheid (herzien volgens de resultaten van de hierboven genoemde vereiste testen) worden opgenomen in de technische documentatie als omschreven in punt 4.2.12.2.

(9)

Voor eenheden die worden beoordeeld in een vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling, met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h, geldt bovendien dat de remweg bij de “noodremprestatie in normaal bedrijf” de volgende waarden voor de belastingsomstandigheid “normale last” niet mag overschrijden:

5 360 m vanaf een snelheid van 350 km/h (indien ≤ maximum ontwerpsnelheid);

3 650 m vanaf een snelheid van 300 km/h (indien ≤ maximum ontwerpsnelheid);

2 430 m vanaf een snelheid van 250 km/h;

1 500 m vanaf een snelheid van 200 km/h.”;

(47)

punt 4.2.4.5.3, (1) en (2), worden vervangen door:

“(1)

Voor alle eenheden moet de maximale dienstremprestatie worden berekend in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [13] of [14], met een remsysteem in normaal bedrijf, met de nominale waarde van de wrijvingscoëfficiënten die worden gebruikt door wrijvingsremuitrusting voor de belastingsomstandigheid “ontwerpgewicht bij een normale belading” op de maximum ontwerpsnelheid.

(2)

Er moeten tests worden verricht om de berekening van de maximale dienstremming te valideren volgens de procedure voor de conformiteitsbeoordeling die is vastgesteld in punt 6.2.3.9.”;

(48)

in punt 4.2.4.5.5., (3), wordt “index 29” vervangen door “index [13]”;

(49)

punt 4.2.4.6.1 wordt vervangen door:

“4.2.4.6.1.   Grenswaarde voor adhesie tussen wiel en spoorstaaf

(1)

Het remsysteem van een eenheid moet dusdanig worden ontworpen dat bij de noodremprestatie (met dynamische rem indien deze bijdraagt aan de remprestatie) en de dienstremprestatie (zonder dynamische rem) in het snelheidsbereik > 30 km/h en < 250 km/h niet wordt uitgegaan van een berekende adhesie tussen wiel en spoorstaaf die hoger is dan 0,15, met de volgende uitzonderingen:

voor eenheden die beoordeeld worden in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling(en) met 7 assen of minder mag de berekende adhesie tussen wiel en spoorstaaf niet hoger liggen dan 0,13;

voor eenheden die worden beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling(en) met 20 assen of meer mag de berekende adhesie tussen wiel en spoorstaaf voor de belasting “minimumlast” hoger liggen dan 0,15 maar niet hoger dan 0,17.

Opmerking:

voor de toestand “normale belading” zijn er geen uitzonderingen en geldt als grenswaarde 0,15.

Het minimumaantal assen mag tot 16 assen worden verlaagd indien de in punt 4.2.4.6.2 vereiste test met betrekking tot de efficiëntie van het wielslipbeveiligingssysteem, bij “minimumlast”, een positief resultaat oplevert.

In het snelheidsbereik > 250 km/h en ≤ 350 km/h moeten de drie bovengenoemde grenswaarden in lineaire orde afnemen totdat zij zijn teruggebracht tot 0,05 bij 350 km/h.

(2)

De bovenstaande eis geldt ook voor een commando voor het in werking stellen van de directe rem als beschreven in punt 4.2.4.4.3.

(3)

Het ontwerp van een eenheid mag niet uitgaan van een adhesie tussen wiel en spoorstaaf van meer dan 0,12 bij het berekenen van de parkeerremprestatie.

(4)

Deze grenswaarden voor de adhesie tussen wiel en spoorstaaf moeten worden gecontroleerd door middel van een berekening met de kleinste wieldiameter en met de drie beladingstoestanden van punt 4.2.4.5.2.

Alle adhesiewaarden moeten worden afgerond op twee decimalen.”.;

(50)

punt 4.2.4.6.2 wordt vervangen door:

“4.2.4.6.2.   Antiblokkeer-inrichting

(1)

Een wielslipbeveiligingssysteem (wheel slide protection system - WSP) is een systeem dat ontworpen is om optimaal gebruik te maken van de beschikbare adhesie door de remkracht gecontroleerd te reduceren en te herstellen teneinde het blokkeren en ongecontroleerd slippen van wielstellen te voorkomen en zo de toename van remwegen en mogelijke schade aan de wielen te minimaliseren.

Eisen ten aanzien van de aanwezigheid en het gebruik van een WSP-systeem op de eenheid:

(2)

Eenheden die ontworpen worden voor een maximale dienstsnelheid van meer dan 150 km/h moeten worden voorzien van een wielslipbeveiligingssysteem;

(3)

Eenheden met remsystemen die op het loopvlak werken met een remprestatie die in het snelheidsbereik > 30 km/h uitgaat van een berekende adhesie tussen wiel en spoorstaaf van meer dan 0,12 moeten worden voorzien van een wielslipbeveiligingssysteem.

Eenheden met remsystemen die op het loopvlak werken met een remprestatie die in het snelheidsbereik > 30 km/h uitgaat van een berekende adhesie tussen wiel en spoorstaaf van meer dan 0,11 moeten worden voorzien van een wielslipbeveiligingssysteem.

(4)

De bovenstaande eis ten aanzien van het wielslipbeveiligingssysteem is van toepassing op de twee remmodi: noodremming en dienstremming.

Hij is ook van toepassing op het dynamische remsysteem dat deel uitmaakt van de dienstrem en deel kan uitmaken van de noodrem (zie punt 4.2.4.7).

Eisen ten aanzien van de prestaties van het WSP-systeem:

(5)

Voor eenheden met een dynamisch remsysteem moet een wielslipbeveiligingssysteem (indien dit aanwezig is volgens het bovenstaande punt) de dynamische remkracht controleren. Als dit wielslipbeveiligingssysteem niet beschikbaar is, moet de dynamische remkracht worden uitgeschakeld of beperkt teneinde een adhesie tussen wiel en spoorstaaf van meer dan 0,15 te voorkomen.

(6)

Het wielslipbeveiligingssysteem moet worden ontworpen volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [15]; de conformiteitsbeoordelingsprocedure is gespecificeerd in punt 6.1.3.2.

(7)

Eisen ten aanzien van de prestaties op het niveau van de eenheid:

Indien een eenheid voorzien is van een wielslipbeveiligingssysteem, moet er een test worden uitgevoerd om de efficiëntie van dat systeem (maximale verlenging van de remweg in vergelijking met de remweg op droog spoor) na inbouw in de eenheid te controleren. de conformiteitsbeoordelingsprocedure is gespecificeerd in punt 6.2.3.10.

De desbetreffende onderdelen van het wielslipbeveiligingssysteem moeten in aanmerking worden genomen in de volgens punt 4.2.4.2.2 vereiste veiligheidsanalyse van de werking van de noodrem.

(8)

Wielrotatiecontrolesysteem (Wheel rotation monitoring system - WRM):

Eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h moeten beschikken over een wielrotatiecontrolesysteem en de machinist een melding geeft wanneer er een wielas geblokkeerd is. Het wielrotatiecontrolesysteem wordt ontworpen volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [15];”;

(51)

punt 4.2.4.7 wordt vervangen door:

“4.2.4.7.   Dynamische rem — Aan het tractiesysteem gekoppeld remsysteem

Wanneer de remprestatie van de dynamische rem of van het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem is inbegrepen in de noodremprestatie in normaal bedrijf als gedefinieerd in punt 4.2.4.5.2, moet de dynamische rem of het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem:

(1)

worden bediend door opdrachten van het hoofdbesturingscircuit van het remsysteem (zie punt 4.2.4.2.1);

(2)

zijn opgenomen in de veiligheidsanalyse met betrekking tot het gevaar “volledig wegvallen van de dynamische remkracht na een noodremcommando”.

Deze veiligheidsanalyse wordt ook in aanmerking genomen in de veiligheidsanalyse die wordt vereist volgens veiligheidseis nr. 3 van punt 4.2.4.2.2 voor de werking van de noodrem.

Voor elektrische eenheden moet deze analyse ook ingaan op storingen die leiden tot het wegvallen van de door de externe stroomvoorziening geleverde spanning aan boord van de eenheid indien die door de externe stroomvoorziening geleverde spanning aan boord van de eenheid een voorwaarde is voor de inschakeling van de dynamische rem.

Indien het bovenvermelde gevaar niet wordt beheerst op het niveau van het rollend materieel (falen van de externe stroomvoorziening) wordt de remprestatie van de dynamische rem of het aan het tractiesysteem gekoppelde remsysteem niet opgenomen in de prestatie van de noodrem in normaal bedrijf zoals gedefinieerd in punt 4.2.4.5.2.”;

(52)

punt 4.2.4.8.1 wordt vervangen door:

“4.2.4.8.1.   Algemeen

(1)

Remsystemen die in staat zijn een remkracht te ontwikkelen die wordt uitgeoefend op het spoor, onafhankelijk van de adhesie tussen wiel en spoorstaaf, zijn een middel om een aanvullende remprestatie te leveren als de gevraagde prestatie hoger is dan de prestatie die overeenkomt met de grenswaarde voor de beschikbare adhesie tussen wiel en spoorstaaf (zie punt 4.2.4.6).

(2)

De bijdrage van remmen die niet op basis van adhesie tussen wiel en spoorstaaf werken, mag voor de noodrem worden meegeteld bij de remprestaties in normaal bedrijf als omschreven in punt 4.2.4.5. In dat geval moet het remsysteem dat niet op basis van adhesie werkt:

a)

worden bediend door opdrachten van het hoofdbesturingscircuit van het remsysteem (zie punt 4.2.4.2.1);

b)

zijn opgenomen in de veiligheidsanalyse met betrekking tot het gevaar “volledig wegvallen van de remkracht van remmen die niet op basis van adhesie tussen wiel en spoorstaaf werken na een noodremcommando”.

Deze veiligheidsanalyse wordt ook in aanmerking genomen in de veiligheidsanalyse die wordt vereist volgens veiligheidseis nr. 3 van punt 4.2.4.2.2 voor de werking van de noodrem.”;

(53)

punt 4.2.4.8.2 wordt vervangen door:

“4.2.4.8.2.   Magneetrem

(1)

In punt 4.2.3.3.1.2, 9), wordt verwezen naar eisen om de compatibiliteit te waarborgen van magneetremmen met het treindetectiesysteem op basis van assentellers.

(2)

Een magneetrem mag worden gebruikt als noodrem, zoals vermeld in de TSI INF, punt 4.2.6.2.2.

(3)

De geometrische eigenschappen van de eindelementen van de magneet in contact met de spoorstaaf moeten voldoen aan de voorschriften voor één van de soorten die zijn beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [16]. Het is toegestaan de geometrie te gebruiken van eindelementen van de magneet die niet zijn vermeld in aanhangsel J-1, index [16], mits de compatibiliteit met wissels en kruisingen wordt aangetoond overeenkomstig de procedure als bedoeld in aanhangsel K.

(4)

magneetremmen mogen niet worden gebruikt bij een snelheid van meer dan 280 km/h.

(5)

De in punt 4.2.4.5.2 gespecificeerde remprestatie van de eenheid moet worden bepaald met en zonder gebruik van magneetremmen.

(6)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: magneetrem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten tot blokkering van de magneetrem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(7)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: magneetrem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten tot blokkering van de magneetrem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(54)

punt 4.2.4.8.3 wordt vervangen door:

“4.2.4.8.3.   Wervelstroomrem

(1)

Dit punt betreft alleen wervelstroomremmen die een remkracht ontwikkelen tussen de eenheid en de spoorstaaf.

(2)

Naar eisen om de compatibiliteit te waarborgen van de wervelstroomrem met het treindetectiesysteem op basis van assentellers, spoorstroomkringen, wieldetectoren en voertuigdetectoren op basis van inductielussen wordt verwezen in punt 4.2.3.3.1.2, 9).

(3)

Als de wervelstroomrem een verplaatsing van de magneten vereist wanneer de rem wordt gebruikt, moet de onbelemmerde beweging van deze magneten tussen de posities “rem gelost” en “rem bekrachtigd” worden aangetoond door berekening overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [7].

(4)

De maximale afstand tussen de wervelstroomrem en het spoor die overeenkomt met de positie “rem gelost”, wordt vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.

(5)

De wervelstroomrem mag niet werken onder een bepaalde snelheidsgrenswaarde.

(6)

De gebruiksvoorwaarden voor wervelstroomremmen in verband met de technische compatibiliteit met het spoor zijn niet geharmoniseerd (wat betreft hun effect op de opwarming van het spoor en de verticale krachten) en zijn een open punt.

(7)

Het infrastructuurregister geeft per baanvak aan of het gebruik ervan is toegestaan en vermeldt in dat geval de gebruiksvoorwaarden:

de in (4) bedoelde maximale afstand tussen de wervelstroomrem en het spoor, die overeenkomt met de positie “rem gelost”;

de bepaalde snelheidsgrenswaarde als bedoeld in (5);

de verticale kracht als functie van de snelheid van de trein, bij volledige bekrachtiging van de wervelstroomrem (noodremming) en beperkte bekrachtiging van de wervelstroomremmen (dienstremming);

de remkracht als functie van de snelheid van de trein, bij volledige bekrachtiging van de wervelstroomrem (noodremming) en beperkte bekrachtiging van de wervelstroomremmen (dienstremming),

(8)

De in de punten 4.2.4.5.2 en 4.2.4.5.3 gespecificeerde remprestatie van de eenheid moet worden bepaald met en zonder gebruik van wervelstroomremmen.

(9)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: wervelstroomrem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten tot blokkering van de wervelstroomrem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(10)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: wervelstroomrem” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten tot blokkering van de wervelstroomrem door de eenheid kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(55)

punt 4.2.4.9 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(1) wordt vervangen door:

“(1)

Voor het treinpersoneel beschikbare informatie moet het mogelijk maken de status van het remsysteem te herkennen. Daarom moet het treinpersoneel tijdens bepaalde bedrijfsfasen de toestand kunnen herkennen (aangezet, gelost of uitgeschakeld) van de hoofd- (nood- en dienst-) en parkeerremsystemen alsmede van elk onderdeel (met inbegrip van één of meer bedieningselementen) van deze systemen die afzonderlijk bediend en/of uitgeschakeld kunnen worden.”;

(b)

(6) wordt vervangen door:

“(6)

De functie die de hierboven beschreven informatie aan het treinpersoneel verstrekt, is een essentiële functie voor de veiligheid aangezien deze door het treinpersoneel wordt gebruikt om de remprestatie van de trein te beoordelen.

Wanneer lokale informatie verstrekt wordt door meldlampjes, waarborgt het gebruik van geharmoniseerde meldlampjes het vereiste veiligheidsniveau.

Wanneer voorzien is in een gecentraliseerd besturingssysteem dat het treinpersoneel in staat stelt alle controles vanaf één locatie (bv. in de cabine) uit te voeren, wordt dit bestudeerd in een betrouwbaarheidsonderzoek dat rekening houdt met de faaltoestand van de onderdelen, redundanties, periodieke controles en andere voorschriften. Op basis van dit onderzoek worden bedrijfsvoorwaarden van het gecentraliseerde besturingssysteem vastgesteld en neergelegd in de bedrijfsdocumentatie die wordt beschreven in punt 4.2.12.4.”;

(56)

punt 4.2.4.10, (4) en (5), worden vervangen door:

“(4)

De remprestatie die wordt ontwikkeld door de trein die wordt afgesleept in deze specifieke bedrijfsmodus moet met behulp van een berekening worden beoordeeld, maar hoeft niet hetzelfde te zijn als de remprestatie die wordt beschreven in punt 4.2.4.5.2. De berekende remprestatie en afsleepomstandigheden moeten deel uitmaken van de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.

(5)

De eis van punt 4.2.4.10, (4), is niet van toepassing op eenheden die worden ingezet binnen een treinsamenstelling van minder dan 200 ton (belastingsomstandigheid “bedrijfsklaar ontwerpgewicht”).”;

(57)

punt 4.2.5.1 wordt vervangen door:

“4.2.5.1.   Sanitaire systemen

(1)

De materialen die worden gebruikt voor de opslag van water aan boord en de distributie van water naar de sanitaire systemen (bijvoorbeeld tanks, pompen, leidingen, waterkranen en afdichtingsmateriaal en de kwaliteit daarvan) moeten voldoen aan de eisen inzake voor menselijke consumptie bestemd water overeenkomstig Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (*10).

(2)

Uit sanitaire systemen (toiletten, wasruimtes, bar-/restaurantfaciliteiten) mag geen afvalwater kunnen worden geloosd dat de menselijke gezondheid of het milieu kan schaden. Materialen die geloosd worden (d.w.z. behandeld water; met uitzondering van water met zeep dat rechtstreeks uit de wasbak wordt geloosd) moeten voldoen aan de volgende richtlijnen:

het gehalte aan bacteriën van afvalwater dat wordt geloosd uit sanitaire systemen mag in geen enkel geval hoger zijn dan de bacterietellingwaarde voor intestinale enterokokken en Escherichia coli-bacteriën die wordt aangeduid als “goed” voor binnenwateren in Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit (*11);

door de behandelprocessen mogen geen stoffen worden gebracht die genoemd worden in bijlage I bij Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (*12).

(3)

Om de verspreiding van geloosde vloeistof naast het spoor te beperken, mag lozing, ongeacht de bron, alleen neerwaarts plaatsvinden, onder het bakgeraamte van het voertuig op een afstand van niet meer dan 0,7 m van de middellijn in lengterichting van het voertuig.

(4)

Het volgende moet worden opgenomen in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12:

de aanwezigheid van toiletten in een eenheid en de soort ervan;

de kenmerken van het spoelmedium als dit geen schoon water is;

de aard van het behandelsysteem voor het water dat geloosd wordt en de normen op basis waarvan de conformiteitsbeoordeling plaatsvindt.

(*10)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1)."

(*11)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37)."

(*12)  Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 52).”;"

(58)

punt 4.2.5.2, (5), wordt vervangen door:

“(5)

Voorzieningen door middel waarvan reizigers zich met het treinpersoneel in verbinding kunnen stellen worden voorgeschreven in punt 4.2.5.3 (alarmmelders ten dienste van reizigers) en punt 4.2.5.4 (communicatieapparatuur voor reizigers).”;

(59)

in punt 4.2.5.3.2 wordt het volgende (4 bis) ingevoegd:

“(4 bis)

Indien meerdere alarmmelders ten dienste van reizigers worden geactiveerd, stelt de bevestiging van de eerste geactiveerde alarmmelder ten dienste van reizigers door de machinist de automatische bevestiging van alle verdere geactiveerde melders in werking, totdat alle geactiveerde melders zijn hersteld.”;

(60)

punt 4.2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(3) wordt vervangen door:

“(3)

De eisen voor de plaats waar dit “communicatieapparaat” zich bevindt zijn dezelfde als die welke van toepassing zijn voor de alarmmelders ten dienste van reizigers als omschreven in punt 4.2.5.3.”;

(b)

(7) wordt toegevoegd:

“(7)

De aan- of afwezigheid van communicatieapparatuur wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(61)

punt 4.2.5.5.3, (4) en (5), worden vervangen door:

“(4)

De deuren moeten gesloten en vergrendeld blijven zolang er geen opdracht voor ontgrendelen is gegeven in overeenstemming met punt 4.2.5.5.6. Wanneer de energievoorziening voor het controleren van de deuren wegvalt, moeten de deuren door middel van de vergrendeling gesloten worden gehouden.

Opmerking:

zie punt 4.2.2.3.2 van de TSI PRM voor het alarmsignaal tijdens het sluiten van een deur.

Detectie van deurobstakel:

(5)

Buitendeuren voor reizigers moeten apparatuur omvatten die detecteren of de deur sluit op een obstakel (bv. een passagier). Wanneer een obstakel gedetecteerd wordt, moeten de deuren automatisch stoppen en gedurende beperkte tijd vrij blijven of opnieuw openen. Het systeem moet voldoende gevoelig zijn om een obstakel te kunnen detecteren volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [17], met een maximumkracht op het obstakel volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [17].”;

(62)

punt 4.2.5.5.6, (2), wordt vervangen door:

“(2)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “perron” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(63)

in punt 4.2.5.5.9, (6), wordt “index 33” vervangen door “index [17]”;

(64)

in punt 4.2.6.1.1, (1), wordt “index 34” vervangen door “index [18]”;

(65)

in punt 4.2.6.1.2, (1), wordt “index 35” vervangen door “index [18]”;

(66)

in punt 4.2.6.1.2, (4), worden de eerste twee leden van het eerste streepje vervangen door:

“—

Baanschuiver als gedefinieerd in punt 4.2.2.5: in aanvulling daarop het vermogen om sneeuw voor de trein te verwijderen.

Sneeuw moet worden aangemerkt als obstakel dat door de baanschuiver verwijderd moet worden; de volgende eisen worden gedefinieerd in punt 4.2.2.5 (met verwijzing naar de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3]):”;

(67)

punt 4.2.6.2, (1), wordt vervangen door:

“(1)

De eisen in dit punt gelden voor al het rollend materieel. Voor rollend materieel dat wordt ingezet op systemen met een spoorwijdte van 1 520 mm en 1 600 mm bij een maximumsnelheid die hoger ligt dan de in de punten 4.2.6.2.1 tot en met 4.2.6.2.5 gespecificeerde grenswaarden, is de procedure voor innovatieve oplossingen van toepassing.”;

(68)

in punt 4.2.6.2.1, (1), wordt de inleidende formule van de punten (2) en (3) vervangen door:

“(1)

Eenheden met een maximum ontwerpsnelheid Vtr,max > 160 km/h die in de open lucht rijden met een referentiesnelheid Vtr,ref, mogen op elk meetpunt als omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], geen overschrijding van de in die specificatie vermelde waarde van de luchtsnelheid van U95 %, max veroorzaken.

(2)

Voor eenheden die zijn ontworpen voor netwerken met spoorwijdten van 1 524 mm en 1 668 mm, moeten de bijbehorende waarden in tabel 4 met betrekking tot de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], worden toegepast:”

(3)

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], specificeert:

de te testen referentietrein voor vaste/vooraf gedefinieerde samenstellingen en eenheden die zijn beoordeeld voor algemene exploitatie;

de te testen samenstelling voor afzonderlijke eenheden die van een cabine zijn voorzien.”;

(69)

in punt 4.2.6.2.2 worden (2) en de inleidende formule van (3) vervangen door:

“(2)

Eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van meer dan 160 km/h die in de open lucht rijden met hun referentiesnelheid vtr,ref op een spoorwijdte van 1 435 mm, mogen de maximale piek-piekwaarde van drukveranderingen niet doen stijgen tot meer dan de maximale toelaatbare drukverandering als omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], gemeten op de meetpunten als omschreven in die specificatie.

(3)

Voor eenheden die zijn ontworpen voor netwerken met spoorwijdten van 1 524 mm en 1 668 mm, moeten de bijbehorende waarden in tabel 4 bis met betrekking tot de parameters van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49] worden toegepast:”;

(70)

punt 4.2.6.2.3 wordt vervangen door:

“4.2.6.2.3.   Maximale drukvariaties in tunnels

(1)

Eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 200 km/h moeten dusdanig aerodynamisch ontworpen zijn dat voor een bepaalde combinatie (referentiegeval) van treinsnelheid en tunneldwarsdoorsnede bij een solorit in een enkelvoudige, niet-hellende kokervormige tunnel (zonder schachten enz.) de eisen voor de kenmerkende drukvariatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50], worden nageleefd.

(2)

De door een test te controleren referentietrein wordt als volgt gespecificeerd voor verschillende soorten rollend materieel:

i)

eenheid die wordt beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling: de beoordeling wordt verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50];

ii)

eenheid die wordt beoordeeld voor gebruik in het kader van algemene exploitatie (treinsamenstelling niet gedefinieerd in de ontwerpfase) en die is uitgerust met een cabine: de beoordeling wordt verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50];

iii)

andere eenheden (rijtuigen voor algemene exploitatie): de beoordeling wordt verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50];

(3)

de procedure voor conformiteitsbeoordeling wordt beschreven in punt 6.2.3.15.”;

(71)

punt 4.2.6.2.4 wordt vervangen door:

“4.2.6.2.4.   Zijwind

(1)

Deze eis geldt voor eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van meer dan 140 km/h.

(2)

Voor eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van minder dan 250 km/h wordt de karakteristieke windcurve van het gevoeligste voertuig bepaald in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [19].

(3)

Voor eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h worden de zijwindeffecten beoordeeld volgens, en moeten zij in overeenstemming zijn met, de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [19].

(4)

De daaruit voortvloeiende karakteristieke windcurve van het gevoeligste voertuig van de eenheid die wordt beoordeeld, wordt geregistreerd in de technische documentatie volgens punt 4.2.12.”;

(72)

punt 4.2.7.1.1, (4), (5) en (6), worden vervangen door:

“(4)

De kleur van de frontseinen moet in overeenstemming zijn met de waarden zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].

(5)

De frontseinen moeten twee lichtsterkteniveaus leveren: “gedimde licht” en “groot licht”.

Voor elk niveau moet de lichtsterkte van frontseinen die gemeten wordt langs de optische as van de koplamp overeenstemmen met de waarden zoals vastgelegd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].

(6)

Bij de plaatsing van frontseinen op de eenheid wordt voorzien in een middel om de uitlijning van hun optische as aan te passen wanneer ze op de eenheid worden geplaatst volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].”;

(73)

punt 4.2.7.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(6) wordt vervangen door:

“(6)

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:

a)

de kleur van frontseinen;

b)

de spectrale stralingsverdeling van het licht dat van de frontseinen afkomstig is;

c)

de lichtsterkte van frontseinen.”

(b)

punt (7) wordt vervangen door:

“(7)

Bij de plaatsing van frontseinen op de eenheid wordt voorzien in een middel om de uitlijning van hun optische as aan te passen wanneer ze op de eenheid worden geplaatst volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].”;

(c)

punt (8) wordt geschrapt;

(74)

punt 4.2.7.1.3, (4), wordt vervangen door:

“(4)

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20], specificeert de eigenschappen met betrekking tot:

a)

de kleur van sluitseinen;

b)

de lichtsterkte van sluitseinen.”;

(75)

punt 4.2.7.1.4 wordt vervangen door:

“4.2.7.1.4.   Front- en sluitseinbediening

(1)

Dit punt is van toepassing op eenheden met een cabine.

(2)

De machinist moet het volgende kunnen bedienen:

de frontseinen, front- en sluitseinen van de eenheid vanaf de normale plek van de machinist;

de sluitseinen van de eenheid vanuit de cabine.

Voor deze bediening mag worden gebruikgemaakt van een onafhankelijke opdracht of een combinatie van opdrachten.

(3)

Op eenheden die bestemd zijn voor gebruik op een of meer van de in punt 7.3.2.8.a genoemde netwerken, moet de machinist de frontseinen in de automatische knipperstand kunnen gebruiken en de functie kunnen uitschakelen. De kenmerken van de knipperstand mogen geen voorwaarde zijn voor toegang tot een netwerk.

(4)

De installatie van de bedieningsknoppen om de knipperstand van de frontseinen in- en uit te schakelen moet worden vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(76)

in de Engelstalige versie van punt 4.2.7.2.1, (4), wordt “clause 4.2.7.2.2” vervangen door “point 4.2.7.2.2”.

(77)

punt 4.2.7.2.2 wordt vervangen door:

“4.2.7.2.2.   Geluidsdrukniveaus van geluidssignalen

(1)

Het C-gewogen geluidsdrukniveau van elke afzonderlijke hoorn (of gelijktijdig als een akkoord afgegeven geluidssignaal) wanneer dit in de eenheid is ingebouwd, moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [21].

(2)

De procedure voor de conformiteitsbeoordeling wordt vermeld in punt 6.2.3.17.”;

(78)

punt 4.2.8.1.2 wordt vervangen door:

“4.2.8.1.2.   Prestatie-eisen

(1)

Dit punt is van toepassing op eenheden met een tractie-uitrusting.

(2)

De snelheid-trekkrachtcurven (kracht aan het loopvlak van het wiel = F(snelheid)) van eenheden moeten worden berekend; de rijweerstand van de eenheid moet worden vastgesteld via een berekening voor de beladingstoestand “ontwerpgewicht bij een normale belading”, als omschreven in punt 4.2.2.10.

(3)

De snelheid-trekkrachtcurven en rijweerstanden van eenheden moeten worden vermeld in de technische documentatie (zie punt 4.2.12.2).

(4)

De maximale ontwerpsnelheid moet worden gedefinieerd aan de hand van de bovenstaande gegevens voor de beladingstoestand “ontwerpgewicht bij een normale belading” op vlak spoor. Een maximum ontwerpsnelheid die hoger is dan 60 km/h moet een veelvoud van 5 km/h zijn.

(5)

Voor eenheden die worden beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling, bij maximumdienstsnelheid en op vlak spoor, moet de eenheid nog een versnelling van ten minste 0,05 m/s2 kunnen halen voor het belastingsgeval “ontwerpgewicht bij een normale belading”. Deze eis kan worden gecontroleerd door berekening of door toetsing (meting van de versnelling) en geldt voor een maximum ontwerpsnelheid tot 350 km/h.

(6)

Eisen ten aanzien van het uitschakelen van het tractievermogen zoals vereist in het geval van remming worden gedefinieerd in punt 4.2.4.

(7)

Eisen ten aanzien van de beschikbaarheid van de tractiewerking in het geval van brand aan boord worden gedefinieerd in punt 4.2.10.4.4.

(8)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “uitschakeling van het tractievermogen” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

Aanvullende eisen voor eenheden die worden beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h:

(9)

de gemiddelde versnelling op vlak spoor, voor het belastingsgeval “ontwerpgewicht bij een normale belading” is ten minste:

0,40 m/s2 van 0 tot 40 km/h;

0,32 m/s2 van 0 tot 120 km/h;

0,17 m/s2 van 0 tot 160 km/h.

Deze eis kan worden gecontroleerd door berekening of door toetsing (meting van de versnelling) in combinatie met berekening.

(10)

Het ontwerp van het tractiesysteem gaat uit van een berekende wiel/rail adhesie die niet hoger is dan:

0,30 bij aanzetten en zeer lage snelheden;

0.275 bij 100 km/h;

0,19 bij 200 km/h;

0,10 bij 300 km/h.

(11)

Eén enkel defect van stroomvoorzieningsapparatuur dat van invloed is op het tractievermogen mag niet meer dan 50 % van de tractiekracht van de eenheid wegnemen.”;

(79)

punt 4.2.8.2.2, (1), wordt vervangen door:

“(1)

Elektrische eenheden moeten kunnen worden ingezet binnen het bereik van ten minste één van de systemen “spanning en frequentie” als gedefinieerd in de TSI ENE, punt 4.2.3, en in aanhangsel J-1, index [69].”;

(80)

de punten 4.2.8.2.3 tot en met 4.2.8.2.8.4 worden vervangen door:

“4.2.8.2.3.   Recuperatierem met energie naar de bovenleiding

(1)

Elektrische eenheden die tijdens recuperatieremming energie terugvoeren naar de bovenleiding moeten voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].

4.2.8.2.4.   Maximaal vermogen en maximale stroom die van de bovenleiding mogen worden opgenomen

(1)

Elektrische eenheden inclusief de vaste en vooraf gedefinieerde samenstellingen met een vermogen van meer dan 2 MW moeten worden uitgerust met een vermogens- of stroombegrenzingsfunctie. Voor eenheden die bestemd zijn voor meervoudig bedrijf is deze eis van toepassing wanneer de enkele trein — met het maximale aantal te koppelen eenheden — een totaal vermogen van meer dan 2 MW heeft.

(2)

Elektrische eenheden moeten worden uitgerust met een automatische regeling als functie van de spanning om de stroom of het vermogen te beperken tot de “maximale stroom of maximaal vermogen ten opzichte van spanning” die is vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].

Indien dit wordt overeengekomen met de infrastructuurbeheerder kan op exploitatieniveau op een bepaald spoorwegnet of een bepaalde lijn een minder restrictieve beperking (lagere waarde van coëfficiënt “a”) worden gebruikt.

(3)

De maximale hierboven vastgestelde stroom (nominale stroom) moet worden vermeld in de technische documentatie zoals gedefinieerd in punt 4.2.12.2.

(4)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “wijziging van toegestaan stroomverbruik” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. Bij de ontvangst van de informatie over het toegestane stroomverbruik:

past de vermogens- of stroombegrenzingsfunctie het niveau van het stroomverbruik automatisch aan indien de eenheid is uitgerust met een dergelijke functie;

wordt het “toegestane stroomverbruik” aan boord getoond zodat de machinist kan ingrijpen, indien de eenheid niet is uitgerust met een vermogens- of stroombegrenzingsfunctie.

De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige regeling wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

4.2.8.2.5.   Maximale stroomafname bij stilstand

(1)

De maximale stroomafname per stroomafnemer voor gelijkstroom- en wisselstroomsystemen bij stilstand van de trein is gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [24].

(2)

Voor gelijkstroomsystemen moet de maximale stroomafname per stroomafnemer bij stilstand worden berekend en door metingen worden gecontroleerd overeenkomstig punt 6.1.3.7. Voor wisselstroomsystemen hoeft de stroomafname bij stilstand niet te worden gecontroleerd, aangezien de stroom lager is geen doorslaggevende invloed heeft op de opwarming van de rijdraad.

(3)

Voor treinen die zijn uitgerust met een opslagmogelijkheid voor elektrische energie voor tractiedoeleinden:

de maximale stroomafname per stroomafnemer bij een stilstaand voertuig in gelijkstroomsystemen mag alleen worden overschreden voor het opslaan van elektrische energie voor tractiedoeleinden, op toegestane plaatsen en onder de specifieke voorwaarden als omschreven in het infrastructuurregister. Alleen in dat geval mag het mogelijk zijn dat een eenheid de maximale stroomafname bij stilstand voor gelijkstroomsystemen overschrijdt.

de beoordelingsmethode, met inbegrip van de meetvoorwaarden, is een open punt.

(4)

In de technische documentatie als omschreven in punt 4.2.12.2 moeten voor gelijkstroomsystemen de gemeten waarde en de meetcondities in verband met het materiaal van de rijdraad worden vermeld, en moet voor treinen die zijn uitgerust met een opslagmogelijkheid voor elektrische energie voor tractiedoeleinden de documentatie inzake de bediening van de elektriciteitsopslag worden vermeld.

4.2.8.2.6.   Vermogensfactor

(1)

De ontwerpgegevens voor de vermogensfactor van de trein (waaronder meervoudige exploitatie van verschillende eenheden zoals gedefinieerd in punt 2.2) moeten worden berekend om na te gaan of voldaan is aan de aanvaardingscriteria die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].

4.2.8.2.7.   Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen

(1)

Een elektrische eenheid moet voldoen aan de eisen als beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].

(2)

Alle in aanmerking genomen hypotheses en gegevens moeten worden vermeld in de technische documentatie (zie punt 4.2.12.2).

4.2.8.2.8.   Energiemeetsysteem aan boord

4.2.8.2.8.1.   Algemeen

(1)

Het energiemeetsysteem (EMS) aan boord is het systeem dat alle actieve en reactieve elektrische energie meet die door de elektrische eenheid wordt opgenomen van de bovenleiding of die er (tijdens recuperatieremming) aan wordt teruggegeven.

(2)

Het EMS beschikt ten minste over de volgende functies: een energiemeetfunctie (EMF) zoals uiteengezet in punt 4.2.8.2.8.2 en een gegevensverwerkingssysteem (DHS) zoals uiteengezet in punt 4.2.8.2.8.3.

(3)

Een geschikt communicatiesysteem stuurt de reeksen verzamelde gegevens voor energiefacturering (CEBD) naar een walsysteem voor energiegegevensverzameling (DCS). De interfaceprotocols en de indeling van de meegedeelde gegevens tussen het EMS en DCS moeten voldoen aan de eisen van punt 4.2.8.2.8.4.

(4)

Het energiemeetsysteem aan boord is geschikt voor factureringsdoeleinden; de door dit systeem verstrekte reeksen gegevens zoals gedefinieerd in punt (4) van punt 4.2.8.2.8.3 moeten in alle lidstaten voor factureringsdoeleinden worden aanvaard.

(5)

De nominale stroom en spanning volgens het EMS moeten in overeenstemming zijn met de nominale stroom en spanning van de elektrische eenheid; het EMS blijft correct functioneren wanneer wordt gewisseld tussen de verschillende energievoorzieningssystemen voor de tractie.

(6)

De in het EMS opgeslagen gegevens moeten worden beschermd tegen het uitvallen van de stroomvoorziening; het EMS wordt beschermd tegen onbevoegde toegang.

(7)

Op netwerken waar een dergelijke functie noodzakelijk is voor factureringsdoeleinden wordt voorzien in een locatiefunctie aan boord om locatiegegevens die afkomstig zijn van een externe bron te verstrekken aan het DHS. In elk geval moet het EMS ruimte bieden voor een compatibele locatiefunctie. Als de locatiefunctie aanwezig is, moet die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [55].

(8)

De installatie van een EMS, de locatiefunctie aan boord, de beschrijving van de communicatie aan boord met de wal en de metrologische controle met inbegrip van de nauwkeurigheidsklasse van de EMF moeten worden vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(9)

De in punt 4.2.12.3 beschreven onderhoudsdocumentatie omvat elke periodieke controleprocedure om ervoor te zorgen dat het energiemeetsysteem tijdens de levensduur ervan de vereiste nauwkeurigheidsgraad biedt.

4.2.8.2.8.2.   Energiemeetfunctie (EMF)

(1)

De EMF zorgt ervoor dat de spanning en de stroom worden gemeten, de energie wordt berekend en de energiegegevens worden gegenereerd.

(2)

De energiegegevens die door de EMF worden geproduceerd, moeten een tijdsreferentieperiode van vijf minuten hebben die aan het einde van elke tijdsreferentieperiode wordt gedefinieerd door de UTC (gecoördineerde wereldtijd), te beginnen vanaf tijdstempel 00:00:00. Er mag een kortere meetperiode worden gebruikt als de gegevens aan boord kunnen worden samengevoegd tot een referentieperiode van vijf minuten.

(3)

De nauwkeurigheid van de EMF voor actieve energiemeting moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56].

(4)

Elk apparaat dat een of meer EMF-functies omvat, geeft het volgende aan: de metrologische controle en de nauwkeurigheidsklasse ervan, volgens de klassen die zijn omschreven in de specificatie als bedoeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56].

(5)

De conformiteitsbeoordeling van de nauwkeurigheid is uiteengezet in punt 6.2.3.19 a.

(6)

In gevallen waarin:

een EMS bestemd is voor installatie op een bestaand voertuig; of

een bestaand EMS (of delen daarvan) worden verbeterd;

en bestaande onderdelen van een voertuig worden gebruikt als onderdeel van de EMF, zijn de eisen (1) tot en met (5) van toepassing op stroom- en spanningsmetingen, waarbij de invloed van de temperatuur alleen bij nominale temperatuur in aanmerking wordt genomen en alleen voor het bereik van 20 % tot 120 % van de nominale stroom mag worden gecontroleerd. De technische documentatie als omschreven in punt 4.2.12.2 vermeldt:

het kenmerk van de overeenstemming van de onderdelen van het energiemeetsysteem aan boord met deze beperkte reeks eisen; en

de voorwaarden voor het gebruik van deze onderdelen.

4.2.8.2.8.3.   Gegevensverwerkingssysteem (DHS)

(1)

Het DHS verzekert de productie van reeksen verzamelde gegevens voor energiefacturering voor de energiefacturering, door gegevens van de EMF samen te voegen met tijdsgegevens en, indien vereist, geografische posities, en die op te slaan voor verzending via een communicatiesysteem naar een systeem voor gegevensverzameling (DCS) op de grond.

(2)

Het DHS verzamelt de gegevens zonder ze aan te passen en beschikt over gegevensopslag met een geheugencapaciteit die voldoende is om de verzamelde gegevens gedurende ten minste 60 dagen onafgebroken op te slaan. De gebruikte tijdsreferentie is dezelfde als in de EMF.

(3)

Het DHS moet lokaal aan boord kunnen worden geraadpleegd voor controledoeleinden en het terughalen van gegevens.

(4)

Het DHS produceert reeksen verzamelde gegevens voor energiefacturering (CEBD) door de volgende gegevens van elke tijdsreferentieperiode samen te voegen:

unieke EMS-verbruikspuntidentificatie (CIPd) zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [57];

de eindtijd van elke periode, gedefinieerd als jaar, maand, dag, uur, minuut en seconde;

de locatiegegevens aan het einde van elke periode;

de verbruikte/gerecupereerde actieve en reactieve (indien van toepassing) energie in elke periode, uitgedrukt in wattuur (actieve energie) en in varuur (reactieve energie) of in decimale veelvouden ervan.

(5)

De conformiteitsbeoordeling van de verzameling en verwerking van door het DHS geproduceerde gegevens is uiteengezet in punt 6.2.3.19 a.

4.2.8.2.8.4.   Interfaceprotocols en indeling van meegedeelde gegevens tussen het EMS en DCS

De gegevensuitwisseling tussen het EMS en DCS voldoet aan de eisen als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [58], wat betreft de volgende kenmerken:

(1)

de toepassingsdiensten (dienstenlaag) van het EMS;

(2)

de toegangsrechten van gebruikers voor die toepassingsdiensten;

(3)

de structuur (gegevenslaag) voor die toepassingsdiensten, die moet voldoen aan het omschreven XML-schema;

(4)

het berichtenmechanisme (berichtenlaag) voor de ondersteuning van die toepassingsdiensten, dat moet voldoen aan de omschreven methoden en het XML-schema;

(5)

de toepassingsprotocollen voor de ondersteuning van het berichtenmechanisme;

(6)

het EMS gebruikt ten minste een van de omschreven communicatiestructuren.”;

(81)

punt 4.2.8.2.9.1.1, (5) wordt als volgt gewijzigd: “4 190 mm en 5 700 mm boven de spoorstaaf voor elektrische eenheden die zijn ontworpen om te worden ingezet op het gelijkstroomsysteem van 1 500 V volgens het profiel “IRL” (systeem met een spoorwijdte van 1 600 mm).”;

(82)

in punt 4.2.8.2.9.1.2, (2), wordt “index 46” vervangen door “index [23]”;

(83)

punt 4.2.8.2.9.2, (2), wordt vervangen door:

“(2)

Voor elektrische eenheden die uitsluitend zijn ontworpen voor exploitatie op het 1 520 mm-systeem moet ten minste een van de te installeren schuitjes van de stroomafnemers beschikken over een type geometrie dat overeenstemt met een van de drie specificaties die in de onderstaande punten 4.2.8.2.9.2.1, 2 en 3, worden gegeven.”;

(84)

in punt 4.2.8.2.9.2, (5), wordt “index 47” vervangen door “index [24]”;

(85)

in punt 4.2.8.2.9.2.1, (1), wordt “index 48” vervangen door “index [24]”;

(86)

in punt 4.2.8.2.9.2.2, (1), wordt “index 49” vervangen door “index [24]”;

(87)

punt 4.2.8.2.9.3a wordt vervangen door:

“4.2.8.2.9.3a.   Stroomvoerend vermogen van stroomafnemer (niveau interoperabiliteitsonderdeel)

(1)

Stroomafnemers moeten worden ontworpen voor de nominale stroom (als gedefinieerd in punt 4.2.8.2.4) die moet worden overgebracht op de elektrische eenheid.

(2)

Een analyse moet aantonen dat de stroomafnemer de nominale stroom kan voeren; deze analyse moet ook de controle omvatten of voldaan is aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [23].

(3)

Stroomafnemers moeten worden ontworpen voor de maximale stroomafname bij stilstand als gedefinieerd in punt 4.2.8.2.5.”;

(88)

in punt 4.2.8.2.9.4.2, (3), van de Engelstalige versie wordt “(see clause 6.1.3.8)” vervangen door “(see point 6.1.3.8)”;

(89)

de punten 4.2.8.2.9.6 tot en met 4.2.8.2.10 worden vervangen door:

“4.2.8.2.9.6.   Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag

(1)

De gemiddelde opdrukkracht Fm is de gemiddelde statistische waarde van de opdrukkracht van de stroomafnemer en wordt bepaald door de statische en de aerodynamische onderdelen van de stroomafnemer met dynamische correctie.

(2)

De factoren die van invloed zijn op de gemiddelde opdrukkracht zijn de stroomafnemer op zich, zijn plaats in de treinsamenstelling, de gegeven opzethoogte en het rollend materieel waarop de stroomafnemer gemonteerd is.

(3)

Rollend materieel en stroomafnemers die op rollend materieel zijn aangebracht zijn ervoor ontworpen een gemiddelde opdrukkracht Fm op de rijdraad uit te oefenen in een bereik als gespecificeerd in punt 4.2.11 van de TSI ENE, om ervoor te zorgen dat stroomafname vrijwel vonkloos verloopt en om slijtage van en schade aan de sleepstukken te beperken. De opdrukkracht wordt aangepast als dynamische testen worden uitgevoerd.

(3 bis)

Rollend materieel en stroomafnemers die op rollend materieel zijn aangebracht, mogen de grenswaarden voor de opwaartse verplaatsing S0 en de standaardafwijking σmax of het percentage vonkvorming als gespecificeerd in punt 4.2.12 van de TSI ENE niet overschrijden.

(4)

Bij de controle op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel moet worden gekeken naar het dynamisch gedrag van de stroomafnemer op zich en het vermogen ervan om stroom af te nemen van een bovenleiding die in overeenstemming is met de TSI. Voor de procedure voor conformiteitsbeoordeling, zie punt 6.1.3.7.

(5)

Bij de controle op het niveau van het subsysteem rollend materieel (integratie in een bepaald voertuig) moet het mogelijk zijn de opdrukkracht aan te passen, waarbij rekening wordt gehouden met de aerodynamische effecten als gevolg van het rollend materieel en de stand van de stroomafnemer in de eenheid of de trein als vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling(en). Voor de procedure voor conformiteitsbeoordeling, zie punt 6.2.3.20.

4.2.8.2.9.7.   Opstelling van stroomafnemers (niveau rollend materieel)

(1)

Meer dan één stroomafnemer mag gelijktijdig in contact zijn met de bovenleiding.

(2)

Bij het ontwerp van het aantal en de afstand tussen de stroomafnemers moet rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van stroomafnameprestatie als bepaald in punt 4.2.8.2.9.6.

(3)

Waar de afstand tussen twee opeenvolgende stroomafnemers in vaste of vooraf gedefinieerde samenstellingen van de beoordeelde eenheden minder is dan de afstand die wordt gegeven in punt 4.2.13 van de TSI ENE voor het geselecteerde type ontwerpafstand voor de bovenleiding, of indien meer dan twee stroomafnemers tegelijkertijd contact maken met de bovenleiding, moet door testen worden aangetoond dat wordt voldaan aan het dynamisch gedrag als omschreven in punt 4.2.8.2.9.6.

(4)

De afstand tussen twee opeenvolgende stroomafnemers waarvoor het rollend materieel is gecontroleerd, wordt vermeld in de technische documentatie (zie punt 4.2.12.2).

4.2.8.2.9.8.   Het passeren van fase- of systeemscheidingssecties (niveau rollend materieel)

(1)

De treinen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij van het ene stroomvoorzieningssysteem naar het andere en van de ene fasescheidingssectie naar de andere kunnen rijden (zoals beschreven in de punten 4.2.15 en 4.2.16 van de TSI ENE) zonder die systemen of secties te verbinden.

(2)

Elektrische eenheden die ontworpen zijn voor meer stroomvoorzieningssystemen, moeten tijdens het passeren van systeemscheidingssecties bij de stroomafnemer automatisch de spanning van het stroomvoorzieningssysteem herkennen.

(3)

Bij het passeren van fase- of systeemscheidingssecties moet het mogelijk zijn de stroomuitwisseling tussen de bovenleiding en de eenheid terug te brengen naar nul. Het infrastructuurregister biedt informatie over de toegestane stroomafnemerstand: gestreken of opgezet (met toegestane stroomafnemerposities) bij het passeren van systeem- of fasescheidingssecties.

(4)

Elektrische eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van 250 km/h of hoger moeten in staat zijn om van de aarde de informatie te ontvangen over de plaats van de scheidingssectie; de daaropvolgende opdrachten aan de besturing van de stroomafnemer en de hoogspanningsschakelaar worden automatisch gegeven door de eenheid, zonder dat de machinist hoeft in te grijpen.

(5)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefuncties “verandering van tractiesysteem, stroomloze sectie met neer te laten stroomafnemer — opdrachten langs het spoor, stroomloze sectie met uit te schakelen hoofdschakelaar — opdrachten langs het spoor” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]; voor eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van minder dan 250 km/h hoeven de daaropvolgende opdrachten niet automatisch te zijn. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(6)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefuncties “hoofdschakelaar — STM-opdrachten” en “stroomafnemer — STM-opdrachten” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. Voor eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van minder dan 250 km/h hoeven de daaropvolgende opdrachten niet automatisch te zijn. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

4.2.8.2.9.9.   Isolatie tussen stroomafnemer en voertuig (niveau rollend materieel)

(1)

De stroomafnemers moeten dusdanig op een elektrische eenheid worden gemonteerd dat wordt gewaarborgd dat de stroomvoerende delen van het schuitje van de stroomafnemer naar de voertuiguitrusting geïsoleerd zijn. De isolatie moet afdoende zijn voor alle systeemspanningen waarvoor de eenheid is ontworpen.

4.2.8.2.9.10.   Het neerlaten van de stroomafnemers (niveau rollend materieel)

(1)

Het ontwerp van elektrische eenheden moet dusdanig zijn dat de stroomafnemer door de machinist of door een besturingsfunctie van de trein (inclusief besturings- en seingevingsfuncties) binnen een tijdsbestek dat voldoet aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [23] (3 seconden) gestreken wordt tot op een hoogte die de dynamische isolatieafstand als voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [26], in acht neemt.

(2)

De stroomafnemer moet in minder dan 10 seconden in de gestreken stand kunnen worden gebracht.

Bij het neerlaten van de stroomafnemer moet de hoogspanningsschakelaar eerst automatisch worden geopend.

(3)

Indien een elektrische eenheid voorzien is van een automatische neerlaatinrichting die de stroomafnemer neerlaat bij een defect aan het schuitje van de stroomafnemer, moet deze neerlaatinrichting voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [23].

(4)

Elektrische eenheden met een maximale ontwerpsnelheid die hoger is dan 160 km/h moeten met een automatische neerlaatinrichting worden uitgerust.

(5)

Elektrische eenheden waarbij meer dan een stroomafnemer moet zijn opgezet tijdens het rijden en die een maximale ontwerpsnelheid van meer dan 120 km/h hebben, moeten met een automatische neerlaatinrichting worden uitgerust.

(6)

Andere elektrische eenheden mogen met een automatische neerlaatinrichting worden uitgerust.

4.2.8.2.10.   Elektrische bescherming van de trein

(1)

Elektrische eenheden moeten worden beschermd tegen interne kortsluiting (van binnenuit de eenheid).

(2)

De plaatsing van de hoogspanningsschakelaar moet dusdanig zijn dat de hoogspanningskringen aan boord, met inbegrip van eventuele hoogspanningsaansluitingen tussen voertuigen, beschermd worden. De stroomafnemer, de hoogspanningsschakelaar en de hoogspanningsaansluiting ertussen moeten zich op één en hetzelfde voertuig bevinden.

(3)

Elektrische eenheden moeten zichzelf beschermen tegen korte overspanningen, tijdelijke overspanningen en maximale foutstroom. Om aan deze eis te voldoen, moet het ontwerp van de coördinatie van elektrische beveiliging voldoen aan de vereisten die zijn gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].”;

(90)

punt 4.2.8.3 wordt vervangen door: “Opzettelijk blanco gelaten”;

(91)

in punt 4.2.8.4, (1), wordt “index 54” vervangen door “index [27]”;

(92)

in punt 4.2.9.1.4, (5), van de Engelstalige versie wordt “(see clause 4.2.9.1.5)” vervangen door “(see point 4.2.9.1.5)”;

(93)

punt 4.2.9.1.5, (2), wordt vervangen door:

“(2)

De machinist moet de stand van de stoel dusdanig kunnen aanpassen dat deze voldoet aan de referentiepositie van ogen voor zicht naar buiten, als gedefinieerd in punt 4.2.9.1.3.1.”;

(94)

aan punt 4.2.9.1.6 worden de volgende punten (5) en (6) toegevoegd:

“(5)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “richtingsbesturing” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

(6)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “cabinestatus” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].”;

(95)

in punt 4.2.9.1.7, (2), van de Engelstalige versie wordt “(as defined in the clause 4.2.9.1.3.)” vervangen door “(as defined in point 4.2.9.1.3.).”;

(96)

punt 4.2.9.2 wordt vervangen door:

“4.2.9.2.   Voorruit

4.2.9.2.1.   Mechanische eigenschappen

(1)

De afmetingen, locatie, vorm en afwerking (inclusief onderhoud) van de vensters mogen het zicht naar buiten van de machinist (als gedefinieerd in punt 4.2.9.1.3.1) niet belemmeren en moeten de rijtaak ondersteunen.

(2)

De frontruiten in de cabine moeten slagvast zijn en mogen niet kunnen versplinteren als voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [28].

4.2.9.2.2.   Optische kenmerken

(1)

De frontruiten in de cabine moeten van een optische kwaliteit zijn die de zichtbaarheid van seinen (vorm en kleur) in geen enkele bedrijfstoestand (bijvoorbeeld met inbegrip van een frontruit die verwarmd wordt om te voorkomen dat hij beslaat of bevriest) verandert.

(2)

De frontruit moet voldoen aan de eisen als omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [28] wat betreft de volgende kenmerken:

(a)

de hoek tussen primaire en secundaire beelden in de geïnstalleerde positie;

(b)

de toegestane optische vervorming van het uitzicht;

(c)

troebeling;

(d)

lichtdoorlatendheid;

(e)

kleurtoon.”;

(97)

de punten 4.2.9.3.6 tot en met 4.2.9.6 worden vervangen door:

“4.2.9.3.6.   Radiobesturing op afstand voor personeel bij rangeerbeweging

(1)

Als er wordt voorzien in een radiografische afstandsbedieningsfunctie om de eenheid van buitenaf te besturen tijdens rangeeractiviteiten, moet het ontwerp hiervan dusdanig zijn dat de treinbeweging veilig kan worden bestuurd en dat fouten tijdens het gebruik ervan worden vermeden.

(2)

Er wordt verondersteld dat het personeelslid dat de afstandsbesturing gebruikt de treinbeweging visueel kan volgen wanneer hij of zij de afstandsbesturing gebruikt.

(3)

Het ontwerp van de afstandsbedieningsfunctie, met inbegrip van de veiligheidsaspecten, moet worden beoordeeld volgens erkende normen.

(4)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “rangeren op afstand” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

4.2.9.3.7.   Verwerking van signalen inzake detectie en preventie van ontsporingen

(1)

Dit punt is van toepassing op locomotieven die bestemd zijn om signalen te verwerken die zijn uitgezonden door goederenwagens, indien ze zijn uitgerust met een ontsporingspreventiefunctie (DPF) of ontsporingsdetectiefunctie (DDF) als gedefinieerd in punt 4.2.3.5.3 van de TSI “Goederenwagens”.

(2)

Die locomotieven moeten erop zijn toegerust om een signaal te ontvangen van de goederenwagens die een trein vormen en die zijn uitgerust met de DPF en de DDF die informatie verstrekken over:

een voorteken van een ontsporing, in het geval van de DPF overeenkomstig punt 4.2.3.5.3.2 van de TSI “Goederenwagens”; en

een ontsporing, in het geval van de DDF overeenkomstig punt 4.2.3.5.3.3 van de TSI “Goederenwagens”.

(3)

Bij ontvangst van bovengenoemd signaal moeten zowel visuele als akoestische alarmen in de cabine aangeven dat de trein::

dreigt te ontsporen, indien het alarm afkomstig is van een DPF; of

net ontspoord is, indien het alarm afkomstig is van een DDF.

(4)

Op een voorziening in de cabine moet bovengenoemd alarm kunnen worden bevestigd.

(5)

Indien het alarm niet binnen 10 +/–1 seconden wordt bevestigd vanuit de cabine, wordt automatisch een volle bedrijfsremming of noodremming in werking gesteld.

(6)

Het moet mogelijk zijn de in punt 4.2.9.3.7, (5), beschreven automatische inschakeling van de rem vanuit de cabine op te heffen.

(7)

Het moet mogelijk zijn de in punt 4.2.9.3.7, (5), beschreven automatische inschakeling van de rem vanuit de cabine uit te schakelen.

(8)

De aanwezigheid van de functie om het ontsporingsdetectiesignaal in de locomotief te verwerken alsook de gebruiksvoorwaarden op treinniveau moeten worden vermeld in de technische documentatie als bedoeld in punt 4.2.12.

4.2.9.3.7a.   Ontsporingsdetectie en -preventie aan boord

(1)

Dit punt is van toepassing op locomotieven die bestemd zijn om ontsporingen of voortekenen van ontsporingen in door de locomotief getrokken goederenwagens te detecteren.

(2)

De apparatuur die deze functie vervult, moet zich volledig aan boord van de locomotief bevinden.

(3)

Wanneer een ontsporing of voortekenen van een ontsporing worden gedetecteerd, moeten zowel visuele als akoestische alarmen in de cabine worden geactiveerd.

(4)

Op een voorziening in de cabine moet bovengenoemd alarm kunnen worden bevestigd.

(5)

Indien het alarm niet binnen 10 +/–1 seconden wordt bevestigd vanuit de cabine, wordt automatisch een volle bedrijfsremming of noodremming in werking gesteld.

(6)

Het moet mogelijk zijn de in punt 4.2.9.3.7 a, (5), beschreven automatische inschakeling van de rem vanuit de cabine op te heffen.

(7)

Het moet mogelijk zijn de in punt 4.2.9.3.7 a, (5), beschreven automatische inschakeling van de rem vanuit de cabine uit te schakelen.

(8)

De aanwezigheid van de ontsporingsdetectiefunctie aan boord in de locomotief alsook de gebruiksvoorwaarden op treinniveau moeten worden vermeld in de technische documentatie als bedoeld in punt 4.2.12.

4.2.9.3.8.   Eisen voor het beheer van ETCS-modi

4.2.9.3.8.1.   Slaapstand

(1)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “sleeping” (slaapstand) wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

4.2.9.3.8.2.   Passief rangeren

(1)

De eisen die op locomotieven en treinstellen van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “passive shunting” (passief rangeren), worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

4.2.9.3.8.3.   Niet de voorste locomotief of cabine

(1)

De eisen die op locomotieven en treinstellen van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “non leading” (niet de voorste locomotief of cabine) wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

4.2.9.3.9.   Tractiestatus

(1)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “traction status”(tractiestatus) wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

4.2.9.4.   Instrumenten en draagbare uitrusting aan boord

(1)

Er moet een ruimte beschikbaar zijn in of vlakbij de cabine waar de volgende uitrusting kan worden opgeborgen zodat de machinist hierover in een noodsituatie kan beschikken:

handlamp met rood en wit licht;

kortsluitapparatuur voor spoorstroomkringen;

stopblokken, indien de parkeerremprestatie niet voldoende is, afhankelijk van de spoorhelling (zie punt 4.2.4.5.5);

een brandblusser (deze moet zich in de cabine bevinden; zie ook punt 4.2.10.3.1);

op bemande tractievoertuigen van goederentreinen: een beademingsapparaat, zoals gespecificeerd in punt 4.7.1 van Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie (*13) (TSI SRT).

4.2.9.5.   Bergruimte voor persoonlijke bezittingen van het personeel

(1)

Elke cabine moet zijn uitgerust met:

twee haken voor kleding of een nis met een kledingstang;

een vrije ruimte voor het opbergen van een koffer of tas met de afmetingen 300 mm × 400 mm × 400 mm.

4.2.9.6.   Registratieapparatuur

(1)

De lijst van informatie die moet worden geregistreerd is gedefinieerd in punt 4.2.3.5 van de TSI OPE.

(2)

De eenheid wordt uitgerust met een registratiemiddel dat voldoet aan de volgende eisen zoals omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [29]:

(a)

de functie-eisen moeten worden nageleefd;

(b)

de registratieprestaties moeten conform zijn met klasse R1;

(c)

de integriteit (consistentie; juistheid) van de geregistreerde en opgehaalde gegevens moet worden gewaarborgd;

(d)

de gegevensintegriteit wordt beveiligd;

(e)

het beschermingsniveau dat geldt voor het beveiligde opslagmedium is “A”;

(f)

het tijdstip en de datum.

(3)

De eisen van punt 4.2.9.6, (2), worden getoetst overeenkomstig de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [72].

(*13)  Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende "veiligheid in spoorwegtunnels” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 394).”;"

(98)

punt 4.2.10.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.10.2.1.   Materiële eisen

(1)

Bij de selectie van materialen en onderdelen moet rekening worden gehouden met hun brandgedrag, zoals ontvlambaarheid, ondoorzichtigheid en giftigheid van de rook.

(2)

Materialen die worden gebruikt voor de constructie van de eenheid rollend materieel moeten voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [30], voor de hieronder gedefinieerde “exploitatiecategorie”:

“exploitatiecategorie 2” voor reizigerstreinen van categorie A (inclusief reizigerslocomotieven),

“exploitatiecategorie 3” voor reizigerstreinen van categorie B (inclusief reizigerslocomotieven),

“exploitatiecategorie 2” voor goederenlocomotieven en zelfrijdende eenheden die ontworpen zijn voor het vervoeren van andere belading (post, vracht enz.),

“exploitatiecategorie 1” voor spoormachines, waarbij de eisen beperkt zijn tot ruimten die toegankelijk zijn voor het personeel wanneer de eenheid zich in vervoers- (rij-)configuratie bevindt (zie punt 2.3).

(3)

Om constante productkenmerken en een constant fabricageproces te garanderen, wordt vereist dat:

de testrapporten die bewijzen dat een materiaal voldoet aan de norm, en die onmiddellijk na het testen van dit materiaal worden afgegeven, om de vijf jaar worden herzien.

Als de productkenmerken of het fabricageproces ongewijzigd zijn gebleven, en als de eisen (TSI) niet gewijzigd zijn, hoeft het materiaal niet opnieuw te worden getest; verstreken testrapporten moeten worden aanvaard op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een bij het in de handel brengen van het product afgegeven verklaring van de fabrikant van de oorspronkelijke uitrusting, waarin wordt bevestigd dat de productkenmerken en het fabricageproces, wat de volledige toeleveringsketen ervan betreft, niet zijn gewijzigd sinds de test van het brandgedrag van het product. Deze verklaring wordt uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het oorspronkelijke testrapport afgegeven. Deze verklaring wordt om de vijf jaar herzien.”;

(99)

in punt 4.2.10.2.2, (2), wordt “index 59” vervangen door “index [30].”;

(100)

punt 4.2.10.3.4 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in (3), derde streepje, wordt “index 60” vervangen door “index [31].”;

(b)

(5) en de laatste alinea worden vervangen door:

“(5)

Als andere FCCS worden gebruikt en afhankelijk zijn van de betrouwbaarheid en beschikbaarheid van systemen, onderdelen of functies, moeten ze worden onderworpen aan een betrouwbaarheidsonderzoek met betrekking tot de faaltoestand van de onderdelen, redundanties, programmatuur, periodieke controles en andere voorschriften, en moet het geraamde aantal storingen van de functie (de uitbreiding van de brand en de verspreiding van de hitte kunnen niet worden tegengegaan) worden vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.

Op grond van dit onderzoek worden de bedrijfs- en onderhoudsvoorwaarden van de FCCS gedefinieerd en opgenomen in de onderhouds- en bedrijfsdocumentatie als beschreven in de punten 4.2.12.3 en 4.2.12.4.”;

(101)

in punt 4.2.10.3.5, (3), wordt “index 61” vervangen door “index [31]”;

(102)

in punt 4.2.10.4.1, (5), wordt “index 62” vervangen door “index [32]”;

(103)

in punt 4.2.10.4.2 wordt (5) vervangen en (6) ingevoegd, als volgt:

“(5)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “luchtdichte zone — opdrachten langs het spoor” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten om alle externe ventilatiemiddelen af te sluiten, kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.

(6)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “luchtdichte zone — STM-opdrachten” wanneer ETCS is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]. De daaropvolgende opdrachten om alle externe ventilatiemiddelen af te sluiten, kunnen automatisch of handmatig door tussenkomst van de machinist worden gegeven. De configuratie van het rollend materieel met automatische of handmatige besturing wordt vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2.”;

(104)

in punt 4.2.10.4.4, (3), wordt “index 63” vervangen door “index [33]”;

(105)

punt 4.2.10.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(8) wordt vervangen door:

“(8)

Alle buitendeuren voor reizigers moeten zijn uitgerust met noodontgrendelingsvoorzieningen die het mogelijk maken om ze als nooduitgangen te gebruiken (zie punt 4.2.5.5.9).”;

(b)

(12) wordt vervangen door:

“(12)

Het aantal deuren en de afmetingen ervan zijn voldoende om alle reizigers zonder hun bagage binnen drie minuten volledig te evacueren. Daarbij mag ervan worden uitgegaan dat reizigers met beperkte mobiliteit worden bijgestaan door andere reizigers of personeel, en dat rolstoelgebruikers zonder hun rolstoel worden geëvacueerd.

Controle van deze eis gebeurt door middel van een fysieke test in normale bedrijfsomstandigheden of door een numerieke simulatie.

Indien de eis wordt gecontroleerd door middel van een numerieke simulatie, moet het simulatierapport het volgende omvatten:

een samenvatting van de controle en validatie van de simulatie (instrument en modellen);

de voor de simulatie gebruikte hypothese en parameters;

de resultaten van een passend aantal simulatieruns die een statistisch verantwoorde verklaring mogelijk maken.”;

(106)

punt 4.2.11.3 wordt vervangen door:

“4.2.11.3.   Aansluiting op toiletafvoerinstallaties

(1)

Dit punt is van toepassing op eenheden die zijn voorzien van gesloten toiletsystemen (met gebruik van zuiver of gerecycleerd water) die volgens een bepaalde planning met gepaste tussenpozen moeten worden geledigd op de daartoe aangewezen depots.

(2)

De volgende aansluitingen van de eenheid met de toiletafvoerinstallatie moeten voldoen aan de volgende specificaties:

i)

Het afvoerstuk van 3 inch (binnenkant): zie bijlage G, figuur G-1.

ii)

De spoelverbinding voor het toiletreservoir (binnenkant); gebruik hiervan is facultatief: zie aanhangsel G, figuur G-2.”;

(107)

Punt 4.2.11.4 wordt vervangen door:

“4.2.11.4.   Niet gebruikt”;

(108)

punt 4.2.11.5 wordt vervangen door:

“4.2.11.5.   Interface voor drinkwaterinstallaties

(1)

Dit punt is van toepassing op eenheden die voorzien zijn van een waterreservoir dat water levert voor de sanitaire systemen die onder punt 4.2.5.1 vallen.

(2)

De inlaataansluiting voor waterreservoirs voldoet aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [34].”;

(109)

punt 4.2.11.6 wordt vervangen door:

“4.2.11.6.   Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen

(1)

Dit punt is van toepassing op alle eenheden die bedoeld zijn om van energie te worden voorzien tijdens de stalling.

(2)

De eenheid moet compatibel zijn met ten minste een van de volgende externe stroomvoorzieningssystemen en moet (waar relevant) uitgerust zijn met de bijbehorende interface voor elektrische aansluiting op die externe stroomvoorziening (stekker):

bovenleiding voor stroomvoorziening (zie punt 4.2.8.2 “Stroomvoorziening”);

enkelpolige voedingsleiding (AC 1 kV, AC/DC 1,5 kV, DC 3 kV), overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [52];

lokale externe hulpstroomvoorziening 400 V die kan worden aangesloten op een contactdoos van het type “3P+aarde” volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [35].”;

(110)

punt 4.2.12.2. wordt vervangen door:

“4.2.12.2.   Algemene documentatie

De volgende documentatie die het rollend materieel beschrijft, moet worden verstrekt; daarbij wordt verwezen naar het punt van deze TSI waarvoor de documentatie vereist is:

(1)

algemene tekeningen;

(2)

elektrische, pneumatische en hydraulische schema’s, schema’s van de besturingscircuits die nodig zijn om de werking en bediening van de systemen in kwestie uit te leggen;

(3)

beschrijving van geautomatiseerde boordsystemen, met inbegrip van een beschrijving van de functionaliteit, specificatie van interfaces en gegevensverwerking en protocollen;

(3 bis)

voor eenheden die zijn ontworpen en beoordeeld voor algemene exploitatie, omvat dit een beschrijving van de elektrische interfaces tussen eenheden en van de communicatieprotocollen, met verwijzing naar de toegepaste normen of andere normatieve documenten;

(4)

referentieprofiel en naleving van de interoperabele referentieprofielen G1, GA, GB, GC of DE3, als vereist in punt 4.2.3.1;

(5)

gewichtsbalans met hypothese over de in aanmerking genomen beladingstoestanden, als vereist in punt 4.2.2.10;

(6)

aslast en asafstand en eventuele EN-lijncategorieën, als voorgeschreven in punt 4.2.3.2.1;

(7)

testrapport met betrekking tot het rijdynamicagedrag, met inbegrip van de vastlegging van de kwaliteit van het testspoor en de spoorbelastingsparameters, waaronder mogelijke gebruiksbeperkingen indien de test van het voertuig slechts een deel van de testomstandigheden in aanmerking neemt, zoals vereist in punt 4.2.3.4.2;

(8)

de hypothese waarvan wordt uitgegaan om de lasten als gevolg van het rijden van een draaistel te beoordelen, als vereist in punt 4.2.3.5.1 en in punt 6.2.3.7 voor wielstellen;

(9)

remprestatie, met inbegrip van een faalmodus (gestoord bedrijf) als voorgeschreven in punt 4.2.4.5;

(9 bis)

de maximale afstand tussen de wervelstroomrem en het spoor die overeenkomt met de positie “rem ontspannen”, de bepaalde snelheidsgrenswaarde, de verticale kracht en de remkracht als functie van de snelheid van de trein, bij volledige bekrachtiging van de wervelstroomrem (noodremming) en beperkte bekrachtiging van de wervelstroomremmen (dienstremming), zoals vereist in punt 4.2.4.8.3;

(10)

de aanwezigheid en soort van toiletten in een eenheid, de kenmerken van het spoelmedium, indien dit geen schoon water is, de aard van het behandelsysteem voor het water dat geloosd wordt en de normen op basis waarvan conformiteit beoordeeld is, als vereist in punt 4.2.5.1;

(11)

voorzieningen die worden getroffen in verband met het geselecteerde bereik voor omgevingsparameters indien dit verschilt van het nominale bereik, als vereist in punt 4.2.6.1;

(12)

karakteristieke windcurve zoals voorgeschreven in punt 4.2.6.2.4;

(13)

tractievermogen, zoals voorgeschreven in punt 4.2.8.1.1;

(14)

installatie van een energiemeetsysteem aan boord en de locatiefunctie aan boord (facultatief), zoals vereist in punt 4.2.8.2.8. Beschrijving van de communicatie tussen het boordsysteem en de grond en van de metrologische controle met inbegrip van de nauwkeurigheidsklasse van de spanningsmeting, de stroommeting en de energieberekeningsfuncties;

wanneer punt 4.2.8.2.8.2, (6), van toepassing is, de kenmerken van de overeenstemming van de onderdelen van het energiemeetsysteem aan boord met de beperkte reeks eisen en de voorwaarden voor het gebruik van deze onderdelen;

(15)

hypotheses en gegevens die in aanmerking zijn genomen als vereist in punt 4.2.8.2.9.7.

(16)

het aantal stroomafnemers dat tegelijkertijd in contact is met de bovenleidinguitrusting, de onderlinge afstand ervan en het type ontwerpafstand (A, B of C) voor de bovenleiding dat gebruikt wordt voor beoordelingstesten, als vereist in punt 4.2.8.2.9.7;

(17)

de aanwezigheid van communicatieapparatuur als vereist in punt 4.2.5.4 voor eenheden die zijn ontworpen voor inzet zonder personeel aan boord (behalve de machinist);

(18)

de aanwezigheid van een of meerdere functies als omschreven in de punten 4.2.9.3.7 en 4.2.9.3.7 a en de voorwaarden voor het gebruik ervan op treinniveau;

(19)

het type of de typen geometrie van het schuitje van de stroomafnemer waarmee een elektrische eenheid is uitgerust, als vereist in punt 4.2.8.2.9.2;

(20)

de maximale vastgestelde stroom (nominale stroom), als vereist in punt 4.2.8.2.4;

(21)

voor gelijkstroomsystemen: de documentatie inzake de bediening van de elektriciteitsopslag, de gemeten maximale stroomafname bij stilstand en de meetvoorwaarden in verband met het materiaal van de rijdraad, als vereist in punt 4.2.8.2.5;

(22)

de installatie van de bedieningsknoppen om de knipperstand van de frontseinen in- en uit te schakelen, als vereist in punt 4.2.7.1.4;

(23)

een beschrijving van de geïnstalleerde treininterfacefuncties, met inbegrip van een specificatie van de communicatie-interfaces en -protocollen, algemene tekeningen en schema’s van de besturingscircuits die nodig zijn om de functie en de werking van de interface uit te leggen;

(24)

documentatie met betrekking tot:

de beschikbare ruimte voor de installatie van ETCS-treinapparatuur als bepaald in de TSI CCS (bv. ETCS-kast, DMI, antenne, odometrie enz.); en

de voorwaarden voor de installatie van de ETCS-apparatuur (mechanisch, elektrisch enz.);

(25)

de configuratie van het rollend materieel bij automatische of handmatige uitvoering van opdrachten als bedoeld in de punten: 4.2.4.4.4, 4.2.4.8.2, 4.2.4.8.3, 4.2.8.2.4, 4.2.8.2.9.8 en 4.2.10.4.2. Deze informatie wordt op verzoek beschikbaar gesteld wanneer ETCS is geïnstalleerd;

(26)

voor eenheden waarop de in punt 7.1.1.5 omschreven voorwaarden van toepassing zijn worden de volgende kenmerken vermeld:

i)

de toepasselijke spanning van de enkelpolige voedingsleiding overeenkomstig punt 4.2.11.6, (2);

ii)

het maximale stroomverbruik van de enkelpolige voedingsleiding van de eenheid bij stilstand (A) voor elke toepasselijke spanning van de enkelpolige voedingsleiding;

iii)

voor elke band van het frequentiebeheer zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], en in de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS, voor zover beschikbaar:

(1)

de maximale interferentiestroom (A) en de toepasselijke sommatieregel;

(2)

het maximaal magnetisch veld (dBμA/m), zowel uitgestraald veld als veld ten gevolge van de retourstroom, en de toepasselijke sommatieregel;

(3)

Minimale voertuigimpedantie (Ohm).

iv)

vergelijkbare parameters zoals gespecificeerd in de specifieke gevallen of in de technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de CCS TSI, voor zover beschikbaar.

(27)

Voor eenheden die de in punt 7.1.1.5.1 vermelde voorwaarden toepassen, moet worden vermeld of de eenheid al dan niet voldoet aan de eisen van de punten 19 tot en met 22 van punt 7.1.1.5.1.”;

(111)

het volgende punt 4.2.13 wordt ingevoegd:

“4.2.13.   Interface-eisen bij geautomatiseerde treinbesturing aan boord

(1)

Deze fundamentele parameter beschrijft de interface-eisen die van toepassing zijn op eenheden met ETCS-boordapparatuur en die bestemd zijn om te worden uitgerust met geautomatiseerde treinbesturing aan boord tot en met automatiseringsgraad 2. De eisen hebben betrekking op de functionaliteit die nodig is om een trein tot en met automatiseringsgraad 2 als gedefinieerd in de TSI CCS te besturen.

(2)

De eisen die op eenheden van toepassing zijn wat betreft hun interface met ETCS-boordapparatuur en met betrekking tot de treininterfacefunctie “automatische besturing” wanneer automatische treinbesturing (ATO) is geïnstalleerd, worden omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B].

(3)

Wanneer nieuwe voertuigontwerpen worden uitgerust met ATO-boordapparatuur met automatiseringsgraad 1 of 2, moeten de index [84] en index [88] van bijlage A bij de TSI CCS worden toegepast.

(4)

Wanneer bestaande voertuigtypen en rollend materieel in bedrijf worden uitgerust met ATO-boordapparatuur met automatiseringsgraad 1 of 2, moet index [84] worden toegepast en mag index [88] facultatief worden toegepast.”;

(112)

punt 4.3 wordt vervangen door:

“4.3.   Functionele en technische specificaties van de interfaces

4.3.1.   Raakvlak met het subsysteem Energie

Tabel 6

Raakvlak met het subsysteem Energie

Referentie TSI LOC & PAS

Referentie TSI Energie

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Omgrenzingsprofiel

4.2.3.1

Omgrenzingsprofiel pantograaf

4.2.10

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer

4.2.8.2.9.2

Bijlage D

Exploitatie binnen de spanningen en frequenties

4.2.8.2.2

Spanning en frequentie

4.2.3

Max. stroom van de bovenleiding

4.2.8.2.4

Prestaties van het energievoorzieningssysteem

4.2.4

Vermogensfactor

4.2.8.2.6

Prestaties van het energievoorzieningssysteem

4.2.4

Maximale stroomafname bij stilstand

4.2.8.2.5

Stroomafname bij stilstand

4.2.5

Recuperatieremming met energie naar bovenleiding

4.2.8.2.3

Recuperatieremming

4.2.6

Meetfunctie energieverbruik

4.2.8.2.8

Grondsysteem voor energiegegevensverzameling

4.2.17

Hoogte stroomafnemer

4.2.8.2.9.1

Geometrie van de bovenleiding

4.2.9

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer

4.2.8.2.9.2

Materiaal van de sleepstukken

4.2.8.2.9.4

Rijdraadmateriaal

4.2.14

Statische opdrukkracht stroomafnemer

4.2.8.2.9.5

Gemiddelde opdrukkracht

4.2.11

Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag

4.2.8.2.9.6

Dynamisch gedrag van de stroomafnemers en kwaliteit van stroomafname

4.2.12

Aantal en verdeling van stroomafnemers

4.2.8.2.9.7

Pantograafafstand

4.2.13

Het passeren van fase- of systeemscheidingssecties

4.2.8.2.9.8

Scheidingssecties:

 

fase

4.2.15

systeem

4.2.16

Elektrische bescherming van de trein

4.2.8.2.10

Coördinatie van elektrische bescherming

4.2.7

Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen

4.2.8.2.7

Harmonische en dynamische effecten voor energievoorzieningssystemen op wisselstroom

4.2.8

4.3.2.   Raakvlak met het subsysteem Infrastructuur

Tabel 7

Raakvlak met het subsysteem Infrastructuur

Referentie TSI LOC & PAS

Referentie TSI Infrastructuur

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Kinematisch omgrenzingsprofiel van rollend materieel

4.2.3.1.

Profiel van vrije ruimte

4.2.3.1

Minimumspoorafstand

4.2.3.2

Minimumboogstraal voor bochten in verticale alignementen

4.2.3.5

Aslastparameter

4.2.3.2.1

Weerstand van het spoor tegen verticaal uitgeoefende krachten

4.2.6.1

Weerstand van het spoor tegen dwarskrachten

Weerstand van nieuwe bruggen tegen verkeersbelastingen

4.2.6.3

4.2.7.1

Equivalente verticale belasting van nieuwe grondwerken en andere gronddrukeffecten

4.2.7.2

Weerstand van bestaande bruggen en grondwerken tegen verkeersbelastingen

4.2.7.4

Rijdynamicagedrag

4.2.3.4.2

Verkantingstekort

4.2.4.3

Rijdynamica — grenswaarden voor spoorbelasting

4.2.3.4.2.2

Weerstand van het spoor tegen verticaal uitgeoefende krachten

4.2.6.1

Weerstand van het spoor tegen dwarskrachten

4.2.6.3

Equivalente coniciteit

4.2.3.4.3

Equivalente coniciteit

4.2.4.5

Geometrische eigenschappen van wielstellen

4.2.3.5.2.1

Nominale spoorwijdte

4.2.4.1

Geometrische eigenschappen van wielen

4.2.3.5.2.2

Spoorstaafkopprofiel voor hoofdspoor

4.2.4.6

Automatische systemen voor variabele spoorwijdten

4.2.3.5.3

Geometrie van wissels en kruisingen in bedrijf

4.2.5.3

Minimumboogstraal

4.2.3.6

Minimumboogstraal voor bochten in horizontale alignementen

4.2.3.4

Maximale gemiddelde vertraging

4.2.4.5.1

Weerstand van het spoor tegen langskrachten

4.2.6.2

Belasting door optrekken en remmen

4.2.7.1.5

Effecten van wervelingen

4.2.6.2.1

Weerstand van nieuwe kunstwerken over of naast de sporen

4.2.7.3

Drukgolven voor de trein

4.2.6.2.2

Maximale drukvariaties in tunnels

4.2.10.1

Maximale drukvariaties in tunnels

4.2.6.2.3

Minimumspoorafstand

4.2.3.2

Zijwind

4.2.6.2.4

Zijwindeffect

4.2.10.2

Aerodynamisch effect op spoor in ballast

4.2.6.2.5

Opvliegend ballast

4.2.10.3

Toiletafvoersysteem

4.2.11.3

Toiletafvoersystemen

4.2.12.2

Reinigen van de buitenzijde in een wasstraat

4.2.11.2.2

Wasstraten voor de reiniging van de buitenzijde van treinen

4.2.12.3

Interface voor drinkwaterinstallaties

4.2.11.5

Watervoorziening

4.2.12.4

Brandstofvoorzieningsinstallaties

4.2.11.7

Brandstofvoorziening

4.2.12.5

Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen

4.2.11.6

Elektrische voeding

4.2.12.6

4.3.3.   Raakvlak met het subsysteem Exploitatie

Tabel 8

Raakvlak met het subsysteem Exploitatie

Referentie TSI LOC & PAS

Referentie TSI Exploitatie

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Afsleepkoppeling

4.2.2.2.4

Noodvoorzieningen

4.2.3.6.3

Aslastparameter

4.2.3.2

Treinsamenstelling

4.2.2.5

Remprestatie

4.2.4.5

Remvermogen

4.2.2.6

Externe verlichting aan voor- en achterzijde van de trein

4.2.7.1

Zichtbaarheid van treinen

4.2.2.1

Tyfoon

4.2.7.2

Hoorbaarheid van treinen

4.2.2.2

Zicht naar buiten

4.2.9.1.3

Eisen voor waarneembaarheid van seinen en borden langs het spoor

4.2.2.8

Optische kenmerken van de frontruit

4.2.9.2.2

Binnenverlichting

4.2.9.1.8

Bewaking van de alertheid van de machinist

4.2.9.3.1

Waakzaamheid machinist

4.2.2.9

Registratieapparatuur

4.2.9.6

Registratie van monitoringgegevens in de trein

4.2.3.5

Aanhangsel I

4.3.4.   Raakvlak met het subsysteem Besturing en seingeving

Tabel 9

Raakvlak met het subsysteem Besturing en seingeving

Referentie TSI LOC & PAS

Referentie TSI CCS

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Omgrenzingsprofiel

4.2.3.1

Plaats van boordantennes voor besturing en seingeving

4.2.2

Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van spoorstroomkringen

4.2.3.3.1.1

Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp

4.2.10

Elektromagnetische compatibiliteit tussen rollend materieel en baanapparatuur voor besturing en seingeving

4.2.11

Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van astellers

4.2.3.3.1.2

Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp

4.2.10

Elektromagnetische compatibiliteit tussen rollend materieel en baanapparatuur voor besturing en seingeving

4.2.11

Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een lusuitrusting

4.2.3.3.1.3

Compatibiliteit met baansystemen voor treindetectie: voertuigontwerp

4.2.10

Rijdynamicagedrag

4.2.3.4.2

ETCS-boordapparatuur: informatie/opdrachten doorsturen en statusinformatie over rollend materieel ontvangen

4.2.2

Type remsysteem

4.2.4.3

Noodremcommando

4.2.4.4.1

Dienstremcommando

4.2.4.4.2

Opdracht voor het in werking stellen van de dynamische rem

4.2.4.4.4

Magneetrem

4.2.4.8.2

Wervelstroomrem

4.2.4.8.3

Deuren openen

4.2.5.5.6

Prestatie-eisen

4.2.8.1.2

Maximaal vermogen en maximale stroom die aan de bovenleiding mogen worden opgenomen

4.2.8.2.4

Scheidingssecties

4.2.8.2.9 8

Stuurpost — ergonomie

4.2.9.1.6

Radiobesturing op afstand voor personeel bij rangeerbeweging

4.2.9.3.6

Eisen voor het beheer van ETCS-modi

4.2.9.3.8

Tractiestatus

4.2.9.3.9

Rookbestrijding

4.2.10.4.2

noodremprestatie

4.2.4.5.2

Gegarandeerde remprestaties en -karakteristieken voor de trein

4.2.2

dienstremprestatie

4.2.4.5.3

Frontseinen

4.2.7.1.1

Baanobjecten voor besturing en seingeving

4.2.15

Zicht naar buiten

4.2.9.1.3

Zichtbaarheid van baanobjecten voor besturing en seingeving

4.2.15

Optische kenmerken

4.2.9.2.2

Registratieapparatuur

4.2.9.6

Interface voor gegevensregistratie in het kader van wettelijke verplichtingen

4.2.14

Opdracht voor het in werking stellen van de dynamische rem (recuperatieremming)

4.2.4.4.4

ETCS DMI-configuratie

4.2.12

magneetrem (opdracht)

4.2.4.8.2

Wervelstroomrem (opdracht)

4.2.4.8.3

Scheidingssecties

4.2.8.2.9.8

Rookbestrijding

4.2.10.4.2

Interface-eisen bij geautomatiseerde treinbesturing

4.2.13

ATO-boordfunctionaliteit

4.2.18

System Requirement Specification — Specificatie van systeemvereisten

Specificatie als bedoeld in bijlage A, tabel A.2, index 84, bij de TSI CCS

ATO-OB / ROLLING STOCK FFFIS — ATO-boordfunctionaliteit / FFFIS rollend materieel

Specificatie als bedoeld in bijlage A, tabel A.2, index 88, bij de TSI CCS

ETCS-boordapparatuur: informatie/opdrachten doorsturen en statusinformatie over rollend materieel ontvangen

4.2.2

4.3.5.   Raakvlak met het subsysteem Telecommunicatietoepassing voor reizigers

Tabel 10

Raakvlak met het subsysteem Telecommunicatietoepassing voor reizigers

Referentie TSI LOC & PAS

Referentie TSI Telecommunicatietoepassingen voor reizigers

Parameter

Punt

Parameter

Punt

Klanteninformatie (PRM)

4.2.5

Display van boordapparaten

4.2.13.1

Omroepinstallatie

4.2.5.2

Automatisch omroepsysteem

4.2.13.2

Klanteninformatie (PRM)

4.2.5”

(113)

in punt 4.4, (4), van de Engelstalige versie wordt “clause 4.2.12.4” vervangen door “point 4.2.12.4”;

(114)

in punt 4.5, (1), van de Engelstalige versie wordt “Section 3” vervangen door “Chapter 3”;

(115)

in punt 4.5, (2), van de Engelstalige versie wordt “section 4.2” vervangen door “point 4.2”;

(116)

in punt 4.8, (2), van de Engelstalige versie wordt “in the clause 4.2.12” vervangen door “in point 4.2.12”;

(117)

punt 4.9 wordt vervangen door:

“4.9.   Controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten voor het eerste gebruikt van het vergunde voertuig

De parameters van het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” die de spoorwegonderneming moet gebruiken bij het controleren van de compatibiliteit met de trajecten, zijn beschreven in aanhangsel D1 van de TSI OPE.”;

(118)

in punt 5.1, (3), derde streepje, wordt “deel 6.1” vervangen door “punt 6.1”;

(119)

in punt 5.2, (1), van de Engelstalige versie wordt “clause 6.1.5” vervangen door “point 6.1.5”;

(120)

in punt 5.3.1, (1), wordt “index 66” vervangen door “index [36]” en wordt de tekst van de noot vervangen door:

Opmerking:

andere typen automatische koppeling dan type 10 worden niet beschouwd als een interoperabiliteitsonderdeel (specificatie niet openbaar beschikbaar).”;

(121)

in punt 5.3.2, (1), worden alle verwijzingen naar “index 67” vervangen door “index [37]” en worden alle verwijzingen naar “index 68” vervangen door “index [38]”;

(122)

in punt 5.3.3, (1), wordt “index 69” vervangen door “index [39].”;

(123)

in punt 5.3.4, (4), van de Engelstalige versie wordt “clause 4.2.3.5.2.2.” vervangen door “point 4.2.3.5.2.2”;

(124)

punt 5.3.4 bis, (2), wordt vervangen door:

“Het automatische systeem voor variabele spoorwijdten moet voldoen aan de eisen van punt 4.2.3.5.3; de eisen moeten worden beoordeeld voor het interoperabiliteitsonderdeel zoals beschreven in punt 6.1.3.1 bis.”;

(125)

de punten 5.3.6 tot en met 5.3.15 worden vervangen door:

“5.3.6.   frontseinen

(1)

Een koplamp wordt ontworpen en beoordeeld zonder dat er beperkingen worden gesteld aan het toepassingsgebied ervan.

(2)

Een koplamp moet voldoen aan eisen inzake kleur en lichtsterkte als gedefinieerd in punt 4.2.7.1.1. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.7.   Frontseinen

(1)

Een frontsein wordt ontworpen en beoordeeld zonder dat er beperkingen worden gesteld aan het toepassingsgebied ervan.

(2)

Een frontsein moet voldoen aan eisen inzake kleur en lichtsterkte als gedefinieerd in punt 4.2.7.1.2. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.8.   Sluitseinen

(1)

Een sluitsein wordt ontworpen en beoordeeld voor het toepassingsgebied: vaste lamp of draagbare lamp.

(2)

Een sluitsein moet voldoen aan eisen ten aanzien van de kleur en de lichtsterkte als gedefinieerd in punt 4.2.7.1.3. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

(3)

Voor draagbare sluitseinen moet de interface voor bevestiging aan het voertuig overeenstemmen met aanhangsel E van de TSI “Goederenwagens”.

5.3.9.   Tyfoons

(1)

Een tyfoon wordt ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat is bepaald door het geluidsdrukniveau van de tyfoon op een referentievoertuig (of referentie-integratie). Dit kenmerk kan worden beïnvloed door de integratie van de tyfoon in een bepaald voertuig.

(2)

Een tyfoon moet voldoen aan eisen inzake geluidssignalen als gedefinieerd in punt 4.2.7.2.1. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.10.   Stroomafnemer

Een stroomafnemer moet worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:

(1)

het type spanningsysteem of -systemen, zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.1.

Wanneer de stroomafnemer ontworpen is voor verschillende spanningssystemen, worden de verschillende reeksen eisen in aanmerking genomen;

(2)

een van de drie profielen van het schuitje van de stroomafnemer als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.2;

(3)

het stroomvoerend vermogen als gedefinieerd in punt 4.2.8.2.4;

(4)

de maximumstroom bij stilstand voor wissel- en gelijkstroomsystemen zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.5. Voor gelijkstroomsystemen van 1,5 kV moet het materiaal van de rijdraad in aanmerking worden genomen;

(5)

de maximale dienstsnelheid: deze moet worden beoordeeld volgens de definitie in punt 4.2.8.2.9.6;

(6)

het hoogtebereik voor dynamisch gedrag: standaard, en/of voor de systemen met spoorwijdte 1 520 mm of 1 524 mm;

(7)

bovenstaande eisen moeten worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel;

(8)

het hoogtebereik van de stroomafnemer als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.1.2, het type geometrie van het schuitje van de stroomafnemer als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.2, het stroomvoerend vermogen van de stroomafnemer als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.3, de statische opdrukkracht van de stroomafnemer als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.5 en het dynamisch gedrag van de stroomafnemer op zich, als gespecificeerd in punt 4.2.8.2.9.6, moeten ook op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel worden beoordeeld.

5.3.11.   Sleepstukken

De sleepstukken zijn de vervangbare onderdelen van het schuitje van de stroomafnemer die contact maken met de rijdraad. Sleepstukken moeten worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:

(1)

de geometrie ervan, als gedefinieerd in punt 4.2.8.2.9.4.1;

(2)

het materiaal van de sleepstukken, zoals bepaald in punt 4.2.8.2.9.4.2;

(3)

het type spanningsysteem of -systemen, zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.1.

(4)

het stroomvoerend vermogen als gedefinieerd in punt 4.2.8.2.4;

(5)

de maximale stroomafname bij stilstand, zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.5.

(6)

Bovenstaande eisen moeten worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.12.   Hoogspanningsschakelaar

Een hoogspanningsschakelaar moet worden ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:

(1)

het type spanningsysteem of -systemen, zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.1.

(2)

het stroomvoerend vermogen, zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.4 (maximumstroom).

(3)

Bovenstaande eisen moeten worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

(4)

De uitschakeling moet gebeuren zoals omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22] (zie punt 4.2.8.2.10). Dit moet worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.13.   Zitplaats voor de machinist

(1)

De zitplaats voor de machinist wordt ontworpen en beoordeeld voor een toepassingsgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van het bereik van de mogelijke aanpassingen van de positie in de hoogte en de lengte.

(2)

De zitplaats voor de machinist moet voldoen aan de eisen die zijn omschreven op het niveau van het onderdeel in punt 4.2.9.1.5. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.14.   Toiletafvoeraansluiting

(1)

Een toiletafvoeraansluiting wordt ontworpen en beoordeeld zonder dat er beperkingen worden gesteld aan het toepassingsgebied ervan.

(2)

Een toiletafvoeraansluiting moet voldoen aan eisen inzake afmetingen als gedefinieerd in punt 4.2.11.3. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

5.3.15.   Inlaataansluiting voor watertanks

(1)

Een inlaataansluiting voor watertanks wordt ontworpen en beoordeeld zonder dat er beperkingen worden gesteld aan het toepassingsgebied ervan.

(2)

Een inlaataansluiting voor watertanks moet voldoen aan eisen inzake afmetingen als gedefinieerd in punt 4.2.11.5. De eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.”;

(126)

in punt 6.1.1, (3), wordt de eerste alinea vervangen door:

“Bij specifieke gevallen die van toepassing zijn op een in punt 5.3 omschreven interoperabiliteitsonderdeel, kan de dienovereenkomstige eis slechts onderdeel zijn van de keuring op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel, indien het onderdeel in overeenstemming blijft met de hoofdstukken 4 en 5 en indien het specifieke geval niet verwijst naar een nationaal voorschrift.”;

(127)

punt 6.1.2 wordt vervangen door:

“6.1.2.   Toepassing van de modulen

Modulen voor de EG-conformiteitsverklaring van interoperabiliteitsonderdelen:

Module CA

Interne productiecontrole

Module CA1

Interne productiecontrole plus productiekeuring door middel van individueel onderzoek

Module CA2

Interne productiecontrole plus productkeuring met willekeurige tussenpozen

Module CB

EG-typeonderzoek

Module CC

Conformiteit met type op basis van interne productiecontrole

Module CD

Conformiteit met type op basis van het kwaliteitsbeheersysteem van het productieproces

Module CF

Conformiteit met type op basis van productkeuring

Module CH

Conformiteit op basis van volledig kwaliteitsbeheersysteem

Module CH1

Conformiteit op basis van het volledige kwaliteitsbeheersysteem plus ontwerponderzoek

Module CV

Proefondervindelijke typekeuring (geschiktheid voor gebruik)

(1)

De fabrikant of zijn in de Europese Unie gevestigde gemachtigde moet een van de in de volgende tabel vermelde modulen of een combinatie daarvan kiezen voor het te beoordelen onderdeel:

Punt in de TSI

Te beoordelen onderdelen

Module

CA

CA1 of CA2

CB + CC

CB + CD

CB + CF

CH

CH1

5.3.1

Automatische koppeling van de centrale buffer

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.2

Handmatige eindkoppeling

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.3

Afsleepkoppeling

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.4

Wiel

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.4 bis

Automatische systemen voor variabele spoorwijdten

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.5

Wielslipbeveiligingssysteem

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.6

Koplamp

 

X  (1)

X

X

 

X  (1)

X

5.3.7

Frontsein

 

X  (1)

X

X

 

X  (1)

X

5.3.8

Sluitsein

 

X  (1)

X

X

 

X  (1)

X

5.3.9

Tyfoons

 

X  (1)

X

X

 

X  (1)

X

5.3.10

Stroomafnemer

 

X  (1) )

 

X

X

X  (1)

X

5.3.11

Sleepstukken voor stroomafnemer

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.12

Hoogspanningsschakelaar

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.13

Zitplaats voor de machinist

 

X  (1)

 

X

X

X  (1)

X

5.3.14

Toiletafvoeraansluiting

X

 

X

 

 

X

 

5.3.15

Inlaataansluiting voor watertanks

X

 

X

 

 

X

 

(2)

Wanneer in aanvulling op de in punt 4.2 vermelde eisen voor de beoordeling een bijzondere procedure moet worden gebruikt, wordt dit vermeld in punt 6.1.3 hieronder.”;

(128)

punt 6.1.3 wordt vervangen door:

“6.1.3.   Bijzondere keuringsprocedures voor interoperabiliteitsonderdelen

6.1.3.1.   Wielen (punt 5.3.4)

(1)

De mechanische kenmerken van het wiel moeten worden aangetoond door berekeningen van de mechanische sterkte, waarbij drie belastingsgevallen in aanmerking worden genomen: recht spoor (gecentreerd wielstel), bocht (flens tegen de spoorstaaf gedrukt), en tijdens het passeren van punten en kruisingen (binnenzijde van de flens tegen de spoorstaaf), zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [40].

(2)

Voor gesmede en gewalste wielen worden de beslissingscriteria gegeven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [40]. Indien de berekening waarden buiten de beslissingscriteria oplevert, moet de conformiteit worden aangetoond door middel van een proef op een proefbank overeenkomstig dezelfde specificatie.

(3)

Andere typen wielen zijn toegestaan voor voertuigen die alleen nationaal worden ingezet. In dat geval moeten de beslissingscriteria en de vermoeidheidsspanningscriteria in nationale regels worden vastgelegd. Van die nationale regels moeten de lidstaten kennisgeving doen.

(4)

De aanname van beladingstoestanden voor de maximale verticale statische wieldruk wordt uitdrukkelijk vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.

Thermomechanisch gedrag:

(5)

Als het wiel wordt gebruikt voor het afremmen van een eenheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van remsystemen die op het loopvlak werken, moeten de thermomechanische eigenschappen van het wiel worden aangetoond door rekening te houden met de voorziene maximale remenergie. Een conformiteitsbeoordeling in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [40], moet worden uitgevoerd om aan de hand van de vermelde beslissingscriteria te controleren of de dwarsbeweging van de velg tijdens het remmen en de restspanning binnen de gegeven tolerantiegrenzen vallen.

Controle van de wielen:

(6)

Er moet een controleprocedure bestaan om te voorkomen dat defecten tijdens de productiefase de veiligheid negatief beïnvloeden vanwege veranderingen in de mechanische eigenschappen van de wielen.

De treksterkte van het materiaal in het wiel, de hardheid van het loopvlak, de breuktaaiheid, de schokbestendigheid, de eigenschappen van het materiaal en de mate van zuiverheid van het materiaal moeten worden gecontroleerd.

In de controleprocedure moet worden vermeld welke partijbemonstering is gebruikt voor elke te controleren eigenschap.

(7)

Een andere methode van conformiteitsbeoordeling voor wielen is toegestaan onder dezelfde voorwaarden als voor wielstellen; deze voorwaarden zijn beschreven in punt 6.2.3.7.

(8)

In het geval van een innovatief ontwerp waarvoor de fabrikant onvoldoende gebruikservaring heeft, moet voor het wiel een beoordeling van de geschiktheid voor gebruik worden verricht (module CV; zie ook punt 6.1.6).”;

(129)

punt 6.1.3.1 bis wordt vervangen door:

“6.1.3.1 bis.   Automatisch systeem voor variabele spoorwijdten (punt 5.3.4 bis)

(1)

De beoordelingsprocedure moet gebaseerd zijn op een valideringsplan dat alle in de punten 4.2.3.5.3 en 5.3.4 bis genoemde aspecten omvat.

(2)

Het validatieplan is in overeenstemming met de veiligheidsanalyse die krachtens punt 4.2.3.5.3 moet worden uitgevoerd, en bepaalt welke beoordelingen er in de volgende verschillende fasen moeten worden uitgevoerd:

ontwerptoetsing;

statische testen (testen op de proefbank en testen geïntegreerd in het loopwerk/de eenheid);

testen in de voorzieningen voor de omstelling van de spoorwijdte, representatief voor de bedrijfsomstandigheden;

testen op het spoor, representatief voor de bedrijfsomstandigheden.

(3)

Om de naleving van punt (5) van punt 4.2.3.5.3 aan te tonen, worden de aannamen voor de veiligheidsanalyse van het voertuig waarin het systeem moet worden geïntegreerd, en van het missieprofiel van dat voertuig, duidelijk gedocumenteerd.

(4)

Het automatische systeem voor variabele spoorwijdten kan worden onderworpen aan een beoordeling van de geschiktheid voor gebruik (module CV; zie ook punt 6.1.6).

(5)

Het certificaat dat de met de conformiteitsbeoordeling belaste aangemelde instantie afgeeft, bevat zowel de gebruiksvoorwaarden overeenkomstig punt 5.3.4 bis, punt (1), als de typen en de bedrijfsvoorwaarden van de voorzieningen voor de omstelling van de spoorwijdte waarvoor het automatisch systeem voor variabele spoorwijdte is beoordeeld.”;

(130)

de punten 6.1.3.2 tot en met 6.1.3.8 worden vervangen door:

“6.1.3.2.   Wielslipbeveiligingssysteem (punt 5.3.5)

(1)

Het wielslipbeveiligingssysteem moet worden gecontroleerd volgens de methodiek die is beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [15].

(2)

In het geval van een innovatief ontwerp waarvoor de fabrikant onvoldoende gebruikservaring heeft, moet voor het wielslipbeveiligingssysteem een beoordeling van de geschiktheid voor gebruik worden verricht (module CV; zie ook punt 6.1.6).

6.1.3.3.   frontseinen (punt 5.3.6)

(1)

De kleur en de lichtsterkte van de frontseinen moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].

6.1.3.4.   Frontseinen (punt 5.3.7)

(1)

De kleur en de lichtsterkte van de frontseinen en de spectrale stralingsverdeling van het licht dat van de frontseinen afkomstig is, moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].

6.1.3.5.   Sluitseinen (punt 5.3.8)

(1)

De kleur en de lichtsterkte van de sluitseinen moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [20].

6.1.3.6.   Tyfoon (punt 5.3.9)

(1)

De geluidssignalen en de geluidsdrukniveaus van de tyfoon worden gemeten en gecontroleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [21].

6.1.3.7.   Stroomafnemer (punt 5.3.10)

(1)

Voor stroomafnemers voor gelijkstroomsystemen moet de maximale stroomafname bij stilstand tot aan de grenswaarden als omschreven in punt 4.2.8.2.5 worden gecontroleerd in de volgende omstandigheden:

de stroomafnemer moet contact maken met twee gewone koperen rijdraden of twee met zilver gelegeerde koperen rijdraden met elk een dwarsdoorsnede van 100 mm2 bij een stroomsysteem van 1,5 kV;

de stroomafnemer moet contact maken met één koperen rijdraad met een dwarsdoorsnede van 100 mm2 bij een stroomsysteem van 3 kV;

(1 bis)

Voor stroomafnemers voor gelijkstroomsystemen moet de temperatuur van de rijdraad met stroomafname bij stilstand worden beoordeeld door middel van metingen volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [24].

(2)

Voor alle stroomafnemers moet de statische opdrukkracht worden getest in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [23].

(3)

Het dynamisch gedrag van de stroomafnemer met betrekking tot stroomafname moet worden beoordeeld door simulatie volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J–1, index [41].

Voor de simulaties moeten ten minste twee verschillende bovenleidingstypen worden gebruikt. De gegevens voor de simulatie moeten overeenstemmen met secties van leidingen die in het infrastructuurregister zijn opgetekend als zijnde in overeenstemming met de TSI (EG-conformiteitsverklaring of verklaring volgens Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*14)) voor de betreffende snelheid en het betreffende energievoorzieningssysteem, tot de maximale ontwerpsnelheid van het voorgestelde interoperabiliteitsonderdeel “stroomafnemer”.

De simulatie mag worden uitgevoerd met bovenleidingstypen die nog als interoperabiliteitsonderdeel goedgekeurd moeten worden of waarvoor nog een verklaring volgens Aanbeveling 2011/622/EU van de Commissie (*15) moet worden opgesteld, op voorwaarde dat zij voldoen aan de andere eisen van de TSI ENE. De gesimuleerde stroomafnamekwaliteit moet in overeenstemming zijn met punt 4.2.8.2.9.6 voor de beschikbare opdrukhoogte, de gemiddelde opdrukkracht en de standaardafwijking voor elk van de bovenleidingen.

Wanneer de resultaten van de simulatie acceptabel zijn, moet een dynamische test ter plaatse worden uitgevoerd met een representatief stuk van één van de twee bovenleidingstypen die in de simulatie zijn gebruikt.

De interactiekarakteristieken moeten worden gemeten in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [42]. De opwaartse verplaatsing van ten minste twee richtstangen moet worden gemeten.

De geteste stroomafnemer moet worden gemonteerd op rollend materieel dat een gemiddelde opdrukkracht produceert binnen de boven- en ondergrenzen zoals vereist volgens punt 4.2.8.2.9.6 tot maximaal de ontwerpsnelheid van de stroomafnemer. De testen moeten worden uitgevoerd in beide rijrichtingen.

Voor stroomafnemers die zullen worden ingezet op systemen met een spoorwijdte van 1 435 mm en 1 668 mm moeten de testen baanvakken omvatten waar de rijdraad een lage hoogte heeft (gedefinieerd als tussen 5,0 en 5,3 m) en baanvakken met een hoge rijdraad (gedefinieerd als tussen 5,5 en 5,75 m).

Voor stroomafnemers die zullen worden ingezet op systemen met een spoorwijdte van 1 520 mm en 1 524 mm moeten de testen baanvakken omvatten waar de rijdraad een hoogte heeft tussen 6,0 en 6,3 m.

De testen moeten worden uitgevoerd voor ten minste drie snelheidsstappen tot en met de ontwerpsnelheid van de stroomafnemer die wordt getest.

Het interval tussen twee opeenvolgende testen mag niet groter zijn dan 50 km/h.

De gemeten stroomafnamekwaliteit moet in overeenstemming zijn met punt 4.2.8.2.9.6 voor de beschikbare opdrukhoogte, en ofwel de gemiddelde opdrukkracht en standaardafwijking, ofwel het vonkpercentage.

Wanneer de bovengenoemde keuringen met succes worden bekroond, moet het beproefde stroomafnemerontwerp worden beschouwd als conform de TSI wat betreft de stroomafnamekwaliteit.

Voor het gebruik van een stroomafnemer waarvoor een EG-keuringsverklaring beschikbaar is op rollend materieel van verschillende ontwerpen, zijn de aanvullende testen op het niveau van het rollend materieel die nodig zijn ten aanzien van de stroomafnamekwaliteit gespecificeerd in punt 6.2.3.20.

6.1.3.8.   Sleepstukken (punt 5.3.11)

(1)

Sleepstukken worden gecontroleerd volgens de beschrijving in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [43].

(2)

Sleepstukken, die vervangbare onderdelen van het schuitje van de stroomafnemer zijn, worden tegelijkertijd met een stroomafnemer (zie punt 6.1.3.7) eenmalig gecontroleerd op het gebeid van stroomafnamekwaliteit.

(3)

Wanneer het gaat om een materiaal waarvoor de fabrikant onvoldoende gebruikservaring heeft, moet voor het sleepstuk een beoordeling van de geschiktheid voor gebruik worden verricht (module CV; zie ook punt 6.1.6).

(*14)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520)."

(*15)  Aanbeveling 2011/622/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 243 van 21.9.2011, blz. 23).”;"

(131)

punt 6.1.4 wordt vervangen door:

“6.1.4.   Projectfasen waar keuring vereist is

(1)

In aanhangsel H wordt aangegeven in welke fasen van het project een keuring moet worden uitgevoerd voor de eisen die van toepassing zijn op de interoperabiliteitsonderdelen:

(a)

ontwerp- en ontwikkelingsfase:

i)

ontwerptoetsing en/of -onderzoek;

ii)

typekeuring: keuring van het ontwerp, indien en zoals vastgelegd in punt 4.2;

(b)

productiefase: routinetest om de conformiteit van de productie te beoordelen.

Welke entiteit verantwoordelijk is voor de beoordeling van de routinetesten wordt bepaald aan de hand van de gekozen keuringsmodule.

(2)

Aanhangsel H is ingedeeld volgens punt 4.2; de eisen en de beoordeling ervan die van toepassing zijn op de interoperabiliteitsonderdelen worden vastgesteld in punt 5.3, waar verwezen wordt naar bepaalde punten van punt 4.2; waar relevant wordt ook verwezen naar een subpunt van het punt 6.1.3.”;

(132)

punt 6.1.6 wordt vervangen door:

“6.1.6.   Beoordeling van de geschiktheid voor gebruik

(1)

Een beoordeling van geschiktheid voor gebruik middels proefondervindelijke typekeuring (module CV) maakt mogelijk deel uit van de beoordelingsprocedure voor de volgende interoperabiliteitsonderdelen:

wielen (zie punt 6.1.3.1);

automatisch systeem voor variabele spoorwijdten (zie punt 6.1.3.1 bis);

wielslipbeveiligingssysteem (zie punt 6.1.3.2);

sleepstukken (zie punt 6.1.3.8).

(2)

Alvorens te beginnen met testen tijdens het bedrijf moet een geschikte module (CB of CH1) worden gebruikt om het ontwerp van het onderdeel te controleren.

(3)

De proefondervindelijke keuringen worden georganiseerd op voorstel van de fabrikant, die het akkoord van de spoorwegonderneming moet verkrijgen voor diens bijdrage aan de keuring.”

(133)

in punt 6.2.2, (4), van de Engelstalige versie wordt “the clause 4.2” vervangen door “point 4.2”;

(134)

punt 6.2.3.1. wordt vervangen door:

“6.2.3.1.   beladingstoestanden en gewogen massa (punt 4.2.2.10)

(1)

De gewogen massa wordt gemeten voor een belastingsomstandigheid die overeenstemt met “bedrijfsklaar ontwerpgewicht”, met uitzondering van verbruiksmaterialen waarvoor geen voorschrift bestaat (bv. “doodgewicht” is aanvaardbaar).

(2)

De andere beladingstoestanden mogen via berekening worden afgeleid.

(3)

Indien wordt verklaard dat een voertuig met een type overeenstemt (overeenkomstig de punten 6.2.2 en 7.1.3):

mag het gewogen totaalgewicht van het voertuig in de belastingsomstandigheid “bedrijfsklaar ontwerpgewicht” het opgegeven totale voertuiggewicht voor dat type dat wordt vermeld in de EU-verklaring van typekeuring of ontwerponderzoek en in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12, niet met meer dan 3 % overschrijden;

daarnaast mag voor eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h het gewicht per as voor de belastingsomstandigheid “ontwerpgewicht bij een normale belading” het aangegeven gewicht per as voor dezelfde belastingsomstandigheid met niet meer dan 4 % overschrijden.”;

(135)

in punt 6.2.3.3, (1), wordt “index 83” vervangen door “index [9]”;

(136)

punt 6.2.3.4. wordt vervangen door:

“6.2.3.4.   Rijdynamicagedrag — technische eisen (punt 4.2.3.4.2 bis)

(1)

Voor eenheden die zijn ontworpen om te worden ingezet op het 1 435 mm-, 1 524 mm- of 1 668 mm-systeem wordt de conformiteit aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].

De in de punten 4.2.3.4.2.1 en 4.2.3.4.2.2 beschreven parameters worden beoordeeld aan de hand van criteria die zijn gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].”;

(137)

punt 6.2.3.5 wordt vervangen door:

“6.2.3.5.   Conformiteitsbeoordeling voor veiligheidseisen

Overeenstemming met de veiligheidseisen die worden vermeld in punt 4.2 moet als volgt worden aangetoond:

(1)

de omvang van deze beoordeling moet strikt worden beperkt tot het ontwerp van het rollend materieel, in aanmerking nemende dat exploitatie, test en onderhoud worden uitgevoerd volgens door de aanvrager gedefinieerde regels (zoals beschreven in het technisch dossier).

Opmerkingen:

bij het definiëren van de test- en onderhoudseisen moet het veiligheidsniveau waaraan moet worden voldaan door de aanvrager in acht worden genomen (consistentie); het aantonen van overeenstemming betreft ook test- en onderhoudseisen.

Andere subsystemen en menselijke factoren (fouten) worden niet in aanmerking genomen.

(2)

Alle aannamen die in aanmerking worden genomen voor het missieprofiel moeten duidelijk schriftelijk worden vastgelegd bij het aantonen van de overeenstemming.

(3)

Overeenstemming met de veiligheidseisen die zijn gespecificeerd in de punten 4.2.3.4.2, 4.2.3.5.3, 4.2.4.2.2, 4.2.5.3.5, 4.2.5.5.8 en 4.2.5.5.9 op het vlak van ernstgraad/gevolgen in verband met gevaarlijke faalscenario’s wordt met behulp van één van de twee volgende methoden aangetoond:

1.

Toepassing van een geharmoniseerd risicoaanvaardingscriterium dat wordt gekoppeld aan de ernstgraad als vermeld in punt 4.2 (bv. “dodelijke ongelukken” voor noodremming).

De aanvrager mag deze methode gebruiken op voorwaarde dat er een geharmoniseerd risicoaanvaardingscriterium gedefinieerd is in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling.

De aanvrager toont overeenstemming met het geharmoniseerde criterium aan door bijlage I-3 bij de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling toe te passen. De volgende beginselen (en combinaties ervan) mogen worden gebruikt om dit aan te tonen: overeenkomst met referentiesystemen; toepassing van praktijkcodes; toepassing van de expliciete risico-inschatting (bv. waarschijnlijkheidsbenadering).

De aanvrager wijst de beoordelingsinstantie aan die het bewijs dat hij gaat verstrekken, ondersteunt: de aangemelde instantie die is geselecteerd voor het subsysteem rollend materieel of een beoordelingsinstantie als gedefinieerd in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling.

Het bewijs wordt in alle lidstaten erkend, of

2.

Toepassing van een risico-evaluatie en -beoordeling in overeenstemming met de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling om het te gebruiken risicoaanvaardingscriterium vast te stellen en overeenstemming met dit criterium aan te tonen.

De aanvrager mag er in elk geval voor kiezen deze methode te gebruiken.

De aanvrager wijst de beoordelingsinstantie aan die het bewijs dat hij gaat verstrekken, ondersteunt, als gedefinieerd in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling.

Er wordt een veiligheidsbeoordelingsverslag verstrekt conform de eisen die zijn vastgesteld in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling en de wijzigingen ervan.

Het veiligheidsbeoordelingsverslag wordt in aanmerking genomen door de vergunningverlenende entiteit, overeenkomstig punt 2.5.6 van bijlage I bij en artikel 15, lid 2, van de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling.

(4)

Voor elk in (3) hierboven vermeld TSI-punt moeten de betrokken documenten die de EG-keuringsverklaring (d.w.z. de EG-verklaring afgegeven door de aangemelde instantie of het veiligheidsbeoordelingsverslag) vergezellen uitdrukkelijk de “gebruikte methode” (“1” of “2”) vermelden. Indien dat methode “2” is, moeten ze ook het “gebruikte risicoaanvaardingscriterium” vermelden.”;

(138)

punt 6.2.3.6 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

(1) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt “dimensie SR in figuur 1, § 4.2.3.5.2.1)” vervangen door “(dimensie SR in figuur 1, punt 4.2.3.5.2.1)”;

ii)

in de tweede alinea wordt “index 107” vervangen door “index [9]”;

iii)

in tabel 12 wordt “index 85” vervangen door “index [44]”;

iv)

in de derde alinea wordt “index 86” vervangen door “index [45]”;

(b)

(2) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in tabel 14 wordt “index 85” vervangen door “index [44]”;

ii)

in de tweede alinea wordt “index 86” vervangen door “index [45]”;

(c)

(3) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in tabel 14 wordt “index 85” vervangen door “index [44]”;

ii)

in de tweede alinea wordt “index 86” vervangen door “index [45]”;

(139)

punt 6.2.3.7 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in (1) wordt “index 87” vervangen door “index [46]”;

(b)

(2) wordt vervangen door:

“(2)

De overeenstemming met de eisen ten aanzien van de mechanische weerstands- en vermoeidheidskarakteristieken van de as moet worden aangetoond op basis van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [47].

De beslissingscriteria voor de toegestane spanning worden gegeven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [47].”;

(c)

in (6) wordt “index 90” vervangen door “index [48]”;

(140)

punt 6.2.3.8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

in (1) wordt “index 91” vervangen door “index [66]”;

(b)

in (3) wordt de eerste alinea vervangen door:

“(3)

De testen moeten worden uitgevoerd onder de beladingstoestanden “bedrijfsklaar ontwerpgewicht”, “ontwerpgewicht bij een normale belading” en “maximale remlast” van de eenheid (zoals omschreven in de punten 4.2.2.10 en 4.2.4.5.2).”;

(141)

punt 6.2.3.9 wordt vervangen door:

“6.2.3.9.   Dienstremming (punt 4.2.4.5.3)

(1)

De maximale remprestatie die aan een test wordt onderworpen is de remweg zoals omschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [66]. De afremming wordt beoordeeld aan de hand van de remweg.

(2)

Testen moeten worden uitgevoerd op droog spoor op de aanvankelijke snelheid die gelijk is aan de maximale ontwerpsnelheid van de eenheid, waarbij de belastingsomstandigheid van de eenheid een van de in punt 4.2.4.5.2 gedefinieerde beladingstoestanden moet zijn.

(3)

De testresultaten moeten worden beoordeeld aan de hand van een methodiek die de volgende aspecten in aanmerking neemt:

correctie van de oorspronkelijke gegevens;

herhaalbaarheid van de test: om een testresultaat te valideren wordt de test een aantal malen herhaald en wordt het absolute verschil tussen resultaten en de standaardafwijking beoordeeld.”;

(142)

in punt 6.2.3.10, (1), wordt “index 93” vervangen door “index [15]”;

(143)

punt 6.2.3.13 wordt vervangen door:

“6.2.3.13.   Effecten van wervelingen voor reizigers op perrons en werknemers naast het spoor (punt 4.2.6.2.1)

(1)

De conformiteit met de in punt 4.2.6.2.1 vastgestelde grenswaarde voor de maximaal toegestane luchtsnelheid langsheen het spoor moet worden aangetoond op basis van volledige testen op recht spoor, uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49].

(2)

In plaats van de hierboven beschreven volledige beoordeling mag een vereenvoudigde beoordeling worden uitgevoerd voor rollend materieel met een soortgelijk ontwerp als het rollend materieel waarvoor de volledige beoordeling als omschreven in deze TSI is uitgevoerd. In dergelijke gevallen kan de vereenvoudigde conformiteitsbeoordeling als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], worden toegepast zolang de verschillen in het ontwerp binnen de grenzen die specificatie blijven.”;

(144)

punt 6.2.3.14 wordt vervangen door:

“6.2.3.14.   Effect van de drukgolf voor de trein (punt 4.2.6.2.2)

(1)

De conformiteit wordt beoordeeld op grond van volledige testen onder de omstandigheden die zijn voorgeschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49]. Als alternatief mag de conformiteit worden beoordeeld door middel van hetzij gevalideerde simulaties voor digitale berekeningen op het gebied van de stromingsleer (CFD) hetzij door middel van testen op bewegende modellen als vermeld in dezelfde specificatie.

(2)

In plaats van de hierboven beschreven volledige beoordeling mag een vereenvoudigde beoordeling worden uitgevoerd voor rollend materieel met een soortgelijk ontwerp als het rollend materieel waarvoor de volledige beoordeling als omschreven in deze TSI is uitgevoerd. In dergelijke gevallen kan de vereenvoudigde conformiteitsbeoordeling als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [49], worden toegepast zolang de verschillen in het ontwerp binnen de grenzen van dezelfde specificatie blijven.”;

(145)

punt 6.2.3.15 wordt vervangen door:

“6.2.3.15.   Maximale drukvariaties in tunnels (punt 4.2.6.2.3)

De procedure voor de conformiteitsbeoordeling wordt beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50].”;

(146)

de punten 6.2.3.16 tot en met 6.2.3.19 worden vervangen door:

“6.2.3.16.   Zijwind (punt 4.2.6.2.4)

(1)

De conformiteitsbeoordeling wordt volledig gespecificeerd in punt 4.2.6.2.4.

6.2.3.17.   Geluidsdrukniveaus van geluidssignalen (punt 4.2.7.2.2)

(1)

De geluidsdrukniveaus van de tyfoon worden gemeten en gecontroleerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [21].

6.2.3.18.   Maximaal vermogen en maximale stroom die van de bovenleiding mogen worden opgenomen (punt 4.2.8.2.4)

(1)

De conformiteitsbeoordeling wordt verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].

6.2.3.19.   Vermogensfactor (punt 4.2.8.2.6)

(1)

De conformiteitsbeoordeling wordt verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [22].”;

(147)

punt 6.2.3.19 bis wordt vervangen door:

“6.2.3.19 bis.   Energiemeetsysteem aan boord (punt 4.2.8.2.8)

(1)

Energiemeetfunctie (EMF)

De nauwkeurigheid van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie te testen in de referentieomstandigheden, met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56]. De inputhoeveelheid en het vermogensfactorbereik tijdens de tests moet overeenstemmen met de waarden als uiteengezet in dezelfde specificatie.

De effecten van de temperatuur op de nauwkeurigheid van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie te testen in de referentieomstandigheden (behalve die voor de temperatuur), met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56].

De gemiddelde temperatuurcoëfficiënt van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie in de referentieomstandigheden te testen (behalve die voor de temperatuur), met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56].

In gevallen waarin punt 4.2.8.2.8.2, (6), van toepassing is, mag de conformiteit van de bestaande onderdelen met dat punt worden beoordeeld overeenkomstig een andere norm dan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [56], of overeenkomstig een eerdere versie van die specificatie.

(2)

Gegevensverwerkingssysteem (DHS)

Het verzamelen en bewerken van gegevens in het DHS wordt beoordeeld en getest aan de hand van de methode zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [55].

(3)

Energiemeetsysteem aan boord (EMS)

Het EMS wordt beoordeeld en getest zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [59].”;

(148)

punt 6.2.3.20 wordt vervangen door:

“6.2.3.20.   Dynamisch gedrag stroomafnemer (punt 4.2.8.2.9.6)

(1)

Wanneer een stroomafnemer met een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik als interoperabiliteitsonderdeel wordt ingebouwd in een eenheid rollend materieel die is beoordeeld volgens punt 4.2.8.2.9.6, moeten dynamische testen worden verricht om de opdrukhoogte en ofwel de gemiddelde opdrukkracht en standaardafwijking ofwel het vonkpercentage te meten overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [42], tot de ontwerpsnelheid van de eenheid.

(2)

Voor een eenheid die ontworpen is om te worden ingezet op de spoorwijdten 1 435 mm en 1 668 mm moeten de testen, voor elke geplaatste stroomafnemer, worden verricht in beide rijrichtingen en moeten deze baanvakken omvatten waar de rijdraad een lage hoogte heeft (gedefinieerd als tussen 5,0 m en 5,3 m) en baanvakken met een hoge rijdraad (gedefinieerd als tussen 5,5 en 5,75 m).

Voor eenheden die zijn ontworpen om te worden ingezet op spoorwijdten 1 520 mm en 1 524 mm omvatten de testen baanvakken met een rijdraad tussen 6,0 en 6,3 m.

(3)

De testen moeten worden uitgevoerd voor ten minste drie snelheidsstappen tot en met de maximale ontwerpsnelheid van de eenheid. Het interval tussen twee opeenvolgende testen mag niet groter zijn dan 50 km/h.

(4)

Tijdens de test moet de statische opdrukkracht worden aangepast voor elk stroomvoorzieningsysteem binnen het bereik, zoals aangegeven in punt 4.2.8.2.9.5.

(5)

De gemeten resultaten moeten in overeenstemming zijn met punt 4.2.8.2.9.6 voor de opdrukhoogte en ofwel de gemiddelde opdrukkracht en standaardafwijking, ofwel het vonkpercentage. De opwaartse verplaatsing van ten minste twee richtstangen moet worden gemeten.”;

(149)

punt 6.2.3.21 wordt vervangen door:

“6.2.3.21.   Opstelling van stroomafnemers (punt 4.2.8.2.9.7)

(1)

De kenmerken in verband met het dynamisch gedrag van de stroomafname worden gecontroleerd zoals omschreven in punt 6.2.3.20.

(2)

Er moeten testen worden verricht voor de stroomafnemers met de minst gunstige prestaties wat betreft de maximale opdrukkracht en wat betreft de maximale standaardafwijking of het vonkpercentage. De opstellingen die de stroomafnemers met de minst gunstige prestaties omvatten, moeten worden vastgesteld door middel van simulatie of meting als bedoeld in aanhangsel J-1, indexen [41] en [42].”;

(150)

in punt 6.2.3.22, (1), wordt “index 101” vervangen door “index [28]”;

(151)

in punt 6.2.3.23, (1), wordt “eis 4.2.10.3.2 (1)” vervangen door “punt 4.2.10.3.2 (1)”;

(152)

in punt 6.2.4, (2), van de Engelstalige versie wordt “Section 4.2” vervangen door “point 4.2”;

(153)

punt 6.2.5 wordt vervangen door:

“6.2.5.   Innovatieve oplossingen

(1)

Wanneer voor het subsysteem Rollend materieel een innovatieve oplossing (als gedefinieerd in artikel 10) wordt voorgesteld, past de aanvrager de in artikel 10 uiteengezette procedure toe";

(154)

punt 6.2.6 wordt vervangen door:

“6.2.6.   Beoordeling van voor exploitatie en onderhoud gevraagde documentatie

Krachtens artikel 15, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 stelt de aanvrager het technisch dossier op en neemt hierin de voor de exploitatie en het onderhoud vereiste documentatie op.”;

(155)

punt 6.2.7 wordt vervangen door:

“6.2.7.   Beoordeling van eenheden voor de algemene exploitatie

(1)

Waar een nieuwe, verbeterde of vernieuwde eenheid die bestemd is voor algemene exploitatie wordt beoordeeld op basis van deze TSI (in overeenstemming met punt 4.1.2), is een referentietrein nodig om een aantal eisen van de TSI te kunnen beoordelen. Dit wordt toegelicht in de desbetreffende bepalingen van punt 4.2. Ook kunnen bepaalde eisen van de TSI op treinniveau niet op eenheidsniveau worden beoordeeld. Die gevallen worden voor de desbetreffende eisen beschreven in punt 4.2.

(2)

Het toepassingsgebied in de zin van het type rollend materieel dat er, gekoppeld aan de te beoordelen eenheid, voor zorgt dat de trein in overeenstemming is met de TSI wordt niet gecontroleerd door de aangemelde instantie.

(3)

Nadat voor een dergelijke eenheid een vergunning voor indienststelling is verleend, wordt het gebruik ervan in een treinsamenstelling (al dan niet in overeenstemming met de TSI) behandeld onder verantwoordelijkheid van de spoorwegonderneming, volgens de regels als gedefinieerd in punt 4.2.2.5 van de TSI OPE (treinsamenstelling).”;

(156)

punt 6.2.7 bis wordt geschrapt;

(157)

punt 6.2.8 wordt vervangen door:

“6.2.8.   Beoordeling van eenheden voor gebruik binnen (een) vooraf gedefinieerde samenstelling(en)

(1)

Waar een nieuwe, verbeterde of vernieuwde eenheid die bestemd is voor gebruik binnen (een) vooraf gedefinieerde samenstelling(en) beoordeeld wordt (in overeenstemming met punt 4.1.2), moet in de EG-keuringsverklaring worden aangegeven voor welke samenstelling(en) de beoordeling geldig is: het type rollend materieel dat gekoppeld is aan de te beoordelen eenheid, het aantal voertuigen in de samenstelling(en), de indeling van de voertuigen in de samenstelling(en) die ervoor zullen zorgen dat de treinsamenstelling in overeenstemming zal zijn met deze TSI.

(2)

De eisen van de TSI op treinniveau moeten met behulp van een referentietreinsamenstelling worden beoordeeld indien en zoals gespecificeerd in deze TSI.

(3)

Nadat een dergelijke eenheid vergunning heeft gekregen voor indienststelling, mag zij aan andere eenheden worden gekoppeld om de samenstellingen te vormen die worden vermeld in de EG-keuringsverklaring.”;

(158)

in punt 6.2.9.2, (1), van de Engelstalige versie wordt “(see also clause 7.1.2.2)” vervangen door “(see also point 7.1.2.2).”;

(159)

de volgende punten 6.2.10 en 6.2.11 worden ingevoegd:

“6.2.10.   EG-keuring wanneer ETCS is geïnstalleerd aan boord van rollend materieel / in een type rollend materieel

(1)

Dit punt is van toepassing wanneer ETCS-boordapparatuur is geïnstalleerd in:

nieuwe voertuigontwerpen waarvoor een eerste vergunning vereist is als omschreven in artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie (*16);

alle overige voertuigtypen en rollend materieel in bedrijf.

De overeenstemming van het rollend materieel met de eisen inzake de treininterfacefuncties van elke fundamentele parameter die verwijst naar bijlage A, tabel A.2, index 7 van de TSI CCS (zie de kolommen 1 en 2 van tabel 9) kan alleen worden beoordeeld wanneer ETCS is geïnstalleerd.

(2)

De beoordeling van de interfacefuncties voor de installatie van ETCS in het voertuig is onderdeel van de EG-keuring van het CCS-subsysteem aan boord overeenkomstig punt 6.3.3 van de TSI CCS.

Opmerking:

De andere in deze TSI vastgestelde eisen voor rollend materieel maken deel uit van de EG-keuring voor het subsysteem rollend materieel.

6.2.11.   EG-keuring voor rollend materieel / type rollend materieel wanneer ATO-boordapparatuur is geïnstalleerd

(1)

Dit punt is van toepassing op eenheden met ETCS-boordapparatuur en die bestemd zijn om te worden uitgerust met geautomatiseerde treinbesturing aan boord tot en met automatiseringsgraad 2.

(2)

De overeenstemming van het rollend materieel met de in bijlage A, tabel A.2, index 84 en index 88 bij de TSI CCS vastgestelde interface-eisen kan alleen worden beoordeeld wanneer ATO is geïnstalleerd.

(3)

De beoordeling van de interface-eisen voor de integratie van de ATO-boordapparatuur in het voertuig is onderdeel van de EG-keuring van het CCS-subsysteem aan boord overeenkomstig punt 6.3.3 van de TSI CCS.

(*16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 90 van 6.4.2018, blz. 66).”;"

(160)

punt 6.3 wordt vervangen door:

“6.3.   Subsysteem dat interoperabiliteitsonderdelen bevat zonder EG-keuring

(1)

Voor subsystemen met een EG-keuringsverklaring die interoperabiliteitsonderdelen omvatten waarvoor geen EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik is afgegeven, mogen interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik en die van hetzelfde type zijn, worden gebruikt voor onderhoudsdoeleinden (reserveonderdelen) voor het subsysteem dat valt onder de instantie die verantwoordelijk is voor het onderhoud.

(2)

Deze instantie moet er in elk geval voor zorgen dat de onderhoudsonderdelen geschikt zijn voor hun toepassing, worden gebruikt binnen hun toepassingsgebied, interoperabiliteit mogelijk maken binnen het spoorwegsysteem, en toch voldoen aan de essentiële eisen. Deze onderdelen moeten traceerbaar zijn en gecertificeerd zijn overeenkomstig de nationale en internationale regelgeving of een andere in de spoorwegsector erkende code van goede praktijk.

(3)

De bovenstaande punten 1 en 2 zijn van toepassing totdat de onderdelen in kwestie deel uitmaken van een verbetering of vernieuwing van het subsysteem overeenkomstig punt 7.1.2.”;

(161)

punt 7.1 wordt vervangen door:

“7.1.   Algemene toepassingsregels

7.1.1.   Algemeen

7.1.1.1.   Toepassing op nieuw rollend materieel

(1)

Deze TSI is van toepassing op alle eenheden rollend materieel in het toepassingsgebied van de TSI die in de handel worden gebracht na de datum van toepassing die vermeld is in artikel 12, behalve indien het onderstaande punt 7.1.1.2 “Toepassing op lopende projecten” of punt 7.1.1.3 “Toepassing op bijzondere voertuigen, zoals spoormachines” van toepassing is.

(2)

De overeenstemming ervan met deze bijlage in de versie die van toepassing is voor 28 september 2023 wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan overeenstemming ervan met deze TSI, met uitzondering van de in aanhangsel L vermelde wijzigingen.

7.1.1.2.   Toepassing op lopende projecten

(1)

De versie van deze TSI die van toepassing wordt op 28 september 2023 is niet verplicht voor projecten die zich op die datum in fase A of fase B bevinden als bedoeld in punt 7.1.3.1. “van de vorige TSI” (m.a.w. deze Verordening, zoals gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie (*17)).

(2)

Onverminderd tabel L.2 van aanhangsel L mogen de eisen van de hoofdstukken 4, 5 en 6 op vrijwillige basis worden toegepast op de projecten als bedoeld in punt 1.

(3)

Indien de aanvrager verkiest deze TSI-versie niet toe te passen op een lopend project, blijft de versie van deze TSI die van toepassing was bij het begin van fase A als bedoeld in punt (1) van toepassing.

7.1.1.3.   Toepassing op bijzondere voertuigen

(1)

De toepassing van deze TSI en de TSI NOI op bijzondere voertuigen in rijmodus (als omschreven in de punten 2.2 en 2.3) is verplicht indien het gebruiksgebied meer dan één lidstaat omvat.

(2)

De toepassing van deze TSI en de TSI NOI is niet verplicht voor andere bijzondere voertuigen in rijmodus dan de in punt 1 genoemde bijzondere voertuigen.

(a)

Als er geen nationale regels bestaan die afwijken van deze TSI en de TSI NOI, mag de aanvrager het in punt 6.2.1 beschreven conformiteitsbeoordelingsproces gebruiken om een EG-keuringsverklaring vast te stellen op basis van deze TSI; deze EG-keuringsverklaring wordt als zodanig erkend door de lidstaten.

(b)

Indien er nationale voorschriften bestaan die afwijken van deze TSI of TSI NOI en de aanvrager verkiest de respectieve TSI’s niet toe te passen voor wat de relevante basisparameters van deze TSI’s betreft, mag het bijzondere voertuig worden toegelaten in overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn (EU) 2016/797 op basis van de nationale voorschriften met betrekking tot de geselecteerde basisparameters.

(3)

Indien punt 2, b) wordt toegepast, is de beoordeling van het stuurcabinegeluid (zie punt 4.2.4 van de TSI NOI) verplicht voor alle bijzondere voertuigen.

7.1.1.4.   Overgangsmaatregel voor brandveiligheidseis

Tijdens een overgangsperiode die eindigt op 1 januari 2026 is het toegestaan, als alternatief voor de materiële eisen van punt 4.2.10.2.1, om de conformiteitscontrole op de materiële eisen inzake brandveiligheid toe te passen met behulp van de passende exploitatiecategorie uit de norm EN 45545-2:2013+A1:2015.

7.1.1.5.   Voorwaarden waaronder een voertuigtypevergunning en/of een vergunning om een rijtuig voor het vervoer van reizigers in de handel te brengen, niet beperkt is tot een bepaald gebruiksgebied

(1)

Dit punt is van toepassing op rijtuigen voor het vervoer van reizigers en andere aanverwante voertuigen als omschreven in punt 2.2.2. A), (3), met uitzondering van die welke zijn uitgerust met een cabine.

(2)

De voorwaarden waaronder een voertuigtypevergunning en/of een vergunning voor het in de handel brengen niet beperkt is tot een bepaald gebruiksgebied, zijn gespecificeerd in de punten 7.1.1.5.1 en 7.1.1.5.2 als aanvullende eisen die in het kader van de EG-keuring van het subsysteem rollend materieel moeten worden beoordeeld. Deze voorwaarden moeten worden gezien als aanvullend op de eisen van deze TSI, de TSI PRM en de TSI NOI en moeten volledig zijn vervuld.

(3)

De overeenstemming met de in punt 7.1.1.5.1 opgesomde reeks voorwaarden is verplicht. Daarin worden de voorwaarden opgesomd die van toepassing zijn op rijtuigen bestemd voor gebruik in vooraf gedefinieerde samenstellingen.

(4)

De overeenstemming met de in punt 7.1.1.5.2 opgesomde reeks voorwaarden is facultatief. In dat punt worden aanvullende voorwaarden opgesomd die van toepassing zijn op rijtuigen bestemd voor algemene exploitatie.

7.1.1.5.1.   Voorwaarden voor rijtuigen bestemd voor gebruik in vooraf gedefinieerde samenstellingen

(1)

Het voertuig moet een eenheid zijn (als gedefinieerd in deze TSI) die uitsluitend bestaat uit een subsysteem rollend materieel zonder CCS-boordapparatuur.

(2)

Het moet een niet-aangedreven eenheid betreffen.

(3)

De eenheid moet ontworpen zijn voor gebruik op ten minste één van de volgende spoorwijdten:

(a)

1 435 mm;

(b)

1 668 mm.

(4)

De eenheid moet zijn uitgerust met gesmede en gewalste wielen die zijn beoordeeld overeenkomstig punt 6.1.3.1.

(5)

De wielen van de eenheid moeten een minimumdiameter van meer dan 760 mm hebben.

(6)

De eenheid moet compatibel zijn met de volgende spoorstaafneigingen: 1/20, 1/30 en 1/40. Wanneer de eenheid niet compatibel is met een of meerdere spoorstaafneigingen, wordt het desbetreffende netwerk / worden de desbetreffende netwerken geschrapt uit het gebruiksgebied.

(7)

De eenheid moet conform worden verklaard met een van de volgende referentieprofielen: G1, GA, GB, GC of DE3 met inbegrip van de profielen die worden gebruikt voor het onderste deel (GI1, GI2 of GI3).

(8)

De maximumsnelheid van de eenheid moet lager zijn dan 250 km/h.

(9)

Eenheden van categorie B als bedoeld in punt 4.1.4 moeten zijn uitgerust met scheidingswanden over de gehele doorsnede overeenkomstig punt 4.2.10.3.4, (3), met uitzondering van slaapwagens, die overeenkomstig punt 4.2.10.3.4, (4), moeten zijn uitgerust met andere maatregelen om branduitbreiding te voorkomen en brandbestrijdingssystemen (FCCS).

(10)

Indien de eenheid is voorzien van uitrustingen voor flenssmering, moet het mogelijk zijn die in- en uit te schakelen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A].

(11)

Indien de eenheid is voorzien van wervelstroomremmen, moet het mogelijk zijn die in- en uit te schakelen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A].

(12)

Indien de eenheid is voorzien van magneetremmen, moet het mogelijk zijn die in- en uit te schakelen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A].

(13)

Eenheden die zijn uitgerust met een EN-UIC-remsysteem moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [71].

(14)

Indien de eenheid bedoeld is om in tunnels in gemengd verkeer te functioneren, moet rekening worden gehouden met hogere aerodynamische belastingen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [50].

(15)

De eenheid moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A].

(16)

De volgende eigenschappen van de eenheid moeten worden opgenomen in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2, (26):

(a)

de toepasselijke spanning van de enkelpolige voedingsleiding overeenkomstig punt 4.2.11.6, (2);

(b)

het maximale stroomverbruik van de enkelpolige voedingsleiding van de eenheid bij stilstand (A) voor elke toepasselijke spanning van de enkelpolige voedingsleiding;

(c)

voor elke band van het frequentiebeheer zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A], en in de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS, voor zover beschikbaar. In afwachting van de kennisgeving van specifieke gevallen als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS blijven de aangemelde nationale voorschriften van toepassing:

i)

de maximale interferentiestroom (A) en de toepasselijke sommatieregel;

ii)

het maximaal magnetisch veld (dBμA/m), zowel uitgestraald veld als veld ten gevolge van de retourstroom, en de toepasselijke sommatieregel;

iii)

Minimale voertuigimpedantie (Ohm).

(d)

vergelijkbare parameters zoals gespecificeerd in de specifieke gevallen of in de technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de CCS TSI, voor zover beschikbaar.

De eenheid moet worden getest om de in c) en d) bedoelde eigenschappen te bepalen. De parameters van a) en b) kunnen worden bepaald door simulatie, berekening of beproeving.

(17)

Elektrische interfaces tussen eenheden en communicatieprotocollen moeten worden omschreven in de algemene documentatie als bedoeld in punt 4.2.12.2, (3 bis), van deze TSI, onder verwijzing naar de toegepaste normen of andere normatieve documenten.

(18)

Communicatienetwerken moeten voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [53].

(19)

de naleving/niet-naleving van het specifieke geval inzake de positie van treden voor toegang tot en uitgang uit het voertuig als omschreven in punt 7.3.2.6 van de TSI PRM moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Voor eenheden bestemd om in Duitsland te worden geëxploiteerd, moet de naleving/niet-naleving van de specifieke gevallen worden gedocumenteerd door toepassing van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [74] bij tabel 20 en tabel 21 van de TSI PRM.

(20)

Voor eenheden die zijn ontworpen voor gebruik bij een spoorwijdte van 1 435 mm moeten de volgende specifieke gevallen ook in aanmerking worden genomen:

(a)

de naleving/niet-naleving van de eisen voor de aerodynamische effecten, als omschreven in punt 7.3.2.8, moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt Italië uitgesloten van het gebruiksgebied;

(b)

de naleving/niet-naleving van de eisen voor brandveiligheid en evacuatie, als omschreven in punt 7.3.2.20, moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt Italië uitgesloten van het gebruiksgebied;

(c)

de naleving/niet-naleving van de eisen voor het vermogen om te blijven rijden en systemen om branduitbreiding te voorkomen en brandbestrijdingssystemen, als omschreven in punt 7.3.2.21, moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt de Kanaaltunnel uitgesloten van het gebruiksgebied;

(d)

de naleving/niet-naleving van de eisen voor de aslagerbewaking door apparatuur langs het spoor, als omschreven in punt 7.3.2.3, moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt/worden Frankrijk en/of Zweden uitgesloten van het gebruiksgebied.

(e)

Voor eenheden bestemd om in Duitsland te worden geëxploiteerd, moet de conformiteit/niet-conformiteit van de voor de eenheid karakteristieke windcurve (CWC) met de grenswaarden bepaald in het document waarnaar wordt verwezen in Aanhangsel J-2, index [C], worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt Duitsland uitgesloten van het gebruiksgebied.

(f)

Voor eenheden die bestemd zijn om in Duitsland te worden geëxploiteerd op lijnen met een helling van meer dan 40 ‰, moet de conformiteit/niet-conformiteit met de eisen bepaald in het document waarnaar wordt verwezen in Aanhangsel J-2, index [D], worden vastgelegd in het technisch dossier. Niet-conformiteit verhindert de toegang van de eenheid tot het nationale netwerk niet.

(g)

Voor eenheden bestemd om in Duitsland te worden geëxploiteerd, moet de conformiteit/niet-conformiteit van de nooduitgangen met het document waarnaar wordt verwezen in Aanhangsel J-2, index [E], worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving van de eisen wordt Duitsland uitgesloten van het gebruiksgebied.

(h)

Voor eenheden bestemd om in Oostenrijk te worden geëxploiteerd, moet bij de verificatie van de eis inzake de geometrie van het spoorstaaf/wielcontact, naast punt 4.2.3.4.3, rekening worden gehouden met de volgende netkenmerken:

v ≤ 160 km/h: 0,7 ≤ tan γe < 0,8

160 km/h < V ≤ 200 km/h: 0,5 ≤ tan γe < 0,6

V > 200 km/h: 0,3 ≤ tan γe < 0,4

De naleving/niet-naleving van de eisen moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Niet-naleving van de eisen heeft een beperking van de voertuigsnelheid tot gevolg.

(i)

Voor eenheden bestemd om in Duitsland te worden geëxploiteerd, moet bij de verificatie van de eis inzake de geometrie van het spoorstaaf/wielcontact, naast punt 4.2.3.4.3, rekening worden gehouden met de volgende netkenmerken:

v ≤ 160 km/h: tan γe ≤ 0,8;

160 < v ≤ 230 km/h: tan γe ≤ 0,5;

v > 230 km/h: tan γe ≤ 0.3.

De naleving/niet-naleving van de eisen moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Niet-naleving van de eisen heeft een beperking van de voertuigsnelheid tot gevolg.

(21)

Voor eenheden die zijn ontworpen voor gebruik bij een spoorwijdte van 1 668 mm is naleving van de punten 7.3.2.5 en 7.3.2.6 verplicht en moeten de volgende specifieke gevallen in aanmerking worden genomen:

(a)

de naleving/niet-naleving van het specifieke geval met betrekking tot draaistellen ontworpen voor een spoorwijdte van 1 668 mm, als omschreven in punt 7.3.2.5 bis, moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Bij niet-naleving wordt het Spaanse 1 668 mm-spoor uitgesloten van het gebruiksgebied;

(b)

de naleving/niet-naleving van het specifieke geval inzake de positie van treden voor toegang tot en uitgang uit het voertuig als omschreven in punt 7.3.2.6 van de TSI PRM moet worden vastgelegd in het technisch dossier. Op eenheden die zijn ontworpen voor gebruik bij een spoorwijdte van 1 435 mm en die niet voldoen aan het specifieke geval is punt 7.3.2.7 van de TSI PRM van toepassing.

(22)

Niet-naleving van specifieke omgevingsomstandigheden als bedoeld in punt 7.4 leidt tot beperkingen van het gebruik van het netwerk waarvoor de specifieke omstandigheid is gedefinieerd, maar niet tot schrapping van dat netwerk uit het gebruiksgebied.

(23)

De eenheid moet worden gemarkeerd in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [5].

7.1.1.5.2.   Aanvullende facultatieve eisen voor rijtuigen bestemd voor algemene exploitatie

(1)

De naleving van de volgende eisen in de punten (2) tot en met (12) is facultatief en is bedoeld om de uitwisseling te faciliteren van eenheden die bestemd zijn om te worden gebruikt in treinsamenstellingen die in de ontwerpfase niet zijn gedefinieerd, d.w.z. eenheden voor de algemene exploitatie. De naleving deze bepalingen waarborgt niet de volledige uitwisselbaarheid van eenheden en ontslaat de spoorwegonderneming niet van haar verantwoordelijkheden met betrekking tot het gebruik van deze eenheden in een treinsamenstelling als gedefinieerd in punt 6.2.7. Wanneer de aanvrager deze optie kiest, moet een aangemelde instantie de naleving beoordelen in het kader van de EG-keuringsprocedure. Dit moet in het certificaat en in de technische documentatie worden vastgelegd.

(2)

De eenheid moet worden uitgerust met een handmatig koppelingssysteem zoals gedefinieerd in de punten 4.2.2.2.3 ter en 5.3.2.

(3)

De eenheid moet worden uitgerust met een EN-UIC-remsysteem zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [12] en index [70]. Het remsysteem moet worden getest in overeenstemming met de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [71].

(4)

De eenheid moet voldoen aan de eisen van deze TSI binnen ten minste het temperatuurbereik T1 (–25 °C tot + 40 °C; nominaal) zoals gedefinieerd in punt 4.2.6.1 en in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [18].

(5)

De in punt 4.2.7.1 vereiste sluitseinen moeten worden voorzien van vaste sluitlichten.

(6)

Indien de eenheid is uitgerust met een overgangsinrichting, moet de overgangsinrichting voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [54].

(7)

Enkelpolige voedingen moeten voldoen aan punt 4.2.11.6, (2).

(8)

De fysieke interface tussen de eenheden voor de signaaloverdracht moet ervoor zorgen dat de kabel en de stekker van ten minste één lijn compatibel zijn met de 18-aderige kabel die is gedefinieerd in plaat 2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [61].

(9)

De in punt 4.2.5.5.3 omschreven deurbedieningsvoorziening moet voldoen aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [17].

7.1.2.   Wijzigingen aan rollend materieel in bedrijf of aan een bestaand type rollend materieel

7.1.2.1.   Inleiding

(1)

In dit punt 7.1.2 worden de beginselen vastgelegd die moeten worden toegepast door de entiteiten die de wijziging beheren en de vergunningverlenende instanties in overeenstemming met de EG-keuringsprocedure zoals vastgelegd in artikel 15, lid 9, en artikel 21, lid 12, van en bijlage IV bij Richtlijn (EU) 2016/797. Deze procedure is nader omschreven in de artikelen 13, 15 en 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie en in Besluit 2010/713/EU.

(2)

Dit punt 7.1.2 is van toepassing in het geval van wijzigingen aan rollend materieel in bedrijf of aan een bestaand type rollend materieel, met inbegrip van vernieuwing of verbetering. Het is niet van toepassing in geval van wijzigingen:

die geen afwijking inhouden van eventuele technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen; en

die geen invloed hebben op eventuele fundamentele parameters die niet onder de EG-verklaring vallen.

De houder van de voertuigtypevergunning verstrekt, onder redelijke voorwaarden, de informatie die nodig is voor de beoordeling van de wijzigingen aan de entiteit die de wijziging beheert.

7.1.2.2.   Regels voor het beheer van wijzigingen in zowel het rollend materieel als het type rollend materieel

(1)

Onderdelen en fundamentele parameters van het rollend materieel waarop de wijzigingen geen impact hebben, zijn vrijgesteld van een conformiteitsbeoordeling op basis van de bepalingen van deze TSI.

(2)

Onverminderd de punten 7.1.2.2 bis en 7.1.3 is conformiteit met de eisen van deze TSI, de TSI NOI (zie punt 7.2 van die TSI) en de TSI PRM (zie punt 7.2.3 van die TSI) alleen vereist voor de fundamentele parameters in deze TSI waarop de wijzigingen een impact kunnen hebben.

(3)

In overeenstemming met de artikelen 15 en 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie en Besluit 2010/713/EU en door toepassing van de modules SB, SD/SF of SH1 voor de EG-keuring en, indien relevant, overeenkomstig artikel 15, lid 5, van Richtlijn (EU) 2016/797 brengt de entiteit die de wijziging beheert, een aangemelde instantie op de hoogte van alle wijzigingen die een impact hebben op de conformiteit van het subsysteem met de eisen van de desbetreffende TSI’s en bijgevolg nieuwe controles door een aangemelde instantie vereisen. Deze informatie wordt verstrekt door de entiteit die de wijziging beheert, met opgave van de overeenkomstige verwijzingen naar de technische documentatie met betrekking tot de bestaande EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring.

(4)

Onverminderd de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven algemene veiligheidsbeoordeling, wordt in geval van wijzigingen die een herbeoordeling vereisen van de in de punten 4.2.3.4.2, 4.2.3.5.3, 4.2.4.2.2, 4.2.5.3.5, 4.2.5.5.8 en 4.2.5.5.9 vastgestelde veiligheidseisen, de procedure van punt 6.2.3.5 toegepast. In tabel 17 is aangegeven wanneer een nieuwe vergunning vereist is.

Tabel 17

Voertuig oorspronkelijk beoordeeld op basis van

 

Eerste methode van punt 6.2.3.5, (3)

Tweede methode van punt 6.2.3.5, (3)

Geen gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling toegepast

Verandering beoordeeld op basis van …

Eerste methode van punt 6.2.3.5, (3)

Geen nieuwe vergunning vereist

Controle  (2)

Geen nieuwe vergunning vereist

Tweede methode van punt 6.2.3.5, (3)

Controle  (2)

Controle  (2)

Controle  (2)

Geen gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling toegepast

Niet mogelijk

Niet mogelijk

Niet mogelijk

(4 bis)

Onverminderd de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven algemene veiligheidsbeoordeling, is voor wijzigingen die een invloed hebben op de in de punten 4.2.4.9, 4.2.9.3.1 en 4.2.10.3.4 vastgestelde eisen en als gevolg waarvan een nieuw betrouwbaarheidsonderzoek nodig is, een nieuwe vergunning om een voertuig in de handel te brengen vereist, tenzij de aangemelde instantie concludeert dat de in het betrouwbaarheidsonderzoek behandelde veiligheidsgerelateerde eisen worden verbeterd of behouden. De aangemelde instantie houdt bij haar beoordeling, indien nodig, rekening met de herziene onderhouds- en exploitatiedocumentatie.

(5)

Wanneer wordt bepaald in welke mate de TSI’s betreffend rollend materieel moeten worden toegepast, worden nationale migratiestrategieën als gevolg van de uitvoering van andere TSI’s (bv. TSI’s betreffende vaste installaties) in aanmerking genomen.

(6)

De fundamentele ontwerpkenmerken van rollend materieel zijn vastgesteld in de tabellen 17 bis en 17 ter. Op basis van deze tabellen en de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven veiligheidsbeoordeling worden de wijzigingen als volgt ingedeeld:

a)

artikel 15, lid 1, punt c), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie, indien zij boven de in kolom 3 en onder de in kolom 4 vastgestelde drempels liggen, tenzij de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven veiligheidsbeoordeling vereist dat zij worden ingedeeld in de categorie artikel 15, lid 1, punt d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545; of

b)

artikel 15, lid 1, punt d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie indien zij boven de in kolom 4 vastgestelde drempels liggen of indien de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven veiligheidsbeoordeling vereist dat zij worden ingedeeld in de categorie artikel 15, lid 1, punt d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545.

Of de veranderingen boven of onder de in het eerste lid genoemde drempels liggen, wordt bepaald aan de hand van de parameters bij de laatste goedkeuring van het rollend materieel of het type rollend materieel.

(7)

Wijzigingen die niet onder punt 7.1.2.2, (6), vallen, worden geacht geen invloed te hebben op de fundamentele ontwerpkenmerken en kunnen worden ingedeeld in de categorieën artikel 15, lid 1, punt a), of artikel 15, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie, tenzij de in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven veiligheidsbeoordeling vereist dat zij worden ingedeeld in de categorie artikel 15, lid 1, punt d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545.

(8)

De in artikel 21, lid 12, punt b), van Richtlijn (EU) 2016/797 voorgeschreven veiligheidsbeoordeling betreft wijzigingen van de fundamentele parameters van de tabel in punt 3.1 met betrekking tot alle essentiële eisen, met name de eisen “Veiligheid” en “Technische compatibiliteit”.

(9)

Onverminderd punt 7.1.2.2 bis, blijven alle wijzigingen in overeenstemming met de toepasselijke TSI’s, ongeacht hun indeling.

(10)

De vervanging van een of meer voertuigen binnen een vaste samenstelling na ernstige schade vereist geen conformiteitsbeoordeling op basis van deze TSI, zolang de eenheid of het (de) voertuig(en) qua technische parameters en functie ongewijzigd blijven ten opzichte van de parameters die zij vervangen. Dergelijke eenheden moeten traceerbaar zijn en gecertificeerd zijn overeenkomstig de nationale en internationale regelgeving of een andere in de spoorwegsector erkende code van goede praktijk.

Tabel 17 bis

Fundamentele ontwerpkenmerken die verband houden met de fundamentele parameters in deze TSI

Punt in de TSI

Betreffende fundamentele ontwerpkenmerken

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en niet zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

4.2.2.2.3

Eindkoppeling

Type eindkoppeling

Wijziging van type eindkoppeling

N.v.t.

4.2.2.10

Belastingomstandigheden en gewogen massa

4.2.3.2.1

Aslastparameter

Bedrijfsklaar ontwerpgewicht

Wijziging van de overeenkomstige fundamentele ontwerpkenmerken met als gevolg een wijziging van de EN-lijncategorie(ën) waarmee het voertuig compatibel is

N.v.t.

Ontwerpgewicht bij een normale belading

Ontwerpgewicht bij een uitzonderlijke belading

Bedrijfsklaar ontwerpgewicht

Ontwerpgewicht bij een normale belading

Maximum-ontwerpsnelheid (km/h)

Bedrijfsklare statische aslast

Statische aslast bij uitzonderlijke belading

Lengte van het voertuig

Statische aslast bij normale belading

Positie van de assen over de eenheid (asafstand)

EN-lijncategorie(ën)

 

 

Totaal voertuiggewicht (voor elk voertuig van de eenheid)

Wijziging van de overeenkomstige fundamentele ontwerpkenmerken met als gevolg een wijziging van de EN-lijncategorie(ën) waarmee het voertuig compatibel is

Wijziging met meer dan ± 10 %

Gewicht per wiel

Wijziging van de overeenkomstige fundamentele ontwerpkenmerken met als gevolg een wijziging van de EN-lijncategorieën waarmee het voertuig compatibel is, of

Wijziging met meer dan ± 10 %

N.v.t.

4.2.3.1

Omgrenzingsprofiel

Referentieprofiel

N.v.t.

Wijziging van referentieprofiel waaraan het voertuig voldoet

Mogelijke verticale bolle minimumboogstraal

Wijziging van de mogelijke verticale bolle minimumboogstraal waarmee het voertuig compatibel is, met meer dan 10 %

N.v.t.

Mogelijke verticale holle minimumboogstraal

Wijziging van de mogelijke verticale holle minimumboogstraal waarmee het voertuig compatibel is, met meer dan 10 %

N.v.t.

4.2.3.3.1

Eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiesystemen

Compatibiliteit met treindetectiesystemen

N.v.t.

Wijziging van de aangegeven compatibiliteit met een of meer van de drie volgende treindetectiesystemen:

spoorstroomkringen

assentellers

lusuitrusting

Smering van flenzen

Montage/verwijdering van de functie flenssmering

N.v.t.

Mogelijkheid om het gebruik van flenssmering te voorkomen

N.v.t.

Montage/verwijdering van de bedieningsvoorziening om het gebruik van flenssmering te voorkomen”

4.2.3.3.2

Aslagerbewaking

Boorddetectiesysteem

Montage van boorddetectiesysteem

Verwijdering van boorddetectiesysteem

4.2.3.4.

Dynamisch gedrag van het rollend materieel

Combinatie van maximumsnelheid en het maximumverkantingstekort waarvoor het voertuig werd beoordeeld

N.v.t.

Verhoging van de maximumsnelheid met meer dan 15 km/h of wijziging van het toelaatbare maximumverkantingstekort met meer dan ± 10 %

Spoorstaafneiging

N.v.t.

Wijziging van spoorstaafneigingen waaraan het voertuig voldoet (1)

4.2.3.5.2.1

Mechanische en geometrische eigenschappen van wielstellen

Wielstelbreedte

N.v.t.

Wijziging van de spoorwijdte waarmee het wielstel compatibel is

4.2.3.5.2.2

Eigenschappen van wielen

Vereiste minimumwieldiameter bij bedrijf

Wijziging van vereiste minimumdiameter bij bedrijf van meer dan ± 10 mm

N.v.t.

4.2.3.5.2.3

Automatische systemen voor variabele spoorwijdten

Voorziening voor de omstelling van de spoorwijdte

Wijziging van het voertuig met als gevolg een wijziging in de voorzieningen voor de omstelling van de spoorwijdte waarmee het wielstel compatibel is

Wijziging van de spoorwijdte(n) waarmee het wielstel compatibel is

4.2.3.6

Minimumboogstraal

Mogelijke horizontale minimumboogstraal

Verhoging met meer dan 5 m van de minimale horizontale boogstraal

N.v.t.

4.2.4.5.1

Remprestatie — algemene eisen

Maximale gemiddelde vertraging

Wijziging van de maximale gemiddelde remvertraging met meer dan ± 10 %

N.v.t.

4.2.4.5.2

Remprestatie — noodremming

Remweg en vertragingsprofiel voor elke belastingsomstandigheid per maximum ontwerpsnelheid

Wijziging van de remweg met meer dan ± 10 %

Opmerking: ook het remgewichtspercentage (ook aangeduid als “lambda”) of het remgewicht kunnen worden gebruikt. Deze kunnen (direct of indirect via de remweg) worden berekend op basis van de vertragingsprofielen.

De toegestane wijziging is dezelfde (± 10 %)

N.v.t.

4.2.4.5.3

Remprestatie — dienstremming

Remweg en maximum-vertraging voor de belastingomstandigheid “ontwerpgewicht bij een normale belading” op de maximum ontwerpsnelheid.

Wijziging van de remweg met meer dan ± 10 %

N.v.t.

4.2.4.5.4

Remprestatie — thermische capaciteit

Maximale thermische energiecapaciteit van de rem

N.v.t.

Wijziging van de maximale thermische energie van de rem ≥ 10 %

of

 

Thermische capaciteit in termen van maximumhelling van de lijn, de desbetreffende lengte en de dienstsnelheid

Verandering van de maximumhelling van de lijn, de desbetreffende lengte en de dienstsnelheid waarvoor het remsysteem is ontworpen ten opzichte van de thermische energiecapaciteit van de rem

4.2.4.5.5

Remprestatie — parkeerrem

Maximumhelling waarop de eenheid door de parkeerrem alleen wordt opgehouden (indien het voertuig ermee is uitgerust)

Wijziging van de aangegeven maximumhelling met meer dan ± 10 %

N.v.t.

4.2.4.6.2

Wielslipbeveiligingssysteem

Wielslipbeveiligingssysteem

N.v.t.

Montage/verwijdering van de WSP-functie

4.2.4.8.2

Magneetrem

Magneetrem

N.v.t.

Montage/verwijdering van de magneetremfunctie

Mogelijkheid om het gebruik van de magneetrem te voorkomen

N.v.t.

Montage/verwijdering van de rembesturing waardoor de magneetrem kan worden ingeschakeld/uitgeschakeld

4.2.4.8.3

Wervelstroomrem

Wervelstroomrem

N.v.t.

Montage/verwijdering van de wervelstroomremfunctie

Mogelijkheid om het gebruik van de wervelstroomrem te voorkomen

N.v.t.

Montage/verwijdering van de rembesturing waardoor de wervelstroomrem kan worden ingeschakeld/uitgeschakeld

4.2.6.1.1

Temperatuur

Temperatuurbereik

Wijziging van temperatuurbereik (T1, T2, T3)

N.v.t.

4.2.6.1.2

Sneeuw, ijs en hagel

Sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden

Wijziging van het geselecteerde bereik “sneeuw, ijs en hagel” (nominaal of zwaar)

N.v.t.

4.2.8.2.2

Exploitatie binnen de spanningen en frequenties

Energievoorzieningssysteem (spanning en frequentie)

N.v.t.

Wijziging van spanning(en)/frequentie(s) van het energievoorzieningssysteem

(AC 25 kV-50 Hz, AC 15 kV-16,7 Hz, DC 3 kV, DC 1,5 kV, DC 750 V, stroomrail, andere)

4.2.8.2.3

Recuperatierem met energie naar de bovenleiding

Recuperatieremming

N.v.t.

Montage/verwijdering van de recuperatieremfunctie

Mogelijkheid om het gebruik van de recuperatierem te voorkomen, indien recuperatieremmen zijn gemonteerd

Montage/verwijdering van de mogelijkheid om het gebruik van de recuperatierem te voorkomen

N.v.t.

4.2.8.2.4

Maximaal vermogen en maximale stroom die aan de bovenleiding mogen worden opgenomen

Uitsluitend van toepassing op elektrische eenheden met een vermogen van meer dan 2 MW:

Spannings-/stroombegrenzingsfunctie

Vermogens- of stroombegrenzingsfunctie gemonteerd/verwijderd

N.v.t.

4.2.8.2.5

Maximale stroomafname bij stilstand

Maximale stroomafname per stroomafnemer bij stilstand voor elk gelijkstroomsysteem waarvoor het voertuig is uitgerust

Wijziging van de maximale stroomwaarde met 50 A zonder de in deze TSI vastgestelde grenswaarde te overschrijden

N.v.t.

Voertuig met capaciteit voor de opslag van elektrische energie voor tractiedoeleinden dat stilstaand kan laden via de bovenleiding

Toevoegen of verwijderen van de functie

N.v.t.

4.2.8.2.9.1.1

Hoogte van interactie met rijdraden (niveau rollend materieel)

Hoogte van de interactie van de stroomafnemer met de rijdraden (boven de spoorstaaf)

Wijziging van de hoogte van de interactie, waardoor mechanisch contact met een van de rijdraden mogelijk is/niet meer mogelijk is op een hoogte boven de spoorstaaf tussen:

 

4 800  mm en 6 500  mm

 

4 500  mm en 6 500  mm

 

5 550  mm en 6 800  mm

 

5 600  mm en 6 600  mm

N.v.t.

4.2.8.2.9.2

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer (niveau interoperabiliteitsonderdeel)

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer

N.v.t.

Wijziging van de geometrie van het schuitje van de stroomafnemer naar of van een van de typen gedefinieerd in de punten 4.2.8.2.9.2.1, 4.2.8.2.9.2.2 of 4.2.8.2.9.2.3

4.2.8.2.9.4.2

Materiaal van de sleepstukken

Materiaal van de sleepstukken

Nieuw sleepstuk overeenkomstig punt 4.2.8.2.9.4.2, (3)

N.v.t.

4.2.8.2.9.6

Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag

Gemiddelde curve van de opdrukkracht

Wijziging die een nieuwe beoordeling van het dynamische gedrag van de stroomafnemer vereist

N.v.t.

4.2.8.2.9.7

Opstelling van stroomafnemers (niveau rollend materieel)

Aantal stroomafnemers en kortste afstand tussen twee stroomafnemers

N.v.t.

Wanneer de afstand tussen twee opeenvolgende stroomafnemers in vaste of vooraf gedefinieerde samenstellingen van de beoordeelde eenheid wordt verkleind door een voertuig te verwijderen

4.2.8.2.9.10

Het neerlaten van de stroomafnemers (niveau rollend materieel)

Automatische stroomafnemer-neerlaatapparatuur

Functie van de automatische stroomafnemer-neerlaatapparatuur gemonteerd/verwijderd

N.v.t.

4.2.9.3.7

Verwerking van signalen inzake detectie en preventie van ontsporingen

Aanwezigheid van ontsporingspreventie- en -detectiesignaalverwerking

Montage/verwijdering van de preventie- en detectiefunctie

N.v.t.

4.2.9.3.7a

Ontsporingsdetectie en -preventie aan boord

Aanwezigheid van een functie voor de preventie en detectie van ontsporingen

Montage/verwijdering van de preventie- en detectiefunctie

N.v.t.

4.2.10.1

Algemeen en indeling in categorieën

Categorie brandveiligheid

N.v.t.

Wijziging van categorie brandveiligheid

4.2.12.2

Algemene documentatie — aantal eenheden in meervoudig bedrijf

Maximumaantal treinstellen of locomotieven die aan elkaar zijn gekoppeld in meervoudig bedrijf

N.v.t.

Wijziging van het maximum toegelaten aantal treinstellen of locomotieven die aan elkaar zijn gekoppeld in meervoudig bedrijf

4.2.12.2

Algemene documentatie — aantal voertuigen in een eenheid

Alleen voor vaste samenstellingen:

voertuigen waaruit de vaste samenstelling bestaat

N.v.t.

Verandering in het aantal voertuigen waaruit de vaste samenstelling bestaat


Tabel 17 ter

Fundamentele ontwerpkenmerken die verband houden met de fundamentele parameters in de TSI PRM

Punt in de TSI

Betreffende fundamentele ontwerpkenmerken

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en niet zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

2.2.11

Positie treden voor het in- en uitstappen van de voertuigen

Perronhoogten waarvoor het voertuig is ontworpen

N.v.t.

Wijziging van de perronhoogte waarmee het voertuig compatibel is

(11)

Om de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring vast te stellen, mag de aangemelde instantie die is geselecteerd door de entiteit die de wijziging beheert, verwijzen naar:

de oorspronkelijke EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor onderdelen van het ontwerp die ongewijzigd blijven of waarvan de wijzigingen geen invloed hebben op de conformiteit van het subsysteem, voor zover deze nog geldig is;

een aanvullende EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring (tot wijziging van de oorspronkelijke verklaring) voor gewijzigde onderdelen van het ontwerp die van invloed zijn op de conformiteit van het subsysteem met de TSI’s waarnaar wordt verwezen in het keuringskader als bedoeld in punt 7.1.3.1.1.

Indien de geldigheidsduur van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor het oorspronkelijke type beperkt is tot zeven jaar (vanwege de toepassing van de vroegere indeling in fasen A en B), is de geldigheidsduur van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor gewijzigde voertuigtypen, typevarianten of typeversies beperkt tot 14 jaar na de datum waarop een aangemelde instantie door de aanvrager is aangewezen voor het oorspronkelijke type rollend materieel (aanvang van fase A van de oorspronkelijke EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring).

(12)

In elk geval zorgt de entiteit die de wijziging beheert ervoor dat de technische documentatie die betrekking heeft op de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring, dienovereenkomstig wordt bijgewerkt.

(13)

De bijgewerkte technische documentatie met betrekking tot de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring wordt vermeld in het technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring die is afgegeven door de entiteit die de wijziging beheert voor rollend materieel dat conform het gewijzigde type is verklaard.

7.1.2.2 bis.   Bijzondere voorschriften voor rollend materieel in bedrijf waarvoor er geen EG-keuringsverklaring is en waarvoor vóór 1 januari 2015 een eerste vergunning tot indienststelling is afgegeven

Naast punt 7.1.2.2 zijn de volgende regels van toepassing op rollend materieel in bedrijf waarvoor de eerste vergunning tot indienststelling vóór 1 januari 2015 werd afgegeven en waarbij de reikwijdte van de wijziging invloed heeft op de (eventuele) fundamentele parameters die niet onder de EG-verklaring vallen:

(1)

de conformiteit met de technische eisen van deze TSI wordt geacht te zijn vastgesteld wanneer een fundamentele parameter de door de TSI gedefinieerde prestatie beter benadert en de entiteit die de wijziging beheert, aantoont dat aan de dienovereenkomstige essentiële eisen wordt voldaan en het veiligheidsniveau wordt gehandhaafd en, indien redelijkerwijs haalbaar, verbeterd. De entiteit die de wijziging beheert, motiveert in dit geval waarom niet aan de in de TSI vastgestelde prestaties is voldaan, rekening houdend met punt 7.1.2.2, (5). Die motivering wordt opgenomen in het technisch dossier, indien er een is, of in de originele technische documentatie van het voertuig.

(2)

de regel in (1) is niet van toepassing op wijzigingen in de fundamentele parameters die in tabel 17 quater en tabel 17 quinquies zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797. Voor deze wijzigingen is conformiteit met de eisen van deze TSI verplicht.

Tabel 17 quater

Wijzigingen in de fundamentele parameters waarvoor conformiteit met de eisen van de TSI verplicht is voor rollend materieel waarvoor geen verklaring van EG-type- of ontwerpkeuring is afgegeven

Punt in de TSI

Betreffende fundamentele ontwerpkenmerken

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

4.2.3.1

Omgrenzingsprofiel

Referentieprofiel

Wijziging van referentieprofiel waaraan het voertuig voldoet

4.2.3.3.1

Eigenschappen van rollend materieel voor compatibiliteit met treindetectiesystemen

Compatibiliteit met treindetectiesystemen

Wijziging van de aangegeven compatibiliteit met een of meer van de drie volgende treindetectiesystemen:

spoorstroomkringen

assentellers

lusuitrusting

4.2.3.3.2

Aslagerbewaking

Boorddetectiesysteem

Montage/verwijdering van aangegeven boorddetectiesysteem

4.2.3.5.2.1

Mechanische en geometrische eigenschappen van wielstellen

Wielstelbreedte

Wijziging van de spoorwijdte waarmee het wielstel compatibel is

4.2.3.5.2.3

Automatische systemen voor variabele spoorwijdten

Voorziening voor de omstelling van de spoorwijdte

Wijziging van de spoorwijdte(n) waarmee het wielstel compatibel is

4.2.8.2.3

Recuperatierem met energie naar de bovenleiding

Recuperatieremming

Montage/verwijdering van de recuperatieremfunctie

Tabel 17 quinquies

Wijzigingen in de fundamentele parameters van de TSI PRM waarvoor conformiteit met de eisen van de TSI verplicht is voor rollend materieel waarvoor geen verklaring van EG-type- of ontwerpkeuring is afgegeven

Punt in de TSI

Betreffende fundamentele ontwerpkenmerken

Wijzigingen die een invloed hebben op het fundamentele ontwerpkenmerk en zijn ingedeeld in de categorie artikel 21, lid 12, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/797

4.2.2.11

Positie treden voor het in- en uitstappen van de voertuigen

Perronhoogten waarvoor het voertuig is ontworpen

Wijziging van de perronhoogte waarmee het voertuig compatibel is

7.1.2.2 ter.   Bijzondere voorschriften voor voertuigen die zijn aangepast om de prestaties of de betrouwbaarheid van technologische innovaties gedurende een beperkte periode te testen

(1)

Naast punt 7.1.2.2 gelden de volgende regels in geval van aanpassingen aan afzonderlijke goedgekeurde voertuigen om de prestaties en de betrouwbaarheid van technologische innovaties gedurende een vaste periode van niet meer dan één jaar te testen. Zij zijn niet van toepassing als dezelfde aanpassingen aan meerdere voertuigen worden aangebracht.

(2)

De conformiteit met de technische eisen van deze TSI wordt geacht te zijn vastgesteld, wanneer een fundamentele parameter ongewijzigd blijft of de door de TSI gedefinieerde prestatie beter benadert en de entiteit die de wijziging beheert, aantoont dat aan de dienovereenkomstige essentiële eisen wordt voldaan en het veiligheidsniveau wordt gehandhaafd en, indien redelijkerwijs haalbaar, verbeterd.

7.1.3.   Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring

7.1.3.1.   Subsysteem Rollend materieel

7.1.3.1.1.   Definities

(1)

Kader voor de initiële beoordeling

Het kader voor de initiële beoordeling omvat alle TSI’s (d.w.z. deze TSI, de TSI NOI en de TSI PRM) die van toepassing zijn aan het begin van de ontwerpfase wanneer de aangemelde instantie door de aanvrager wordt aangesteld.

(2)

Keuringskader

Het keuringskader omvat alle TSI’s (d.w.z. deze TSI, de TSI NOI en de TSI PRM) die van toepassing zijn op het moment van afgifte van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring. Dit kader bestaat uit het kader voor de initiële beoordeling inclusief de TSI-herzieningen die tijdens de ontwerpfase van kracht zijn geworden.

(3)

Ontwerpfase

De ontwerpfase is de periode die start zodra een aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor EG-keuring, door de aanvrager wordt aangesteld, en eindigt als de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring wordt verstrekt.

De ontwerpfase kan betrekking hebben op een of meerdere typevarianten en -versies. Voor alle typevarianten en -versies start de ontwerpfase op hetzelfde moment als voor het hoofdtype.

(4)

Productiefase

De productiefase is de periode waarin subsystemen rollend materieel op de markt mogen worden gebracht op basis van een EG-keuringsverklaring waarin naar een geldige EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring wordt verwezen.

(5)

Rollend materieel in bedrijf

Rollend materieel is in bedrijf wanneer het overeenkomstig Beschikking 2007/756/EG** in het nationaal voertuigregister of overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614*** in het Europees voertuigregister over een inschrijvingscode “00” (geldig) beschikt en in veilige staat wordt gehouden overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 (*18) van de Commissie.

7.1.3.1.2.   Regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring

(1)

De aangemelde instantie geeft de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring af onder verwijzing naar het keuringskader.

(2)

Wanneer tijdens de ontwerpfase een herziene versie van deze TSI, de TSI NOI of de TSI PRM van kracht wordt, moet de aangemelde instantie de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring afgeven overeenkomstig de volgende regels:

In geval van wijzigingen van de TSI’s waarnaar niet wordt verwezen in aanhangsel L leidt overeenstemming met het kader voor de initiële beoordeling tot overeenstemming met het keuringskader. De aangemelde instantie geeft de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring af onder verwijzing naar het keuringskader zonder aanvullende beoordeling te verrichten.

In geval van wijzigingen van de TSI’s waarnaar wordt verwezen in aanhangsel L, moeten die gewijzigde TSI’s worden toegepast overeenkomstig de in het aanhangsel omschreven overgangsregeling. Tijdens de vastgestelde overgangsperiode mag de aangemelde instantie de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring afgeven onder verwijzing naar het keuringskader zonder aanvullende beoordeling te verrichten. De aangemelde instantie vermeldt in de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring alle overeenkomstig het kader voor de initiële beoordeling beoordeelde punten.

(3)

Wanneer tijdens de ontwerpfase verschillende herzieningen van deze TSI, de TSI NOI of de TSI PRM van kracht worden, is punt 2 van toepassing op alle achtereenvolgende herzieningen.

(4)

Het is altijd toegestaan (maar niet verplicht) om de recentste versie van een TSI te gebruiken, als geheel of voor wat betreft bepaalde punten, tenzij uitdrukkelijk anderszins is aangegeven bij de revisie van die TSI’s; wanneer de toepassing beperkt blijft tot bepaalde punten, moet de aanvrager rechtvaardigen en schriftelijk bewijzen dat de toepasselijke eisen consistent blijven, en dit moet worden goedgekeurd door de aangemelde instantie.

7.1.3.1.3.   Geldigheid van de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring

(1)

Wanneer een herziene versie van deze TSI, de TSI NOI of de TSI PRM van kracht wordt, blijft de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring voor het subsysteem geldig, tenzij die moet worden herzien op grond van de specifieke overgangsregeling voor een TSI-wijziging.

(2)

Enkel de wijzigingen van de TSI’s met een specifieke overgangsregeling kunnen van toepassing zijn op rollend materieel in de productiefase of in bedrijf.

7.1.3.2.   Interoperabiliteitsonderdelen

(1)

Dit punt betreft een interoperabiliteitsonderdeel dat is onderworpen aan een type- of ontwerpkeuring of een keuring van de geschiktheid voor gebruik.

(2)

Tenzij uitdrukkelijk anderszins aangegeven in de herziene versie van deze TSI, de TSI NOI of de TSI PRM, blijft de type- of ontwerpkeuring of de keuring van de geschiktheid voor gebruik ook geldig als er een herziene versie van deze TSI’s van kracht wordt.

Gedurende deze periode mogen nieuwe onderdelen van hetzelfde type zonder nieuwe typekeuring in de handel worden gebracht.

7.1.4.   Regels voor de uitbreiding van het gebruiksgebied van rollend materieel waarvoor een vergunning is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG of dat vóór 19 juli 2010 reeds in dienst was

(1)

Als niet volledig aan deze TSI is voldaan, is (2) van toepassing op rollend materieel waarvoor overeenkomstig artikel 21, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/797 een uitbreiding van het gebruiksgebied wordt gevraagd en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

voor dat materieel is een vergunning afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG of het is vóór 19 juli 2010 in gebruik genomen;

b)

het beschikt overeenkomstig Beschikking 2007/756/EG van de Commissie in het nationaal voertuigregister of overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie in het Europees voertuigregister over een inschrijvingscode “00” (geldig) en wordt in veilige staat gehouden overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie.

De volgende bepalingen inzake de uitbreiding van het gebruiksgebied zijn ook van toepassing in combinatie met een nieuwe vergunning als gedefinieerd in artikel 14, lid 3, punt a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545.

(2)

Vergunningen voor een uitbreiding van het gebruiksgebied van het in punt 1 bedoelde rollend materieel worden verleend op basis van eventuele bestaande vergunningen, de technische compatibiliteit tussen dat materieel en het netwerk overeenkomstig artikel 21, lid 3, punt d), van Richtlijn (EU) 2016/797 en de conformiteit met de fundamentele ontwerpkenmerken in tabel 17 bis en 17 ter, rekening houdend met eventuele beperkingen of voorwaarden.

De aanvrager verstrekt een EG-keuringsverklaring, vergezeld van een technisch dossier waarin voor elke fundamentele parameter als bedoeld in kolom 1 van de tabellen 17 bis en 17 ter de conformiteit wordt aangetoond met de eisen van deze TSI, of met bepalingen die gelijke werking hebben, en met de volgende punten van deze TSI:

4.2.4.2.2, 4.2.5.5.8, 4.2.5.5.9, 4.2.6.2.3, 4.2.6.2.4, 4.2.6.2.5, 4.2.8.2.7, 4.2.8.2.9.8 (automatisch beheer van het passeren van fase- of systeemscheidingssecties), 4.2.9.3.1, 4.2.9.6, 4.2.12 en 4.2.12.6

4.2.5.3 in Italië

4.2.5.3.5 en 4.2.9.2.1 in Duitsland

via één of een combinatie van de volgende opties:

a)

conformiteit met de eisen van deze TSI;

b)

conformiteit met de overeenkomstige eisen van een vorige TSI;

c)

conformiteit met alternatieve specificaties die geacht worden een gelijke werking te hebben;

d)

bewijs dat de vereisten inzake technische compatibiliteit met het netwerk van het uitgebreide gebruiksgebied gelijkwaardig zijn aan de eisen inzake technische compatibiliteit met het netwerk waarvoor het rollend materieel reeds een vergunning heeft gekregen of waarop dat reeds in gebruik is. Dat bewijs wordt geleverd door de aanvrager en mag gebaseerd zijn op de informatie in het infrastructuurregister (RINF).

(3)

De gelijke werking van alternatieve specificaties ten aanzien van de eisen van deze TSI (punt 2, c)) en de gelijkwaardigheid van de eisen inzake technische compatibiliteit met het netwerk (punt 2, d)) worden door de aanvrager gestaafd en gedocumenteerd door toepassing van het risicobeheerproces in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013. De motivering wordt beoordeeld en gevalideerd door een beoordelingsinstantie (gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling).

(4)

Naast de in (2) genoemde eisen en indien van toepassing, verstrekt de aanvrager een EG-keuringsverklaring en een technisch dossier waarin wordt aangetoond dat aan de volgende eisen is voldaan:

a)

specifieke gevallen met betrekking tot delen van het uitgebreide gebruiksgebied die zijn genoemd in deze TSI, de TSI NOI, de TSI PRM en de TSI CCS;

b)

de nationale voorschriften als bedoeld in artikel 13, lid 2, punten a), c) en d), van Richtlijn (EU) 2016/797, zoals aangemeld overeenkomstig artikel 14 van die richtlijn.

(5)

De vergunningverlenende entiteit publiceert via de website van het Spoorwegbureau de bijzonderheden van de in punt 2, c), bedoelde alternatieve specificaties en van de eisen inzake technische compatibiliteit met het in punt 2, d), bedoelde netwerk op basis waarvan zij vergunningen voor het uitgebreide gebruiksgebied heeft verleend.

(6)

Wanneer voor vergunde voertuigen overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2008/57/EG ontheffing wordt verleend van de TSI’s of delen daarvan, moet de aanvrager overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 om ontheffing(en) verzoeken in de lidstaten van het uitgebreide gebruiksgebied.

(7)

Overeenkomstig artikel 54, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 worden rijtuigen die worden gebruikt op grond van het Regolamento Internazionale Carrozze (RIC) geacht te zijn vergund overeenkomstig de voorwaarden waaronder zij werden gebruikt, met inbegrip van het gebruiksgebied waarin die rijtuigen werden gebruikt. Na een wijziging waarvoor overeenkomstig artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797 een nieuwe vergunning voor het in de handel brengen is vereist, wordt het gebruiksgebied van op grond van de jongste RIC-overeenkomst aanvaarde rijtuigen gehandhaafd zonder verdere controle van de ongewijzigde onderdelen.

7.1.5.   Vóór installatie gelden eisen voor nieuwe ontwerpen van rollend materieel waarin nog geen ETCS is geïnstalleerd

(1)

Dit geval is van toepassing op nieuw ontwikkelde voertuigen, met inbegrip van bijzondere voertuigen als bedoeld in punt 7.4.3.2 van de TSI CCS wanneer punt 7.1.1.3, (1), van de TSI LOC&PAS van toepassing is, wanneer ETCS-boordapparatuur nog niet is geïnstalleerd, met het doel het subsysteem rollend materieel gereed te hebben wanneer dit systeem zal worden geïnstalleerd.

(2)

De volgende eisen zijn van toepassing op nieuwe voertuigontwerpen waarvoor een eerste vergunning vereist is als omschreven in artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545:

a)

naleving van de eisen inzake de treininterfacefuncties zoals vermeld in fundamentele parameters die verwijzen naar bijlage A, tabel A.2, index 7, bij de TSI CCS (zie de kolommen 1 en 2 van tabel 9 van de TSI LOC&PAS);

b)

er moet een beschrijving van de geïnstalleerde treininterfacefuncties, met inbegrip van een specificatie van de communicatie-interfaces en -protocollen, worden vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2, (23);

c)

er moet ruimte zijn voor de installatie van ETCS-boordapparatuur als bepaald in de TSI CCS (bv. ETCS DMI, antenne enz.). De voorschriften voor de installatie van apparatuur moeten worden vastgelegd in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2, (24).

(3)

De aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor de EG-keuring van het subsysteem rollend materieel moet controleren of de in punt 4.2.12.2, (23) en (24), gevraagde informatie is verstrekt.

(4)

Wanneer ETCS-boordapparatuur is geïnstalleerd, maakt de beoordeling van de integratie van de interfacefuncties in het voertuig deel uit van de EG-keuring van het CCS-subsysteem aan boord overeenkomstig punt 6.3.3 van de TSI CCS.

(*17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6)."

(*18)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie van 16 mei 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake een systeem voor de certificering van met het onderhoud van voertuigen belaste entiteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie (PB L 139 van 27.5.2019, blz. 360).”;"

(162)

punt 7.3.2 wordt vervangen door:

“7.3.2.   Lijst van specifieke gevallen

7.3.2.1.   Mechanische interfaces (4.2.2.2)

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

Eindkoppeling, hoogte boven spoorstaaf (punt 4.2.2.2.3).

A.1

Buffers

De hoogte van de bufferhartlijn moet zich in alle belastings- en slijtageomstandigheden op een hoogte binnen het bereik 1 090 (+ 5/-80 mm) boven de spoorstaaf bevinden;

A.2

Schroefkoppeling

De hoogte van de bufferhartlijn van de trekhaak moet zich in alle belastings- en slijtageomstandigheden op een hoogte binnen het bereik 1 070 mm (+ 25/–80 mm) boven de spoorstaaf bevinden.

7.3.2.2.   Omgrenzingsprofiel (4.2.3.1)

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

Het referentieprofiel van de boven- en onderkant van de eenheid mag worden vastgesteld in overeenstemming met de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld.

7.3.2.3.   Voorschriften voor het rollend materieel voor compatibiliteit met uitrusting naast het spoor (4.2.3.3.2.2)

Specifiek geval Finland (“P”)

Voor rollend materieel dat bedoeld is voor gebruik op het Finse spoorwegnet (1 524 mm-spoorwijdte) dat afhankelijk is van uitrusting naast het spoor voor aslagerbewaking, moeten de meetgebieden onderop de aspotten die vrij moeten blijven voor metingen met warmloperdetectoren langs het spoor de afmetingen bezitten als gedefinieerd in EN 15437-1:2009 en moeten de waarden vervangen worden door de volgende waarden:

Systeem op basis van uitrusting naast het spoor:

de afmetingen in de punten 5.1 en 5.2 van EN 15437-1:2009 worden respectievelijk door de volgende afmetingen vervangen. Er zijn twee verschillende meetgebieden (I en II) gedefinieerd, inclusief hun verboden zones en meetgebieden:

 

Afmetingen voor meetgebied I:

WTA, groter dan of gelijk aan 50 mm

LTA, groter dan of gelijk aan 200 mm

YTA moet 1 045 mm tot 1 115 mm zijn

WPZ, groter dan of gelijk aan 140 mm

LPZ, groter dan of gelijk aan 500 mm

YPZ moet 1 080 mm ± 5 mm zijn

 

Afmetingen voor meetgebied II:

WTA, groter dan of gelijk aan 14 mm

LTA, groter dan of gelijk aan 200 mm

YTA moet 892 mm tot 896 mm zijn

WPZ, groter dan of gelijk aan 28 mm

LPZ, groter dan of gelijk aan 500 mm

YPZ moet 894 mm ± 2 mm zijn

Specifiek geval Frankrijk (“P”)

Dit specifieke geval is van toepassing op alle eenheden die niet zijn uitgerust met boordapparatuur voor aslagerbewaking.

De punten 5.1 en 5.2 van de norm EN 15437-1 zijn van toepassing met de volgende specificaties. De opgaven zijn ontleend aan afbeelding 3 van de norm.

WTA = 70 mm

YTA = 1 092,5 mm

LTA = Vmax x 0,56 (waarbij Vmax de maximale lijnsnelheid op HABC-niveau in km/h is).

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

Rollend materieel dat afhankelijk is van uitrusting naast het spoor voor aslagerbewaking moet voldoen aan de volgende meetgebieden onderop de aspotten (afmetingen zoals gedefinieerd in EN 15437-1:2009):

Tabel 18

Meetgebied

 

YTA [mm]

WTA [mm]

LTA [mm]

YPZ [mm]

WPZ [mm]

LPZ [mm]

1 600  mm

1 110  ± 2

≥ 70

≥ 180

1 110  ± 2

≥ 125

≥ 500

Specifiek geval Zweden (“T2”)

Dit specifieke geval is van toepassing op alle eenheden die niet zijn uitgerust met boordapparatuur voor aslagerbewaking en die op lijnen met niet verbeterde aslagerdetectoren moeten rijden. In het infrastructuurregister wordt aangegeven dat deze lijnen in dit opzicht niet TSI-conform zijn.

De twee zones onder de aspot/astap als bedoeld in de onderstaande tabel met betrekking tot parameters van de norm EN 15437-1:2009 moeten vrij zijn om verticale bewaking door aspotdetectiesystemen langs het spoor mogelijk te maken:

Tabel 19

Meetgebied en verboden zone voor eenheden die zijn ontworpen voor exploitatie in Zweden

 

YTA [mm]

WTA [mm]

LTA [mm]

YPZ [mm]

WPZ [mm]

LPZ [mm]

Systeem 1

862

≥ 40

heel

862

≥ 60

≥ 500

Systeem 2

905  ± 20

≥ 40

heel

905

≥ 100

≥ 500

De compatibiliteit met deze systemen moet worden vermeld in het technisch dossier van het voertuig.

7.3.2.4.   Luchtkwaliteit binnen (4.2.5.8)

Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”)

Reizigersvoertuigen: reizigersvoertuigen moeten zijn voorzien van ventilatiesystemen waarmee het CO2-niveau in geval van defecte tractiesystemen gedurende minstens 90 minuten onder 10 000 ppm kan worden gehouden.

7.3.2.5.   Rijdynamicagedrag (4.2.3.4.2, 6.2.3.4)

Specifiek geval Finland (“P”)

De volgende wijzigingen aan de punten in verband met het rijdynamicagedrag van de TSI gelden voor voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het Finse 1 524 mm-spoorwegnet:

testzone 4 is niet van toepassing voor het testen van de rijdynamica;

de gemiddelde waarde van de boogstraal van alle baanvakken voor testzone 3 moet 550 ± 50 meter zijn voor het testen van de rijdynamica;

parameters voor de kwaliteit van het spoor tijdens het testen van de rijdynamica moeten overeenstemmen met RATO 13 (spoorinspectie);

de meetmethoden voldoen aan EN 13848-1:2019.

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoorwegnet mag de rijdynamica worden beoordeeld aan de hand van aangemelde nationale technische voorschriften.

Specifiek geval Spanje (“P”)

Voor rollend materieel dat bedoeld is om te worden gebruikt op 1 668 mm-spoorwijdte, moet de grenswaarde van de quasi-statische geleidekracht Yqst worden beoordeeld voor boogstralen 250 m ≤ Rm < 400 m.

De grenswaarde moet zijn: (Yqst)lim = 66 kN.

Voor de normalisatie van de geraamde waarde in de straal Rm = 350 m overeenkomstig punt 7.6.3.2.6, (2), van EN 14363:2016 wordt de formule “Ya,nf,qst = Ya,f,qst — (10 500 m/Rm — 30) kN” vervangen door “Ya,nf,qst = Ya,f,qst — (11 550 m/Rm — 33) kN”.

De waarden van het verkantingstekort kunnen worden aangepast aan de spoorwijdte van 1 668 mm door de dienovereenkomstige parameterwaarden van de spoorwijdte van 1 435 mm te vermenigvuldigen aan de hand van de volgende omrekeningsfactor: 1733/1500.

7.3.2.5 bis.   Constructieontwerp van draaistelframe (4.2.3.5.1)

Specifiek geval Spanje (“P”)

Voor draaistellen voor gebruik op een spoorwijdte van 1 668 mm moeten alfa (α)- en bèta (β)- parameters van respectievelijk 0,15 en 0,35 in aanmerking worden genomen overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [11] [bijlage F bij EN 13749].

7.3.2.6.   Mechanische en geometrische eigenschappen van wielstellen en wielen (4.2.3.5.2.1 en 4.2.3.5.2.2)

Specifiek geval Estland, Letland, Litouwen en Polen voor het 1 520 mm-spoorwegnet (P)

De geometrische afmetingen van de wielen als omschreven in figuur 2 moeten overeenstemmen met de in tabel 20 gespecificeerde grenswaarden.

Tabel 20

Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielen

Omschrijving

Diameter van het wiel D (mm)

Minimumwaarde (mm)

Maximumwaarde (mm)

Breedte van de velg (BR + braam)

400 ≤ D ≤ 1 220

130

146

Dikte van de flens (Sd)

25  (4)

33

Hoogte van de flens (Sh)

28

37

Het nieuwe wielprofiel voor locomotieven en treinstellen met een maximumsnelheid tot 200 km/h is gedefinieerd in onderstaande figuur 3

Figuur 3

Nieuw wielprofiel voor locomotieven en treinstellen met een maximumsnelheid tot 200 km/h

Image 8

Het nieuwe wielprofiel voor treinstellen met een maximumsnelheid tot 130 km/h is gedefinieerd in onderstaande figuur 4

Figuur 4

Nieuw wielprofiel voor treinstellen met een maximumsnelheid tot 130 km/h

Image 9

Specifiek geval Finland (“P”)

De wieldiameter bedraagt minimaal 400 mm.

Voor rollend materieel dat wordt gebruikt voor het verkeer tussen het Finse 1 524 mm-spoorwegnet en het 1 520 mm-spoorwegnet van een derde land, mogen speciale wielstellen worden gebruikt die de verschillen in spoorwijdte kunnen overbruggen.

Specifiek geval Ierland (“P”)

De geometrische afmetingen van de wielen (als omschreven in figuur 2) moeten overeenstemmen met de in tabel 21 gespecificeerde grenswaarden:

Tabel 21

Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielen

 

Omschrijving

Diameter van het wiel D (mm)

Minimumwaarde (mm)

Maximumwaarde (mm)

1 600  mm

Breedte van de velg (BR) (met braam van maximaal 5 mm)

690 ≤ D ≤ 1 016

137

139

Dikte van de flens (Sd)

690 ≤ D ≤ 1 016

26

33

Hoogte van de flens (Sh)

690 ≤ D ≤ 1 016

28

38

Contactvlak van de flens (qR)

690 ≤ D ≤ 1 016

6,5

Specifiek geval Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

De geometrische afmetingen van de wielstellen en de wielen (als omschreven in de figuren 1 en 2) moeten overeenstemmen met de in tabel 22 gespecificeerde grenswaarden:

Tabel 22

Bedrijfsgrenswaarden voor de geometrische afmetingen van wielstellen en wielen

 

Omschrijving

Diameter van het wiel D (mm)

Minimumwaarde (mm)

Maximumwaarde (mm)

1 600  mm

Afstand van voorzijde tot voorzijde (SR)

SR = AR+Sd,linkerwiel+Sd,rechterwiel

690 ≤ D ≤ 1 016

1 573

1 593,3

Afstand van achterzijde tot achterzijde (AR)

690 ≤ D ≤ 1 016

1 521

1 527,3

Breedte van de velg (BR)

(met braam van maximaal 5 mm)

690 ≤ D ≤ 1 016

127

139

Dikte van de flens (Sd)

690 ≤ D ≤ 1 016

24

33

Hoogte van de flens (Sh)

690 ≤ D ≤ 1 016

28

38

Contactvlak van de flens (qR)

690 ≤ D ≤ 1 016

6,5

Specifiek geval Spanje voor spoorwijdte 1 668 mm (“P”)

De dikte van de flens (Sd) moet minimaal 25 mm bedragen voor wieldiameters D ≥ 840 mm.

Voor wieldiameters tussen 330 mm en 840 mm moet de flens minimaal 27,5 mm dik zijn.

Specifiek geval Tsjechië (“T0”)

Voor de binnenwielen van drieassige draaistellen, die niet bij de spoorgeleiding betrokken zijn, zijn voor de dikte van de flens (Sd) en voor de afstand van voorzijde tot voorzijde (SR) lagere grenswaarden van de geometrische afmetingen van de wielen toegestaan dan die welke in tabel 1 en tabel 2 zijn voorgeschreven.

7.3.2.6 bis.   Minimumboogstraal (4.2.3.6)

Specifiek geval Ierland (“P”)

In het geval van een systeem met een spoorwijdte van 1 600 mm bedraagt de minimumboogstraal waarvoor eenheden geschikt moeten zijn, 105 m voor alle eenheden.

7.3.2.7.   Niet gebruikt

7.3.2.8.   Aerodynamische effecten (4.2.6.2)

Specifiek geval Italië (“P”)

Maximale drukvariaties in tunnels (4.2.6.2.3)

Voor onbeperkte exploitatie op de bestaande lijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de vele tunnels met een dwarsdoorsnede van 54 m2 die aan een snelheid van 250 km/h worden genomen, en met de tunnels met een dwarsdoorsnede van 82,5 m2 die met een snelheid van 300 km/h worden genomen, moeten eenheden met een maximale ontwerpsnelheid vanaf 190 km/h voldoen aan in tabel 23 vermelde eisen.

Tabel 23

Eisen voor interoperabele treinen in een solorit in een niet hellende kokervormige tunnel

 

Spoorwijdte

Referentiegeval

Criteria voor het referentiegeval

Toegestane maximumsnelheid [km/h]

Vtr

[km/h]

Atu

[m2]

ΔpN

[Pa]

ΔpN + ΔpFr

[Pa]

ΔpN + ΔpFr + ΔpT

[Pa]

Vtr,max < 250 km/h

GA of kleiner

200

53,6

≤ 1 750

≤ 3 000

≤ 3 700

≤ 210

GB

200

53,6

≤ 1 750

≤ 3 000

≤ 3 700

≤ 210

GC

200

53,6

≤ 1 750

≤ 3 000

≤ 3 700

≤ 210

Vtr,max < 250 km/h

GA of kleiner

200

53,6

≤ 1 195

≤ 2 145

≤ 3 105

< 250

GB

200

53,6

≤ 1 285

≤ 2 310

≤ 3 340

< 250

GC

200

53,6

≤ 1 350

≤ 2 530

≤ 3 455

< 250

Vtr,max ≥ 250 km/h

GA of kleiner

250

53,6

≤ 1 870

≤ 3 355

≤ 4 865

250

Vtr,max ≥ 250 km/h

GA of kleiner

250

63,0

≤ 1 460

≤ 2 620

≤ 3 800

> 250

GB

250

63,0

≤ 1 550

≤ 2 780

≤ 4 020

> 250

GC

250

63,0

≤ 1 600

≤ 3 000

≤ 4 100

> 250

Als een voertuig niet voldoet aan de waarden die in bovenstaande tabel worden vermeld (bv. TSI-conform voertuig), is het mogelijk dat er exploitatievoorschriften (bv. snelheidsbeperkingen) gelden.

7.3.2.8 bis.   Front- en sluitseinbediening (4.2.7.1.4)

Specifiek geval Frankrijk, Luxemburg, België, Spanje, Zweden, Polen (T0)

De machinist moet de frontseinen in knipperstand kunnen inschakelen om te waarschuwen voor een noodsituatie.

7.3.2.9.   Niet gebruikt

7.3.2.10.   Niet gebruikt

7.3.2.11.   Exploitatie binnen de spanningen en frequenties (4.2.8.2.2)

Specifiek geval Estland (“T1”)

Elektrische eenheden voor gebruik op het gelijkstroomsysteem van 3,0 kV moeten kunnen werken binnen het bereik van de spanningen en frequenties als vermeld in punt 7.4.2.1.1 van de TSI ENE.

Specifiek geval Frankrijk (“T2”)

Om beperkingen van het gebruik te voorkomen moeten elektrische eenheden voor gebruik op het gelijkstroomsysteem van 1,5 kV of het wisselstroomsysteem van 25 kV de in het infrastructuurregister beschreven eigenschappen hebben (parameter 1.1.1.2.2.1.3). De toegestane maximale stroomafname per stroomafnemer bij stilstand (punt 4.2.8.2.5) voor bestaande gelijkstroomsystemen van 1,5 kV mag lager zijn dan in punt 4.2.5 van de TSI ENE vermelde grenswaarden. De stroomafname per stroomafnemer bij stilstand moet dienovereenkomstig beperkt worden op de elektrische eenheden die ontworpen zijn voor exploitatie op deze systemen.

Specifiek geval Letland (“T1”)

Elektrische eenheden die ontworpen zijn voor exploitatie op het gelijkstroomsysteem van 3,0 kV moeten kunnen werken binnen het bereik van de spanningen en frequenties als vermeld in punt 7.4.2.4.1 van de TSI ENE.

7.3.2.12.   Gebruik van recuperatieremmen (4.2.8.2.3)

Specifiek geval België (“T2”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 3 kV-netwerk niet hoger zijn dan 3,8 kV.

Specifiek geval Tsjechië (“T2”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 3 kV-netwerk niet hoger zijn dan 3,55 kV.

Specifiek geval Zweden (“T2”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande systeem mag de maximale spanning die naar de bovenleiding wordt teruggevoerd (Umax2 volgens EN 50388-1:2022 punt 12.2.1) op het 15 kV-netwerk niet hoger zijn dan 17,5 kV.

7.3.2.13.   Hoogte van interactie met rijdraden (niveau rollend materieel) (4.2.8.2.9.1.1)

Specifiek geval Nederland (“T0”)

Voor onbeperkte toegang tot het gelijkstroomnet van 1 500 V moet de maximale hoogte van de stroomafnemer beperkt worden tot 5 860 mm.

7.3.2.14.   Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer (4.2.8.2.9.2)

Specifiek geval Kroatië (“T1”)

Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Specifiek geval Finland (“T1”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande net mag het schuitje van de stroomafnemer niet breder zijn dan 0,422 m.

Specifiek geval Frankrijk (“T2”)

Voor exploitatie op het bestaande spoornet, met name op lijnen met een bovenleidingsysteem dat alleen maar compatibel is met een smalle stroomafnemer, en voor exploitatie in Frankrijk en Zwitserland, mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Specifiek geval Italië (“T0”)

Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem en het 25 kV-wisselstroomsysteem voor hogesnelheidstreinen (en op het Zwitserse 15 kV-wisselstroomsysteem) van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367: 2020+A1:2022 bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Specifiek geval Portugal (“T0”)

Voor exploitatie op het bestaande 25 kV 50 Hz-systeem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Voor exploitatie op het bestaande 1,5 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 2 180 mm lang is, zoals afgebeeld in het nationale voorschrift dat met dit doel is aangemeld (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Specifiek geval Slovenië (“T0”)

Voor exploitatie op het bestaande 3 kV-gelijkstroomsysteem van het spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 450 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.1 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

Specifiek geval Zweden (“T0”)

Voor exploitatie op het bestaande spoornet mogen elektrische eenheden worden uitgerust met een stroomafnemer met een kopgeometrie die 1 800 mm lang is, zoals afgebeeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B.3, figuur B.5 (als alternatief voor de eis die wordt vermeld in punt 4.2.8.2.9.2).

7.3.2.15.   Materiaal van de sleepstukken (4.2.8.2.9.4.2)

Specifiek geval Frankrijk (“P”)

Het metaalgehalte van de sleepstukken die van koolstof zijn vervaardigd mag tot een gewichtspercentage van 60 % worden opgetrokken wanneer ze worden gebruikt op lijnen met 1 500 V gelijkstroom.

7.3.2.16.   Opdrukkracht stroomafnemer en dynamisch gedrag (4.2.8.2.9.6)

Specifiek geval Frankrijk (“T2”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoornet moeten elektrische eenheden voor exploitatie op lijnen met 1,5 kV gelijkstroom, naast de eis van punt 4.2.8.2.9.6, worden gevalideerd met inachtneming van een gemiddelde opdrukkracht in het volgende bereik:

 

70 N < Fm < 0,00178 * v2 + 110 N met een waarde van 140 N bij stilstand.

De conformiteitsbeoordelingsprocedure (simulatie en/of test volgens de punten 6.1.3.7 en 6.2.3.20) moet rekening houden met de volgende omgevingsomstandigheden:

zomeromstandigheden:

:

omgevingstemperatuur ≥ 35 °C; temperatuur van de rijdraad > 50 °C voor simulatie;

winteromstandigheden:

:

omgevingstemperatuur 0 °C; temperatuur van de rijdraad 0 °C voor simulatie.

Specifiek geval Zweden (“T2”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met het bestaande spoornet in Zweden moet de opdrukkracht van de stroomafnemer voldoen aan de eisen die worden vermeld in EN 50367:2020+A1:2022, bijlage B, tabel B3, kolom SE (55N). De compatibiliteit met deze eisen moet worden vermeld in het technisch dossier van het voertuig.

Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”)

Ten behoeve van de technische compatibiliteit met de bestaande lijnen, moet de verificatie op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel (de punten 5.3.10 en 6.1.3.7) valideren of de stroomafnemer stroom kan afnemen voor het aanvullende bereik van rijdraadhoogtes tussen 5 920 mm en 6 020 mm.

7.3.2.17.   Niet gebruikt

7.3.2.18.   Niet gebruikt

7.3.2.19.   Niet gebruikt

7.3.2.20.   Brandveiligheid en evacuatie (4.2.10)

Specifiek geval Italië (“T0”)

Aanvullende specificaties voor eenheden die bestemd zijn voor exploitatie in de bestaande Italiaanse tunnels worden hieronder vermeld.

Branddetectiesystemen (punten 4.2.10.3.2 en 6.2.3.23)

Naast de in punt 6.2.3.23 vermelde plaatsen moeten er ook branddetectiesystemen worden geïnstalleerd in alle ruimten voor reizigers en treinpersoneel.

Systemen voor reizigerstreinen ter bestrijding van brand en om branduitbreiding te voorkomen (punt 4.2.10.3.4)

Naast de in punt 4.2.10.3.4 vermelde eisen moeten eenheden van reizigerstreinen van categorie A en B worden uitgerust met actieve systemen om branduitbreiding te voorkomen en met brandbestrijdingssystemen.

Deze systemen moeten worden beoordeeld volgens de aangemelde nationale voorschriften voor automatische brandblussystemen.

Naast de in punt 4.2.10.3.4 vermelde eisen moeten eenheden van reizigerstreinen van categorie A en B worden uitgerust met automatische brandblussystemen in alle technische ruimten.

Goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden: maatregelen om branduitbreiding te voorkomen (punt 4.2.10.3.5) en vermogen om te blijven rijden (punt 4.2.10.4.4)

Naast de in punt 4.2.10.3.5 vermelde eisen moeten goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden worden uitgerust met automatische brandblussystemen in alle technische ruimten.

Naast de in punt 4.2.10.4.4 vermelde eisen moeten goederenlocomotieven en zelfrijdende goedereneenheden een vermogen hebben om te blijven rijden dat evenwaardig is aan dat van reizigerstreinen van categorie B.

Evaluatieclausule:

Uiterlijk op 31 juli 2025 dient de lidstaat bij de Commissie een verslag in over mogelijke alternatieven voor bovengenoemde aanvullende specificaties, teneinde de beperkingen voor rollend materieel als gevolg van de niet-conformiteit van de tunnels met de TSI’s op te heffen of aanzienlijk te verminderen.

7.3.2.21.   Vermogen om te blijven rijden (4.2.10.4.4) en systemen om branduitbreiding te voorkomen en brandbestrijdingssystemen (4.2.10.3.4)

Specifiek geval Kanaaltunnel (“P”)

Reizigerstreinen voor exploitatie in de Kanaaltunnel moeten behoren tot categorie B, gezien de lengte van de tunnel.

Omdat er geen brandbestrijdingspunten met een veilige ruimte zijn (zie TSI SRT, punt 4.2.1.7), gelden afwijkingen op de volgende punten van deze TSI:

 

punt 4.2.10.4.4, (3):

Het vermogen om te blijven rijden van een reizigerstrein die bedoeld is voor exploitatie in de Kanaaltunnel moet worden aangetoond door toepassing van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [33], waarin de systeemfuncties remming en tractie de effecten van een brand van het “type 2” ondergaan. Deze functies moeten worden beoordeeld in de volgende omstandigheden:

gedurende 30 minuten bij een minimumsnelheid van 100 km/h, of

gedurende 15 minuten bij een minimumsnelheid van 80 km/h (overeenkomstig punt 4.2.10.4.4) in de omstandigheden als vermeld in het nationale voorschrift dat met dit doel door de veiligheidsinstantie van de Kanaaltunnel is aangemeld.

 

punt 4.2.10.3.4, (3) en (4):

Wanneer het vermogen om te blijven rijden is gespecificeerd voor een periode van 30 minuten overeenkomstig het punt hierboven, moet de brandwering tussen de cabine en het compartiment achter die cabine (ervan uitgaande dat het vuur in het achtercompartiment ontstaat) gedurende minstens 30 minuten (in plaats van 15 minuten) voldoen aan de eisen inzake brandwerendheid.

Wanneer het vermogen om te blijven rijden is gespecificeerd voor een periode van 30 minuten overeenkomstig het punt hierboven en voor reizigersvoertuigen die niet aan beide uiteinden over voorzieningen voor de evacuatie van passagiers beschikken (geen doorgang), moeten maatregelen om de verspreiding van hitte en branddoorslag tegen te gaan (volledige scheidingswanden of maatregelen om branduitbreiding tegen te gaan, brandwering tussen de verbrandingsmotor/elektrische tractie-uitrusting en passagiersruimtes) gedurende 30 minuten (in plaats van 15 minuten) bescherming bieden tegen brand.

7.3.2.22.   Interface voor toiletafvoer (4.2.11.3)

Specifiek geval Finland (“P”)

Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.3 is het toegestaan om op het Finse spoorwegnet aansluitingen voor toiletafvoer en het spoelen van de sanitaire afvloeitanks in overeenstemming met figuur AI1 te installeren die compatibel zijn met de installaties naast het spoor.

Figuur AI1

Aansluitingen voor het legen van toilettanks

Image 10

Snelkoppeling SFS 4428, aansluitstukonderdeel A, maat DN80

Materiaal: zuurbestendig roestvrij staal

Afdichting aan de kant van het tegenstuk.

Specifieke definitie in de norm SFS 4428

7.3.2.23.   Interface voor drinkwaterinstallaties (4.2.11.5)

Specifiek geval Finland (“P”)

Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.5, is het toegestaan op het Finse spoorwegnet watervulaansluitingen in overeenstemming met figuur AII1 te installeren die compatibel zijn met de installaties naast het spoor.

Figuur AII1

Watervulaansluitingen

Image 11

Type: aansluiting C voor brandbestrijding NCU1

Materiaal: messing of aluminium

Specifieke definitie in de norm SFS 3802 (afdichting gedefinieerd door de desbetreffende fabrikant van het aansluitstuk).

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

Als alternatief voor, of in aanvulling op hetgeen voorgeschreven wordt in punt 4.2.11.5, is het toegestaan een interface voor drinkwaterinstallaties met een mondstuk te installeren. Deze interface voor drinkwaterinstallaties met een mondstuk moet voldoen aan het nationale technische voorschrift dat met dit doel is aangemeld.

7.3.2.24.   Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen (4.2.11.6)

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

De elektrische voeding van gestalde treinen moet voldoen aan de eisen van de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld.

7.3.2.25.   Tankinstallaties (4.2.11.7)

Specifiek geval Finland (“P”)

Om op het Finse spoorwegnet brandstof te kunnen tanken, moet de brandstoftank van eenheden met een dieselvulinterface worden uitgerust met de overstroomregelaar volgens de normen SFS 5684 en SFS 5685.

Specifiek geval Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (“P”)

De interface voor de tankinstallatie moet voldoen aan de nationale technische voorschriften die met dit doel zijn aangemeld.

7.3.2.26.   Rollend materieel uit derde landen (algemeen)

Specifiek geval Finland (“P”)

Er mogen nationale technische voorschriften in plaats van de eisen van deze TSI worden toegepast voor rollend materieel van derde landen dat zal worden gebruikt op het Finse 1 524 mm-spoorwegnet in het verkeer tussen Finland en het 1 520 mm-spoorwegnet van derde landen.

7.3.2.27.   Niet gebruikt

(163)

Punt 7.4 wordt vervangen door:

“7.4.   Specifieke omgevingsomstandigheden

Specifieke omstandigheden Oostenrijk

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Oostenrijk tijdens winterse omstandigheden:

moet in de aanvullende capaciteit van de baanschuiver voor het verwijderen van sneeuw, als gespecificeerd voor zware sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden in punt 4.2.6.1.2 worden voorzien, en

moeten locomotieven en motorrijtuigen worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden in Bulgarije

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Bulgarije tijdens winterse omstandigheden:

moeten locomotieven en motorwagens worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden in Kroatië

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel in Kroatië tijdens winterse omstandigheden:

moeten tractievoertuigen en voertuigen met een cabine worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden Estland, Letland en Litouwen

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Estse, Letse en Litouwse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:

temperatuurzone T2 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 moet worden geselecteerd;

zware sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden als gespecificeerd in punt 4.2.6.1.2, met uitzondering van het scenario “sneeuwjacht”, moeten worden geselecteerd.

Specifieke omstandigheden Finland

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Finse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:

temperatuurzone T2 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 moet worden geselecteerd

zware sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden als gespecificeerd in punt 4.2.6.1.2, met uitzondering van het scenario “sneeuwjacht”, moeten worden geselecteerd

Wat betreft het remsysteem wordt in Finland onbeperkte toegang verleend onder winterse omstandigheden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

ten minste de helft van de draaistellen is uitgerust met een magneetrem voor een treinstel of reizigersrijtuig met een nominale snelheid hoger dan 140 km/h;

alle draaistellen zijn uitgerust met een magneetrem voor een treinstel of reizigersrijtuig met een nominale snelheid boven 180 km/h.

Specifieke omstandigheden Frankrijk

Voor onbeperkte toegang in Frankrijk tijdens winterse omstandigheden moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan:

locomotieven en motorrijtuigen worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden Duitsland

Onbeperkte toegang in Duitsland tijdens winterse omstandigheden wordt verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarde:

locomotieven en motorrijtuigen worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden Griekenland

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Griekse spoorwegnet tijdens zomerse omstandigheden moet temperatuurzone T3 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 worden geselecteerd.

Onbeperkte toegang in Griekenland tijdens winterse omstandigheden wordt verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarde:

tractievoertuigen moeten worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden Portugal

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Portugese spoorwegnet tijdens:

(a)

zomerse omstandigheden moet temperatuurzone T3 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 worden geselecteerd;

(b)

winterse omstandigheden moeten locomotieven worden voorzien van zandstrooiers.

Specifieke omstandigheden Spanje

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Spaanse spoorwegnet tijdens zomerse omstandigheden moet temperatuurzone T3 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 worden geselecteerd.

Specifieke omstandigheden Zweden

Voor onbeperkte toegang van rollend materieel tot het Zweedse spoorwegnet tijdens winterse omstandigheden moet worden aangetoond dat het rollend materieel aan de volgende eisen voldoet:

temperatuurzone T2 als omschreven in punt 4.2.6.1.1 moet worden geselecteerd

sneeuw-, ijs- en hagelomstandigheden als gespecificeerd in punt 4.2.6.1.2 moeten worden geselecteerd.”;

(164)

Punt 7.5 wordt vervangen door:

“7.5.   Aspecten die in overweging moeten worden genomen tijdens het herzieningsproces of bij andere activiteiten van het Bureau

In aanvulling op de analyse die werd uitgevoerd tijdens het voorbereiden van deze TSI zijn bepaalde aspecten aangemerkt als van belang voor de toekomstige ontwikkeling van het Europese spoorwegsysteem.

Deze aspecten behoren tot drie verschillende groepen:

(1)

aspecten waarop al een fundamentele parameter in deze TSI van toepassing is, met een mogelijke ontwikkeling van de specificatie in kwestie wanneer de TSI wordt herzien;

(2)

aspecten die volgens de huidige stand van de techniek niet als een fundamentele parameter worden beschouwd, maar die het onderwerp zijn van onderzoeksprojecten;

(3)

aspecten die relevant zijn in het kader van doorlopende onderzoeken met betrekking tot het Europese spoorwegsysteem die niet binnen het toepassingsgebied van TSI vallen.

Deze aspecten worden hieronder genoemd, ingedeeld op basis van de uitsplitsing van punt 4.2 van de TSI.

7.5.1.   Aspecten die verband houden met een fundamentele parameter in deze TSI

7.5.1.1.   aslastsparameter (punt 4.2.3.2.1)

Deze fundamentele parameter betreft het raakvlak tussen infrastructuur en rollend materieel met betrekking tot de verticale belasting.

De parameter moet verder worden ontwikkeld wat betreft de controle van de statische en dynamische compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten.

Voor de dynamische compatibiliteit is er nog geen geharmoniseerde methode voor de indeling van het rollend materieel beschikbaar die eisen inzake de compatibiliteit met het belastingmodel voor hogesnelheidslijnen (High Speed Load Model — HSLM) omvat.

De eisen van de TSI LOC & PAS moeten verder worden ontwikkeld op basis van de bevindingen van CEN ter versterking van EN 1991-2, bijlage E, met overeenkomstige eisen voor rollend materieel inzake dynamische compatibiliteit, met inbegrip van compatibiliteit met HSLM-conforme structuren,

Er moeten nieuwe fundamentele ontwerpkenmerken inzake “overeenstemming van het voertuigontwerp met het belastingmodel voor hogesnelheidslijnen” worden vastgesteld.

In aanhangsel D, punt D.1, van de TSI OPE moet op basis van het infrastructuurregister (RINF) en het Europees register van goedgekeurde spoorwegvoertuigtypen (ERATV) worden verwezen naar een geharmoniseerd proces voor de controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten.

De voor RINF-parameter 1.1.1.1.2.4.4 vereiste documenten moeten zoveel mogelijk worden geharmoniseerd om de automatische controle van de compatibiliteit van de voertuigen met de trajecten te vergemakkelijken.

7.5.1.2.   Niet gebruikt

7.5.1.3.   Aerodynamische effecten op spoor in ballast (punt 4.2.6.2.5)

De eisen inzake aerodynamische effecten op spoor in ballast zijn opgesteld voor eenheden met een maximale ontwerpsnelheid van meer dan 250 km/h.

Aangezien de huidige stand van de techniek geen geharmoniseerde eisen of beoordelingsmethodologie mogelijk maakt, staat de TSI de toepassing van nationale voorschriften toe.

Dit zal moeten worden herzien om het volgende in overweging te nemen:

studie van gevallen van opvliegend ballast en de bijbehorende gevolgen voor de veiligheid (indien van toepassing);

ontwikkeling van een geharmoniseerde, kosteneffectieve methodologie die toepasbaar is in de EU.

7.5.2.   Aspecten die geen verband houden met een fundamentele parameter in deze TSI, maar die het onderwerp zijn van onderzoeksprojecten

7.5.2.1.   Niet gebruikt

7.5.2.2.   Verdere activiteiten in verband met de voorwaarden voor het verkrijgen van een voertuigtypevergunning en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen die niet beperkt is tot bepaalde gebruiksgebieden.

Om het vrije verkeer van locomotieven en passagiersrijtuigen te bevorderen, zijn in punt 7.1.1.5 voorwaarden vastgesteld voor een vergunning voor het in de handel brengen die niet beperkt is tot een bepaald gebruiksgebied.

Deze bepalingen moeten worden aangevuld met geharmoniseerde grenswaarden voor beïnvloedingsstromen en magnetische velden op eenheidsniveau, hetzij als percentage van de voor een beïnvloedingseenheid vastgestelde waarde, hetzij als absolute grenswaarden. Deze geharmoniseerde grenswaarden zullen worden bepaald op basis van de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS en van de toekomstige norm EN 50728 die naar verwachting in 2024 zal worden gepubliceerd.

De specificatie van interfaces tussen rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie moet nader worden uitgewerkt in punt 7.1.1.5.2 met als doel de uitwisselbaarheid van die rijtuigen (nieuwe en bestaande rijtuigen) te vergemakkelijken.

7.5.2.3.   Uitrusting van rollend materieel met plaatsen voor fietsen — effecten van de verordening betreffende de rechten van treinreizigers

Bij artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad (*19) is bepaald wanneer rollend materieel moet worden uitgerust met plaatsen voor fietsen.

Er moeten plaatsen voor fietsen worden gecreëerd:

bij ingrijpende wijzigingen van de indeling en de inrichting van de reizigersruimte; en

wanneer door de bovengenoemde verbetering van bestaand rollend materieel een nieuwe vergunning om een voertuig in de handel te brengen vereist is.

Overeenkomstig het beginsel van punt 7.1.2.2, (1), mogen ingrijpende verbeteringen die van invloed zijn op andere onderdelen en fundamentele parameters dan de indeling en de inrichting van de reizigersruimte niet met zich meebrengen dat het rollend materieel wordt uitgerust met plaatsen voor fietsen.

(*19)  Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).”;"

(165)

de aanhangsels worden als volgt gewijzigd:

(a)

de inhoudsopgave wordt vervangen door:

“Aanhangsel A:

Niet gebruikt

Aanhangsel B:

Systeem met 1 520 mm spoorwijdte (T)

Aanhangsel C:

Specifieke bepalingen voor spoormachines

Aanhangsel D:

Niet gebruikt

Aanhangsel E:

Antropometrische afmetingen van de machinist

Aanhangsel F:

Voorwaarts uitzicht

Aanhangsel G:

Onderhoud

Aanhangsel H:

Beoordeling van het subsysteem rollend materieel

Aanhangsel I:

Aspecten waarvoor nog geen technische specificatie beschikbaar is (open punten)

Aanhangsel J:

Technische specificaties waarnaar in deze TSI wordt verwezen

Aanhangsel J-1:

Normen of normatieve documenten

Aanhangsel J-2:

Technische documenten

Aanhangsel K:

Keuringsprocedure voor nieuwe eindstukken van magneetremmen

Aanhangsel L:

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen”;

(b)

aanhangsel C wordt vervangen door:

““Aanhangsel C

Specifieke bepalingen voor spoormachines

C.1   Sterkte hoofdconstructie spoorvoertuigen

De eisen van punt 4.2.2.4 worden als volgt aangevuld:

het machineframe moet bestand zijn tegen hetzij de statische belastingen volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1], of de statische belastingen volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [51], zonder de hierin vermelde toelaatbare waarden te overschrijden.

De desbetreffende constructiecategorie van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [51], is als volgt:

voor machines die niet mogen worden gerangeerd door middel van heuvelen of afstoten: F-II.

voor alle overige machines: F-I.

De versnelling in x-richting volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [1], tabel 13, of de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [51], tabel 10, is ± 3 g.

C.2   Heffen en opvijzelen

De bak van de machine moet voorzien zijn van hefpunten waarmee de hele machine veilig kan worden geheven of opgevijzeld. De locatie van de hef- en opvijzelpunten moet worden gedefinieerd.

Om de werkzaamheden tijdens reparatie of inspectie of bij het opsporen van de machines te vergemakkelijken, moeten de machines aan beide lange zijden worden voorzien van ten minste twee hefpunten, waar de machines in lege of geladen toestand kunnen worden geheven.

Om opvijzeluitrusting te kunnen aanbrengen moeten er vrije ruimten worden voorzien onder de hefpunten die niet mogen worden geblokkeerd door de aanwezigheid van onderdelen die niet kunnen worden verwijderd. De belastingsgevallen moeten in overeenstemming zijn met de in aanhangsel C, punt C.1 gekozen gevallen en moeten van toepassing zijn op heffen en opvijzelen tijdens werkplaats- en onderhoudsactiviteiten.

C.3   Rijdynamicagedrag

De rijeigenschappen mogen worden bepaald door middel van rijtesten of door te verwijzen naar een goedgekeurde machine van een vergelijkbaar type, zoals beschreven in punt 4.2.3.4.2 van deze TSI of door middel van simulatie. Het rijgedrag kan worden aangetoond door simulatie van de testen als beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 9 (met de hierna vermelde uitzonderingen), indien er een gevalideerd model is voor representatieve spoor- en bedrijfsomstandigheden van de machine.

De volgende aanvullende afwijkingen zijn van toepassing:

i)

De vereenvoudigde methode voor dit type machines moet altijd aanvaard worden;

ii)

indien de vereiste testsnelheid door de machine zelf niet kan worden behaald, moet de machine voor de testen worden gesleept.

Een model van een machine voor het simuleren van rijeigenschappen moet worden gevalideerd door de modelresultaten te vergelijken met de resultaten van rijtesten waarbij dezelfde spoorkarakteristieken worden ingevoerd.

Een gevalideerd model is een simulatiemodel dat gecontroleerd is door een rijtest in de praktijk waarbij voldoende kracht wordt uitgeoefend op de ophanging en er een nauwe correlatie bestaat tussen de resultaten van de rijtest en de voorspellingen uit het simulatiemodel over hetzelfde testspoor.

C.4   Versnelling op maximumsnelheid

Voor bijzondere voertuigen is geen restversnelling vereist als bedoeld in punt 4.2.8.1.2, (5).

;;

(c)

De inhoud van aanhangsel D wordt vervangen door "Niet gebruikt";

(d)

Aanhangsel E wordt vervangen door:

““Aanhangsel E

Antropometrische afmetingen van de machinist

De volgende gegevens vertegenwoordigen de “stand van de techniek” en moeten worden gebruikt.

primaire antropometrische afmetingen van de kortste en langste machinists:

de afmetingen die worden vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [62], moeten in aanmerking worden genomen.

;;

(e)

Aanhangsel F wordt vervangen door:

“Aanhangsel F

Voorwaarts uitzicht

F.1   Algemeen

Het ontwerp van de cabine moet het zicht van de machinists op alle externe informatie die deel uitmaakt van de rijtaak ondersteunen en de machinist beschermen tegen externe bronnen van visuele interferentie. Dit omvat onder andere:

flikkering in de onderrand van de frontruit die vermoeidheid kan veroorzaken moet worden verminderd;

er moet bescherming worden geboden tegen de zon en tegen verblinding door de frontseinen van tegemoetkomende treinen, zonder dat het zicht van de machinists op externe borden, seinen en andere visuele informatie wordt belemmerd;

de cabine-uitrusting moet op een dusdanige locatie worden aangebracht dat het zicht van de machinists op externe informatie niet wordt geblokkeerd of vervormd;

de afmetingen, locatie, vorm en afwerking (inclusief onderhoud) van de vensters mag het zicht naar buiten van de machinist niet belemmeren en moet de rijtaak ondersteunen;

de locatie, het type en de kwaliteit van voorzieningen om de frontruit schoon en vrij te maken moeten dusdanig zijn dat de machinist in de meeste weers- en bedrijfsomstandigheden een duidelijk zicht naar buiten behoudt en dat het zicht naar buiten niet belemmerd wordt;

het ontwerp van de cabine moet dusdanig zijn dat de machinist het spoor voor zich waarneemt tijdens het rijden;

de cabine moet dusdanig worden ontworpen dat de staande en/of zittende machinist vanaf de machinistsplaats een vrije zichtlijn zonder obstructies heeft en de vaste seinen links en rechts van het spoor kan onderscheiden, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [62].

De regels zoals vermeld in de bovenvermelde bijlage zijn van toepassing op de zichtbaarheidsomstandigheden voor elke rijrichting op een recht spoor en in bochten met een boogstraal van 300 m of meer. Deze zijn van toepassing op de positie(s) van de machinist.

Opmerkingen:

bij een cabine met twee zitplaatsen voor de machinist zijn ze van toepassing op de twee zitplaatsen.

voor locomotieven met een centrale cabine en voor bijzondere voertuigen vermeldt punt 4.2.9.1.3.1 van de TSI bijzondere voorwaarden.

F.2.   Referentiepositie van het voertuig ten opzichte van het spoor:

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [62], is van toepassing.

De energiebronnen en belading als gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [6], en punt 4.2.2.10 moeten in aanmerking worden genomen.

F.3.   Referentiepositie vanuit het treinpersoneel gezien

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [62], is van toepassing.

De afstand van de ogen van de machinist in zittende positie tot de frontruit moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 500 mm.

F.4.   Zichtbaarheidsomstandigheden

De specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [62], is van toepassing.”;

;

(f)

in aanhangsel H wordt tabel H.1 als volgt gewijzigd:

i)

in de Engelstalige versie wordt in de rij “Cross wind”, “Cross wind” vervangen door “Crosswind”;

ii)

de rij “Maximale stroomafname bij stilstand voor gelijkstroomsystemen” wordt vervangen door:

“Maximale stroomafname bij stilstand

4.2.8.2.5

X

X (alleen voor gelijkstroomsystemen)

n.v.t.

—”

 

 

iii)

de titel “Systeemenergiestoringen” wordt vervangen door “Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen”;

iv)

de rij “Diesel en een ander thermisch tractiesysteem” wordt geschrapt;

v)

de titel “Onboard tools and portable equipment” in de Engelstalige versie wordt vervangen door “On-board tools and portable equipment”;

vi)

de rij “Drinkwaterinstallaties” wordt geschrapt;

(g)

aanhangsel I wordt vervangen door“:

“Aanhangsel I

Lijst van aspecten waarvoor nog geen technische specificatie beschikbaar is

(open punten)

Open punten die verband houden met de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het spoorwegnet:

Element van het subsysteem rollend materieel

Punt van deze TSI

Technisch aspect dat niet door deze TSI wordt bestreken

Opmerkingen

Compatibiliteit met treindetectiesystemen

4.2.3.3.1

Zie de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [A]

Open punten ook vastgesteld in de TSI CCS

Rijdynamicagedrag voor 1 520  mm-spoorwijdte

4.2.3.4.2

4.2.3.4.3

Rijdynamicagedrag. Equivalente coniciteit

De normatieve documenten waarnaar in de TSI wordt verwezen, gaan uit van de ervaring die is opgedaan met het 1 435  mm-systeem.

Equivalente coniciteit voor systemen met een spoorwijdte van 1 600  mm

4.2.3.4.3

Rijdynamicagedrag. Equivalente coniciteit

De normatieve documenten waarnaar in de TSI wordt verwezen, gaan uit van de ervaring die is opgedaan met het 1 435  mm-systeem.

Remsysteem onafhankelijk van adhesiecondities

4.2.4.8.3

Wervelstroomrem

De gebruiksvoorwaarden voor wervelstroomremmen in verband met de technische compatibiliteit met het spoor zijn niet geharmoniseerd

Aerodynamisch effect op spoor in ballast voor rollend materieel met maximum ontwerpsnelheid > 250 km/h

4.2.6.2.5

Drempelwaarde en conformiteitsbeoordeling om de risico’s door opvliegend ballast te beperken

Lopende werkzaamheden binnen CEN.

Eveneens open punt in TSI INF.

Open punten die geen verband houden met de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het spoorwegnet:

Element van het subsysteem rollend materieel

Punt van deze TSI

Technisch aspect dat niet door deze TSI wordt bestreken

Opmerkingen

Maatregelen om branduitbreiding te voorkomen en brandbestrijdingssystemen (FCCS)

4.2.10.3.4

Conformiteitsbeoordeling van andere FCCS dan volledige scheidingswanden

Op verzoek van het Bureau heeft de CEN een beoordelingsprocedure van de doeltreffendheid van de brand- en rookbeheersing ontwikkeld.

; ;

(h)

aanhangsel J wordt vervangen door:

““Aanhangsel J

Technische specificaties waarnaar in deze TSI wordt verwezen

J-1   Normen of normatieve documenten

Index

Te beoordelen eigenschappen

Punt in de TSI

Verplichte punten van de norm

[1]

EN 12663-1:2010+A1:2014

Railtoepassingen — Eisen aan de constructie van de opbouw van railvoertuigen — Deel 1: Locomotieven en personenvoertuigen (en een alternatieve methode voor goederenwagons)

[1.1]

Treinstelkoppeling voor gelede eenheden

4.2.2.2.2, (3)

6.5.3, 6.7.5

[1.2]

Sterkte hoofdconstructie spoorvoertuigen — algemeen

4.2.2.4, (3)

5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.6

[1.3]

Sterkte hoofdconstructie spoorvoertuigen — keuringsmethode

4.2.2.4, (4)

9.2, 9.3

[1.4]

Sterkte hoofdconstructie spoorvoertuigen — alternatieve eisen voor spoormachines

Aanhangsel C

Punt C.1

6.1 tot en met 6.5

[1.5]

Heffen en opvijzelen — belastingen voor het ontwerp van de structuur

4.2.2.6, (9)

6.3.2, 6.3.3

[1.6]

Heffen en opvijzelen — aantonen van de sterkte

4.2.2.6, (9)

9.2, 9.3

[1.7]

Bevestiging van onderdelen aan de wagenbakstructuur

4.2.2.7, (3)

6.5.2, 6.7.3

[1.8]

Constructieontwerp van draaistelframe — aansluiting van wagenbak op draaistel

4.2.3.5.1, (2)

6.5.1, 6.7.2

[2]

EN 16839:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Inrichting bufferbalk

[2.1]

Toegang voor het personeel om te koppelen/ontkoppelen — ruimte voor rangeerpersoneel

4.2.2.2.5, (2)

4

[2.2]

Eindkoppeling — compatibiliteit tussen eenheden — handmatig UIC-type

Installatie buffers en schroefkoppeling

4.2.2.2.3, b), b-2), (1)

5, 6

[2.3]

Afmetingen en indeling van remleidingen en -slangen, koppelingen en kranen

4.2.2.2.3, b), b-2), (2)

7, 8

[2.4]

Afsleepkoppeling — interface met afsleepeenheid

4.2.2.2.4, 3), a)

7

[3]

EN 15227:2020

Railtoepassingen — Eisen inzake de botsbestendigheid van railvoertuigen

[3.1]

Passieve veiligheid — algemeen

4.2.2.5

4, 5, 6, 7 en bijlagen B, C en D (met uitzondering van bijlage A)

[3.2]

Passieve veiligheid — indeling

4.2.2.5, (5)

5.1, tabel 1

[3.3]

Passieve veiligheid — scenario’s

4.2.2.5, (6)

5.2, 5.3, 5.4 (met uitzondering van bijlage A)

[3.4]

Passieve veiligheid — eisen

4.2.2.5, (7)

6.1, 6.2, 6.3, 6.4 (met uitzondering van bijlage A)

[3.5]

Passieve veiligheid — baanschuiver

4.2.2.5, (8)

6.5.1

[3.6]

Spoorstaafruimers

4.2.3.7

6.6.1

[3.7]

Omgevingsomstandigheden — baanschuiver

4.2.6.1.2, (4)

6.5.1

[4]

EN 16404:2016

Railtoepassingen — Eisen voor hersporing en berging van railvoertuigen

[4.1]

Heffen en opvijzelen — geometrie van vaste punten

4.2.2.6, (7)

5.2, 5.3

[4.2]

Heffen en opvijzelen — geometrie van verwijderbare punten

4.2.2.6, (7)

5.2, 5.3

[5]

EN 15877-2:2013

Railtoepassingen — Markeringen op railvoertuigen — Deel 2: Uitwendige markeringen op rijtuigen, treinstellen, locomotieven en railbouwmachines

[5.1]

Heffen en opvijzelen — markering

4.2.2.6, (8)

4.5.19

[5.2]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie

7.1.1.5.1, (23)

4.5.5.1, 4.5.6.3

[6]

EN 15663:2017+A1:2018

Railtoepassingen — Referentiemassa van rollend materieel

[6.1]

beladingstoestanden en gewogen massa — beladingstoestanden

4.2.2.10, (1)

4.5

[6.2]

beladingstoestanden en gewogen massa — hypothese van beladingstoestanden

4.2.2.10, (2)

4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 5, 6, 7.1, 7.2, 7.3 (ontwerpomstandigheden)

[7]

EN 15273-2:2013+A1:2016

Railtoepassingen — Omgrenzingsprofiel — Deel 2: Omgrenzingsprofiel railvoertuigen

[7.1]

Omgrenzingsprofiel — methode, referentieprofiel

4.2.3.1, (3) en (4)

5 en afhankelijk van het profiel: bijlage A (G1) , B (GA,GB,GC) , C (GB1,GB2), D (GI3), E(G2), F (FIN1), G(FR3,3), H (BE1,BE2,BE3),I (PTb,PTb+,PTc), J(SEa,Sec), K(OSJD), L(DE1 DE2 DE3), M(NL1NL2), P(GHE16….)

[7.2]

Omgrenzingsprofiel — methode, referentieprofiel

Keuring van stroomafnemeromgrenzingsprofiel

4.2.3.1, (5)

A.3.12

[7.3]

Omgrenzingsprofiel — methode, referentieprofiel

Keuring van wervelstroomremmen

4.2.4.8.3(3)

5 en afhankelijk van het profiel: bijlage A (G1) , B (GA,GB,GC) , C (GB1,GB2), D (GI3), E(G2), F (FIN1), G(FR3,3), H (BE1,BE2,BE3),I (PTb,PTb+,PTc), J(SEa,Sec), K(OSJD), L(DE1 DE2 DE3), M(NL1NL2), P(GHE16….)

[8]

EN 15437-1:2009

Railtoepassingen — Toestandsbewaking van aspotten — Interface- en ontwerpeisen — Deel 1: Spoorzijdige detectoren en aspot van rollend materieel

[8.1]

Aslagerbewaking — zone zichtbaar voor uitrusting naast het spoor

4.2.3.3.2.2, (1) en (2 bis)

7.3.2.3

5.1, 5.2

[9]

EN 14363:2016+A2:2022

Railtoepassingen — Afnameproeven voor de loopkarakteristieken van railvoertuigen — Loopgedrag en stationaire beproevingen

[9.1]

aslastsparameter

4.2.3.4.1

4.2.3.4.2, (4)

1.1, 5.3.2

[9.2]

Combinatie(s) van snelheid en verkantingstekort

4.2.3.4.2, (3)

1.4, 7.3.1

[9.3]

aslastsparameters

4.2.3.4.2, (5)

7.5.1, 7.5.3

[9.4]

Rijdynamicagedrag — grenswaarden voor loopveiligheid

4.2.3.4.2.1

7.5.1, 7.5.2

[9.5]

Rijdynamicagedrag — grenswaarden voor spoorbelasting

4.2.3.4.2.2, (1)

7.5.1, 7.5.3

[9.6]

Ontsporingsveiligheid op scheluw spoor

6.2.3.3, (1)

4, 5, 6.1

[9.7]

Rijdynamicagedrag — keuringsmethode

6.2.3.4, (1)

7

[9.8]

Rijdynamicagedrag — keuringscriteria

6.2.3.4, (1)

4, 5

[9.9]

Ontwerpwaarden voor nieuwe wielprofielen — beoordeling van de equivalente coniciteit

6.2.3.6, (1)

Bijlage O, bijlage P

[9.10]

Conformiteit van het voertuig met de spoorstaafneiging

7.1.2, tabel 17 bis, noot (1)

4, 5, 6, 7.

[9.11]

Bepaling voor bijzondere voertuigen: simulatie van de tests

Aanhangsel C

Punt C.3

Bijlage T

[10]

EN 15528:2021

Railtoepassingen — Baanvakcategorieën — Aansluiting tussen belastbaarheid van voertuigen en baanvak

[10.1]

EN-lijncategorie voortvloeiend uit de indeling van de eenheid

4.2.3.2.1, (2)

6.1, 6.3, 6.4

[10.2]

Standaardwaarde van de belading in staruimten

4.2.3.2.1, (2 bis)

Tabel 4, kolom 2

[10.3]

Documentatie met vermelding van de belading in staruimten

4.2.3.2.1, (2 quater)

6.4.1

[11]

EN 13749:2021

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Specificatiemethoden van constructieve eisen van frames voor draaistellen

[11.1]

Constructieontwerp van draaistelframe

4.2.3.5.1, (1)

4.2.3.5.1, (3)

6.2

[12]

EN 14198:2016+A1:2018+A2:2021

Railtoepassingen — Remmen — Eisen voor remsystemen voor door locomotieven getrokken treinen

[12.1]

Remmen — type remsysteem, UIC-remsysteem

4.2.4.3

5.4

[12.2]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie

7.1.1.5.2, (3)

5.3.2.6, 5.4

[13]

EN 14531-1:2015+A1:2018

Railtoepassingen — Methodes voor de berekening van remafstanden voor stoppen en vertragen en voor de berekening van de parkeerrem — Deel 1: Algemene algoritmen

[13.1]

Remprestatie — berekening — algemeen

4.2.4.5.1, (1)

4

[13.2]

noodremprestatie — berekening

4.2.4.5.2, (3)

4

[13.3]

dienstremprestatie — berekening

4.2.4.5.3, (1)

4

[13.4]

parkeerremmingsprestatie — berekening

4.2.4.5.5, (3)

5

[13.5]

Remprestatie — wrijvingscoëfficiënt

4.2.4.5.1, (2)

4.4.6

[13.6]

noodremprestatie — reactietijd/vertragingstijd

4.2.4.5.2, (1)

4.4.8.2.1, 4.4.8.3

[14]

EN 14531-2:2015

Railtoepassingen — Methoden voor de berekening van remafstanden voor stoppen en vertragen en voor de berekening van de parkeerrem — Deel 2: Stapsgewijze berekeningen voor treinen en afzonderlijke voertuigen

[14.1]

Remprestatie — berekening — algemeen

4.2.4.5.1, (1)

4, 5

[14.2]

noodremprestatie — berekening

4.2.4.5.2, (3)

4, 5

[14.3]

dienstremprestatie — berekening

4.2.4.5.3, (1)

4, 5

[15]

EN 15595:2018+AC:2021

Railtoepassingen — Remmen — Wielslipvoorkomingsmaterieel

[15.1]

Wielslipbeveiligingssysteem — ontwerp

4.2.4.6.2, (6)

5.1, 5.2, 5.4

[15.2]

Wielslipbeveiligingssysteem — keuringsmethode en testprogramma

6.1.3.2, (1)

6.1.1, 6.2, 6.5, 7

[15.3]

Wielslipbeveiligingssysteem — wielomwentelings-controlesysteem

4.2.4.6.2, (8)

5.1.7

[15.4]

Wielslipbeveiliging, methode voor keuring van prestaties

6.2.3.10, (1)

6.3, 7

[16]

EN 16207:2014+A1:2019

Railtoepassingen — Remmen — Functionele criteria en prestatie-eisen voor magneetremmen in rollend spoorwegmaterieel

[16.1]

Magneetrem

4.2.4.8.2, (3)

Aanhangsel K

Bijlage C

[17]

EN 14752:2019+A1:2021

Railtoepassingen — Toegangssystemen aan de zijkant van railvoertuigen

[17.1]

Detectie van deurobstakel — gevoeligheid

4.2.5.5.3, (5)

5.2.1.4.1

[17.2]

Detectie van deurobstakel — maximumkracht

4.2.5.5.3, (5)

5.2.1.4.2.2

[17.3]

Noodopening van deuren — handkracht om de deur te openen

4.2.5.5.9, (6)

5.5.1.5

[17.4]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie — deurbedieningsvoorziening

7.1.1.5.2, (10)

5.1.1, 5.1.2, 5.1.5, 5.1.6

[18]

EN 50125-1:2014

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Uitwendige invloeden op elektrische uitrusting — Deel 1: Rollend materieel en boorduitrusting

[18.1]

Omgevingsomstandigheden — temperatuur

4.2.6.1.1, (1)

4.3

[18.2]

Omgevingsomstandigheden — sneeuw, ijs en hagel

4.2.6.1.2, (1)

4.7

[18.3]

Omgevingsomstandigheden — temperatuur

7.1.1.5.2, (4)

4.3

[19]

EN 14067-6:2018

Railtoepassingen — Aerodynamica — Deel 6: Eisen en beproevingsprocedures voor zijwindbeoordeling

[19.1]

Aerodynamische effecten — keuringsmethode zijwind

4.2.6.2.4, (2)

5

[19.2]

Aerodynamische effecten — zijwind voor eenheden met een maximum ontwerpsnelheid van ten minste 250 km/h

4.2.6.2.4, (3)

5

[20]

EN 15153-1:2020

Railtoepassingen — Externe optische en akoestische waarschuwingsapparatuur — Deel 1: Frontseinen, markeringslichten en sluitseinen voor hoofdspoorwegen

[20.1]

frontseinen — kleur

4.2.7.1.1, (4)

5.3.3

[20.2]

frontseinen — lichtsterkte koplamp (grootlicht en dimlicht)

4.2.7.1.1, (5)

5.3.3, 5.3.4 tabel 2, eerste regel

[20.3]

frontseinen — middelen voor uitlijning

4.2.7.1.1, (6)

5.3.3, 5.3.5

[20.4]

Frontseinen — kleur

4.2.7.1.2, (6), a)

5.4.3.1, tabel 4

[20.5]

Frontseinen — spectrale stralingsverdeling van het licht

4.2.7.1.2, (6), b)

5.4.3.2

[20.6]

Frontseinen — lichtsterkte

4.2.7.1.2, (6), c)

5.4.4 tabel 6

[20.7]

Sluitseinen — kleur

4.2.7.1.3, (4), a)

5.5.3 tabel 7

[20.8]

Sluitseinen — lichtsterkte

4.2.7.1.3, (4), b)

5.5.4

tabel 8

[20.9]

frontseinen — kleur

6.1.3.3, (1)

5.3.3, 6.3

[20.10]

frontseinen — lichtsterkte

6.1.3.3, (1)

5.3.3, 6.4

[20.11]

Frontseinen — kleur

6.1.3.4, (1)

6.3

[20.12]

Frontseinen — lichtsterkte

6.1.3.4, (1)

6.4

[20.13]

Sluitseinen — kleur

6.1.3.5, (1)

6.3

[20.14]

Sluitseinen — lichtsterkte

6.1.3.5, (1)

6.4

[20.15]

Frontseinen — middelen voor uitlijning

4.2.7.1.2, (7)

5.4.5

[21]

EN 15153-2:2020

Railtoepassingen — Externe optische en akoestische waarschuwingsapparatuur — Deel 2: Signaalhoorns voor hoofdspoorwegen

[21.1]

Geluidsniveaus van geluidssignalen

4.2.7.2.2, (1)

5.2.2

[21.2]

Tyfoon — geluidssignaal

6.1.3.6, (1)

6

[21.3]

Tyfoon — geluidsdrukniveau

6.1.3.6, (1)

6

[21.4]

Tyfoon — geluidsdrukniveau

6.2.3.17, (1)

6

[22]

EN 50388-1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energievoorziening en rollend materieel —

Technische criteria voor de coördinatie tussen energievoorziening en rollend materieel om interoperabiliteit te bereiken — Deel 1: Algemeen

[22.1]

Recuperatierem met energie naar de bovenleiding

4.2.8.2.3, (1)

12.2.1

[22.2]

Maximaal vermogen en maximale stroom die aan de bovenleiding mogen worden opgenomen — automatische regeling van de stroom

4.2.8.2.4, (2)

7.3

[22.3]

Vermogensfactor — keuringsmethode

4.2.8.2.6, (1)

6

[22.4]

Harmonische en dynamische effecten voor wisselstroomsystemen

4.2.8.2.7, (1)

10 (behalve 10.2)

[22.5]

Elektrische bescherming van de trein — coördinatie van bescherming

4.2.8.2.10, (3)

11

[22.6]

Hoogspanningsschakelaar — coördinatie van bescherming

5.3.12, (4)

11.2, 11.3

[22.7]

Maximaal vermogen en maximale stroom die aan de bovenleiding mogen worden opgenomen — keuringsmethode

6.2.3.18, (1)

15.3.1

[22.8]

Vermogensfactor — keuringsmethode

6.2.3.19, (1)

15.2

[23]

EN 50206-1:2010

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Rollend materieel — Pantografen: Eigenschappen en beproevingen — Deel 1: Pantografen voor voertuigen voor hoofdbaanvakken

[23.1]

Hoogtebereik van de stroomafnemer (niveau interoperabiliteitsonderdeel) — eigenschappen

4.2.8.2.9.1.2, (2)

4.2, 6.2.3

[23.2]

Stroomvoerend vermogen van stroomafnemer (niveau interoperabiliteitsonderdeel)

4.2.8.2.9.3 bis, (2)

6.13.2

[23.3]

Het neerlaten van de stroomafnemer (niveau rollend materieel) — tijdsbestek voor het neerlaten van de stroomafnemer

4.2.8.2.9.10, (1)

4.7

[23.4]

Het neerlaten van de stroomafnemer (niveau rollend materieel) — ADD

4.2.8.2.9.10, (3)

4.8

[23.5]

Stroomafnemer — keuringsmethode

6.1.3.7, (2)

6.3.1

[24]

EN 50367:2020+A1:2022

Railtoepassingen - Vaste installaties en rollend materieel - Criteria voor technische compatibiliteit tussen pantografen en bovenleidingen

[24.1]

Maximale stroomafname bij stilstand

4.2.8.2.5, (1)

Tabel 5 van punt 7.2

[24.2]

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer

4.2.8.2.9.2, (5)

5.3.2.3

[24.3]

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer — 1 600  mm-type

4.2.8.2.9.2.1, (1)

Bijlage A.2, figuur A.6

[24.4]

Geometrie van het schuitje van de stroomafnemer — 1 950  mm-type

4.2.8.2.9.2.2, (1)

Bijlage A.2, figuur A.7

[24.5]

Stroomafnemer — temperatuur van de rijdraad

6.1.3.7, (1 bis)

7.2

[25]

Niet gebruikt

[26]

EN 50119:2020

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Vaste installaties — Bovenleiding voor elektrische tractie

[26.1]

Het neerlaten van de stroomafnemer (niveau rollend materieel) — dynamische isolatieafstand

4.2.8.2.9.10, (1)

Tabel 2

[27]

EN 50153:2014-05/A1:2017-08/A2:2020-01

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Rollend materieel — Beschermende maatregelen met betrekking tot elektrische gevaren

[27.1]

Beveiliging tegen elektrische gevaren

4.2.8.4, (1)

5, 6, 7, 8

[28]

EN 15152:2019

Railtoepassingen — Voorruiten voor treinen

[28.1]

Frontruit — slagvastheid

4.2.9.2.1, (2)

6.1

[28.2]

Frontruit — weerstand tegen versplintering

4.2.9.2.1, (2)

6.1

[28.3]

Frontruit — scheiding van secundaire beelden

4.2.9.2.2, (2), a)

5.2.1

[28.4]

Frontruit — optische vervorming

4.2.9.2.2, (2), b)

5.2.2

[28.5]

Frontruit — troebeling

4.2.9.2.2, (2), c)

5.2.3

[28.6]

Frontruit — lichtdoorlatendheid

4.2.9.2.2, (2), d)

5.2.4

[28.7]

Frontruit — kleurtoon

4.2.9.2.2, (2), e)

5.2.5

[28.8]

Frontruit — eigenschappen

6.2.3.22, (1)

5.2.1 tot en met 5.2.5

6.1

[29]

EN/IEC 62625-1:2013+A11:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Systeem aan boord van voertuigen voor het elektronisch vastleggen van rijgegevens — Deel 1: Systeemspecificaties

[29.1]

Registratieapparatuur — functie-eisen

4.2.9.6, (2), a)

4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4

[29.2]

Registratieapparatuur — registratieprestaties

4.2.9.6, (2), b)

4.3.1.2.2

[29.3]

Registratieapparatuur — integriteit

4.2.9.6, (2), c)

4.3.1.4

[29.4]

Registratieapparatuur — beveiliging van gegevensintegriteit

4.2.9.6, (2), d)

4.3.1.5

[29.5]

Registratieapparatuur — beschermingsniveau

4.2.9.6, (2), e)

4.3.1.7

[29.6]

Registratieapparatuur — tijdstip en datum

4.2.9.6, (2), f)

4.3.1.8

[30]

EN 45545-2:2020

Railtoepassingen — Brandbescherming in railvoertuigen — Deel 2: Eisen voor brandgedrag van materialen en onderdelen

[30.1]

Brandpreventiemaatregelen — materiële eisen

4.2.10.2.1, (2)

4, 5, 6

[30.2]

Specifieke maatregelen voor ontvlambare vloeistoffen

4.2.10.2.2, (2)

Tabel 5

[31]

EN 1363-1:2020

Bepaling van de brandwerendheid — Deel 1: Algemene eisen

[31.1]

Maatregelen om branduitbreiding te voorkomen voor reizigerstreinen — scheidingswandentest

4.2.10.3.4, (3)

4 tot en met 12

[31.2]

Maatregelen om branduitbreiding te voorkomen voor reizigerstreinen — scheidingswandentest

4.2.10.3.5, (3)

4 tot en met 12

[32]

EN 13272-1:2019

Railtoepassingen - Elektrische verlichting in railvoertuigen voor het openbaar vervoer - Deel 1: Hoofdspoor

[32.1]

Noodverlichting — verlichtingsniveau

4.2.10.4.1, (5)

4.3, 5.3

[33]

EN 50553:2012/A2:2020

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Eisen inzake de mogelijkheid om te kunnen (blijven) rijden in geval van brand aan boord van het rollend materieel

[33.1]

Vermogen om te blijven rijden

4.2.10.4.4, (3)

5, 6

[34]

EN 16362:2013

Railtoepassingen — Verzorgingsdiensten — Inrichting voor het bijvullen van water

[34.1]

Interface voor drinkwaterinstallaties

4.2.11.5, (2)

4.1.2

figuur 1

[35]

EN/IEC 60309-2:1999/A11:2004, A1: 2007 en A2:2012

Stopcontacten voor industrieel gebruik - Deel 2: Maateisen ten aanzien van het passen van pen-en-buscontactstoppen en -dozen

[35.1]

Specifieke eisen ten aanzien van het stallen van treinen — lokale externe hulpstroomvoorziening

4.2.11.6, (2)

8

[36]

EN 16019:2014

Railtoepassingen — Automatische koppeling — Prestatie-eisen, koppelingsgeometrie en beproevingsmethoden

[36.1]

Automatische koppeling van de centrale buffer — type 10

Type eindkoppeling (mechanische en pneumatische interface van de kop)

5.3.1, (1)

4

[37]

EN 15551:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Buffers

[37.1]

Handmatige eindkoppeling — UIC-type

5.3.2, (1)

6.2.2, bijlage A

[38]

EN 15566:2022

Railtoepassingen — Rollend materieel — Trekwerk en schroefkoppeling

[38.1]

Handmatige eindkoppeling — UIC-type

5.3.2, (1)

Bijlagen B, C en D, met uitzondering van afmeting “a” in figuur B.1 van bijlage B, die louter ter informatie dient

[39]

EN 15020:2022

Railtoepassingen — Sleepkoppeling — Prestatie-eisen, specifieke koppelgeometrie en beproevingsmethoden

[39.1]

Afsleepkoppeling — afsleepkoppeling die een interface vormt met “type 10”

5.3.3, (1)

4.2.1, 4.2.2, 4.3, 4.5.1, 4.5.2, 4.6 en 5.1.2

[40]

EN 13979-1:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen uit een stuk — Technische goedkeuringsprocedure — Deel 1: Gesmede en gewalste wielen

[40.1]

Wielen — berekeningen van de mechanische sterkte

6.1.3.1, (1)

8

[40.2]

Wielen — beslissingscriteria voor gesmede en gewalste wielen

6.1.3.1, (2)

8

[40.3]

Wielen — specificatie voor de verdere keuringsmethode (test op een proefbank)

6.1.3.1, (2)

8

[40.4]

Wielen — keuringsmethode

Thermomechanisch gedrag

6.1.3.1, (5)

7

[41]

EN 50318:2018+A1:2022

Railtoepassingen - Stroomafnamesystemen - Validatie van simulatie van de dynamische interactie tussen pantografen en de bovenleiding

[41.1]

Stroomafnemer — dynamisch gedrag

6.1.3.7, (3)

5, 6, 7, 8, 9, 10, 11

[41.2]

Stroomafnemer — opstelling van stroomafnemers

6.2.3.21, (2)

5, 6, 7, 8, 9, 10, 11

[42]

EN 50317:2012/AC:2012+A1:2022

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer - Stroomafnamesystemen - Eisen voor en geldigheid van metingen van de dynamische interactie tussen pantografen en de bovenleiding

[42.1]

Stroomafnemer — interactiekarakteristieken

6.1.3.7, (3)

3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

[42.2]

Dynamisch gedrag van stroomafname — dynamische tests

6.2.3.20, (1)

3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

[42.3]

Opstelling van stroomafnemers

6.2.3.21, (2)

3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

[43]

EN 50405:2015+A1:2016

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer - Stroomafnamesystemen - Pantografen, beproevingsmethoden voor contactstrips

[43.1]

Sleepstukken — keuringsmethode

6.1.3.8, (1)

7.2, 7.3

7.4, 7.6

7.7

[44]

EN 13674-1:2011+A1:2017

Railtoepassingen — Bovenbouw — Rail — Deel 1: Vignole spoorwegrails 46 kg/m en daarboven

[44.1]

Equivalente coniciteit — definities van spoorstaven

6.2.3.6 (tabellen 12, 14 en 16)

Figuren A.15, A.23 en A.24

[45]

EN 13715:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen — Wielprofiel

[45.1]

Equivalente coniciteit — definities van wielprofielen

6.2.3.6, (1), (2) en (3)

Bijlage B en bijlage C

[46]

EN 13260:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielstellen — Producteisen

[46.1]

Wielstel — montage

6.2.3.7, (1)

4.2.1

[47]

EN 13103-1:2017

Railtoepassingen — Wielen en draaistellen — Deel 1: Ontwerprichtlijn voor assen met buitenliggende tappen

[47.1]

Wielstel — aangedreven en niet-aangedreven assen, keuringsmethode

6.2.3.7, (2)

5, 6, 7

[47.2]

Wielstel — aangedreven en niet-aangedreven assen, beslissingscriteria

6.2.3.7, (2)

8

[48]

EN 12082:2017+A1:2021

Railtoepassingen — Aspotten — Prestatieproeven

[48.1]

Aspotten/aslagers

6.2.3.7, (6)

7

[49]

EN 14067-4:2013+A1:2018

Railtoepassingen — Aerodynamica — Deel 4: Eisen en beproevingsprocedures voor aerodynamica op open spoor

[49.1]

Effecten van wervelingen — volledige testen

6.2.3.13, (1)

6.2.2.1

[49.2]

Effecten van wervelingen — vereenvoudigde beoordeling

6.2.3.13, (2)

4.2.4 en grenswaarden in tabel 7

[49.3]

Effect van de drukgolf voor de trein — keuringsmethode

6.2.3.14, (1)

6.1.2.1

[49.4]

Effect van de drukgolf voor de trein — CFD

6.2.3.14, (1)

6.1.2.4

[49.5]

Effect van de drukgolf voor de trein — bewegend model

6.2.3.14, (1)

6.1.2.2

[49.6]

Effect van de drukgolf voor de trein — vereenvoudigde beoordelingsmethode

6.2.3.14, (2)

4.1.4 en grenswaarden in tabel 4

[49.7]

Effecten van wervelingen — definitie van meetpunten

4.2.6.2.1, (1)

4.2.2.1, tabel 5

[49.8]

Referentietrein voor vaste / vooraf gedefinieerde opstellingen

4.2.6.2.1, (3)

4.2.2.2

[49.9]

Opstelling voor afzonderlijke eenheden die van een cabine zijn voorzien

4.2.6.2.1, (3)

4.2.2.3

[49.10]

Referentietrein voor eenheden voor de algemene exploitatie

4.2.6.2.1, (3)

4.2.2.4

[49.11]

Effect van de drukgolf voor de trein — maximale piek-piekwaarde van de drukveranderingen

4.2.6.2.2, (2)

Tabel 2

[49.12]

Effect van de drukgolf voor de trein — meetpunten

4.2.6.2.2, (2)

4.1.2

[50]

EN 14067-5:2021/AC:2023

Railtoepassingen — Aerodynamica — Deel 5: Eisen en beproevingsprocedures voor aerodynamica in tunnels

[50.1]

Drukvariaties in tunnels: algemeen

4.2.6.2.3, (1)

5.1

[50.2]

Eenheid die wordt beoordeeld in vaste of vooraf gedefinieerde samenstelling

4.2.6.2.3, (2)

5.1.2.2

[50.3]

Eenheid die wordt beoordeeld voor de algemene exploitatie en is uitgerust met een cabine

4.2.6.2.3, (2)

5.1.2.3

[50.4]

Rijtuigen voor de algemene exploitatie

4.2.6.2.3, (2)

5.1.2.4

[50.5]

Conformiteitsbeoordelingsprocedure

6.2.3.15

5.1.4, 7.2.2, 7.2.3, 7.3

[50.6]

Enkele vergunning — rijtuigen bedoeld om in tunnels in gemengd verkeer te worden gebruikt — aerodynamische belastingen

7.1.1.5.1, (14)

6.3.9

[51]

EN 12663-2:2010

Railtoepassingen — Eisen aan de constructie van de opbouw van railvoertuigen — Deel 2: Goederenwagons

[51.1]

Structurele sterkte

Aanhangsel C

Punt C.1

5.2.1 tot en met 5.2.4

[52]

CLC/TS 50534:2010

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Generieke systeemopbouw van het boordnet

[52.1]

Enkelpolige voedingsleiding

4.2.11.6, (2)

Bijlage A

[53]

IEC 61375-1:2012

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Treincommunicatienetwerk (TCN) — Deel 1 Algemene structuur

[53.1]

Enkele vergunning — Communicatienetwerken

7.1.1.5.1, (18)

5, 6

[53.2]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie — communicatienetwerken

7.1.1.5.2, (12)

5, 6

[54]

EN 16286-1:2013

Railtoepassingen — Overgangsinrichting tussen voertuigen — Deel 1: Belangrijkste toepassingen

[54.1]

Overgangsinrichtingen — Flensverbindingen voor doorgangsmogelijkheden

7.1.1.5.2, (6)

Bijlagen A en B

[55]

EN 50463-3:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 3: Behandeling van data

[55.1]

Locatiefunctie aan boord — eisen

4.2.8.2.8.1, (7)

4.4

[55.2]

Verzamelen en bewerken van gegevens binnen het gegevensverwerkingssysteem — beoordelingsmethode

6.2.3.19 bis, (2)

5.4.8.3, 5.4.8.5 en 5.4.8.6

[56]

EN 50463-2:2017/AC:2018-10

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 2: Energiemeting

[56.1]

Nauwkeurigheid van de energiemeetfunctie voor actieve energiemeting — eisen

4.2.8.2.8.2, (3)

4.2.3.1 tot en met 4.2.3.4

[56.2]

Nauwkeurigheid van de energiemeetfunctie voor actieve energiemeting — klassen

4.2.8.2.8.2, (4)

4.3.3.4, 4.3.4.3 en 4.4.4.2

[56.3]

Energiemeetfunctie — beoordeling van de nauwkeurigheid van instrumenten

6.2.3.19 bis, (1)

5.4.3.4.1, 5.4.3.4.2, 5.4.4.3.1

[56.4]

Energiemeetfunctie — waarden van de inputhoeveelheid en het vermogensfactorbereik

6.2.3.19 bis, (1)

Tabel 3

[56.5]

Energiemeetfunctie — effecten van de temperatuur op de nauwkeurigheid

6.2.3.19 bis, (1)

5.4.3.4.3.1 en 5.4.4.3.2.1

[56.6]

Energiemeetfunctie: gemiddelde temperatuurcoëfficiënt van elk apparaat — beoordelingsmethode

6.2.3.19 bis, (1)

5.4.3.4.3.2 en 5.4.4.3.2.2

[57]

EN 50463-1:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 1: Algemeen

[57.1]

Energiemeetfunctie: verbruikspuntidentificatie — definitie

4.2.8.2.8.3, (4)

4.2.5.2

[58]

EN 50463-4:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 4: Communicatie

[58.1]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — toepassingsdiensten (dienstenlaag) van het EMS

4.2.8.2.8.4, (1)

4.3.3.1

[58.2]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — toegangsrechten van gebruikers

4.2.8.2.8.4, (2)

4.3.3.3

[58.3]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — XML-schema voor de structuur (gegevenslaag)

4.2.8.2.8.4, (3)

4.3.4

[58.4]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — methoden en XML-schema voor het berichtenmechanisme (berichtenlaag)

4.2.8.2.8.4, (4)

4.3.5

[58.5]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — toepassingsprotocollen voor de ondersteuning van het berichtenmechanisme

4.2.8.2.8.4, (5)

4.3.6

[58.6]

Gegevensuitwisseling tussen EMS en DCS — EMS-communicatiestructuur

4.2.8.2.8.4, (6)

4.3.7

[59]

EN 50463-5:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 5: Conformiteitsbeoordeling

[59.1]

Energiemeetsysteem aan boord — testen

6.2.3.19 bis, (3)

5.3.3 en 5.5.4

[60]

Gereserveerd

[61]

IRS UIC 50558:2017

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer - Rollend materieel - Interfaces voor besturing op afstand en datakabels - Standaard technische kenmerken

[61.1]

Fysieke interface tussen de eenheden voor de signaaloverdracht

7.1.1.5.2, (8)

7.1.1

[62]

EN 16186-1:2014+A1:2018

Railtoepassingen — Cabine van de machinist — Deel 1: Antropometrische gegevens en zicht

[62.1]

Antropometrische afmetingen van de machinist

Aanhangsel E

4

[62.2]

Voorwaarts uitzicht

F.1

Bijlage A

[62.3]

Voorwaarts uitzicht

F.2, F.3, F.4

5.2.1.

[63]

EN 14363:2005

Railtoepassingen — Afnameproeven voor de loopkarakteristieken van railvoertuigen — Beproeving van het loopgedrag en stationaire beproevingen

[63.1]

Conformiteit van het voertuig met de spoorstaafneiging

7.1.2, tabel 17 bis, noot (1)

5

[64]

UIC 518:2009

Beproeving en goedkeuring van spoorvoertuigen vanuit het oogpunt van hun dynamisch gedrag — Veiligheid — Vermoeidheid van het spoor — Rijgedrag

[64.1]

Conformiteit van het voertuig met de spoorstaafneiging

7.1.2, tabel 17 bis, opmerking (1)

5 tot en met 11

[65]

EN 16834:2019

Railtoepassingen — Remmen — Remprestaties

[65.1]

Remgewichtspercentage

4.2.4.5.2, (4)

8.1

[66]

EN 14478:2017

Railverkeer — Remmen — Algemene woordenlijst

[66.1]

noodremprestatie

6.2.3.8, (1)

4.6.3

[66.2]

dienstremprestatie

6.2.3.9, (1)

4.6.3

[67]

EN 15328:2020

Railtoepassingen — Remmen — Remschoenen

[67.1]

noodremprestatie — wrijvingscoëfficiënt

4.2.4.5.2, (5)

5.2

[68]

EN 16452:2015+A1:2019

Railtoepassingen — Remmen — Remblokken

[68.1]

noodremprestatie — wrijvingscoëfficiënt

4.2.4.5.2, (5)

5.3.1, 5.3.3

[69]

EN 50163:2004+A1:2007+A2:2020+A3:2022

Railtoepassingen — Voedingsspanningen van tractiesystemen

[69.1]

Exploitatie binnen de spanningen en frequenties

4.2.8.2.2, (1)

4

[70]

UIC 541-6:2010-10

Remmen — Elektropneumatische rem en alarmmelders ten dienste van reizigers voor voertuigen die worden gebruikt in getrokken samenstellingen

[70.1]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie

7.1.1.5.2, (3)

3, 7

[71]

EN 17065:2018

Spoorwegtoepassingen — Remmen — Beproevingsprocedure voor reizigersrijtuigen

[71.1]

Rijtuigen bedoeld voor gebruik in vooraf gedefinieerde samenstellingen

7.1.1.5.1, (13)

5, 6

[71.2]

Rijtuigen bedoeld voor de algemene exploitatie

7.1.1.5.2, (3)

5, 6

[72]

EN/IEC 62625-2:2016

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer - Systeem aan boord van voertuigen voor het elektronisch vastleggen van rijgegevens - Deel 2: Conformiteitsbeproeving

[72.1]

Beproeving

4.2.9.6, (3)

5, 6

[73]

EN 14363:2016

Railtoepassingen — Afnameproeven voor de loopkarakteristieken van railvoertuigen — Loopgedrag en stationaire beproevingen

[73.1]

Conformiteit van het voertuig met de spoorstaafneiging

7.1.2, tabel 17 bis, opmerking (1)

4, 5, 7

[74]

EN 16586-1:2017

Railtoepassingen — Ontwerp voor PRM gebruik — Toegankelijkheid voor mensen met een beperkte mobiliteit tot het rollend materieel — Deel 1: Treden voor het in- en uitstappen

[74.1]

Rijtuigen bedoeld voor gebruik in vooraf gedefinieerde samenstellingen

7.1.1.5.1, (19)

Bijlage A

J-2   Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)

Index

Te beoordelen eigenschappen

Punt in de TSI

Verplicht punt van technisch document

[A]

ERA/ERTMS/033281 — V 5.0

Interfaces tussen besturing en seingeving naast het spoor en andere subsystemen

TSI CCS, bijlage A, tabel A.2, index [77]

Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van spoorstroomkringen

4.2.3.3.1.1

 

[A.1]

Maximumafstand tussen volgende assen

4.2.3.3.1.1 (1)

3.1.2.1 (afstand ai in figuur 1)

[A.2]

Maximumafstand tussen de voorkant/het achteruiteinde van de trein en de eerste/laatste as

4.2.3.3.1.1 (2)

3.1.2.4

3.1.2.5 (afstand bx in figuur 1)

[A.3]

Maximumafstand tussen de eerste en de laatste as

4.2.3.3.1.1 (3)

3.1.2.3

[A.4]

Minimumaslast in alle beladingstoestanden

4.2.3.3.1.1 (4)

3.1.7.1

[A.5]

Elektrische weerstand tussen de loopvlakken van de tegenoverliggende wielen van een wielstel

4.2.3.3.1.1 (5)

3.1.9

[A.6]

voor elektrische eenheden met een stroomafnemer, de minimumimpedantie van het voertuig

4.2.3.3.1.1 (6)

3.2.2.1

[A.7]

Gebruik van hulpmiddelen voor het rangeren

4.2.3.3.1.1 (7)

3.1.8

[A.8]

Gebruik van zandstrooiers

4.2.3.3.1.1 (8)

3.1.4

[A.9]

Gebruik van samengestelde remblokken

4.2.3.3.1.1 (9)

3.1.6

[A.10]

Voorschriften inzake uitrustingen voor flenssmering

4.2.3.3.1.1 (10)

3.1.5

[A.11]

voorschriften in verband met geleide interferentie

4.2.3.3.1.1 (11)

3.2.2

Eigenschappen van het rollend materieel voor compatibiliteit met een treindetectiesysteem op basis van astellers

4.2.3.3.1.2

 

[A.12]

Maximumafstand tussen volgende assen

4.2.3.3.1.2 (1)

3.1.2.1 (afstand ai in figuur 1)

[A.13]

Maximumafstand tussen volgende assen

4.2.3.3.1.2 (2)

3.1.2.2

[A.14]

aan het einde van een eenheid die bedoeld is om te worden gekoppeld, de minimumafstand tussen de voorkant/het achteruiteinde van de trein en de eerste/laatste as (de helft van de gegeven waarde);

4.2.3.3.1.2 (3)

3.1.2.2

[A.15]

Maximumafstand tussen de voorkant/het achteruiteinde van de trein en de eerste/laatste as

4.2.3.3.1.2 (4)

3.1.2.4

3.1.2.5 (afstand bx in figuur 1)

[A.16]

Wielgeometrie

4.2.3.3.1.2 (5)

3.1.3.1 tot en met 3.1.3.4

[A.17]

Ruimte tussen wielen zonder metaal- en inductieve onderdelen

4.2.3.3.1.2 (6)

3.1.3.5

[A.18]

eigenschappen van het wielmateriaal;

4.2.3.3.1.2 (7)

3.1.3.6

[A.19]

voorschriften in verband met elektromagnetische velden

4.2.3.3.1.2 (8)

3.2.1

[A.20]

gebruik van magnetische of wervelstroomremmen

4.2.3.3.1.2 (9)

3.2.3

Karakteristieken van het rollend materieel voor compatibiliteit met een lusuitrusting

4.2.3.3.1.3

 

[A.21]

Metaalconstructie van voertuigen

4.2.3.3.1.3, (1)

3.1.7.2

Voorwaarden voor een enkele vergunning

7.1.1.5

 

[A.22]

Eenheid met uitrusting voor flenssmering

7.1.1.5.1, (10)

3.1.5

[A.23]

Eenheid uitgerust met wervelstroomrem

7.1.1.5.1, (11)

3.2.3

[A.24]

Eenheid uitgerust met magneetrem

7.1.1.5.1, (12)

3.2.3

[A.25]

Ontwerp van de eenheid

7.1.1.5.1, (15)

3.1

[A.26]

Beheerde frequentiebanden

7.1.1.5.1, (16)

3.2

[B]

SUBSET-034

Train Interface FIS

TSI CCS, bijlage A, tabel A.2, index [7]

[B.1]

Status van het kipsysteem

4.2.3.4.2

2.6.2.4.3, 2.9 en 3

[B.2]

Remdruk

4.2.4.3

2.3.2, 2.9 en 3

[B.3]

Bijzondere remstatus “Elektropneumatische rem”

2.3.6, 2.9 en 3

[B.4]

Noodremcommando

4.2.4.4.1

2.3.3, 2.9 en 3

[B.5]

Dienstremcommando

4.2.4.4.2

2.3.1, 2.9 en 3

[B.6]

Bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: recuperatieremming

4.2.4.4.4

2.3.4, 2.9 en 3

[B.7]

Bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: recuperatieremming

2.3.5, 2.9 en 3

[B.8]

Bijzondere remstatus: recuperatieremming

2.3.6, 2.9 en 3

[B.9]

Bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: Magneetrem

4.2.4.8.2

2.3.4, 2.9 en 3

[B.10]

Bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: Magneetrem

2.3.5, 2.9 en 3

[B.11]

Bijzondere remstatus: Magneetrem

2.3.6, 2.9 en 3

[B.12]

Bijzondere remblokkeringszone — opdrachten langs het spoor: Wervelstroomrem

4.2.4.8.3

2.3.4, 2.9 en 3

[B.13]

Bijzondere remblokkering — STM-opdrachten: Wervelstroomrem

2.3.5, 2.9 en 3

[B.14]

Bijzondere remstatus: Wervelstroomrem

2.3.6, 2.9 en 3

[B.15]

Perron

4.2.5.5.6

2.4.6, 2.9 en 3

[B.16]

Uitschakeling van het tractievermogen

4.2.8.1.2

2.4.9, 2.9 en 3

[B.1]

Wijziging van toegestaan stroomverbruik

4.2.8.2.4

2.4.10, 2.9 en 3

[B.17]

Verandering van tractiesysteem

4.2.8.2.9.8

4.2.8.2.9.8

2.4.1, 2.9 en 3

[B.18]

Stroomloze sectie met neer te laten stroomafnemer — opdrachten langs het spoor

2.4.2, 2.9 en 3

[B.19]

Stroomloze sectie met uit te schakelen hoofdschakelaar — opdrachten langs het spoor

2.4.7, 2.9 en 3

[B.20]

Hoofdschakelaar — STM-opdrachten

2.4.8, 2.9 en 3

[B.21]

Stroomafnemer — STM-opdrachten

2.4.3, 2.9 en 3

[B.22]

Cabinestatus

4.2.9.1.6

2.5.1, 2.9 en 3

[B.23]

Richtingsbesturing

2.5.2, 2.9 en 3

[B.24]

Rangeren op afstand

4.2.9.3.6

2.5.5, 2.9 en 3

[B.25]

Sleeping (slaapstand)

4.2.9.3.7.1

2.2.1, 2.9 en 3

[B.26]

Passief rangeren

4.2.9.3.7.2

2.2.2, 2.9 en 3

[B.27]

Non leading (niet de voorste locomotief of cabine)

4.2.9.3.7.3

2.2.3, 2.9 en 3

[B.28]

Tractiestatus

4.2.9.3.8

2.5.4, 2.9 en 3

[B.29]

Luchtdichte zone — opdrachten langs het spoor

4.2.10.4.2

2.4.4, 2.9 en 3

[B.30]

Luchtdichte zone — STM-opdrachten

2.4.5, 2.9 en 3

[B.31]

ATO-boordfunctionaliteit

4.2.13

2.2.5, 2.9 en 3

[C]

Leitfaden Sicherstellung der technischen Kompatibilität für Fahrzeuge mit Seitenwindnachweis nach TSI LOC&PAS zu Anforderungen der Ril 807.04: 2016-09

[C.1]

grenswaarden van de karakteristieke windcurve van de eenheid (CWC) voor eenheden die bestemd zijn om in Duitsland te worden gebruikt

7.1.1.5.1(20)(f)

Relevant punt

[D]

Ergänzungsregelung Nr. B017 zur bremstechnischen Ausrüstung von Fahrzeugen zum Betrieb auf Steilstrecken: 2021-05

[D.1]

eenheden die bestemd zijn om in Duitsland te worden geëxploiteerd op lijnen met een helling van meer dan 40 ‰

7.1.1.5.1(20)(g)

Relevant punt

[E]

Verwaltungsvorschrift zur Prüfung von Notein- und Notausstiegfenstern (NEA) in Schienenfahrzeugen: 2007-02-26

[E.1]

nood voor eenheden bestemd om in Duitsland te worden geëxploiteerd

7.1.1.5.1(20)(h)

3.2

;

(i)

het volgende aanhangsel K wordt toegevoegd:

“Aanhangsel K

Keuringsprocedure voor nieuwe eindstukken van magneetremmen

Het keuringsproces heeft als doel te controleren of de magneetremmen compatibel zijn met de spoorelementen. Elk nieuw eindstuk of geometrisch gewijzigd eindstuk moet worden getest met de volgende parameters:

de raaklijnen van de vaste kruisingen van de wissels moeten in het bereik tussen 0,034 en 0,056 en in het bereik tussen 0,08 en 0,12 liggen (zie tabel 1).

voor de test moeten de wissels driemaal in alle vier de mogelijke richtingen worden genomen met ingeschakelde magneetremmen bij alle volgende constante snelheden (zie tabel 1).

Tabel K.1

Testparameters

 

Snelheid [km/h] richting

Type wissel

Image 12

Image 13

Image 14

Image 15

0,08 – 0,12

15

15

15

15

0,08 – 0,12

120

40

120

40

0,034 – 0,056

15

15

15

15

0,034 – 0,056

120

80 -100

120

80 -100

Opmerking:

mogelijk moet het besturingssysteem van de magneetrem voor de test worden gewijzigd.

De test moet onder droge omstandigheden plaatsvinden.

De test moet worden uitgevoerd met nieuwe en versleten poolschoenen en eindstukken.

De test met de versleten onderdelen moet worden uitgevoerd bij de maximaal toegestane holle slijtage van respectievelijk het wrijvingsoppervlak of de poolschoen, zoals bepaald in de specificatie (zie figuur 1).

Figuur K.1

Maximale holle slijtage

Image 16

Legenda

X

Maximale toegestane holle slijtage uitgedrukt in mm

Testoptie 1

Deze test is van toepassing op wijzigingen van eindstukken als vermeld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [16]. Voor maximaal vijf afmetingen zijn afwijkingen van maximaal 10 % toegestaan.

Tijdens de test wordt een visuele controle uitgevoerd met behulp van videobeelden van alle eindstukken. De zijvlakken van alle eindstukken en poolschoenen van de magneetrem moeten lichtgekleurd zijn.

Aanvaardingscriteria:

geen mechanische schade aan enig onderdeel van de magneetrem;

geen tekenen van permanente ontsporing van de magneetrem;

OPMERKING: tijdens het remmen zijn vonken toegestaan.

geen tekenen van contact aan de zijkant van de magneetrem verder dan 55 mm boven de bovenkant van de spoorstaaf.

Testoptie 2

Deze test is bedoeld voor nieuwe eindstukken. Naast testoptie 1 worden de dwars- en langskrachten (zie figuur 2) tussen de magneetrem en het draaistel gemeten.

Figuur K.2

Overzicht van de overdracht van de krachten

Image 17

Legenda

1

Interfacekrachten met draaistelframe F BZ

2

Aantrekkingskracht F HZ

3

Langskracht F B,x

4

Remkracht F x

5

Dwarskracht F Q

6

Bovenkant spoorstaaf

7

Interfacekrachten

Aanvaardingscriteria:

Aanvaardingscriteria voor testoptie 1:

Dwarskracht FQ en langskracht FB,x bij het nemen van wissels en kruisingen in inkomende richting:

In de buurt van de eindstukken moet een dwarskracht van 0,18 maal de magnetische aantrekkingskracht in inkomende richting (richting de hartlijn van het spoor) worden uitgeoefend, gelijktijdig met een langskracht van 0,2 maal de magnetische aantrekkingskracht.

Dwarskracht FQ en langskracht FB,x bij het nemen van wissels en kruisingen in uitgaande richting:

In de buurt van de eindstukken moet een dwarskracht van 0,12 maal de magnetische aantrekkingskracht in uitgaande richting worden uitgeoefend, gelijktijdig met een langskracht van 0,2 maal de magnetische aantrekkingskracht.

Uitzonderlijke dwarskracht FQ in inkomende richting (richting de hartlijn van het spoor) bij het nemen van wissels en kruisingen:

Bij tot dusver op voertuigen verrichte metingen zijn krachten in inkomende richting vastgesteld tot ongeveer 0,35 maal de magnetische aantrekkingskracht (dit hangt sterk af van de mate van slijtage van het genomen wissel en de genomen kruising).

Uitzonderlijke dwarskracht FQ in uitgaande richting bij het nemen van wissels en kruisingen:

Bij tot dusver op voertuigen verrichte metingen zijn krachten in uitgaande richting vastgesteld tot ongeveer 0,23 maal de magnetische aantrekkingskracht (dit hangt sterk af van de mate van slijtage van het genomen wissel en de genomen kruising).

Testoptie 3

Deze test is bedoeld voor nieuwe eindstukken. Testoptie 3 moet na testoptie 2 worden uitgevoerd indien de verplaatsing van de wissels moet worden gemeten. Het is toegestaan de opties 2 en 3 in één testsessie uit te voeren.

Meting van de verplaatsing van het wissel:

het wissel is uitgerust met sensoren om de verplaatsing van de in figuur 3 hieronder in rood aangegeven bewegende delen (bij de voorzijde) te meten.

Testsequentie:

de test omvat drie testsessies per positie A, B, C en D bij constante snelheid. De test moet plaatsvinden bij de snelheid die de maximale wrijvingscoëfficiënt veroorzaakt (doorgaans ongeveer 15 km/h).

Figuur K.3

Meting van de verplaatsing van het wissel:

Image 18

Legenda

1

Voorzijde wissel

2

Achterzijde wissel

3

Met sensoren uitgeruste zone

Aanvaardingscriteria:

Bij de tests A en B mag de verplaatsing van de voorzijde tot de achterzijde van het wissel niet meer dan 4,0 mm bedragen.

Bij de tests C en D mag de verplaatsing van de achterzijde tot de voorzijde van het wissel niet meer dan 7,0 mm bedragen.

;

(j)

het volgende aanhangsel L wordt toegevoegd:

““Aanhangsel L

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen

Voor andere dan de in tabel L.1 en tabel L.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie*) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar:

Voor de in tabel L.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, moeten aan de eis van deze TSI voldoen vanaf 28 september 2030.

Projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel L.1.

Tabel L.1

Overgangsperiode van zeven jaar

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

4.2.2.5, (7)

4.2.2.5, (7)

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [3]

4.2.2.10, (1)

4.2.2.10, (1)

Aanvullende eisen

4.2.3.2.1, (2)

4.2.3.2.1, (2)

Wijziging van de eis

4.2.3.7

4.2.3.7

Wijziging van de eisen

4.2.4.3

7.1.1.5.2, (3)

4.2.4.3

6.2.7 bis

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [12]

4.2.4.5.1

4.2.4.5.2

4.2.4.5.3

4.2.4.5.5

4.2.4.5.1

4.2.4.5.2

4.2.4.5.3

4.2.4.5.5

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, indexen [13] en [14]

4.2.4.5.2, (4)

4.2.4.5.2, (4)

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, (index [65])

4.2.4.5.2, (5)

4.2.4.5.2, (5)

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, indexen [67] en [68])

4.2.4.6.2, (6)

6.1.3.2, (1)

4.2.4.6.2, (8)

6.2.3.10, (1)

4.2.4.6.2, (6)

6.1.3.2, (1)

4.2.4.6.2, (8)

6.2.3.10, (1)

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [15]

4.2.6.2.4, (3)

4.2.6.2.4, (3)

Bijgewerkte verwijzing naar de norm — schrapping van de verwijzing naar de TSI HS 2008

4.2.5.3.2, (4 bis)

Geen eis

Nieuwe eis

4.2.5.4, (7)

Geen eis

Nieuwe eis om de aan- of afwezigheid van communicatieapparatuur te vermelden in de documentatie

4.2.7.1.4, (3)

4.2.7.1.4, noot

Duidelijke eis ten aanzien van de gevallen waarin de frontseinen in de automatische knipperstand moeten worden gebruikt

4.2.8.2.5, (1)

4.2.8.2.5, (1)

Uitbreiding tot wisselstroomsystemen

4.2.8.2.9.6, (3 bis) en 6.2.3.20

n.v.t.

Nieuwe eis

4.2.8.2.9.7, (3) en (4), en 6.2.3.21

4.2.8.2.9.7, (3) en (4)

Wijziging van parameter

4.2.9.2.1 en 4.2.9.2.2

4.2.9.2.1 en 4.2.9.2.2

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [28]

4.2.9.3.7 en 4.2.9.3.7 a

Geen eis

Nieuwe eis

4.2.10.2.1, (2), en 4.2.10.2.2, (2)

4.2.10.2.1, (2), en 4.2.10.2.2, (2)

Ontwikkeling van de norm waarnaar verwezen wordt

Zie ook punt 7.1.1.4

4.2.12.2

4.2.12.2

Ontwikkeling van de vereiste documentatie met betrekking tot de ontwikkeling van eisen

7.1.1.3, (1)

7.1.1.3, (1)

Nieuwe eis

7.1.6

Geen eis

Dit geval is van toepassing op nieuwe voertuigontwerpen waarin nog geen ETCS-boordapparatuur is geïnstalleerd, om ervoor te zorgen dat het subsysteem rollend materieel gereed is zodra ETCS wordt geïnstalleerd.

Punten waarin wordt verwezen naar aanhangsel J-2, index [A] (uitgezonderd punt 3.2.2)

Punten waarin wordt verwezen naar aanhangsel J-2, index 1

Versie 5 van ERA/ERTMS/033281 vervangt versie 4 daarvan; de belangrijkste wijzigingen betreffen het frequentiebeheer voor de grenswaarden van de interferentiestroom en het afhandelen van open punten.

De overgangsregeling is omschreven in bijlage B, tabel B.1, bij de TSI CCS.

Wijzigingen waarvoor een specifieke overgangsregeling geldt

Voor de in tabel L.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, projecten in de productiefase en eenheden in bedrijf moeten voldoen aan de eisen van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel L.2 vanaf 28 september 2023.

Tabel L.2

Specifieke overgangsregeling

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige versie

Toelichting op de TSI-wijziging

Overgangsregeling

Ontwerpfase nog niet gestart

Ontwerpfase gestart

Productiefase

Eenheden in bedrijf

Punten waarin wordt verwezen naar de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-2, index [B]

4.2.4.4.1, 4.2.5.3.4, 4.2.5.5.6, 4.2.8.2.9.8, 4.2.10.4.2

Gespecificeerde treininterfacefuncties tussen ETCS-boordapparatuur en rollend materieel worden van begin tot eind geïdentificeerd, met inbegrip van bepalingen inzake EG-keuring.

Voor nieuwe treininterfacefuncties als bedoeld in index 7 worden overgangsregelingen vastgesteld in bijlage B, tabel B.1 — versie van het ETCS-systeem van de TSI CCS.

Voor treininterfacefuncties die niet worden gewijzigd als bedoeld in index 7 worden overgangsregelingen vastgesteld in bijlage B, tabel B.1 — gedeeltelijke naleving van de TSI CCS

4.2.13

Geen eisen

Interface-eisen die van toepassing zijn op eenheden met ETCS-boordapparatuur die bestemd zijn om te worden uitgerust met geautomatiseerde treinbesturing aan boord tot en met automatiseringsgraad 2.

De overgangsregelingen voor de implementatie van de ATO-boordapparatuur zijn omschreven in bijlage B; tabel B.1 — implementatie van de ATO-boordapparatuur bij de TSI CCS

Punten waarin wordt verwezen naar punt 3.2.2 van aanhangsel J-2, index [A]

Punten waarin wordt verwezen naar punt 3.2.2 van aanhangsel J-2, index 1

Versie 5 van ERA/ERTMS/033281 vervangt versie 4 daarvan; de belangrijkste wijzigingen betreffen het frequentiebeheer voor de grenswaarden van de interferentiestroom en het afhandelen van open punten.

De overgangsregeling is omschreven in bijlage B, tabel B.1, bij de TSI CCS.

7.1.1.3 punt 2 (a)

7.1.1.3

Verplichte EC-certificering voor bijzondere voertuigen

6 maanden

n.v.t.


(*1)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).”;

(*2)  Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).

(*3)  Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).”;

(*4)  Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1).

(*5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie van 25 oktober 2018 tot vaststelling van specificaties voor de voertuigregisters die zijn vermeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging en intrekking van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie, C/2018/6929 (PB L 268 van 26.10.2018, blz. 53).”;

(*6)  Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "energie" van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).”;

(*7)  Verordening (EU) nr. 1299/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 1).

(*8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).”;

(*9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919 (PB L 222 van 8.9.2023, blz. 380.”;.

(*10)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).

(*11)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).

(*12)  Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 52).”;

(*13)  Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende "veiligheid in spoorwegtunnels” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 394).”;

(*14)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520).

(*15)  Aanbeveling 2011/622/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 243 van 21.9.2011, blz. 23).”;

(*16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 90 van 6.4.2018, blz. 66).”;

(*17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387 van de Commissie van 9 maart 2020 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1302/2014 en (EU) 2016/919 wat betreft de uitbreiding van het gebruiksgebied en de overgangsfasen (PB L 73 van 10.3.2020, blz. 6).

(*18)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie van 16 mei 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake een systeem voor de certificering van met het onderhoud van voertuigen belaste entiteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie (PB L 139 van 27.5.2019, blz. 360).”;

(*19)  Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking) (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 1).”;”


(1)  De modulen CA1, CA2 en CH mogen alleen worden gebruikt voor producten die zijn vervaardigd volgens een ontwerp dat is ontwikkeld en reeds is gebruikt om producten in de handel te brengen vóór de inwerkingtreding van de voor die producten geldende TSI, op voorwaarde dat de fabrikant aan de aangemelde instantie kan aantonen dat de ontwerpcontrole en het typeonderzoek voor vorige toepassingen onder gelijkaardige omstandigheden zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI. Een en ander moet schriftelijk worden vastgelegd en wordt geacht in hetzelfde niveau van bewijs te voorzien als module CB of ontwerponderzoek volgens module CH1.

(2)  Het woord “controle” betekent dat de aanvrager bijlage I bij de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling toepast om aan te tonen dat het gewijzigde voertuig een gelijk of hoger veiligheidsniveau waarborgt. De bewijsvoering daarvan wordt onafhankelijk beoordeeld door een beoordelingsinstantie als gedefinieerd in de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risicobeoordeling. Indien de instantie concludeert dat de nieuwe veiligheidsbeoordeling een lager veiligheidsniveau aantoont of dat het resultaat onduidelijk is, vraagt de aanvrager een vergunning om een voertuig in de handel te brengen aan.

(3)  Rollend materieel dat aan een van de volgende voorwaarden voldoet, wordt geacht compatibel te zijn met alle spoorstaafneigingen:

rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9] of index [73];

rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [63] (al dan niet gewijzigd door ERA/TD/2012-17/INT) of overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [64] met als resultaat dat er geen beperking tot één spoorstaafneiging geldt;

rollend materieel dat is beoordeeld overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [63] (al dan niet gewijzigd door ERA/TD/2012-17/INT) of overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [64] met als resultaat dat er een beperking tot één spoorstaafneiging geldt en een nieuwe beoordeling van de testomstandigheden voor het raakpunt wiel-spoorstaaf op basis van echte profielen wiel-spoorstaaf en de gemeten spoorwijdte de conformiteit aantonen met de eisen inzake omstandigheden van het raakpunt wiel-spoorstaaf van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index [9].

(4)  Voor de binnenwielen van de 3-assige draaistellen is een afmeting van 21 mm toegestaan.


BIJLAGE VI

„“BIJLAGE

Inhoudsopgave

1.

INLEIDING 308

1.1.

Technisch toepassingsgebied 308

1.1.1.

Toepassingsgebied inzake rollend materieel 308

1.1.2.

Toepassingsgebied inzake exploitatie 308

1.2.

Geografisch toepassingsgebied 308

2.

DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM 308

3.

ESSENTIËLE EISEN 309

4.

KENMERKEN VAN HET SUBSYSTEEM 309

4.1.

Inleiding 309

4.2.

Functionele en technische specificaties van de subsystemen 309

4.2.1.

Grenswaarden voor stationair geluid 310

4.2.2.

Grenswaarden voor optrekgeluid 310

4.2.3.

Grenswaarden voor passeergeluid 311

4.2.4.

Grenswaarden voor stuurcabinegeluid 311

4.3.

Functionele en technische specificaties van de interfaces 312

4.4.

Exploitatievoorschriften 312

4.4.1.

Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes in geval van gestoord bedrijf 312

4.4.2.

Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes bij infrastructuurwerken en bij onderhoud aan de wagons 312

4.5.

Onderhoudsvoorschriften 312

4.6.

Beroepskwalificaties 312

4.7.

Gezondheid en veiligheid 312

5.

INTEROPERABILITEITSONDERDELEN 312

5.1.

Algemeen 312

5.2.

Specificaties voor interoperabiliteitsonderdelen 312

5.2.1.

Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken 312

6.

CONFORMITEITSBEOORDELING EN EG-KEURING 313

6.1.

Interoperabiliteitsonderdelen 313

6.1.1.

Modulen 313

6.1.2.

Conformiteitsbeoordelingsprocedures 313

6.2.

Subsysteem “rollend materieel” met betrekking tot van het rollend materieel afkomstig geluid 313

6.2.1.

Modulen 313

6.2.2.

EG-keuringsprocedures 314

6.2.3.

Vereenvoudigde beoordeling 316

7.

UITVOERING 317

7.1.

Toepassing van deze TSI op nieuwe subsystemen 317

7.2.

Toepassing van deze TSI op bestaande subsystemen 317

7.2.1.

Bepalingen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel 317

7.2.2.

Aanvullende bepalingen voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons 318

7.3.

Specifieke gevallen 318

7.3.1.

Inleiding 318

7.3.2.

Lijst van specifieke gevallen 318

7.4.

Bijzondere uitvoeringsvoorschriften 319

7.4.1.

Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons (punt 7.2.2) 319

7.4.2.

Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes (punt 7.2.2.2) 319
Aanhangsels 321

1.   INLEIDING

In de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) is het optimale niveau van geharmoniseerde specificaties voor elk subsysteem (of deel daarvan) vastgesteld, om de veiligheid en interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te waarborgen, om de spoorvervoersdiensten binnen de Unie en met derde landen te vergemakkelijken, te verbeteren en te ontwikkelen, en om bij te dragen tot de voltooiing van één Europese spoorwegruimte en de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt. De specificaties van de TSI’s moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn vastgesteld in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel wordt in deze TSI het optimale harmonisatieniveau vastgesteld voor specificaties die betrekking hebben op het in punt 1.1 gedefinieerde subsysteem “rollend materieel” en die tot doel hebben de geluidsemissies van het spoorwegsysteem in de Europese Unie te beperken.

1.1.   Technisch toepassingsgebied

1.1.1.   Toepassingsgebied inzake rollend materieel

Deze TSI is van toepassing op al het rollend materieel dat valt onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 (TSI LOC&PAS) en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 (TSI WAG).

1.1.2.   Toepassingsgebied inzake exploitatie

Samen met de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie (1) (TSI OPE) is deze TSI van toepassing op de exploitatie van goederenwagons die worden gebruikt op de spoorweginfrastructuur die als “stillere routes” is aangeduid.

1.2.   Geografisch toepassingsgebied

In geografische zin is deze TSI van toepassing op de gebieden die voor het desbetreffende rollend materieel zijn vastgesteld in punt 1.2 van de bijlage van TSI LOC&PAS en in punt 1.2 van de bijlage van TSI WAG.

2.   DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM

Onder het begrip “eenheid” wordt verstaan: het rollend materieel waarop deze TSI van toepassing is, en die derhalve onderworpen is aan de EG-keuringsprocedure. De samenstelling van een eenheid wordt nader omschreven in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS en hoofdstuk 2 van TSI WAG.

De in deze TSI vastgestelde eisen zijn van toepassing op de volgende categorieën van rollend materieel als bedoeld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn (EU) 2016/797:

(a)

rollend materieel — “locomotieven en reizigerstreinen” — met inbegrip van al dan niet elektrische tractievoertuigen, al dan niet elektrische motortreinstellen voor het vervoer van reizigers, en rijtuigen voor het vervoer van reizigers. Deze categorie is nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS en wordt in deze TSI aangeduid als locomotieven, elektrische motorstellen, dieselmotorstellen en reizigersrijtuigen;

(b)

goederenwagons, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem ontworpen voor het hele netwerk en voertuigen ontworpen voor het vervoer van vrachtwagens. Deze categorie wordt nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI WAG en wordt in deze TSI aangeduid als “goederenwagons”;

(c)

bijzondere voertuigen, zoals spoormachines. Deze categorie wordt nader gedefinieerd in hoofdstuk 2 van TSI LOC&PAS.

3.   ESSENTIËLE EISEN

Alle in deze TSI vastgestelde fundamentele parameters moeten verband houden met minstens een van de essentiële eisen als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797. Het onderlinge verband wordt aangegeven in tabel 1.

Tabel 1

Fundamentele parameters en het verband daarvan met de essentiële eisen

Punt

Fundamentele parameter

Essentiële eisen

Veiligheid

Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

Gezondheid

Bescherming van het milieu

Technische compatibiliteit

Toegankelijkheid

4.2.1.

Grenswaarden voor stationair geluid

 

 

 

1.4.4.

 

 

4.2.2.

Grenswaarden voor optrekgeluid

 

 

 

1.4.4.

 

 

4.2.3.

Grenswaarden voor passeergeluid

 

 

 

1.4.4.

 

 

4.2.4.

Grenswaarden voor stuurcabinegeluid

 

 

 

1.4.4.

 

 

4.   KENMERKEN VAN HET SUBSYSTEEM

4.1.   Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het optimale harmonisatieniveau vastgesteld voor specificaties die betrekking hebben op het subsysteem “rollend materieel” en die tot doel hebben de geluidsemissies van het spoorwegsysteem in de Europese Unie te beperken en interoperabiliteit tot stand te brengen.

4.2.   Functionele en technische specificaties van de subsystemen

De volgende parameters werden aangemerkt als zijnde van kritiek belang voor de interoperabiliteit (fundamentele parameters):

(a)

“stationair geluid”;

(b)

“optrekgeluid”;

(c)

“passeergeluid”;

(d)

“stuurcabinegeluid”.

De bijbehorende functionele en technische specificaties die aan de verschillende categorieën van rollend materieel zijn toegewezen, worden vastgesteld in dit punt. Voor eenheden die zijn uitgerust met thermische en elektrische energievoorzieningssystemen moeten de toepasselijke grenswaarden in alle normale exploitatiewijzen worden nageleefd. Als een van die exploitatiewijzen het gebruik van zowel thermische als elektrische energie plant, is de minder beperkende waarde van toepassing. Overeenkomstig artikel 4, lid 5, en artikel 2, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/797, kan rekening worden gehouden met specifieke gevallen. Deze bepalingen staan vermeld in punt 7.3.

De beoordelingsprocedures voor de in dit punt vervatte eisen worden omschreven in de opgegeven punten van hoofdstuk 6.

4.2.1.   Grenswaarden voor stationair geluid

De grenswaarden voor stationair geluid die onder normale exploitatieomstandigheden van het voertuig zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 2 gegeven voor de volgende geluidsdrukniveaus:

(a)

het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau van de eenheid (LpAeq,T[eenheid]);

(b)

het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau op de dichtstbijzijnde meetpositie i rekening houdend met de hoofdremluchtcompressor (Li pAeq,T);

(c)

het AF-gewogen geluidsdrukniveau op de dichtstbijzijnde meetpositie i rekening houdend met het impulsgeluid van de uitlaatklep van de luchtdroger (Li pAFmax).

De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.

Tabel 2

Grenswaarden voor stationair geluid

Categorie van het subsysteem “rollend materieel”

LpAeq,T[eenheid] [dB]

Li pAeq,T [dB]

Li pAFmax [dB]

Elektrische locomotieven en bijzondere voertuigen met elektrische tractie

70

75

85

Diesellocomotieven en bijzondere voertuigen met dieseltractie

71

78

Elektrische treinstellen

65

68

Dieseltreinstellen

72

76

Rijtuigen

64

68

Goederenwagons

65

n.v.t.

n.v.t.

Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.1.

4.2.2.   Grenswaarden voor optrekgeluid

De grenswaarden voor optrekgeluid die zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 3 gegeven voor het AF-gewogen maximumgeluidsdrukniveau (LpAF,max). De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.

Tabel 3

Grenswaarden voor optrekgeluid

Categorie van het subsysteem “rollend materieel”

LpAF,max [dB]

Elektrische locomotieven met een totaal tractievermogen P < 4 500  kW

81

Elektrische locomotieven met een totaal tractievermogen P ≥ 4 500  kW

Bijzondere voertuigen met elektrische tractie

84

Diesellocomotieven met P < 2 000  kW aan de motoruitgangsas

85

Diesellocomotieven met P ≥ 2 000  kW aan de motoruitgangsas

Bijzondere voertuigen met dieseltractie

87

Elektrische treinstellen met een maximumsnelheid vmax < 250 km/h

80

Elektrische treinstellen met een maximumsnelheid vmax ≥ 250 km/h

83

Dieseltreinstellen met P < 560 kW per motor aan de motoruitgangsas

82

Dieseltreinstellen met P ≥ 560 kW per motor aan de motoruitgangsas

83

Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.2.

4.2.3.   Grenswaarden voor passeergeluid

De grenswaarden voor passeergeluid die zijn toegewezen aan de categorieën van het subsysteem “rollend materieel” worden in tabel 4 gegeven voor het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau bij een snelheid van 80 km/h (LpAeq,Tp,(80 km/h)) en, indien van toepassing, van 250 km/h (LpAeq,Tp,(250 km/h)). De grenswaarden zijn ingesteld op een afstand van 7,5 m van de hartlijn van het spoor en op 1,2 m boven de spoorstaafkop.

Er worden ook metingen bij een snelheid van 250 km/h of meer uitgevoerd op een “bijkomende meetpositie” op een hoogte van 3,5 m boven de spoorstaafkop overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Deze metingen worden beoordeeld op basis van de toepasselijke grenswaarden die vermeld staan in tabel 4.

Tabel 4

Grenswaarden voor passeergeluid

Categorie van het subsysteem “rollend materieel”

LpAeq,Tp (80 km/h) [dB]

LpAeq,Tp (250 km/h) [dB]

Elektrische locomotieven en bijzondere voertuigen met elektrische tractie

84

99

Diesellocomotieven en bijzondere voertuigen met dieseltractie

85

n.v.t.

Elektrische treinstellen

80

95

Dieseltreinstellen

81

96

Rijtuigen

79

n.v.t.

goederenwagons (genormaliseerd naar APL = 0,225)  (2)

83

n.v.t.

Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.3.

4.2.3.a   Wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken

Het wrijvingselement voor remmen die op het loopvlak werken (d.w.z. remblokken) heeft invloed op het passeergeluid door ruwheid op het loopvlak te creëren tijdens het remmen.

Voor het aantonen van de conformiteit van remblokken voor goederenwagons, zie punt 6.1.2.1 van deze TSI. Ook bij conformiteit van de remblokken met dat punt moet de te beoordelen eenheid nog steeds voldoen aan de eisen van punt 4.2.3 en moet nog steeds de conformiteit overeenkomstig punt 6.2.2.3 worden aangetoond.

4.2.4.   Grenswaarden voor stuurcabinegeluid

De grenswaarden voor het stuurcabinegeluid van elektrische locomotieven, diesellocomotieven, elektrische treinstellen, dieseltreinstellen en reizigersrijtuigen met een stuurcabine worden in tabel 5 gegeven voor het A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveau (LpAeq,T). De grenswaarden worden ingesteld in de buurt van het oor van de machinist.

Deze grenswaarden zijn niet verplicht voor bijzondere voertuigen. De in punt 6.2.2.4 bedoelde conformiteit moet echter worden aangetoond en de resulterende waarden moeten in het technisch dossier worden geregistreerd.

Tabel 5

Grenswaarden voor stuurcabinegeluid

Geluid in de stuurcabine

LpAeq,T [dB]

Bij stilstand tijdens akoestisch waarschuwingssignaal van de hoorn

95

Bij maximumsnelheid vmax indien vmax < 250 km/h

78

Bij maximumsnelheid vmax indien 250 km/h ≤ vmax < 350 km/h

80

Voor het aantonen van de conformiteit, zie punt 6.2.2.4.

4.3.   Functionele en technische specificaties van de interfaces

Deze TSI heeft de volgende interfaces met het subsysteem “rollend materieel”:

Interface met subsystemen als bedoeld in hoofdstuk 2, punten a) en c), van deze bijlage (behandeld in TSI LOC&PAS) met betrekking tot:

stationair geluid,

optrekgeluid (niet van toepassing op reizigersrijtuigen),

passeergeluid,

en, waar van toepassing, stuurcabinegeluid.

Interface met subsystemen als bedoeld in hoofdstuk 2, punt b), van deze bijlage (behandeld in TSI WAG) met betrekking tot:

passeergeluid,

stationair geluid.

Deze TSI heeft de volgende interface met TSI OPE met betrekking tot:

passeergeluid.

4.4.   Exploitatievoorschriften

De eisen met betrekking tot de exploitatievoorschriften voor het subsysteem “rollend materieel” zijn vastgesteld in punt 4.4 van TSI LOC&PAS en in punt 4.4 van TSI WAG.

4.4.1.   Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes in geval van gestoord bedrijf

De in punt 4.2.3.6.3 van TSI OPE beschreven noodvoorzieningen omvatten de exploitatie van wagons die niet aan punt 7.2.2.2 van deze bijlage voldoen op stillere routes.

Deze maatregel kan worden toegepast als oplossing voor capaciteitsbeperkingen of operationele problemen door defecten aan het rollend materieel, extreme weersomstandigheden, ongevallen of incidenten en storingen aan de infrastructuur.

4.4.2.   Specifieke regels voor de exploitatie van wagons op stillere routes bij infrastructuurwerken en bij onderhoud aan de wagons

De exploitatie van wagons die niet aan punt 7.2.2.2 voldoen op stillere routes is toegestaan met het oog op onderhoud van die wagons in een onderhoudswerkplaats die alleen via een stillere route bereikbaar is.

De noodvoorzieningen van punt 4.4.1 zijn van toepassing wanneer er bij infrastructuurwerken alleen een stillere route als alternatief beschikbaar is.

4.5.   Onderhoudsvoorschriften

De eisen met betrekking tot de onderhoudsvoorschriften voor het subsysteem “rollend materieel” zijn vastgesteld in punt 4.5 van TSI LOC&PAS en in punt 4.5 van TSI WAG.

4.6.   Beroepskwalificaties

Niet van toepassing.

4.7.   Gezondheid en veiligheid

Zie artikel 6.

5.   INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

5.1.   Algemeen

Interoperabiliteitsonderdelen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/797, zijn opgesomd in punt 5.2 van deze bijlage, samen met de verwijzing naar de overeenkomstige eisen van punt 4.2 van deze bijlage.

5.2.   Specificaties voor interoperabiliteitsonderdelen

5.2.1.   Wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken

Dit interoperabiliteitsonderdeel is alleen van toepassing op het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons”.

Een wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken, moet voldoen aan de eisen in punt 4.2.3.a. Die eisen worden beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel.

6.   CONFORMITEITSBEOORDELING EN EG-KEURING

6.1.   Interoperabiliteitsonderdelen

6.1.1.   Modulen

De conformiteitsbeoordeling van een interoperabiliteitsonderdeel moet worden uitgevoerd overeenkomstig de in tabel 5a beschreven module(n).

Tabel 5a

Modulen voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen

Module CB

EG-typeonderzoek

Module CD

Conformiteit met type op basis van het kwaliteitsbeheersysteem van het productieproces

Module CF

Conformiteit met type op basis van productkeuring

Module CH1

Conformiteit op basis van het volledige kwaliteitsbeheersysteem plus ontwerponderzoek

Die modulen zijn gedetailleerd beschreven in Besluit 2010/713/EU.

6.1.2.   Conformiteitsbeoordelingsprocedures

De fabrikant of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde moet een van de hieronder vermelde modulen of combinaties daarvan kiezen voor het onderdeel “Wrijvingselement voor remmen op het loopvlak werken”:

CB+CD,

CB+CF,

CH1.

Binnen de toepassing van de gekozen combinatie van modulen moet het interoperabiliteitsonderdeel worden beoordeeld aan de hand van de eisen in punt 4.2. Indien nodig worden in de volgende punten aanvullende eisen voor de beoordeling van specifieke interoperabiliteitsonderdelen gedefinieerd.

6.1.2.1.   Wrijvingselement voor remsystemen voor goederenwagons die op het loopvlak werken

Een wrijvingselement voor remsystemen die op het loopvlak werken van goederenwagons moet voldoen aan de eisen in aanhangsel F.

Tot het einde van de in aanhangsel G vastgestelde overgangsperiode worden de in aanhangsel G vermelde typen wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken, geacht zonder tests te voldoen aan de eisen van aanhangsel F.

6.2.   Subsysteem “rollend materieel” met betrekking tot van het rollend materieel afkomstig geluid

6.2.1.   Modulen

De EG-keuring wordt uitgevoerd overeenkomstig de in tabel 6 beschreven module(n).

Tabel 6

EG-keuringsmodulen voor subsystemen

SB

EG-typeonderzoek

SD

EG-keuring op basis van het kwaliteitsbeheersysteem van het productieproces

SF

EG-keuring op basis van productkeuring

SH1

EG-keuring op basis van het volledige kwaliteitsbeheersysteem plus ontwerponderzoek

Die modulen zijn gedetailleerd beschreven in Besluit 2010/713/EU.

6.2.2.   EG-keuringsprocedures

De aanvrager kiest een van de volgende beoordelingsprocedures bestaande uit een of meer EG-keuringsmodulen voor het subsysteem:

(SB + SD),

(SB + SF),

(SH1).

Binnen de toepassing van de gekozen module of combinatie van modulen wordt het subsysteem beoordeeld aan de hand van de eisen in punt 4.2. Indien nodig worden aanvullende eisen voor de beoordeling van specifieke onderdelen gegeven in de volgende punten.

6.2.2.1.   Stationair geluid

De conformiteit met de in punt 4.2.1 vastgestelde grenswaarden voor stationair geluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1].

Voor de beoordeling van het geluid van de hoofdremluchtcompressor op de dichtstbijzijnde meetpositie i wordt de indicator Li pAeq,T gebruikt met een meettijdinterval T dat representatief is voor één bedrijfscyclus zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Daarbij mag er alleen gebruik worden gemaakt van de treinsystemen die noodzakelijk zijn voor die werking van de remluchtcompressor onder normale exploitatieomstandigheden. De treinsystemen die niet noodzakelijk zijn voor de werking van de remluchtcompressor mogen worden uitgeschakeld om de geluidsmeting niet te beïnvloeden. De conformiteit met de grenswaarden wordt aangetoond onder de omstandigheden die uitsluitend noodzakelijk zijn voor de werking van de hoofdremluchtcompressor op het laagste toerental.

Voor de beoordeling van bronnen van impulsgeluid op de dichtstbijzijnde meetpositie i wordt de indicator Li pAFmax gebruikt. De relevante geluidsbron is de uitlaat van de kleppen van de luchtdroger.

6.2.2.2.   Optrekgeluid

De conformiteit met de in punt 4.2.2 vastgestelde grenswaarden voor optrekgeluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. De methode van het maximumgeluidsniveau is van toepassing. In afwijking van procedure van de specificatie moet de trein vanuit stilstand optrekken naar 30 km/h en dan zijn snelheid behouden.

Bovendien wordt het geluid gemeten op dezelfde afstand van de hartlijn van het spoor en op dezelfde hoogte boven de bovenkant van de spoorstaaf als aangegeven in punt 4.2.2. De methode van het “gemiddelde geluidsniveau” en de methode van het “maximumgeluidsniveau”, respectievelijk overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1], zijn van toepassing. De trein moet vanuit stilstand optrekken naar 40 km/h en dan zijn snelheid behouden. De meetwaarden worden niet beoordeeld op basis van een grenswaarde en worden geregistreerd in het technisch dossier en meegedeeld aan het Bureau.

Voor bijzondere voertuigen wordt de optrekprocedure uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.

6.2.2.3.   Passeergeluid

De conformiteit met de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid wordt aangetoond overeenkomstig de punten 6.2.2.3.1 en 6.2.2.3.2.

6.2.2.3.1.   Voorwaarden betreffende het testspoor

De tests worden uitgevoerd op een referentiespoor zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1].

Niettemin mag de test worden uitgevoerd op een spoor waarvan de akoestische spoorstaafruwheid en spoorafstandsdempingssnelheden niet voldoen aan de referentievoorwaarden voor het testspoor zolang het overeenkomstig punt 6.2.2.3.2 gemeten geluidsniveau de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden niet overschrijdt.

De akoestische spoorstaafruwheid en de spoorafstandsdempingssnelheden worden in alle gevallen bepaald. Indien het spoor waarop de tests worden uitgevoerd niet voldoet aan de referentievoorwaarden voor het testspoor, moet bij de meetwaarden de vermelding “vergelijkbaar” worden aangebracht. In het andere geval moet bij de meetwaarden de vermelding “niet vergelijkbaar” worden aangebracht. In het technisch dossier wordt vermeld of de meetwaarden “vergelijkbaar” of “niet vergelijkbaar” zijn.

De gemeten akoestische spoorstaafruwheid van het testspoor blijft geldig gedurende een periode die een aanvang neemt drie maanden vóór de meting en eindigt drie maanden na die meting, op voorwaarde dat tijdens die periode geen onderhoudswerken op het spoor werden uitgevoerd die de akoestische spoorstaafruwheid beïnvloeden.

De gemeten spoorafstandsdempingssnelheden van het testspoor blijven geldig gedurende een periode die een aanvang neemt één jaar vóór de meting en eindigt één jaar na die meting, op voorwaarde dat tijdens die periode geen onderhoudswerken op het spoor werden uitgevoerd die de spoorafstandsdempingssnelheden beïnvloeden.

Het technisch dossier moet het bewijs verschaffen dat de spoorgegevens met betrekking tot de passeergeluidsmeting van het type geldig waren gedurende de testdag(en), bijvoorbeeld door de datum te vermelden waarop het laatste onderhoud gebeurde dat een invloed had op het geluid.

Bovendien mogen ook tests bij snelheden van 250 km/h of meer worden uitgevoerd op een ballastloos spoor (platenspoor). In dat geval zijn de grenswaarden 2 dB hoger dan aangegeven in punt 4.2.3.

6.2.2.3.2.   Procedure

De tests worden verricht overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [1]. Elke vergelijking met grenswaarden wordt uitgevoerd op basis van resultaten afgerond naar de meest dichtbijgelegen gehele decibelwaarde. Waar een normalisatie is vereist, moet dit gebeuren vooraleer af te ronden. De gedetailleerde beoordelingsprocedure wordt vastgesteld in punten 6.2.2.3.2.1, 6.2.2.3.2.2 en 6.2.2.3.2.3.

6.2.2.3.2.1.   Elektrische treinstellen, dieseltreinstellen, locomotieven en reizigersrijtuigen

Voor elektrische treinstellen, dieseltreinstellen, locomotieven en reizigersrijtuigen worden drie klassen van maximale exploitatiesnelheid onderscheiden:

(1)

Indien de maximale exploitatiesnelheid van de eenheid 80 km/h of minder bedraagt, wordt het passeergeluid gemeten bij de maximumsnelheid vmax. Die waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden.

(2)

Is de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid hoger dan 80 km/h en lager dan 250 km/h, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid. Beide gemeten passeergeluidsniveaus LpAeq,Tp(Vtest) worden met formule (1) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h LpAeq,Tp(80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden.

Formule (1):

LpAeq,Tp(80 km/h) = LpAeq,Tp(Vtest) – 30 * log(vtest/80 km/h)

vtest

=

Werkelijke snelheid tijdens de meting

(3)

Bedraagt de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid 250 km/h of meer, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid, waarbij 320 km/h geldt als bovengrens van de testsnelheid. Het bij 80 km/h gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (1) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h LpAeq,Tp(80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden. Het bij maximumsnelheid gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (2) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 250 km/h LpAeq,Tp(250 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(250 km/h) niet overschrijden.

Formule (2):

LpAeq,Tp(250 km/h) = LpAeq,Tp(Vtest) – 50 * log(vtest/250 km/h)

vtest

=

Werkelijke snelheid tijdens de meting

6.2.2.3.2.2.   Goederenwagons

Voor goederenwagons worden twee klassen van maximale exploitatiesnelheid onderscheiden:

(1)

Indien de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid 80 km/h of minder bedraagt, wordt het passeergeluid gemeten bij de maximumsnelheid. Het gemeten passeergeluidsniveau LpAeq,Tp(Vtest) wordt met formule (3) genormaliseerd naar een referentie-APL van 0,225 m-1 LpAeq,Tp (APLref). Die waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden.

Formule (3):

LpAeq,Tp (APLref) = LpAeq,Tp(Vtest) – 10 * log(APLwag/0,225 m-1)

APLwag

=

Aantal assen gedeeld door de over de buffers gemeten lengte [m-1]

vtest

=

Werkelijke snelheid tijdens de meting

(2)

Is de maximale exploitatiesnelheid vmax van de eenheid hoger dan 80 km/h, dan wordt het passeergeluid gemeten bij 80 km/h en bij de maximumsnelheid. Beide gemeten passeergeluidsniveaus LpAeq,Tp(Vtest) worden met formule (4) genormaliseerd naar de referentiesnelheid van 80 km/h en naar een referentie-APL van 0,225 m-1 LpAeq,Tp(APL ref, 80 km/h). De genormaliseerde waarde mag de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarde LpAeq,Tp(80 km/h) niet overschrijden.

Formule (4):

LpAeq,Tp (APLref, 80 km/h) = LpAeq,Tp(Vtest) – 10 * log(APLwag/0,225 m-1) — 30 * log(vtest/80 km/h)

APLwag

=

Aantal assen gedeeld door de over de buffers gemeten lengte [m-1]

vtest

=

Werkelijke snelheid tijdens de meting

6.2.2.3.2.3.   Bijzondere voertuigen

Voor bijzondere voertuigen wordt dezelfde beoordelingsprocedure toegepast als in punt 6.2.2.3.2.1. De meetprocedure wordt uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.

Bijzondere voertuigen worden zonder meting geacht te voldoen aan de in punt 4.2.3 vastgestelde eisen voor het passeergeluidsniveau indien zij:

uitsluitend worden geremd door hetzij composietremblokken, hetzij schijfremmen, en

uitgerust zijn met composietscrubbers wanneer scrubbers (remmen met trommelreiniging) gemonteerd zijn.

6.2.2.4.   Stuurcabinegeluid

De conformiteit met de in punt 4.2.4 vastgestelde grenswaarden voor het stuurcabinegeluid wordt aangetoond overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [2]. De meetprocedure voor bijzondere voertuigen wordt uitgevoerd zonder bijkomende treklasten.

6.2.3.   Vereenvoudigde beoordeling

In plaats van de in punt 6.2.2 vastgestelde testprocedures, mogen bepaalde of alle tests worden vervangen door een vereenvoudigde beoordeling. De vereenvoudigde beoordeling behelst een geluidstechnische vergelijking van de te beoordelen eenheid met een bestaand type waarvan aangetoond is dat de geluidsprestaties conform zijn (hierna het “referentietype” genoemd).

De vereenvoudigde beoordeling kan afzonderlijk worden gebruikt voor elk van de toepasselijke fundamentele parameters “stationair geluid”, “optrekgeluid”, “passeergeluid” en “stuurcabinegeluid”. Daarbij wordt aangetoond dat de verschillen van de beoordeelde eenheid niet tot gevolg hebben dat de in punt 4.2 vastgestelde grenswaarden worden overschreden.

Voor de eenheden die aan de vereenvoudigde beoordeling worden onderworpen, moet het bewijs van conformiteit een gedetailleerde beschrijving bevatten van de voor de geluidsemissies relevante veranderingen ten opzichte van het referentietype. Op basis van die beschrijving wordt een vereenvoudigde beoordeling gemaakt. De geschatte geluidsniveaus omvatten de onzekerheden die resulteren uit de toegepaste beoordelingsmethode. De vereenvoudigde beoordeling kan een berekening en/of een vereenvoudigde meting zijn.

Een eenheid die werd goedgekeurd op basis van de vereenvoudigde beoordeling mag niet worden gebruikt als referentie-eenheid voor verdere beoordeling.

Indien de vereenvoudigde beoordeling wordt toegepast voor passeergeluid, moet het referentietype minstens aan een van de volgende bepalingen voldoen:

Hoofdstuk 4 van deze bijlage en waarvoor de resultaten inzake passeergeluid de vermelding “vergelijkbaar” kregen,

Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Besluit 2011/229/EU en waarvoor de resultaten inzake passeergeluid de vermelding “vergelijkbaar” kregen,

Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Beschikking 2006/66/EG,

Hoofdstuk 4 van de bijlage bij Beschikking 2008/232/EG.

In het geval van een goederenwagon waarvoor de parameters in vergelijking met het referentietype binnen de toegestane grenswaarden van tabel 7 blijven, wordt de eenheid zonder verdere keuring geacht te voldoen aan de in punt 4.2.3 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid.

Tabel 7

Toegestane afwijking van goederenwagons voor de vrijstelling van keuring

Parameter

Toegestane afwijking (vergeleken met referentie-eenheid)

Max. snelheid eenheid

Elke snelheid tot 160 km/h

Wieltype

Alleen indien even of minder lawaaierig (akoestische karakterisering overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3])

Ledig gewicht

Alleen van + 20 % tot – 5 %

Remblok

Alleen als de referentie-eenheid is uitgerust met remblokken en het remblok van de te beoordelen eenheid valt onder een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig deze TSI of is vermeld in aanhangsel G van deze TSI.

7.   UITVOERING

7.1.   Toepassing van deze TSI op nieuwe subsystemen

(1)

Deze TSI is van toepassing op alle eenheden rollend materieel in het toepassingsgebied van de TSI die in de dienst worden gesteld na 28 september 2023, behalve wanneer punt 7.1.1.2 “Toepassing op lopende projecten” of punt 7.1.1.3 “Toepassing op bijzondere voertuigen” van TSI LOC&PAS of punt 7.1.1 “Toepassing op lopende projecten” van TSI WAG van toepassing is.

(2)

Overeenstemming met deze bijlage in de versie die van toepassing was vóór 28 september 2023 wordt als gelijkwaardig met naleving van deze TSI beschouwd, behalve voor de in aanhangsel H vermelde TSI-wijzigingen.

(3)

Voor het subsysteem “rollend materieel” en de bijbehorende interoperabiliteitsonderdelen gelden de regels in verband met de EG-verklaring van type- of ontwerpkeuring als omschreven in punt 7.1.3 van TSI LOC&PAS en punt 7.2.3 van TSI WAG.

7.2.   Toepassing van deze TSI op bestaande subsystemen

De beginselen die aanvragers en vergunningverlenende instanties moeten toepassen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel zijn gedefinieerd in punt 7.1.2 van TSI LOC&PAS en punt 7.2.2 van TSI WAG.

7.2.1.   Bepalingen in geval van wijzigingen van rollend materieel in bedrijf of van een bestaand type rollend materieel

De aanvrager waarborgt dat de geluidsniveaus van rollend materieel dat wordt gewijzigd niet hoger liggen dan de grenswaarden in de versie van de TSI die van toepassing was op het moment waarop voor het betrokken rollend materieel voor het eerst een vergunning is afgegeven. Indien er op het ogenblik van de eerste vergunning nog geen TSI bestond, waarborgt de aanvrager dat de geluidsniveaus van het gewijzigde rollend materieel niet toenemen of de in de Beschikking 2006/66/EG of Beschikking 2002/735/EG van de Commissie (3) gespecificeerde grenswaarden niet overschrijden.

Indien een beoordeling vereist is, heeft die uitsluitend betrekking op de fundamentele parameters waarop de wijzigingen een impact hebben.

Wordt de vereenvoudigde beoordeling toegepast, dan mag de referentie-eenheid worden voorgesteld door de oorspronkelijke eenheid overeenkomstig de bepalingen van punt 6.2.3.

Voor de vervanging van een hele eenheid, een voertuig of voertuigen binnen een eenheid (bijvoorbeeld een vervanging na ernstige schade) is geen conformiteitsbeoordeling op basis van deze TSI nodig zolang de eenheid, het voertuig of de voertuigen identiek is/zijn aan de eenheid die, het voertuig dat of de voertuigen die erdoor wordt/worden vervangen.

7.2.2.   Aanvullende bepalingen voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons

De in artikel 5 bis vastgestelde exploitatiebeperking is niet van toepassing op goederenwagons die voornamelijk over lijnen met een hellingsgraad van meer dan 40 ‰ rijden, wagons met een maximale dienstsnelheid van meer dan 120 km/h, wagons met een maximale aslast van meer dan 22,5 t, wagons die uitsluitend voor infrastructuurwerkzaamheden worden gebruikt en wagons die in hulptreinen worden gebruikt.

Indien een goederenwagon wordt uitgerust met wrijvingselementen voor remmen die op het loopvlak werken waarvoor een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig deze TSI is afgegeven of met wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken en in aanhangsel G zijn genoemd en er geen geluidsbronnen aan de wagon worden toegevoegd, wordt zonder verdere test aangenomen dat voldaan is aan de in punt 4.2.3 vastgestelde eisen.

7.2.2.1.   Niet gebruikt

7.2.2.2.   Goederenwagons die op stillere routes worden geëxploiteerd

Wagons die tot de volgende categorieën behoren, mogen binnen hun gebruiksgebied op stillere routes worden gebruikt:

wagons waarvoor op grond van Beschikking 2006/66/EG een EG-keuringsverklaring is afgegeven,

wagons waarvoor op grond van Besluit 2011/229/EU een EG-keuringsverklaring is afgegeven,

wagons waarvoor op grond van deze TSI een EG-keuringsverklaring is afgegeven,

wagons die zijn uitgerust met een van de volgende onderdelen:

wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken waarvoor een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig deze TSI is afgegeven,

wrijvingselementen voor remsystemen die op het loopvlak werken en in aanhangsel G zijn genoemd,

remschijven voor de dienstremfunctie,

wagons die voor de dienstremfunctie uitgerust zijn met composietremblokken als genoemd in aanhangsel E. De exploitatie van die wagons op stillere routes wordt beperkt overeenkomstig de in dit aanhangsel beschreven voorwaarden.

7.2.2.3.   Interoperabiliteitsonderdelen

Dit punt heeft betrekking op interoperabiliteitsonderdelen die zijn onderworpen aan een typekeuring of ontwerpkeuring.

De keuring van het type, het ontwerp of de geschiktheid voor gebruik blijft geldig, ook als er een herziening van deze TSI van kracht wordt, tenzij in de herziening van deze TSI uitdrukkelijk anderszins is aangegeven.

Gedurende deze periode mogen nieuwe onderdelen van hetzelfde type zonder nieuwe typebeoordeling in bedrijf worden genomen.

7.3.   Specifieke gevallen

7.3.1.   Inleiding

De in punt 7.3.2 opgesomde specifieke gevallen worden ingedeeld in:

(a)

“P-gevallen”: “permanente” gevallen

(b)

“T-gevallen”: “tijdelijke” gevallen.

7.3.2.   Lijst van specifieke gevallen

7.3.2.1.   Specifieke gevallen

(a)   Specifiek geval Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije

(“P”) Voor eenheden waarvan het gebruik wordt gedeeld met derde landen met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnet in de Unie, mogen in plaats van de eisen van deze TSI nationale technische voorschriften worden toegepast.

(b)   Specifiek geval Finland

(“T”) In afwachting van een adequate oplossing voor streng winterweer mag Besluit 2011/229/EU uiterlijk tot 31 december 2032 worden toegepast voor goederenwagons die uitsluitend op het Finse grondgebied worden gebruikt. Goederenwagons van andere lidstaten mag echter niet worden belet op het Finse net actief te zijn.

7.3.2.2.   Grenswaarden voor stationair geluid (punt 4.2.1)

(a)   Specifiek geval Finland

(“T”) Voor reizigersrijtuigen en goederenwagons die uitgerust zijn met een dieselaggregaat voor stroomvoorziening met een vermogen groter dan 100 kW en die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik op het Finse spoorwegnet, mag de in tabel 2 vastgestelde grenswaarde voor stationair geluid pAeq,T [eenheid] worden verhoogd tot 72 dB.

7.3.2.3.   Grenswaarden voor optrekgeluid (punt 4.2.2)

(a)   Specifiek geval Zweden

(“T”) Voor locomotieven met een totaal tractievermogen van meer dan 6 000 kW en een maximale aslast van meer dan 25 t mogen de in tabel 3 vastgestelde grenswaarden voor optrekgeluid LpAF,max worden verhoogd tot 89 dB.

7.3.2.4.   Grenswaarden voor passeergeluid (punt 4.2.3)

(a)   Specifiek geval: Kanaaltunnel

(“P”) Voor de Kanaaltunnel gelden de grenswaarden voor passeergeluid niet voor wagons voor het vervoer van vrachtwagens tussen Coquelles (Frankrijk) en Folkestone (Verenigd Koninkrijk).

(b)   Specifiek geval Zweden

(“T”) Voor locomotieven met een totaal tractievermogen van meer dan 6 000 kW en een maximale aslast van meer dan 25 t mogen de in tabel 4 vastgestelde grenswaarden voor passeergeluid LpAeq,Tp (80 km/h) worden verhoogd tot 85 dB.

7.4.   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften

7.4.1.   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons (punt 7.2.2)

(a)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons in de Kanaaltunnel

(“P”) Bij de berekening van het jaarlijks gemiddeld aantal goederentreinen per dag dat tijdens de nacht rijdt, worden goederentreinen die zijn samengesteld uit wagons voor het vervoer van vrachtwagens op de lijn Coquelles (Frankrijk) — Folkestone (Verenigd Koninkrijk) niet in aanmerking genomen.

(b)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze TSI op bestaande wagons in Finland en Zweden

(“T”) Gelet op de onzekerheden in verband met het gebruik van composietremblokken bij streng winterweer is het begrip stillere routes tot en met 31 december 2032 niet van toepassing op de Finse en Zweedse netwerken. De exploitatie van goederenwagons van andere lidstaten op de Finse en Zweedse netten mag echter niet worden belemmerd.

7.4.2.   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes (punt 7.2.2.2)

(a)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in België

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in België worden gebruikt:

wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026,

wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2026,

wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2026.

(b)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes van de Kanaaltunnel

(“P”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons worden gebruikt op stillere routes die tot de concessie van de Kanaaltunnel behoren:

wagons voor het vervoer van zware vrachtwagens tussen Coquelles (Frankrijk) en Folkestone (Verenigd Koninkrijk).

(c)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Tsjechië

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons worden gebruikt op stillere routes in Tsjechië:

wagons met wielen met banden, tot en met 31 december 2026,

wagons met lagers van het type 59V: tot en met 31 december 2034,

wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2034,

wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken: tot en met 31 december 2036,

wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2029.

Bovendien is het gebruik van composietremblokken op stillere routes tot en met 31 december 2030 niet verplicht voor bestaande wagons die niet onder de eerste alinea vallen en waarvoor er geen één-op-één-oplossing bestaat voor de vervanging van gietijzeren remblokken.

(d)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Frankrijk

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Frankrijk worden gebruikt:

wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken: tot en met 31 december 2030,

wagons met kleine wielen (diameter minder dan 920 mm): tot en met 31 december 2030.

(e)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Italië

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Italië worden gebruikt:

wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026,

wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2026,

wagons met gietijzeren blokken waarvan de wielen met het oog op het gebruik van composietremblokken moeten worden vervangen door wielen die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3], tot en met 31 december 2026.

Bovendien is het gebruik van composietremblokken op stillere routes tot en met 31 december 2030 niet verplicht voor bestaande wagons die niet onder de eerste alinea vallen en waarvoor er geen één-op-één-oplossing bestaat voor de vervanging van gietijzeren remblokken.

(f)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Polen

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Polen worden gebruikt tot en met 31 december 2036:

wagons met wielen met banden,

wagons met een remconfiguratie 1Bg of 1Bgu met gietijzeren remblokken,

wagons die zijn ontworpen voor S-verkeer die zijn uitgerust met SS-remmen met gietijzeren remblokken,

wagons met gietijzeren blokken, ontworpen voor SS-verkeer, waarbij de montage van LL-remblokken zou betekenen dat wielen die aan de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [3] voldoen en een knikventiel moeten worden geplaatst.

(g)   Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes in Slowakije

(“T”) Naast de in punt 7.2.2.2 genoemde wagons, mogen de volgende bestaande goederenwagons op stillere routes in Slowakije worden gebruikt:

wagons met wielen met banden: tot en met 31 december 2026,

wagons met draaistellen van het type 26-2.8 met gietijzeren remblokken P10: tot en met 31 december 2036,

wagons waarbij voor de vervanging van gietijzeren remmenblokken door composietremblokken een knikventiel moet worden gemonteerd: tot en met 31 december 2036.

(“P”) Wagons met 2TS-draaistellen voor verkeer tussen Slowakije en derde landen waarbij de draaistellen in het grensstation worden verwisseld.

Aanhangsel A

Niet gebruikt

Aanhangsel B

Normen waarnaar in deze TSI wordt verwezen

Tabel B.1

Normen of normatieve documenten

Index

Te beoordelen kenmerken

TSI-punt

Verplicht standaardpunt

[1]

EN ISO 3095:2013

Railtoepassingen — Akoestiek — Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen

[1.1]

Passeergeluid — metingen bij snelheden hoger dan of gelijk aan 250 km/h

4.2.3.

6

[1.2]

Stationair geluid — aantoning van conformiteit

6.2.2.1

5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 (behalve 5.5.2), 5.7 en punt 5.8.1

[1.3]

Stationair geluid — bedrijfscyclus van de hoofdluchtcompressor

6.2.2.1

5,7

[1.4]

Optrekgeluid

6.2.2.2

7 (behalve 7.5.1.2)

Afwijking van 7.5.3

[1.5]

Passeergeluid — voorwaarden betreffende het testspoor

6.2.2.3.1

6,2

[1.6]

Passeergeluid — procedure

6.2.2.3.2

6.1, 6.3, 6.4, 6.5, 6.6 en 6.7 (behalve 6.7.2)

[2]

EN ISO 3381:2021

Railtoepassingen — Akoestiek — Metingen van geluid binnen railgebonden voertuigen

[2.1]

Stuurcabinegeluid

6.2.2.4

7, 8 behalve 8.4.5 en 8.7.2

[3]

EN 13979-1:2020

Railtoepassingen — Wielstellen en draaistellen — Wielen uit een stuk — Technische goedkeuringsprocedure — Deel 1: Gesmede en gewalste wielen

Opmerking: EN 13979-1:2003+A2:2011 is ook toegestaan

[3.1]

Vereenvoudigde beoordeling

6.2.3 — tabel 7

Bijlage E

[3.2]

Bijzondere uitvoeringsvoorschriften voor de exploitatie van wagons op stillere routes

7.4.2.

Alle

[4]

UIC 541-4:2020

Composietremblokken — Algemene voorwaarden voor certificering en gebruik

[4.1]

Testprogramma voor remprestaties

Aanhangsel F

Testprogramma’s A1_a en A2_a

[5]

EN 16452:2015+A1:2019

Railtoepassingen — Remmen — Remblokken

[5.1]

Testprogramma voor remprestaties — LL-blokken en K-blokken

Aanhangsel F

Testprogramma’s D.1 en C.1

[5.2]

Testprogramma voor remprestaties — andere blokken

Aanhangsel F

Testprogramma J.2

[6]

EN 15610:2019

Railtoepassingen — Geluidemissie — Meting van de railruwheid gerelateerd aan de generatie van rolgeluid

[6.1]

Procedure voor het meten van de akoestische ruwheid van het wiel

Aanhangsel F

Alle behalve punt 6.2.2.2

Aanhangsel C

Beoordeling van het subsysteem Rollend materieel

Te beoordelen eigenschappen, als gespecificeerd in punt 4.2

Ontwerptoetsing

Typekeuring

Routinekeuring

Specifieke beoordelingsprocedure

Element van het subsysteem rollend materieel

TSI-punt

TSI-punt

Stationair geluid

4.2.1.

X (4)

X

n.v.t.

6.2.2.1

Optrekgeluid

4.2.2.

X (4)

X

n.v.t.

6.2.2.2

Passeergeluid

4.2.3.

X (4)

X

n.v.t.

6.2.2.3

Stuurcabinegeluid

4.2.4.

X (4)

X

n.v.t.

6.2.2.4

Aanhangsel D

Stillere routes

D.1   Overzicht van de stillere routes

Overeenkomstig artikel 5 quater, lid 1, verstrekken de lidstaten het Bureau een lijst van stillere routes en zorgen zij ervoor dat de infrastructuurbeheerders deze kunnen identificeren in de RINF(-toepassing), zoals uiteengezet in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie (5) (RINF). Die lijst bevat ten minste de volgende informatie:

begin- en eindpunt van de stillere routes en de overeenkomstige secties, weergegeven aan de hand van geografische locatiecodes in het register als bepaald in het RINF. Als een van die punten op de grens van de lidstaat ligt, wordt dit vermeld;

identificatie van de secties die deel uitmaken van de stillere route

De lijst wordt verstrekt aan de hand van onderstaand model:

Stillere route

Secties van de route

Unieke identificatie van de sectie

Stillere route begint/eindigt op de grens van de lidstaat

Punt A — Punt E

Punt A — Punt B

201

Ja

Punt E (land Y)

Punt B — Punt C

202

Punt C — Punt D

203

Punt D — Punt E

204

Punt F — Punt I

Punt F — Punt G

501

Neen

Punt G — Punt H

502

Punt H — Punt I

503

Als aanvulling mogen de lidstaten ook kaarten verstrekken waarop de stillere routes zijn weergegeven. Alle lijsten en kaarten worden uiterlijk negen maanden na 27 mei 2019 gepubliceerd op de website van het Bureau (http://www.era.europa.eu).

Uiterlijk op dezelfde datum stelt het Bureau de Commissie in kennis van de lijsten en kaarten van stillere routes. De Commissie deelt die informatie mee aan de lidstaten via het in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 bedoelde comité.

D.2   Actualisering van de lijst van stillere routes

De gegevens over het goederenverkeer die worden gebruikt voor de actualisering van de lijst van stillere routes overeenkomstig artikel 5 quater, lid 2, bestrijken minstens de laatste drie jaren voorafgaand aan de bijwerking waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Wanneer het goederenvervoer door uitzonderlijke omstandigheden in één bepaald jaar meer dan 25 % van dat gemiddelde afwijkt, mag de betrokken lidstaat het gemiddelde berekenen op basis van de overige twee jaren. De lidstaten zorgen ervoor dat de infrastructuurbeheerders de stillere routes in de RINF(-toepassing) actualiseren zodra deze actualiseringen beschikbaar zijn. De actualiseringen zijn van toepassing vanaf de volgende dienstregelingswijziging na de bekendmaking ervan.

De routes die als stillere routes zijn aangewezen, behouden dat statuut na de actualisering tenzij het verkeersvolume tijdens de betrokken periode met meer dan 50 % is gedaald en er dagelijks gemiddeld minder dan twaalf goederentreinen tijdens de nacht rijden.

Nieuwe en verbeterde lijnen worden op basis van het verwachte verkeersvolume al dan niet als stillere routes aangewezen.

Aanhangsel E

Oudere composietremblokken

E.1   Oudere composietremblokken voor internationaal gebruik

Wagons die met de in de tabel genoemde remblokken zijn uitgerust mogen binnen hun gebruiksgebied op stillere routes worden gebruikt tot de relevante datum als vastgesteld in aanhangsel N van UIC 541-4.

Fabrikant/naam van het product

Aanduiding/type blok

Type wrijvingscoëfficiënt

Valeo/Hersot

Wabco/Cobra

693

W554

K

Ferodo

I/B 436

K

Abex

229

K

(Fe — gesinterd)

Jurid

738

K

(Fe — gesinterd)

Wagons die zijn uitgerust met oudere composietremblokken die niet in de tabel zijn opgenomen maar waarvoor overeenkomstig Beschikking 2004/446/EG van de Commissie (6) of Beschikking 2006/861/EG van de Commissie (7) reeds een vergunning voor internationaal verkeer is afgegeven, mogen voor onbepaalde tijd worden gebruikt binnen het in de vergunning voor die wagons gespecificeerde gebruiksgebied.

E.2   Oudere composietremblokken voor binnenlands gebruik

Bestaande wagons die met de in de tabel genoemde remblokken zijn uitgerust, mogen alleen worden gebruikt op de spoornetten, met inbegrip van de stillere routes, van de lidstaten binnen hun gebruiksgebied.

Fabrikant/naam van het product

Aanduiding/type blok

Lidstaat

Cobra/Wabco

V133

Italië

Cofren

S153

Zweden

Cofren

128

Zweden

Cofren

229

Italië

ICER

904

Spanje, Portugal

ICER

905

Spanje, Portugal

Jurid

838

Spanje, Portugal

Aanhangsel F

Beoordeling van de akoestische prestaties van remblokken

Het doel van deze procedure is de akoestische prestaties van composietremblokken als interoperabiliteitsonderdeel te demonstreren.

De procedure omvat de volgende stappen:

1.   Meet de akoestische ruwheid van een wiel dat representatief is voor het te beoordelen remblok.

Ontwikkeling van de akoestische ruwheid van het wiel tijdens het testen op een proefbank

Er moeten nieuwe remblokken worden gebruikt. Er mogen alleen nieuwe of geherprofileerde wielen worden gebruikt. De wielen moeten vrij van beschadigingen zijn (barsten, platte delen, enz.).

Op ten minste één wiel met een nominale diameter van 920 mm moet een van de volgende testprogramma’s voor meting van de remprestaties worden toegepast:

A2_a voor LL-blokken en A1_a voor K-blokken van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4];

D.1 voor LL-blokken en C.1 voor K-blokken van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5];

J.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] voor andere blokken.

Het geselecteerde programma moet worden voltooid waarna aan de hand van de resultaten van de metingenreeks de wielruwheidsindex moet worden bepaald.

Er kan facultatief een tweede testrun van het geselecteerde programma worden uitgevoerd. Indien hiervoor wordt gekozen, moet na afloop aan de hand van de resultaten van de metingenreeks van de tweede testrun de ruwheidsindex van het wiel worden bepaald. De resultaten van beide testruns moeten worden gedocumenteerd.

De tweede testrun moet met hetzelfde wiel worden uitgevoerd, maar het remblok mag worden vernieuwd en worden vervangen door een ander blok van hetzelfde type. Bij die optie moet de inbedding van het nieuwe remblok aan het begin van de tweede testrun volledig worden uitgevoerd.

Procedure voor het meten van de akoestische ruwheid van het wiel

De meting wordt uitgevoerd overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [6]. Voor de representativiteit van de akoestische ruwheid van het wielspoor worden acht meetlijnen met een tussenafstand van 5 mm voldoende geacht in plaats van de posities die in de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [6] zijn genoemd.

De meting moet worden uitgevoerd tijdens de ontwikkeling van de akoestische ruwheid van het wiel tijdens de in het vorige punt gespecificeerde test op een proefbank overeenkomstig een van de onderstaande tabellen:

Als het programma A2_a van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4] is geselecteerd:

Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket

Programmaonderdeel

Rembediening nr.

1ste testrun

2de testrun

A

 

Bij start

Beginconditie

B

I

Na inbedding

na rembed. 6

C

J

Na conditionering van het blok voor lege lading

na rembed. 26

D

K

Droge en lege omstandigheden

na rembed. 51

E

L

Natte en lege omstandigheden

na rembed. 87

F

M

Beladen omstandigheden

na rembed. 128

G

N

Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling)

na rembed. 130

H

O

Einde van programma

na rembed. 164

Als het programma A1_a van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [4] is geselecteerd:

Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket

Programmaonderdeel

Rembediening nr.

1ste testrun

2de testrun

A

 

Bij start

Beginconditie

B

I

Na inbedding

na rembed. 6

C

J

Na conditionering van het blok voor lege lading

na rembed. 26

D

K

Droge en lege omstandigheden

na rembed. 51

E

L

Natte en lege omstandigheden

na rembed. 87

F

M

Beladen omstandigheden

na rembed. 128

G

N

Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling)

na rembed. 130

H

O

Einde van programma

na rembed. 164

Als het programma D.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:

Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket

Programmaonderdeel

Rembediening nr.

1ste testrun

2de testrun

A

 

Bij start

Beginconditie

B

I

Na inbedding

na rembed. 6

C

J

Na conditionering van het blok voor lege lading

na rembed. 26

D

K

Droge en lege omstandigheden

na rembed. 51

E

L

Natte en lege omstandigheden

na rembed. 87

F

M

Beladen omstandigheden

na rembed. 128

G

N

Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling)

na rembed. 130

H

O

Einde van programma

na rembed. 149

Als het programma C.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:

Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket

Programmaonderdeel

Rembediening nr.

1ste testrun

2de testrun

A

 

Bij start

Beginconditie

B

I

Na inbedding

na rembed. 6

C

J

Na conditionering van het blok voor lege lading

na rembed. 26

D

K

Droge en lege omstandigheden

na rembed. 51

E

L

Natte en lege omstandigheden

na rembed. 87

F

M

Beladen omstandigheden

na rembed. 128

G

N

Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling)

na rembed. 130

H

O

Einde van programma

na rembed. 149

Als het programma J.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel B, index [5] is geselecteerd:

Metingenreeks voor akoestische ruwheid/etiket

Programmaonderdeel

Rembediening nr.

1ste testrun

2de testrun

A

 

Bij start

Beginconditie

B

I

Na inbedding

na rembed. 6

C

J

Na conditionering van het blok voor lege lading

na rembed. 26

D

K

Droge en lege omstandigheden

na rembed. 51

E

L

Natte en lege omstandigheden

na rembed. 87

F

M

Beladen omstandigheden

na rembed. 128

G

N

Aerodynamisch remmen (simulatie van steile neerwaartse helling)

na rembed. 130

H

O

Einde van programma

na rembed. 149

Monsterneming: De akoestische ruwheid van één wiel moet worden gemeten.

Gemiddeldeberekening: het RMS-gemiddelde van de akoestische ruwheid moet worden gebruikt.

Het resultaat is een representatief wielruwheidspectrum van een derde octaaf in het golflengtedomein L r .

2.   Leid een scalaire indicator af van de in stap 1 gemeten wielruwheid L r

Formula

Formula

Zie onderstaande tabel voor de waarden van A(i) en B(i) (8):

i

Golflengte λ

[m]

A

dB re 1 micrometer

B

dB re 1/(10-6 m)

L r

dB re 1 micrometer

1

0,00315

-17,9

-16,6

 

2

0,004

-16,2

-13,9

 

3

0,005

-15,5

-10,0

 

4

0,0063

-14,4

-6,9

 

5

0,008

-13,3

-6,2

 

6

0,01

-13,1

-5,4

 

7

0,0125

-12,8

-3,3

Verkregen van

8

0,016

-12,4

-2,2

wielruwheid

9

0,02

-10,9

-4,2

metingen

10

0,025

-11,1

-8,5

 

11

0,0315

-10,5

-11,2

 

12

0,04

-9,8

-14,3

 

13

0,05

-4,8

-15,6

 

14

0,063

-5,9

–17,3

 

15

0,08

-5,6

-23,7

 

16

0,1

-0,5

-29,0

 

17

0,125

2,4

-30,7

 

18

0,16

4,8

-31,7

 

19

0,2

2,4

-30,7

 

3.   Goed-/afkeuringscriteria

De in stap 2 gemeten indicator moet lager zijn dan of gelijk zijn aan 1.

De in stap 2 gemeten indicator en het representatief wielruwheidspectrum van een derde octaaf in het golflengtedomein Lr moeten in het certificaat voor het interoperabiliteitsonderdeel worden opgenomen.

Aanhangsel G

Vrijgestelde remblokken

De onderstaande blokken zijn vrijgesteld van een EU-conformiteitsverklaring tot 28 september 2033. Tot die datum kan de fabrikant of diens vertegenwoordiger de Commissie in kennis stellen van de noodzaak om het in punt 3 van aanhangsel F vastgestelde goed-/afkeuringscriterium of de in dat aanhangsel beschreven methode te herzien.

Fabrikant

Typebeschrijving en verkorte aanduiding (indien verschillend)

Becorit

K40

CoFren

C333

CoFren

C810

Knorr-Bremse

Cosid 704

Knorr-Bremse

PROBLOCK J816M

Frenoplast

FR513

Federal Mogul

Jurid 816 M

afgekort: J816M

Federal Mogul

Jurid 822

Knorr-Bremse

PROBLOCK J822

CoFren

C952-1

Federal Mogul

J847

Knorr-Bremse

PROBLOCK J847

Icer Rail / Becorit

IB 116*

Alstom/Flertex

W30-1

Aanhangsel H

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen

Voor andere dan de in tabel H.1 en tabel H.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de “vorige TSI” (d.w.z. deze verordening als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/774 (9) van de Commissie) conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar:

Voor de in tabel H.1 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met de versie van deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, moeten aan de eis van deze TSI voldoen vanaf 28 september 2030.

Projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf worden niet beïnvloed door de TSI-eisen in tabel H.1.

Tabel H.1

Overgangsperiode van zeven jaar

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Niet van toepassing

Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling:

Voor de in tabel H.2 vermelde TSI-punten houdt conformiteit met de vorige TSI geen conformiteit in met deze TSI die van toepassing is vanaf 28 september 2023.

Voor projecten die zich reeds in de ontwerpfase bevonden op 28 september 2023, projecten in de productiefase en rollend materieel in bedrijf moeten voldoen aan de eisen van deze TSI overeenkomstig de respectieve overgangsregeling in tabel H.2 vanaf 28 september 2023.

Tabel H.2

Specifieke overgangsregeling

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in de vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Overgangsregeling

Ontwerpfase nog niet gestart

Ontwerpfase gestart

Productiefase

Rollend materieel in bedrijf

Niet van toepassing”


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 5).

(2)  APL: het aantal assen gedeeld door de over de buffers gemeten lengte (m-1)

(3)  Beschikking 2002/735/EG van de Commissie van 30 mei 2002 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “Rollend materieel” van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/48/EG van de Raad (PB L 245 van 12.9.2002, blz. 402).

(4)  Alleen indien de in punt 6.2.3 gespecificeerde vereenvoudigde beoordeling wordt toegepast.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 312).

(6)  Beschikking 2004/446/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van de fundamentele parameters van de technische specificaties voor interoperabiliteit inzake geluidsemissies, goederenwagons en telematicatoepassingen voor goederenvervoer als bedoeld in Richtlijn 2001/16/EG (PB L 155 van 30.4.2004, blz. 1).

(7)  Beschikking 2006/861/EG van de Commissie van 28 juli 2006 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem rollend materieel — goederenwagons van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 344 van 8.12.2006, blz. 1).

(8)  De coëfficiënten A(i) en B(i) zijn afgestemd op de huidige grenswaarden voor het passeergeluid en de omstandigheden op het referentiespoor

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/774 van de Commissie van 16 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1304/2014 in verband met de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — geluidsemissies” op bestaande goederenwagons (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 89).


BIJLAGE VII

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.   GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN

De in deze bijlage beschreven kenmerken worden toegepast op het hele spoorwegsysteem van de Europese Unie, in de vorm van een specificatie met een gemeenschappelijke woordenlijst aan de hand waarvan:

(1)

de infrastructuurbeheerders hun spoorwegnetgegevens kunnen publiceren;

(2)

de spoorwegondernemingen en alle andere gebruikers van infrastructuurgegevens toegang kunnen krijgen tot deze gegevens en deze kunnen gebruiken.”;

(2)

in punt 3.1 wordt 6) toegevoegd:

“6)

“subset met gemeenschappelijke kenmerken”: een subset van punten die door secties en/of operationele punten worden gedeeld.”;

(3)

punt 3.2.1 wordt vervangen door:

“3.2.1

Elke infrastructuurbeheerder beschrijft zijn spoorwegnet ten behoeve van het infrastructuurregister minstens in termen van secties en operationele punten, en facultatief via subsets met gemeenschappelijke kenmerken.”;

(4)

punt 3.3.3 wordt vervangen door:

“3.3.3.

De waarde van een parameter wordt verstrekt wanneer het corresponderende gegeven voorkomt op het netwerk dat is beschreven overeenkomstig de termijnen in tabel 1.

De presentatie van gegevens van de in tabel 1 genoemde parameters moet in overeenstemming zijn met de in artikel 7 bis bedoelde ERA-woordenlijst, waarvan de referentie wordt vermeld in aanhangsel A-1, index [A].

Alle relevante informatie in verband met de parameters staat in tabel 1. Als in tabel 1 wordt verwezen naar een document van de infrastructuurbeheerder, dient de infrastructuurbeheerder dat document overeenkomstig artikel 5 in digitale vorm in bij het Bureau. De in de parameters 1.1.1.1.2.4.4, 1.1.1.1.6.4, 1.1.1.1.6.5, 1.1.1.3.7.1.3 en 1.1.1.3.11.3 bedoelde documenten moeten in twee EU-talen worden ingediend.”;

(5)

Tabel 1 wordt vervangen door:

Tabel 1

“Gegevens voor het infrastructuurregister (RINF)

Nummer

Benaming

Definitie

Termijn voor het verstrekken van de parameter

1

LIDSTAAT

1.1

SECTIE

1.1.0.0.0

Algemene informatie

1.1.0.0.0.1

Code van infrastructuurbeheerder (IM)

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.0.2

Nationale lijnidentificatie

Unieke lijnidentificatie of uniek lijnnummer in een lidstaat.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.0.3

Operationeel punt aan het begin van de sectie

Unieke OP ID aan het begin van de sectie (kilometers lopen op van begin tot einde OP).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.0.4

Operationeel punt aan het einde van de sectie

Unieke OP ID aan het einde van de sectie (kilometers lopen op van het begin tot einde OP).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.0.5

Lengte sectie

Afstand tussen de operationele punten aan het begin en einde van de sectie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.0.6

Aard van het baanvak

Type baanvak als weergave van de voorgestelde gegevens, afhankelijk van de vraag of het baanvak de verbinding vormt tussen OP’s die onderdelen vormen van een groter knooppunt.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.0.0.1

Specifieke parameters Route Book (specifieke technische kenmerken)

1.1.0.0.1.1

Industriële risico’s — locaties waar bij het uitstappen gevaar bestaat voor de machinist

Well Known Text — veelhoekige vorm

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.0.0.1.2

Voertaal

De taal of talen die bij de dagelijkse exploitatie door de infrastructuurbeheerder wordt (worden) gebruikt en in zijn netverklaring wordt (worden) gepubliceerd, voor de communicatie van operationele of veiligheidsgerelateerde berichten tussen het personeel van de infrastructuurbeheerder en de spoorwegonderneming.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.0.0.1.3

Exploitatieregime

Type dubbelspoor

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1

SPOOR

1.1.1.0.0

Algemene informatie

1.1.1.0.0.1

Spooridentificatie

Unieke spooridentificatie of uniek spoornummer van een baanvak

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.0.0.2

Normale rijrichting

De normale rijrichting is:

dezelfde als de richting die bepaald is door het begin- en het eindpunt van het baanvak: (N)

de tegengestelde richting van de richting die bepaald is door het begin- en eindpunt van het baanvak: (O)

beide richtingen (B)

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.0.0.3

Kilometerpalen naast het spoor (onderlinge afstand, uitzicht, plaatsing)

[NNNN] frequentie in meter

Uiterlijk — keuzelijst

[L/R] — de kant langs het baanvak waar de kilometerpalen naast het spoor zijn geplaatst (links of rechts)

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.0.1

Topologische informatie

1.1.1.0.1.1

Nauwkeurige geografische beschrijving

Well Known Text-lijn die de geografische vorm van het spoor weergeeft

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.0.1.2

Spoorconnectiviteit met operationele punten

De eerste tekenreeks identificeert op unieke wijze het spoor op het operationele punt aan het begin van de verbinding met dit spoor

De tweede tekenreeks identificeert op unieke wijze het spoor op het operationele punt aan het einde van de verbinding met dit spoor

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1

Subsysteem infrastructuur

1.1.1.1.1

Keuringsverklaringen voor sporen

1.1.1.1.1.1

EG-keuringsverklaring voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) voor het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie (1).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.1.2

Beoordelingsverklaring voor BI (als gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (2)) voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2

Prestatieparameter

1.1.1.1.2.1

TEN (trans-Europees netwerk)-classificatie van het spoor

Het deel van het trans-Europees netwerk waartoe de lijn behoort.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.1.2

Identiteit van geografisch informatiesysteem van TEN (GIS ID)

Aanduiding van de GIS ID van het baanvak van de TEN-T-databank waartoe het spoor behoort.

1 januari 2021

1.1.1.1.2.2

Lijncategorie

Classificatie van een lijn overeenkomstig de TSI INF

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.3

Deel van een goederencorridor (RFC)

Is de spoorlijn aangewezen als Europese goederencorridor?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.4

Belastbaarheid

Een combinatie van de lijncategorie en -snelheid op het zwakste punt van het spoor

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.4.1

Nationale classificatie voor belastbaarheid

Nationale classificatie voor belastbaarheid

16 januari 2020

1.1.1.1.2.4.2

Overeenstemming van structuren met het belastingmodel voor hogesnelheidslijnen

Voor baanvakken met een maximale permitted speed van 200 km/h of meer.

Informatie met betrekking tot de procedure aan de hand waarvan de dynamische compatibiliteitscontrole wordt verricht

16 januari 2020

1.1.1.1.2.4.3

Spoorweglocatie van structuren die specifieke controles vergen

Lokalisatie van structuren die specifieke controles vergen

16 januari 2020

1.1.1.1.2.4.4

Document met de procedure(s) voor de statische en dynamische controle van de compatibiliteit tussen route en voertuig

In twee EU-talen door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met:

gedetailleerde procedures voor de statische en dynamische controle van de compatibiliteit tussen route en voertuig

of

relevante informatie voor het uitvoeren van de controles van specifieke structuren

16 januari 2020

1.1.1.1.2.5

Maximale permitted speed

Nominale operationele maximumsnelheid op de lijn als resultaat van kenmerken van de subsystemen infrastructuur, energie en besturing en seingeving uitgedrukt in km/u.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.6

Temperatuurbereik

Temperatuurbereik voor onbeperkte toegang tot de lijn volgens de Europese norm.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.7

Maximumhoogte

Hoogste punt van het baanvak boven de zeespiegel overeenkomstig het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.2.8

Strenge klimatologische omstandigheden

De klimatologische omstandigheden op de lijn zijn naar Europese normen streng.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.3

Tracéontwerp

1.1.1.1.3.1.1

Profiel

Profielen zoals gedefinieerd in de Europese norm of andere lokale profielen, inclusief onder- of bovendeel.

Overeenkomstig punt 7.3.2.2 van TSI LOC&PAS is een omgrenzingsprofiel niet vereist voor baanvakken op het net van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië.

16 januari 2020

1.1.1.1.3.1.2

Spoorweglocatie van bijzondere punten die specifieke controles vergen

Plaats van bijzondere punten waarvoor die specifieke controles vergen vanwege afwijkingen van het in punt 1.1.1.1.3.1.1 bedoelde omgrenzingsprofiel.

16 januari 2020

1.1.1.1.3.1.3

Document met de dwarsdoorsnede van de bijzondere punten die specifieke controles vergen

Door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met de dwarsdoorsnede van de bijzondere punten die een specifieke controle vergen vanwege afwijkingen van het omgrenzingsprofiel als bedoeld in 1.1.1.1.3.1.1. Indien relevant, mogen aan het document met de dwarsdoorsnede richtsnoeren voor de controle van dat specifieke punt worden gehecht.

16 januari 2020

1.1.1.1.3.4

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor wissellaadbakken

Code voor gecombineerd vervoer met wissellaadbakken (voor alle lijnen voor goederen- en gemengd verkeer) overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [B]

uiterlijk 16 maart 2019 voor lijnen die deel uitmaken van het TEN (1.1.1.1.2.1)

Voor lijnen die niet tot het TEN behoren (1.1.1.1.2.1) wanneer gegevens nog niet zijn verstrekt, op een met redenen omkleed verzoek:

- Wanneer gegevens beschikbaar zijn, publicatie van de codificatie één maand na de aanvraag

- Wanneer gegevens niet beschikbaar zijn en veldmetingen nodig zijn, publicatie van de codificatie één jaar na de aanvraag

1.1.1.1.3.5

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor opleggers

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor opleggers (voor alle lijnen voor goederen- en gemengd verkeer) overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [B]

uiterlijk 16 maart 2019 voor lijnen die deel uitmaken van het TEN (1.1.1.1.2.1)

Voor lijnen die niet tot het TEN behoren (1.1.1.1.2.1) wanneer gegevens nog niet zijn verstrekt, op een met redenen omkleed verzoek:

Wanneer gegevens beschikbaar zijn, publicatie van de codificatie één maand na de aanvraag

Wanneer gegevens niet beschikbaar zijn en veldmetingen nodig zijn, publicatie van de codificatie één jaar na de aanvraag

1.1.1.1.3.5.1

Specifieke informatie

Alle relevante informatie van de IM met betrekking tot het tracéontwerp.

1 januari 2021

1.1.1.1.3.6

Hellingprofiel

Reeks hellingwaarden en locatie van wijziging hellingpercentage

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.3.7

Minimumboogstraal voor bochten in horizontale alignementen

Straal van de kleinste horizontale bocht in meter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.3.8

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor containers

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor containers (voor alle lijnen voor goederen- en gemengd verkeer) overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [B]

twaalf maanden na de vaststelling van de handleiding overeenkomstig artikel 7 voor lijnen die deel uitmaken van het TEN (1.1.1.1.2.1)

Voor lijnen die niet tot het TEN behoren (1.1.1.1.2.1) wanneer gegevens nog niet zijn verstrekt, op een met redenen omkleed verzoek:

Wanneer gegevens beschikbaar zijn, publicatie van de codificatie één maand na de aanvraag

Wanneer gegevens niet beschikbaar zijn en veldmetingen nodig zijn, publicatie van de codificatie één jaar na de aanvraag

1.1.1.1.3.9

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor roleenheden

Standaardprofielnummer van gecombineerd vervoer voor roleenheden (voor alle lijnen voor goederen- en gemengd verkeer) overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [B]

twaalf maanden na de vaststelling van de handleiding overeenkomstig artikel 7 voor lijnen die deel uitmaken van het TEN (1.1.1.1.2.1)

Voor lijnen die niet tot het TEN behoren (1.1.1.1.2.1) wanneer gegevens nog niet zijn verstrekt, op een met redenen omkleed verzoek:

Wanneer gegevens beschikbaar zijn, publicatie van de codificatie één maand na de aanvraag

Wanneer gegevens niet beschikbaar zijn en veldmetingen nodig zijn, publicatie van de codificatie één jaar na de aanvraag

1.1.1.1.4

Spoorparameters

1.1.1.1.4.1

Nominale spoorwijdte

Een waarde in millimeter voor de spoorwijdte.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.4.2

Verkantingstekort

Het maximale verkantingstekort is het verschil in mm tussen de toegepaste verkanting en een hogere evenwichtsverkanting waarvoor de lijn is ontworpen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.4.3

Spoorstaafneiging

Een hoek gevormd door de neiging van de spoorstaafkop ten opzichte van het loopvlak

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.4.4

Spoor op ballast

Specificeert of het spoor al dan niet is aangelegd met dwarsliggers in ballast.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.5

Wissels en kruisingen

1.1.1.1.5.1

TSI-conformiteit van bedrijfswaarden voor wissels en kruisingen

Wissels en kruisingen worden onderhouden met inachtneming van de in de TSI bepaalde bedrijfsgrenswaarden.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.5.2

Minimumwieldiameter voor vaste kruisharten

De maximale ongeleide opening van vaste kruisstukharten is gebaseerd op een minimumwieldiameter in bedrijf, uitgedrukt in millimeter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.6

Weerstand van het spoor tegen uitgeoefende krachten

1.1.1.1.6.1

Maximumvertraging van de trein

Grenswaarden voor weerstand van het spoor tegen langskrachten worden vermeld als een maximale toegestane vertraging van de trein en uitgedrukt in meter per vierkante seconde.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.6.2

Gebruik van wervelstroomremmen

Beperkingen op het gebruik van wervelstroomremmen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.6.3

Gebruik van magnetische remmen

Vermelding van beperkingen op het gebruik van magnetische remmen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.6.4

Document met de voorwaarden voor het gebruik van wervelstroomremmen

Door het Bureau opgeslagen en in twee EU-talen beschikbaar elektronisch document van de IM met de in 1.1.1.1.6.2 bepaalde voorwaarden voor het gebruik van wervelstroomremmen.

16 januari 2020

1.1.1.1.6.5

Document met de voorwaarden voor het gebruik van magnetische remmen

Door het Bureau opgeslagen en in twee EU-talen beschikbaar elektronisch document van de IM met de in 1.1.1.1.6.3 bepaalde voorwaarden voor het gebruik van magnetische remmen.

16 januari 2020

1.1.1.1.7

Gezondheid, veiligheid en milieu

1.1.1.1.7.1

Gebruik van flenssmering verboden

Is het gebruik van boorduitrusting voor flenssmering toegestaan?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.7.2

Gelijkvloerse kruisingen

Zijn er op het baanvak overwegen (met inbegrip van overwegen voor voetgangers)?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.7.3

Versnelling toegestaan in de buurt van een overweg

Beperkte versnelling in m/s2 van de trein indien deze dicht bij een overweg stopt of accelereert, uitgedrukt in een specifieke referentieacceleratiecurve.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.7.4

Warmloopdetector (hot axle box detector, HABD) op spoorbaan

HABD op spoorbaan.

16 januari 2020

1.1.1.1.7.5

TSI-conforme HABD langs de baan

Specifiek voor de Franse, Italiaanse en Zweedse netten.

TSI-conforme HABD langs de baan.

16 januari 2020

1.1.1.1.7.6

Identificatie van HABD langs de spoorbaan.

Specifiek voor de Franse, Italiaanse en Zweedse netten.

Indien de HABD langs de baan niet TSI-conform zijn, identificatie van warmloopdetectoren langs de spoorbaan.

16 januari 2020

1.1.1.1.7.7

Generatie HABD langs de spoorbaan.

Specifiek voor de Franse, Italiaanse en Zweedse netten.

Generatie HABD langs de spoorbaan

16 januari 2020

1.1.1.1.7.8

Spoorweglocatie van HABD langs de spoorbaan

Specifiek voor de Franse, Italiaanse en Zweedse netten.

Van toepassing indien de warmloopdetectoren (HABD) langs de baan niet TSI-conform zijn, lokalisatie van de warmloopdetectoren (HABD) langs de spoorbaan.

16 januari 2020

1.1.1.1.7.9

Meetrichting van de HABD langs de baan

Specifiek voor de Franse, Italiaanse en Zweedse netten.

Van toepassing indien de warmloopdetectoren (HABD) langs de baan niet TSI-conform zijn, meetrichting van de warmloopdetectoren (HABD) langs de spoorbaan.

Indien wordt gemeten in:

dezelfde als de richting die bepaald is door het begin- en het eindpunt van het baanvak: (N)

de tegengestelde richting van de richting die bepaald is door het begin- en eindpunt van het baanvak: (O)

beide richtingen (B)

16 januari 2020

1.1.1.1.7.10

Vast rood licht vereist

Baanvakken waarvoor twee vaste rode lichten vereist zijn overeenkomstig de TSI OPE

1 januari 2021

1.1.1.1.7.11

Deel van een stillere route

Deel van een “stillere route” overeenkomstig artikel 5 ter van de TSI NOI

1 januari 2021

1.1.1.1.7.12

Vergunning voor het gebruik van reflecterende platen

Vakken waar de reflecterende platen mogen worden gebruikt op spoorwegcorridors voor goederenvervoer, met het oog op prioritering van de huidige knelpunten. Specifiek geval voor België, Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje tot 1 januari 2026.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1.7.12.1

Voorwaarden voor het gebruik van reflecterende platen

Nadere gegevens van eventuele voorwaarden voor het gebruik van de reflecterende platen op goederencorridors. Specifiek geval voor Portugal en Spanje tot 1 januari 2025 en België en Frankrijk tot 1 januari 2026

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1.8

Tunnels

1.1.1.1.8.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.2

Tunnelidentificatie

Unieke tunnelidentificatie of uniek nummer binnen een lidstaat

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.3

Begin tunnel

Geografische coördinaten in decimale graden en km van de lijn aan het begin van de tunnel

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.4

Einde tunnel

Geografische coördinaten in decimale graden en km van de lijn aan het einde van de tunnel

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.5

EG-keuringsverklaring met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.6

Beoordelingsverklaring voor BI (als gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) in verband met de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.7

Lengte tunnel

Lengte van een tunnel in meter van begin- tot eindportaal

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.8

Dwarsprofiel

Kleinste dwarsprofiel van de tunnel in vierkante meter

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.8.1

Tunnel voldoet aan TSI INF

Tunnel voldoet aan TSI INF bij de maximale permitted speed

1 januari 2021

1.1.1.1.8.8.2

Document van de IM met een nauwkeurige beschrijving van de tunnel

Door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met een nauwkeurige beschrijving van het vrijeruimteprofiel en de geometrie van de tunnel

1 januari 2021

1.1.1.1.8.9

Noodplan

Bestaat er een noodplan?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.10

Brandcategorie van rollend materieel vereist

Brandveiligheidscategorie reizigerstreinen overeenkomstig punt 4.1.4 van de TSI LOC&PAS

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.11

Nationale brandcategorie van rollend materieel vereist

Categorisering van de wijze waarop een passagierstrein met een brand aan boord gedurende een bepaalde tijd zal blijven rijden

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.1.8.12

Bestaan van looppaden

Aanduiding van het bestaan van looppaden

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1.8.12.1

Locatie van looppaden

Waarde in kilometerpunt van het begin van het looppad en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1.8.13

Bestaan van evacuatie- en reddingspunten

Aanduiding van het bestaan van evacuatie- en reddingspunten

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.1.8.13.1

Locatie van evacuatie- en reddingspunten

Waarde in kilometerpunt van het begin van het evacuatie- en reddingspunt en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.2

Subsysteem energie

1.1.1.2.1

Keuringsverklaringen voor sporen

1.1.1.2.1.1

EG-keuringsverklaring voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s die van toepassing zijn op het subsysteem energie

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.1.2

Beoordelingsverklaring voor BI (zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s die van toepassing zijn op het subsysteem energie

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2

Stroomgeleidingssysteem

1.1.1.2.2.1.1

Type stroomgeleiding

Type stroomgeleidingssysteem

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2.1.2

Energievoorzieningssysteem (spanning en frequentie)

Energievoorzieningssysteem (nominale spanning en frequentie)

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2.1.3

Umax2 voor het Franse netwerk

De hoogste niet-permanente spanning (Umax2) voor Frankrijk op lijnen die niet conform de waarden in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-2, index [1] zijn

16 januari 2020

1.1.1.2.2.2

Maximale tractiestroom

Maximaal toegestane tractiestroom in ampère (A).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2.3

Maximale stroomafname bij stilstand per stroomafnemer

Maximaal toegestane tractiestroom bij stilstand in ampère (A).

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019 voor gelijkstroomsystemen

30 juni 2024 voor wisselstroomsystemen

1.1.1.2.2.4

Recuperatieremming toegestaan

Vermelding of het gebruik van recuperatieremming is toegestaan, niet is toegestaan, of is toegestaan onder specifieke voorwaarden.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2.4.1

Voorwaarden ten aanzien van remming met energieterugwinning

Naam en/of referentie van het document waarin de voorwaarden ten aanzien van remming met energieterugwinning worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.2.2.5

Maximale rijdraadhoogte

Maximale rijdraadhoogte in meter

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.2.6

Minimale rijdraadhoogte

Minimale rijdraadhoogte in meter

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.3

Stroomafnemer

1.1.1.2.3.1

Toegestane TSI-conforme schuitjes van stroomafnemers

Welke TSI-conforme schuitjes van stroomafnemers mogen worden gebruikt?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.3.2

Andere toegestane schuitjes van stroomafnemers

Welke schuitjes van stroomafnemers mogen worden gebruikt?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.3.3

Eisen inzake het aantal opgezette stroomafnemers en hun tussenafstand, bij een bepaalde snelheid

Maximaal aantal stroomafnemers per trein dat mag worden opgezet en de minimumafstand van hartlijn tot hartlijn tussen aangrenzende schuitjes van stroomafnemers, uitgedrukt in meter en bij een bepaalde snelheid

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.3.4

Toegestaan sleepstukmateriaal

Welke sleepstukmaterialen mogen worden gebruikt?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.4

Scheidingssecties van de bovenleiding

1.1.1.2.4.1.1

Fasescheiding

Bestaande fasescheidingen en vereiste informatie

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.4.1.2

Informatie over fasescheidingen

Vereiste informatie inzake fasescheidingen

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.4.2.1

Systeemscheiding

Zijn er systeemscheidingen?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.4.2.2

Informatie over systeemscheidingen

Vereiste informatie inzake systeemscheidingen

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.4.3

Afstand tussen het bord en het einde van de fasescheiding

Specifiek voor de controle van de compatibiliteit op het Franse net.

De afstand tussen het bord dat de machinist toestaat de “pantograaf” op te zetten of de “stroomonderbreker” te sluiten na het passeren van de fasescheiding en het einde van de fasescheidingssectie.

16 januari 2020

1.1.1.2.5

Vereisten voor rollend materieel

1.1.1.2.5.1

Stroom- of vermogensbegrenzing vereist aan boord

Moeten voertuigen uitgerust zijn met een boordsysteem voor stroom- of vermogensbegrenzing?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.5.2

Toegestane opdrukkracht

Toegestane opdrukkracht in newton

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.5.3

Automatische apparatuur voor het neerlaten van de stroomafnemer vereist

Moeten voertuigen zijn uitgerust met automatische apparatuur voor het neerlaten van de stroomafnemers?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.2.5.4

Document met beperkingen ten aanzien van de vermogensopname van specifieke elektrische tractievoertuigen

Naam en/of referentie van het document waarin de beperkingen ten aanzien van de vermogensopname van specifieke elektrische tractievoertuigen worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.2.5.5

Document met beperkingen ten aanzien van de stand van meerspanningskrachtvoertuigen in verband met rijdraadscheiding

Naam en/of referentie van het document waarin de beperkingen ten aanzien van de stand van meerspanningskrachtvoertuigen in verband met rijdraadscheiding worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3

Subsysteem besturing en seingeving

1.1.1.3.1

Keuringsverklaringen voor sporen

1.1.1.3.1.1

EG-keuringsverklaring voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor het subsysteem besturing en seingeving

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.1.2

ERTMS-foutcorrecties vereist voor de boordcomputer

Lijst van onaanvaardbare fouten die van invloed zijn op het IM-netwerk en die volgens de specificatie in punt 7.2.10.3 van de TSI CCS op het onderhoudspunt aan boord moeten worden opgelost

12 maanden na de inwerkingtreding van de TSI CCS en ten minste 12 maanden na de publicatie van de artikel 7-gids

1.1.1.3.2

TSI-conforme treinbeveiligingssystemen (ETCS)

1.1.1.3.2.1

ETCS-niveau (ETCS: Europees treinbesturingssysteem)

Aan de baanuitrusting gekoppeld ETCS-toepassingsniveau.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.2

ETCS-baseline

Langs de baan geïnstalleerde ETCS-baseline

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.3

ETCS-infill noodzakelijk voor lijntoegang

Is voor de toegang tot de lijn een infill vereist om de veiligheid te waarborgen?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.4

ETCS-infill langs de baan geïnstalleerd

Informatie over geïnstalleerde baanapparatuur die infill-informatie kan doorsturen via loop of GSM-R (Global System for Mobile communications for Railways) voor installaties van niveau 1

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.5

Nationale ETCS-toepassing pakket 44 ingevoerd

Worden gegevens voor nationale toepassingen uitgewisseld tussen spoor en trein?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.6

Exploitatiebeperkingen of -voorwaarden

Beperkingen of voorwaarden als gevolg van de gedeeltelijke overeenkomst met de TSI CCS.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.2.8

Bevestiging van treinintegriteit op de trein (niet van machinist) noodzakelijk voor toegang tot lijn

Is voor de toegang tot de lijn bevestiging van de treinintegriteit op de trein vereist om de veiligheid te waarborgen?

16 januari 2020

1.1.1.3.2.9

Compatibiliteit ETCS-systeem

ETCS-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit wordt aangetoond

16 januari 2020

1.1.1.3.2.10

ETCS M_-versie

ETCS M_-versie volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

1 januari 2021

1.1.1.3.2.11

Informatie over de veilige lengte van de treinsamenstelling die aan boord beschikbaar moet zijn voor toegang tot de lijn en SIL

Aanduiding of de aan boord beschikbare informatie over de veilige lengte van de treinsamenstelling vereist is voor toegang tot de lijn om veiligheidsredenen en het vereiste veiligheidsintegriteitsniveau

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.12

Is de ETCS-spoorbaan zo opgezet dat deze de spooromstandigheden kan doorgeven?

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

Als de spoorbaan geen spooromstandigheden kan doorgeven, moet de machinist via alternatieve methoden over dergelijke omstandigheden worden geïnformeerd

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.12.1

Spooromstandigheden die kunnen worden doorgegeven

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.13

ETCS-spoorbaan implementeert een overwegprocedure of een gelijkwaardige oplossing

Als de spoorbaan geen oplossing implementeert voor defecte overwegen (die normaal gesproken worden beschermd door middel van een technisch systeem), moeten machinisten de instructies van andere bronnen opvolgen

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.14

Toegepaste verkantingstekort voor het basisprofiel voor statische snelheid (SSP)

Essentiële informatie voor machinisten van treinen met een slechter (lager) getolereerd verkantingstekort dan die waarvoor de ETCS-spoorbaan ) in samenhang met 1.1.1.3.2.14.1 SSP’s (statische snelheidsprofielen) levert

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.14.1

Andere categorieën treinen met verkantingstekort waarvoor de ETCS-spoorbaan zo is geconfigureerd om SSP’s te kunnen bieden

Essentiële informatie voor machinisten van treinen met een slechter (lager) getolereerd verkantingstekort dan die waarvoor de ETCS-spoorbaan ) in samenhang met 1.1.1.3.2.14 SSP’s (statische snelheidsprofielen) levert.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.15

Redenen waarom een ETCS-RBC (Radio Block Center) een trein kan weigeren

Lijst van gevallen waarin de infrastructuurbeheerder volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C], keuzes maakt over het systeemontwerp

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16

Nationale waarden ETCS

1.1.1.3.2.16.1

D_NVROLL

Parameter die door de ETCS-boordapparatuur wordt gebruikt om toezicht te houden op de afstand die mag worden afgelegd onder de wegrolbeveiliging en de achteruitrijbeveiliging, uitgedrukt in meter

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.2

Q_NVEMRRLS -

Kwalificatie die bepaalt of de toepassing van de noodrem om andere redenen dan een trip kan worden herroepen zodra de voorwaarden daarvoor zijn verdwenen of nadat de trein volledig tot stilstand is gekomen.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.3

V_NVALLOWOVTRP -

Snelheidsbegrenzing waarbij de machinist de functie “override” kan selecteren in km/h

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.4

V_NVSUPOVTRP -

De override-snelheidslimiet moet worden gecontroleerd wanneer de override-functie is geactiveerd in km/h

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.5

D_NVOVTRP

Maximumafstand voor overbruggen van de trip, uitgedrukt in meter

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.6

T_NVOVTRP -

Maximale tijd voor overbruggen van de trip, uitgedrukt in seconden

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.7

D_NVPOTRP -

Maximumafstand voor achteruitrijden in modus “Post Trip”, uitgedrukt in meter.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.8

T_NVCONTACT -

Maximale tijd zonder veilig bericht van het Radio Block Center voordat trein reageert, uitgedrukt in seconden.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.9

M_NVCONTACT -

Reactie van het boordsysteem wanneer T_NVCONTACT verloopt

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.10

M_NVDERUN -

Invoer van machinist-ID toegestaan tijdens het rijden Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.11

Q_NVDRIVER_ADHES -

Kwalificatie die bepaalt of de machinist de adhesiefactor mag wijzigen die wordt gebruikt door de ETCS-boordapparatuur om de remcurven te berekenen

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.12

Q_NVSBTSMPERM

Toelating om de dienstrem te gebruiken voor de bewaking van de streefsnelheid

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.16.13

Nationale waarden gebruikt voor het remmodel

Reeks parameters om de door het ETCS-boordsysteem berekende remcurven aan te passen aan de door de infrastructuurbeheerder opgelegde nauwkeurigheids-, prestatie- en veiligheidsmarges.

Deze kopieert de inhoud van pakket 3 of van pakket 203 zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.17

ID- en telefoonnummer van het ERTMS/ETCS Radio Block Center

Unieke RBC-identificatie (NID_C+NID_RBC) en oproepnummer (NID_RADIO) zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.18

Grote metaalmassa’s

Aanduiding van de aanwezigheid van metaalmassa’s in de buurt van de locatie, die de uitlezing van balisen door het boordsysteem kan verstoren.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.2.19

Functionaliteiten van het ETCS-systeem versie 2.2 of 3.0 die in de komende vijf jaar vereist zijn

Lijst van functionaliteiten van het ETCS-systeem versie 2.2 of 3.0 die in de komende vijf jaar vereist zijn volgens punt 6.1.1.2 en aanhangsel G van de TSI CCS

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.3

TSI-conforme radio (RMR)

1.1.1.3.3.1

GSM-R-versie

Versienummer van specificatie van functionele vereisten en specificatie van systeemvereisten overeenkomstig de specificatie als bedoeld in respectievelijk aanhangsel A-1, index [E] en index [F], van langs de baan geïnstalleerde GSM-R.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.3.2

Aantal actieve mobiele GSM-R-stations (EDOR) of gelijktijdige communicatiesessies aan boord voor ETCS niveau 2 die nodig zijn voor de overdracht tussen Radio Block Centres zonder operationele onderbreking

Het voor een vlotte rit van de trein vereiste aantal simultane communicatiesessies aan boord voor ETCS niveau 2. Dit houdt verband met de RBC-verwerking (Radio Block Centre) van communicatiesessies; Niet kritisch op het gebied van veiligheid en geen gevolg voor de interoperabiliteit.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.3.3

Facultatieve GSM-R-functies

Facultatieve GSM-R-functies die de exploitatie op de lijn ten goede kunnen komen. Ze zijn slechts ter informatie en vormen geen criteria voor netwerktoegang.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.3.3.1

Aanvullende informatie over de kenmerken van het netwerk

Aanvullende informatie over de kenmerken van het net of het overeenkomstige document van de IM dat door het Bureau is opgeslagen, bv.: interferentieniveau, op basis waarvan aanvullende beveiliging aan boord wordt aanbevolen

1 januari 2021

1.1.1.3.3.3.2

GPRS voor ETCS

Kan GPRS worden gebruikt voor ETCS?

1 januari 2021

1.1.1.3.3.3.3

Toepassingsgebied van GPRS

Het gebied waarin GPRS kan worden gebruikt voor ETCS

1 januari 2021

1.1.1.3.3.4

GSM-R-gebruik van groep 555

Wordt groep 555 gebruikt?

16 januari 2020

1.1.1.3.3.5

GSM-R-netwerken waarop een roamingovereenkomst van toepassing is

Lijst van GSM-R-netwerken waarop een roamingovereenkomst van toepassing is

16 januari 2020

1.1.1.3.3.6

GSM-R-roaming beschikbaar op openbare netwerken

Roaming beschikbaar op openbare netwerk

Indien J, naam van het openbare netwerk vermelden onder parameter 1.1.1.3.3.7:

1 januari 2021

1.1.1.3.3.7

Details over GSM-R-roaming naar openbare netwerken

Indien roaming naar openbare netwerken is geconfigureerd, aangeven naar welke netwerken, voor welke gebruikers en in welke gebieden.

1 januari 2021

1.1.1.3.3.8

Geen GSM-R-dekking

Zijn er locaties zonder GSM-R-dekking?

1 januari 2021

1.1.1.3.3 9

Compatibiliteit radiosysteem spraak

Radio-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit voor spraak wordt aangetoond

16 januari 2020

1.1.1.3.3.10

Compatibiliteit radiosysteem data

Radio-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit voor data wordt aangetoond

16 januari 2020

1.1.1.3.3.11

Het GSM-R-netwerk is zo geconfigureerd dat onvrijwillige deregistratie van een functioneel nummer door een andere machinist niet mogelijk is

Deze functie bepaalt de toepasselijke operationele regels voor machinisten en seingevers bij het omgaan met cabineradio’s die onder onjuiste nummers zijn geregistreerd

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.3.12

ID radionetwerk

Unieke identificatie van het GSM-R-netwerk waarbij het oproepende mobiele station zich moet aanmelden, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.4

Treindetectiesystemen gedefinieerd op basis van frequentiebanden

1.1.1.3.4.1

Aanwezigheid van een treindetectiesysteem dat volledig conform is aan de TSI:

Is er een treindetectiesysteem geïnstalleerd en is dat volledig conform met de TSI CCS?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.7.1.1

Type treindetectiesysteem

Welke typen treindetectiesystemen zijn geïnstalleerd?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.4.2

Frequentiebanden voor detectie

Banden van het frequentiebeheer van de treindetectiesystemen zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D] en in de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS, wanneer deze beschikbaar zijn.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.4.2.1

Maximale interferentiestroom

Limieten voor maximaal toegestane interferentiestroom voor spoorstroomkringen voor een gedefinieerde frequentieband.

Voor treindetectiesystemen die TSI-conform zijn: twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7.

Voor treindetectiesystemen die niet TSI-conform zijn: ten aanzien van artikel 13 van de TSI CCS

1.1.1.3.4.2.2

Voertuigimpedantie

Impedantie zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D]

Voor treindetectiesystemen die TSI-conform zijn, twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

Voor treindetectiesystemen die niet TSI-conform zijn: ten aanzien van artikel 13 van de TSI CCS

1.1.1.3.4.2.3

Maximaal magnetisch veld

De maximaal toegestane grenswaarden voor magnetische velden voor astellers (in dBμA/m) voor een gedefinieerde frequentieband.

Deze moet in drie richtingen worden verstrekt.

Voor treindetectiesystemen die TSI-conform zijn, twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

Voor treindetectiesystemen die niet TSI-conform zijn: ten aanzien van artikel 13 van de TSI CCS

1.1.1.3.5

Historische treinbeveiligingssystemen

1.1.1.3.5.3

Ouder treinbeveiligingssysteem

Welk klasse B-beveiligingssysteem is geïnstalleerd?

16 januari 2020

1.1.1.3.6

Oudere radiosystemen

1.1.1.3.6.1

Andere geïnstalleerde radiosystemen (oudere radiosystemen)

Welke oudere radiosystemen zijn geïnstalleerd?

16 januari 2020

1.1.1.3.7

Andere treindetectiesystemen

1.1.1.3.7.1.2

Type spoorstroomkringen of assentellers waarvoor specifieke controles nodig zijn

Verwijzing naar de technische specificatie van het treindetectiesysteem, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.7.1.3

Document met de procedure(s) in verband met het type treindetectiesysteem dat in 1.1.1.3.7.1.2 is opgegeven

Elektronisch document van de IM opgeslagen door het Bureau met precieze waarden overeenkomstig artikel 13 van de TSI CCS en de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D], voor de specifieke controle die moet worden uitgevoerd voor treindetectiesystemen zoals vermeld in punt 1.1.1.3.7.1.2.

Overeenkomstig artikel 13 van de TSI CCS en twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.7.1.4

Baanvak met een beperking van de treindetectie

Specifiek voor de controle van de compatibiliteit op het Franse net.

16 januari 2020

1.1.1.3.8

Overgangen tussen systemen

1.1.1.3.8.1

Schakelen tussen verschillende beveiligings-, bewakings- en waarschuwingssystemen tijdens het rijden

Kan tijdens het rijden van het ene op het andere systeem worden overgeschakeld?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.8.1.1

Bijzondere technische voorzieningen voor het schakelen tussen verschillende treinbeveiligings-, besturings- en cabinesignaleringssystemen van klasse B

Voorwaarden voor het schakelen tussen verschillende treinbeveiligings-, besturings- en cabinesignaleringssystemen van klasse B

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.8.2

Schakelen tussen verschillende radiosystemen

Vermeld of tijdens het rijden van het ene op het andere radiosysteem kan worden overgeschakeld, dan wel het communicatiesysteem kan worden uitgeschakeld.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.8.2.1

Bijzondere instructies voor het schakelen tussen verschillende radiosystemen

Naam en/of referentie van het document waarin de bijzondere instructies voor het schakelen tussen verschillende radiosystemen worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.8.3

Bijzondere technische voorwaarden voor het schakelen tussen ERTMS/ETCS en klasse B-systemen

Naam en/of referentie van het document waarin de bijzondere technische voorwaarden voor het schakelen tussen ERTMS/ETCS en klasse B-systemen worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.9

Parameters inzake elektromagnetische storing

1.1.1.3.9.1

TSI-conformiteit van eventuele regels inzake door een voertuig gecreëerde magnetische velden

Zijn de voorschriften conform met de TSI?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.9.2

TSI-conformiteit van eventuele drempelwaarden inzake harmonischen in de tractiestroom van voertuigen

Zijn de voorschriften conform met de TSI?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.10

Baansysteem voor gestoord bedrijf

1.1.1.3.10.1

ETCS-niveau voor gestoord bedrijf

Aan de baanuitrusting gekoppeld ERTMS/ETCS-toepassingsniveau voor gestoord bedrijf

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.10.2

Andere systemen voor treinbeveiliging, -bewaking en -waarschuwing voor gestoord bedrijf

Is er een ander systeem dan ETCS beschikbaar voor gestoord bedrijf?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.11

Parameters inzake remmen

1.1.1.3.11.1

Vereiste maximale remafstand

De maximumwaarde van de remafstand [in meter] van een trein wordt opgegeven voor de maximaal toegestane lijnsnelheid.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.1.1.3.11.2

Beschikbaarheid van aanvullende informatie bij de IM

Beschikbaarheid van aanvullende informatie bij de IM als gedefinieerd in (2) van punt 4.2.2.6.2 van de TSI OPE

16 januari 2020

1.1.1.3.11.3

Documenten van de IM met betrekking tot het remvermogen

Referentie van de documenten van de IM die in twee EU-talen bij het Bureau beschikbaar zijn, met aanvullende informatie als gedefinieerd in (2) van punt 4.2.2.6.2 van de TSI OPE

16 januari 2020

1.1.1.3.12

Opzettelijk blanco gelaten

1.1.1.3.13

Geautomatiseerde treinbediening (ATO)

1.1.1.3.13.1

Automatisering op ATO-niveau

Baanvak met automatisering op ATO-niveau.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.13.2

Versie van ATO-systeem

Versie van ATO-systeem overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.13.3

ATO-communicatiesysteem

Vanaf spoorbaan ondersteunde ATO-communicatiesystemen

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14

Seinen

1.1.1.3.14.1

Naam van het sein

Identificatie van het sein.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14.2

Type sein

Informatie over seingeving voor het samenstellen van het Route Book.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14.3

Locatie en oriëntatie

Relatieve positie ten opzichte van de lijn die geïdentificeerd is onder parameter 1.1.0.0.0.2, uitgedrukt in km en vermelding of het sein verwijst naar normale of tegengestelde spoorrichting

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14.4

Relatieve afstand van de gevarenzone

Afstand in meter tot de gevarenzone

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14.5

Lengte van de non-stopping area

De lengte waar het voertuig niet mag stoppen, waarde uitgedrukt in meter

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.3.14.6

Geografische locatie van het sein

Geografische coördinaten in decimale graden, normaal verstrekt voor de positie van het sein

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.4

Voorschriften en beperkingen

1.1.1.4.1

Voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard

Voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard

1 januari 2021

1.1.1.4.2

Documenten betreffende de voorschriften of beperkingen van strikt plaatselijke aard die beschikbaar zijn bij de IM

Door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met aanvullende informatie

1 januari 2021

1.1.1.5

Voertuigen waarvoor de compatibiliteit met de route is geverifieerd

1.1.1.5.1

Lijst van voertuigtypen waarvan reeds is vastgesteld dat zij compatibel zijn met de verkeersbelasting en het draagvermogen van de infrastructuur en de treindetectiesystemen

De infrastructuurbeheerders verstrekken de spoorwegonderneming via de RINF-toepassing de informatie over de lijst van voertuigtypen die compatibel zijn met het traject waarvoor zij de compatibiliteit reeds hebben gecontroleerd voor de parameter “verkeersbelasting en draagvermogen van de infrastructuur en treindetectiesystemen”, voor zover deze informatie beschikbaar is.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.1.1.5.2

Lijst van voertuigen waarvan reeds is vastgesteld dat zij compatibel zijn met de verkeersbelasting en het draagvermogen van de infrastructuur en de treindetectiesystemen

De infrastructuurbeheerders verstrekken de spoorwegonderneming via de RINF-toepassing of een document de informatie over de lijst van voertuigen die compatibel zijn met het traject waarvoor zij de compatibiliteit reeds hebben gecontroleerd voor de parameter “verkeersbelasting en draagvermogen van de infrastructuur en treindetectiesystemen”, voor zover deze informatie beschikbaar is.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2

OPERATIONEEL PUNT

1.2.0.0.0

Algemene informatie

1.2.0.0.0.1

Naam operationeel punt

Gewoonlijk genoemd naar stad of dorp of naar verkeerscontrole

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.2

Uniek ID OP

Code samengesteld uit een landcode en een alfanumerieke OP-code

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.3

Primaire locatiecode OP

Primaire locatiecode ontwikkeld voor informatie-uitwisseling overeenkomstig de TSI’s betreffende het subsysteem telematicatoepassingen

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.4

Type operationeel punt

Type faciliteit voor de belangrijkste operationele functies.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.4.1

Type spoorwijdte-omwisselvoorziening

Type spoorwijdte-omwisselvoorziening

16 januari 2020

1.2.0.0.0.5

Geografische situering van het operationeel punt

Geografische coördinaten in decimale graden, normaal gezien voor het midden van het OP.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.6

Spoorweglocatie van het operationeel punt

Aan de lijnidentificatie gekoppelde kilometerpunten van het OP, normaal gezien in het midden van een OP

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.0.0.0.7

Schematisch overzicht van het operationeel punt in digitale vorm

Het bestaan van het schematisch overzicht van het operationeel punt in digitale vorm

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.0.0.0.7.1

Schematisch overzicht van het operationeel punt

Document met het schematisch overzicht van het operationeel punt

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.0.0.0.7.2

Digitaal schematisch overzicht

Schematische weergave van het operationeel punt in meerlijnige WKT

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.0.0.0.8

Voertaal

De taal of talen die bij de dagelijkse exploitatie door de infrastructuurbeheerder wordt (worden) gebruikt en in zijn netverklaring wordt (worden) gepubliceerd, voor de communicatie van operationele of veiligheidsgerelateerde berichten tussen het personeel van de infrastructuurbeheerder en de spoorwegonderneming.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1

SPOOR

1.2.1.0.0

Algemene informatie

1.2.1.0.0.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.0.2

Spooridentificatie

Unieke spooridentificatie of uniek spoornummer binnen een operationeel punt.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.1

Keuringsverklaringen voor sporen

1.2.1.0.1.1

EG-keuringsverklaring voor sporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.1.2

Beoordelingsverklaring voor BI (zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s die van toepassing zijn op het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.2

Prestatieparameters

1.2.1.0.2.1

TEN-classificatie van het spoor

Aanduiding van het deel van het trans-Europees netwerk waartoe het spoor behoort.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.2.2

Lijncategorie

Classificatie van een lijn overeenkomstig de TSI INF

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.2.3

Deel van een goederencorridor (RFC)

Is de spoorlijn aangewezen als Europese goederencorridor?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.3

Tracéontwerp

1.2.1.0.3.4

Profiel

Profielen zoals gedefinieerd in de Europese norm of andere lokale profielen, inclusief onder- of bovendeel.

16 januari 2020

1.2.1.0.3.5

Spoorweglocatie van bijzondere punten die specifieke controles vergen

Plaats van bijzondere punten waarvoor specifieke controles nodig zijn vanwege afwijkingen van het in punt 1.2.1.0.3.4 bedoelde omgrenzingsprofiel.

16 januari 2020

1.2.1.0.3.6

Document met de dwarsdoorsnede van de bijzondere punten die specifieke controles vergen

Door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met de dwarsdoorsnede van de bijzondere punten die specifieke controles vergen vanwege afwijkingen van het in punt 1.2.1.0.3.4 bedoelde omgrenzingsprofiel. Indien relevant, mogen aan het document met de dwarsdoorsnede richtsnoeren voor de controle van dat specifieke punt worden gehecht.

16 januari 2020

1.2.1.0.4

Spoorparameters

1.2.1.0.4.1

Nominale spoorwijdte

Een eenduidige waarde in millimeter voor de spoorwijdte.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.4.2

Gebruik van wervelstroomremmen

Beperkingen op het gebruik van wervelstroomremmen.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.4.3

Gebruik van magnetische remmen

Beperkingen op het gebruik van magnetische remmen.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.5

Tunnels

1.2.1.0.5.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.2

Tunnelidentificatie

Unieke tunnelidentificatie of uniek tunnelnummer binnen een lidstaat.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.3

EG-keuringsverklaring voor tunnels met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.4

Beoordelingsverklaring voor BI (zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) voor tunnels met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.5

Lengte tunnel

Lengte van een tunnel in meter van begin- tot eindportaal

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.6

Noodplan

Bestaat er een noodplan?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.7

Brandcategorie van rollend materieel vereist

Categorisering van de wijze waarop een passagierstrein met een brand aan boord gedurende een bepaalde tijd zal blijven rijden

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.8

Nationale brandcategorie van rollend materieel vereist

Categorisering van de wijze waarop een passagierstrein met een brand aan boord gedurende een bepaalde tijd zal blijven rijden overeenkomstig nationale voorschriften indien van toepassing

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.5.9

Diesel of andere vorm van thermische tractie toegestaan

Vermelding of het gebruik van diesel of een andere vorm van thermische tractie in een tunnel is toegestaan

1 januari 2021

1.2.1.0.5.10

Bestaan van looppaden

Bestaan er looppaden?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.5.10.1

Locatie van looppaden

Waarde in kilometerpunt van het begin van het looppad en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.5.11

Bestaan van evacuatie- en reddingspunten

Bestaan er evacuatie- en reddingspunten?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.5.11.1

Locatie van evacuatie- en reddingspunten

Waarde in kilometerpunt van het begin van het evacuatie- en reddingspunt en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.6

Perrons

1.2.1.0.6.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.2

Perronidentificatie

Unieke perronidentificatie of uniek perronnummer binnen een operationeel punt

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.3

TEN-classificatie van het perron

Aanduiding van het deel van het trans-Europees netwerk waartoe het perron behoort.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.4

Nuttige perronlengte

De maximale doorlopende lengte (uitgedrukt in meter) van een perron waaraan een trein in normale omstandigheden moet stoppen om passagiers te laten in- en uitstappen, rekening houdend met een passende stoptolerantie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.5

Perronhoogte

Afstand tussen de bovenkant van het perron en het loopvlak van het naastliggende spoor. De nominale waarde wordt uitgedrukt in millimeter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.6

Eventuele perronbijstand voor vertrek trein

Vermeld eventuele uitrusting of personeel die het treinpersoneel ondersteuning biedt voor het vertrek van de trein.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.7

Bereik van de instaphulpmiddelen

Informatie over de vloerhoogte waarvoor het instaphulpmiddel kan worden gebruikt.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.1.0.6.8

Kromming van het perron

Bestaat er een kromming van het perron?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.7

Stroomgeleidingssysteem

1.2.1.0.7.1

Toestemming voor het opladen via een energieopslagsysteem ten behoeve van tractie bij stilstand

Door de IM geautoriseerd punt voor het opladen via een energieopslagsysteem ten behoeve van tractie bij stilstand

uiterlijk 30 juni 2024

1.2.1.0.7.2

Omstandigheden waaronder het opladen via een energieopslagsysteem ten behoeve van tractie bij stilstand is toegestaan

Voorwaarden die door IM’s zijn vastgesteld volgens een gestandaardiseerd document

uiterlijk 30 juni 2024

1.2.1.0.8

Seinen

1.2.1.0.8.1

Naam van het sein

Identificatie van het sein

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.8.2

Type sein

Informatie over seingeving voor het samenstellen van het Route Book. Deze lijst bevat “vaste seinen ter bescherming van gevarenzones”

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.8.3

Locatie en oriëntatie

Relatieve positie ten opzichte van de nationale lijn, uitgedrukt in km en vermelding of het sein verwijst naar normale of tegengestelde spoorrichting

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.8.4

Relatieve afstand van de gevarenzone

Afstand in meter tot de gevarenzone

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.0.8.5

Geografische locatie van het sein

Geografische coördinaten in decimale graden, normaal verstrekt voor de positie van het sein

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1

Subsysteem besturing en seingeving

1.2.1.1.1

TSI-conforme treinbeveiligingssystemen (ETCS)

1.2.1.1.1.1

ETCS-niveau (ETCS: Europees treinbesturingssysteem)

Aan de baanuitrusting gekoppeld ETCS-toepassingsniveau.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.2

ETCS-baseline

Langs de baan geïnstalleerde ETCS-baseline

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.3

ETCS-infill noodzakelijk voor lijntoegang

Is voor de toegang tot de lijn een infill vereist om de veiligheid te waarborgen?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.4

ETCS-infill langs de baan geïnstalleerd

Informatie over geïnstalleerde baanapparatuur die infill-informatie kan doorsturen via loop of GSM-R (Global System for Mobile communications for Railways) voor installaties van niveau 1

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.5

Nationale ETCS-toepassing pakket 44 ingevoerd

Worden gegevens voor nationale toepassingen uitgewisseld tussen spoor en trein?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.6

Exploitatiebeperkingen of -voorwaarden

Beperkingen of voorwaarden als gevolg van de gedeeltelijke overeenkomst met de TSI CCS.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.8

Bevestiging van treinintegriteit op de trein (niet van machinist) noodzakelijk voor toegang tot lijn

Is voor de toegang tot de lijn bevestiging van de treinintegriteit op de trein vereist om de veiligheid te waarborgen?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.9

Compatibiliteit ETCS-systeem

ETCS-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit wordt aangetoond

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.10

ETCS M_-versie

ETCS M_-versie volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.11

Informatie over de veilige lengte van de treinsamenstelling die aan boord beschikbaar moet zijn voor toegang tot de lijn en SIL

Aanduiding of de aan boord beschikbare informatie over de veilige lengte van de treinsamenstelling vereist is voor toegang tot de lijn om veiligheidsredenen en het vereiste veiligheidsintegriteitsniveau

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.12

Is de ETCS-spoorbaan zo opgezet dat deze de spooromstandigheden kan doorgeven?

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

Als de spoorbaan geen spooromstandigheden kan doorgeven, moet de machinist via alternatieve methoden over dergelijke omstandigheden worden geïnformeerd

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.12.1

Spooromstandigheden die kunnen worden doorgegeven

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.13

ETCS-spoorbaan implementeert een overwegprocedure of een gelijkwaardige oplossing

Als de spoorbaan geen oplossing implementeert voor defecte overwegen (die normaal gesproken worden beschermd door middel van een technisch systeem), moeten machinisten de instructies van andere bronnen opvolgen

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.14

Toegepaste verkantingstekort voor het basisprofiel voor statische snelheid (SSP)

Essentiële informatie voor machinisten van treinen met een slechter (lager) getolereerd verkantingstekort dan die waarvoor de ETCS-spoorbaan ) in samenhang met 1.2.1.1.1.14.1 SSP’s (statische snelheidsprofielen) levert

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.14.1

Andere categorieën treinen met verkantingstekort waarvoor de ETCS-spoorbaan zo is geconfigureerd om SSP’s te kunnen bieden

Essentiële informatie voor machinisten van treinen met een slechter (lager) getolereerd verkantingstekort dan die waarvoor de ETCS-spoorbaan ) in samenhang met 1.2.1.1.1.14 SSP’s (statische snelheidsprofielen) levert.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.15

Redenen waarom een ETCS-RBC (Radio Block Center) een trein kan weigeren

Lijst van gevallen waarin de infrastructuurbeheerder volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C], keuzes maakt over het systeemontwerp

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16

Nationale waarden ETCS

1.2.1.1.1.16.1

D_NVROLL

Parameter die door de ETCS-boordapparatuur wordt gebruikt om toezicht te houden op de afstand die mag worden afgelegd onder de wegrolbeveiliging en de achteruitrijbeveiliging, uitgedrukt in meter

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.2

Q_NVEMRRLS

Kwalificatie die bepaalt of de toepassing van de noodrem om andere redenen dan een trip kan worden herroepen zodra de voorwaarden daarvoor zijn verdwenen of nadat de trein volledig tot stilstand is gekomen.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.3

V_NVALLOWOVTRP

Snelheidsbegrenzing waarbij de machinist de functie “override” kan selecteren in km/h

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.4

V_NVSUPOVTRP

De override-snelheidslimiet moet worden gecontroleerd wanneer de overridefunctie is geactiveerd in km/h

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.5

D_NVOVTRP

Maximumafstand voor overbruggen van de trip, uitgedrukt in meter

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.6

T_NVOVTRP

Maximale tijd voor overbruggen van trip, uitgedrukt in seconden

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.7

D_NVPOTRP

Maximumafstand voor achteruitrijden in modus “Post Trip”, uitgedrukt in meter.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.8

T_NVCONTACT

Maximale tijd zonder veilig bericht van Radio Block Center voordat trein reageert, uitgedrukt in seconden.

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.9

M_NVCONTACT

Reactie van het boordsysteem wanneer T_NVCONTACT verloopt

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.10

M_NVDERUN

Invoer van machinisten-ID toegestaan tijdens het rijden, volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.11

Q_NVDRIVER_ADHES

Kwalificatie die bepaalt of de machinist de adhesiefactor mag wijzigen die wordt gebruikt door de ETCS-boordapparatuur om de remcurven te berekenen

Volgens de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.12

Q_NVSBTSMPERM

Toelating om de dienstrem te gebruiken voor de bewaking van de streefsnelheid

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.16.13

Nationale waarden gebruikt voor het remmodel

Reeks parameters om de door het ETCS-boordsysteem berekende remcurven aan te passen aan de door de infrastructuurbeheerder opgelegde nauwkeurigheids-, prestatie- en veiligheidsmarges.

Deze kopieert de inhoud van pakket 3 of van pakket 203 zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.17

ID- en telefoonnummer van ERTMS/ETCS Radio Block Center

Unieke RBC-identificatie (NID_C+NID_RBC) en oproepnummer (NID_RADIO) zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.18

Grote metaalmassa’s

Aanduiding van de aanwezigheid van metaalmassa’s in de buurt van de locatie, die de uitlezing van balisen door het boordsysteem kan verstoren.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.1.19

ETCS-foutcorrecties vereist voor de boordcomputer

Lijst van onaanvaardbare fouten die van invloed zijn op het IM-netwerk en die volgens de specificatie in punt 7.2.10.3 van de TSI CCS op het onderhoudspunt aan boord moeten worden opgelost

12 maanden na de inwerkingtreding van de TSI CCS en ten minste 12 maanden na de publicatie van de artikel 7-gids

1.2.1.1.1.20

Functionaliteiten van het ETCS-systeem versie 2.2 of 3.0 die in de komende vijf jaar vereist zijn

Lijst van functionaliteiten van het ETCS-systeem versie 2.2 of 3.0 die in de komende vijf jaar vereist zijn volgens punt 6.1.1.2 en aanhangsel G van de TSI CCS

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2

TSI-conforme radio (RMR)

1.2.1.1.2.1

GSM-R-versie

Versienummer van specificatie van functionele vereisten en specificatie van systeemvereisten overeenkomstig de specificatie als bedoeld in respectievelijk aanhangsel A-1, index [E] en index [F], van langs de baan geïnstalleerde GSM-R.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.2

Aantal actieve mobiele GSM-R-stations (EDOR) of gelijktijdige communicatiesessies aan boord voor ETCS niveau 2 die nodig zijn voor de overdracht tussen Radio Block Centres zonder operationele onderbreking

Het voor een vlotte rit van de trein vereiste aantal simultane communicatiesessies aan boord voor ETCS niveau 2. Dit houdt verband met de RBC-verwerking (Radio Block Centre) van communicatiesessies; Niet kritisch op het gebied van veiligheid en geen gevolg voor de interoperabiliteit.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.3

Facultatieve GSM-R-functies

Facultatieve GSM-R-functies die de exploitatie op de lijn ten goede kunnen komen. Ze zijn slechts ter informatie en vormen geen criteria voor netwerktoegang.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.3.1

Aanvullende informatie over de kenmerken van het netwerk

Aanvullende informatie over de kenmerken van het net of het overeenkomstige document van de IM dat door het Bureau is opgeslagen, bv.: interferentieniveau, op basis waarvan aanvullende beveiliging aan boord wordt aanbevolen

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.3.2

GPRS voor ETCS

Kan GPRS worden gebruikt voor ETCS?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.3.3

Toepassingsgebied van GPRS

Het gebied waarin GPRS kan worden gebruikt voor ETCS

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.4

GSM-R-gebruik van groep 555

Wordt groep 555 gebruikt?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.5

GSM-R-netwerken waarop een roamingovereenkomst van toepassing is

Lijst van GSM-R-netwerken waarop een roamingovereenkomst van toepassing is

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.6

GSM-R-roaming beschikbaar op openbare netwerken

Roaming beschikbaar op openbare netwerk

Indien J, naam van het openbare netwerk vermelden onder parameter 1.2.1.1.2.7:

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.7

Details over GSM-R-roaming naar openbare netwerken

Indien roaming naar openbare netwerken is geconfigureerd, aangeven naar welke netwerken, voor welke gebruikers en in welke gebieden.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.8

Geen GSM-R-dekking

Zijn er locaties zonder GSM-R-dekking?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.9

Compatibiliteit radiosysteem spraak

Radio-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit voor spraak wordt aangetoond

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.10

Compatibiliteit radiosysteem data

Radio-eisen aan de hand waarvan technische compatibiliteit voor data wordt aangetoond

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.11

Het GSM-R-netwerk is zo geconfigureerd dat onvrijwillige deregistratie van een functioneel nummer door een andere machinist niet mogelijk is

Deze functie bepaalt de toepasselijke operationele regels voor machinisten en seingevers bij het omgaan met cabineradio’s die onder onjuiste nummers zijn geregistreerd

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.12

Specifieke beperkingen die de GSM-R-netbeheerder oplegt aan ETCS-boordunits die alleen in circuitgeschakelde systemen kunnen functioneren

Deze beperkingen, indien van toepassing, zijn bedoeld om het beperkte aantal circuitgeschakelde radioverbindingen te beheren die gelijktijdig kunnen worden verwerkt door een Radio Block Center

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.2.13

ID radionetwerk

Unieke identificatie van het GSM-R-netwerk waarbij het oproepende mobiele station zich moet aanmelden, zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3

Treindetectiesystemen gedefinieerd op basis van frequentiebanden

1.2.1.1.3.1

Aanwezigheid van een treindetectiesysteem dat volledig conform is aan de TSI:

Is er een treindetectiesysteem geïnstalleerd en is dat volledig conform met de TSI CCS?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3.1.1

Type treindetectiesysteem

Welke typen treindetectiesystemen zijn geïnstalleerd?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3.2

Frequentiebanden voor detectie

Banden van het frequentiebeheer van de treindetectiesystemen zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D] en in de specifieke gevallen of technische documenten als bedoeld in artikel 13 van de TSI CCS, wanneer deze beschikbaar zijn.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3.2.1

Maximale interferentiestroom

Limieten voor maximaal toegestane interferentiestroom voor spoorstroomkringen voor een gedefinieerde frequentieband.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3.2.2

Voertuigimpedantie

Impedantie zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.3.2.3

Maximaal magnetisch veld

De maximaal toegestane grenswaarden voor magnetische velden voor astellers (in dBμA/m) voor een gedefinieerde frequentieband.

Deze moet in drie richtingen worden verstrekt.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.4

Historische treinbeveiligingssystemen

1.2.1.1.4.1

Ouder treinbeveiligingssysteem

Welk klasse B-beveiligingssysteem is geïnstalleerd?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.5

Oudere radiosystemen

1.2.1.1.5.1

Andere geïnstalleerde radiosystemen (oudere radiosystemen)

Welke oudere radiosystemen zijn geïnstalleerd?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.6

Andere treindetectiesystemen

1.2.1.1.6.1

Type spoorstroomkringen of assentellers waarvoor specifieke controles nodig zijn

Verwijzing naar de technische specificatie van het treindetectiesysteem, overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.6.2

Document met de procedure(s) in verband met het type treindetectiesysteem dat in 1.2.1.1.6.1 is opgegeven

Elektronisch document van de IM opgeslagen door het Bureau met precieze waarden overeenkomstig artikel 13 van de TSI CCS en de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [D], voor de specifieke controle die moet worden uitgevoerd voor treindetectiesystemen zoals vermeld in punt 1.2.1.1.6.1

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.6.3

Baanvak met een beperking van de treindetectie

Specifiek voor de controle van de compatibiliteit op het Franse net.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.7

Overgangen tussen systemen

1.2.1.1.7.1

Schakelen tussen verschillende beveiligings-, bewakings- en waarschuwingssystemen tijdens het rijden

Kan tijdens het rijden van het ene op het andere systeem worden overgeschakeld?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.7.1.1

Bijzondere technische voorzieningen voor het schakelen tussen verschillende treinbeveiligings-, besturings- en cabinesignaleringssystemen van klasse B

Voorwaarden voor het schakelen tussen verschillende treinbeveiligings-, besturings- en cabinesignaleringssystemen van klasse B

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.7.2

Schakelen tussen verschillende radiosystemen

Vermeld of tijdens het rijden van het ene op het andere radiosysteem kan worden overgeschakeld, dan wel het communicatiesysteem kan worden uitgeschakeld.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.7.2.1

Bijzondere instructies voor het schakelen tussen verschillende radiosystemen

Naam en/of referentie van het document waarin de bijzondere instructies voor het schakelen tussen verschillende radiosystemen worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.7.3

Bijzondere technische voorwaarden voor het schakelen tussen ERTMS/ETCS en klasse B-systemen

Naam en/of referentie van het document waarin de bijzondere technische voorwaarden voor het schakelen tussen ERTMS/ETCS en klasse B-systemen worden gespecificeerd.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.8

Parameters inzake elektromagnetische storing

1.2.1.1.8.1

TSI-conformiteit van eventuele regels inzake door een voertuig gecreëerde magnetische velden

Zijn de voorschriften conform met de TSI?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.8.2

TSI-conformiteit van eventuele drempelwaarden inzake harmonische tractiestroom van voertuigen

Zijn de voorschriften conform met de TSI?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.9

Baansysteem voor gestoord bedrijf

1.2.1.1.9.1

ETCS-niveau voor gestoord bedrijf

Aan de baanuitrusting gekoppeld ERTMS/ETCS-toepassingsniveau voor gestoord bedrijf

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.9.2

Andere systemen voor treinbeveiliging, -bewaking en -waarschuwing voor gestoord bedrijf

Is er een ander systeem dan ETCS beschikbaar voor gestoord bedrijf?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.10

Geautomatiseerde treinbediening (ATO)

1.2.1.1.10.1

Automatisering op ATO-niveau

Sectie met automatisering op ATO-niveau.

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.10.2

Versie van ATO-systeem

Versie van ATO-systeem overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel A-1, index [C]

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.1.1.10.3

ATO-communicatiesysteem

Vanaf spoorbaan ondersteunde ATO-communicatiesystemen

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.2

ZIJSPOREN

1.2.2.0.0

Algemene informatie

1.2.2.0.0.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.0.2

Identificatie van zijsporen

Unieke dienstspooridentificatie of uniek dienstspoornummer binnen het operationeel punt

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.0.3

TEN-classificatie van het zijspoor

Aanduiding van het deel van het trans-Europees netwerk waartoe het zijspoor behoort.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.1

Keuringsverklaring voor zijsporen

1.2.2.0.1.1

EG-keuringsverklaring voor zijsporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.1.2

Beoordelingsverklaring voor BI (als gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) voor zijsporen met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor het subsysteem infrastructuur

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.2

Prestatieparameter

1.2.2.0.2.1

Nuttige lengte van een zijspoor

Totale lengte van het zijspoor/opstelspoor in meter waar treinen veilig kunnen worden geparkeerd.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.3

Tracéontwerp

1.2.2.0.3.1

Helling voor opstelsporen

Maximumhelling, uitgedrukt in mm per meter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.3.2

Minimumboogstraal voor bochten in horizontale alignementen

Straal van de kleinste horizontale bocht in meter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.3.3

Minimumboogstraal voor bochten in verticale alignementen

Straal van de kleinste verticale bocht in meter.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4

Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

1.2.2.0.4.1

Toiletledigingsinstallaties

Is er een toiletledigingsinstallatie (vaste installatie voor het onderhoud van treinen), als bepaald in de TSI INF, beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4.2

Wasstraten

Is er een wasstraat (vaste installatie voor het onderhoud van treinen), zoals bepaald in de TSI INF, beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4.3

Waterbevoorrading

Is er een water-bevoorradingsinstallatie (vaste installatie voor het onderhoud van treinen), als bepaald in de TSI INF, beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4.4

Brandstofbevoorrading

Is er een brandstof-bevoorradingsinstallatie (vaste installatie voor het onderhoud van treinen), als bepaald in de TSI INF, beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4.5

Zandvoorziening

Is er een zandvoorzieningsinstallatie (vaste installatie voor het onderhoud van treinen) beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.4.6

Elektrische voeding

Is er een installatie voor elektriciteitsvoorziening (vaste installatie voor het onderhoud van treinen) beschikbaar?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5

Tunnels

1.2.2.0.5.1

IM-code

“Infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging en het onderhoud van spoorweginfrastructuur of een deel daarvan.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.2

Tunnelidentificatie

Unieke tunnelidentificatie of uniek nummer binnen een lidstaat

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.3

EG-keuringsverklaring voor tunnels met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor EG-verklaringen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.4

Beoordelingsverklaring voor BI (zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2014/881/EU) voor tunnels met betrekking tot de naleving van de vereisten van TSI’s voor spoorwegtunnels

Uniek nummer voor BI-verklaringen overeenkomstig dezelfde formaateisen als de in bijlage VII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie vastgestelde formaateisen voor EG-verklaringen.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.5

Lengte tunnel

Lengte van een tunnel in meter van begin- tot eindportaal

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.6

Noodplan

Bestaat er een noodplan?

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.7

Brandcategorie van rollend materieel vereist

Categorisering van de wijze waarop een passagierstrein met een brand aan boord gedurende een bepaalde tijd zal blijven rijden.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.8

Nationale brandcategorie van rollend materieel vereist

Categorisering van de wijze waarop een passagierstrein met een brand aan boord gedurende een bepaalde tijd zal blijven rijden overeenkomstig nationale voorschriften indien van toepassing.

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU en uiterlijk 16 maart 2019

1.2.2.0.5.9

Bestaan van looppaden

Bestaan er looppaden?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.2.0.5.9.1

Locatie van looppaden

Waarde in kilometerpunt van het begin van het looppad en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.2.0.5.10

Bestaan van evacuatie- en reddingspunten

Bestaan er evacuatie- en reddingspunten?

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.2.0.5.10.1

Locatie van evacuatie- en reddingspunten

Waarde in kilometerpunt van het begin van het evacuatie- en reddingspunt en de lengte in meter. Herhaalbare waarden voor elke locatie

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7

1.2.2.0.6

Stroomgeleidingssysteem

1.2.2.0.6.1

Maximale stroomafname bij stilstand per stroomafnemer

Maximaal toegestane tractiestroom bij stilstand in ampère (A).

16 januari 2020 voor gelijkstroomsystemen

30 juni 2024 voor wisselstroomsystemen

1.2.3

Voorschriften en beperkingen

1.2.3.1

Voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard

Voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard

1 januari 2021

1.2.3.2

Documenten betreffende de voorschriften of beperkingen van strikt plaatselijke aard die beschikbaar zijn bij de IM

Door het Bureau opgeslagen elektronisch document van de IM met aanvullende informatie

1 januari 2021

1.2.4

Navigeerbaarheid

1.2.4.1

Interne verbinding

Beschrijft de interne connectiviteit tussen de sporen van het operationele punt, en wordt weergegeven als een “van-naar”-netverbinding, waarbij “Van” en “Naar” de benamingen zijn van de sporen die met elkaar in verbinding staan

twaalf maanden na de publicatie van de handleiding overeenkomstig artikel 7”

(6)

punt 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De architectuur van het infrastructuurregistersysteem is als volgt:”;

(7)

Afbeelding 1 wordt vervangen door:

Image 19

(8)

punt 4.2 wordt vervangen door:

“De RINF-applicatie is een door het Bureau opgezette, beheerde, onderhouden en beheerde webapplicatie.

Het Bureau stelt de infrastructuurbeheerders de volgende bestanden en documenten ter beschikking die moeten worden gebruikt om de gegevens in de RINF-toepassing in te voeren:

(a)

een handleiding;

(b)

de specificatie van de bestandsstructuur voor de gegevensoverdracht;

(c)

een beschrijving van de codes voor het voorbereiden van de bestanden — Gids voor gegevensverstrekking met de beschrijving van het proces voor de validering van verzonden bestanden;

(d)

de ERA-woordenlijst.”;

(9)

punt 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

a) wordt vervangen door:

“a)

gebruikersbeheer: het Bureau moet de toegangsrechten voor gebruikers kunnen beheren;”;

(b)

b) wordt vervangen door:

“b)

informatieaudit: Met de RINF-applicatie moet het bekijken van de activiteitenlogboeken van geregistreerde gebruikers, van connectiviteit en van authenticatie mogelijk zijn;”;

(c)

d) tot en met n) worden vervangen door:

“d)

opzoeken van op geldigheid gecontroleerde infrastructuurgegevens, waaronder OP’s en baanvakken, in het register;

e)

visuele weergave van gegevens van het infrastructuurregister waarmee thematische kaarten kunnen worden gepubliceerd;

f)

lijst van baanvakken en OP’s die deel uitmaken van een door de gebruiker bepaalde route en de corresponderende kenmerken exporteren;

g)

een exportbestand met tijdstempel verstrekken als de export van kenmerken die met een zoekopdracht zijn gevonden, bestemd is voor gebruik door een spoorwegonderneming overeenkomstig artikel 23, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797;

h)

Applicatieprogramma-interface (API) en/of een open querying endpoint;

i)

valideren, uploaden en ontvangen van de door een infrastructuurbeheerder verstrekte gegevensreeksen.”;

(10)

punt 4.4 wordt vervangen door:

“4.4.   Bedrijfsmodus

Het infrastructuurregistersysteem biedt via de RINF-toepassing drie belangrijke interfaces:

(a)

één die door de infrastructuurbeheerders kan worden gebruikt om hun gegevensreeks in te dienen;

(b)

één die door de gebruikers van de RINF-toepassing kan worden gebruikt om in te loggen in het systeem en informatie op te zoeken;

(c)

één die door spoorwegondernemingen kan worden gebruikt om zich aan te melden voor meldingen van wijzigingen in de infrastructuur waarop zij actief zijn.

De RINF-toepassing zorgt ervoor dat door de infrastructuurbeheerders verstrekte gegevens zonder wijzigingen openbaar toegankelijk zijn.

De basisfuncties van de RINF-toepassing bieden gebruikers de mogelijkheid gegevens van het infrastructuurregister op te zoeken.

In de RINF-toepassing wordt de volledige historiek bewaard van de door de infrastructuurbeheerders meegedeelde gegevens. Die historiek wordt bewaard tot twee jaar na de schrapping van de gegevens.

Het Bureau treedt op als beheerder en verleent gebruikers op verzoek toegang tot de RINF-toepassing. Antwoorden op zoekopdrachten van de gebruikers van de RINF-toepassing worden verstrekt binnen 24 uur na de lancering van de zoekopdracht. Infrastructuurbeheerders moeten hun gegevens rechtstreeks kunnen actualiseren in RINF, overeenkomstig de specificaties van tabel 1, en deze overeenkomstig artikel 5 in de RINF-toepassing invoeren.

De infrastructuurbeheerders uploaden de bestanden naar de RINF-toepassing via de daartoe voorziene interface. Een specifieke module faciliteert het valideren en uploaden van gegevens.”

(11)

punt 5 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“Het Bureau publiceert op zijn website een toepassingshandleiding betreffende de gemeenschappelijke specificaties als bedoeld in artikel 7, en werkt deze indien nodig bij, in overeenstemming met de gepubliceerde ERA-woordenlijst als bedoeld in artikel 7 bis, waarnaar wordt verwezen in Aanhangsel A-1, index [A].”;

(b)

in de derde alinea wordt a) geschrapt;

(12)

Een nieuw aanhangsel A wordt toegevoegd, als volgt:

“„Aanhangsel A

Technische specificaties als bedoeld in deze verordening

A-1    Technische documenten (beschikbaar op de website van het Bureau)

Index

Te beoordelen eigenschappen

Punt in het RINF

Verplicht punt van technisch document

[A]

ERA-woordenlijst

ERA/TD/Vocabulary versie 3.0.0 (gepubliceerd op 29 maart 2023)

[B]

Technische document van het Bureau over de codificatie van gecombineerd vervoer

ERA/TD/2023-01/CCT versie 1.1 (gepubliceerd op 21 maart 2023)

[B.1]

Codificatie van lijnen

Tabel 1,

1.1.1.1.3.4

1.1.1.1.3.5

1.1.1.1.3.8

1.1.1.1.3.9

2.1

[C]

SUBSET-026

System Requirement Specification — Specificatie van systeemvereisten

TSI CCS, aanhangsel A, index [4]

[C.1]

ETCS M_-versie

Tabel 1,

1.1.1.3.2.10

1.2.1.1.1.10

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.79

[C.2]

ETCS-spoorbaan zo opgezet dat deze de spooromstandigheden kan doorgeven

Tabel 1,

1.1.1.3.2.12

1.1.1.3.2.12.1

1.2.1.1.1.12

1.2.1.1.1.12.1

Hoofdstuk 5, punt 5.18.1.1

[C.3]

Toegepaste verkantingstekort voor het basisprofiel voor statische snelheid (Static Speed Profile, SSP)

Tabel 1,

1.1.1.3.2.14

1.1.1.3.2.14.1

1.2.1.1.1.14

1.2.1.1.1.14.1

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.82.1

[C.4]

Weigering van een trein door een ETCS-RBC (Radio Block Center)

Tabel 1,

1.1.1.3.2.15

1.2.1.1.1.15

Hoofdstuk 5, punt 5.4

[C.5]

Nationale waarden ETCS

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.1

1.2.1.1.1.16.1

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.17

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.2

1.2.1.1.1.16.2

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.123

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.3

1.2.1.1.1.16.3

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.161

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.4

1.2.1.1.1.16.4

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.163

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.5

1.2.1.1.1.16.5

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.15

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.6

1.2.1.1.1.16.6

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.149

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.7

1.2.1.1.1.16.7

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.16

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.8

1.2.1.1.1.16.8

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.148

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.9

1.2.1.1.1.16.9

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.74

 

 

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.10

1.2.1.1.1.16.10

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.75

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.11

1.2.1.1.1.16.11

Hoofdstuk 7, punt 7.5.1.122

Tabel 1,

1.1.1.3.2.16.13

1.2.1.1.1.16.13

Pakket 3 (voor M_-versie hoger dan 2.0) Hoofdstuk 7, 7.4.2.1.1

Pakket 203 (voor M_-versie 1.1): SRS hoofdstuk 6, 6.5.1.5.22,

[C.6]

ID- en telefoonnummer van ERTMS/ETCS Radio Block Center

Tabel 1,

1.1.1.3.2.17

1.2.1.1.1.17

Hoofdstuk 7, 7.5.1.86, 7.5.1.95 en 7.5.1.96

[C.7]

GSM-R-versie

Tabel 1,

1.1.1.3.3.1

1.2.1.1.2.1

Relevant(e) punt(en)

[C.8]

ID radionetwerk

Tabel 1,

1.1.1.3.3.13

1.2.1.1.2.13

Hoofdstuk 7, 7.5.1.91.1

[C.9]

Versie van ATO-systeem

Tabel 1,

1.1.1.3.13.2

1.2.1.1.10.2

Hoofdstuk 1, 1.0.0

[D]

ERA/ERTMS/033281 — V 5.0

Interfaces tussen baansubsystemen besturing en seingeving en andere subsystemen

TSI CCS, aanhangsel A, index [77]

[D.1]

Frequentiebanden voor detectie

Tabel 1,

1.1.1.3.4.2

1.2.1.1.3.2

Relevant(e) punt(en)

[D.2]

Voertuigimpedantie

Tabel 1,

1.1.1.3.4.2.2

1.2.1.1.3.2.2

3.2.2.1

[D.3]

Type spoorstroomkringen

Tabel 1,

1.1.1.3.7.1.2

1.2.1.1.6.1

Relevant(e) punt(en)

[D.4]

Type assentellers

Tabel 1,

1.1.1.3.7.1.2

1.2.1.1.6.1

Relevant(e) punt(en)

[E]

FRS EIRENE

Specificatie van functionele vereisten voor GSM-R

TSI CCS, aanhangsel A, index [32]

[E.1]

GSM-R-versie

1.1.1.3.3.1

1.2.1.1.2.1

Relevant(e) punt(en)

[F]

SRS EIRENE

Specificatie van systeemvereisten voor GSM-R

TSI CCS, aanhangsel A, index [33]

[F.1]

GSM-R-versie

1.1.1.3.3.1

1.2.1.1.2.1

Relevant(e) punt(en)

A-2    Standaarden

Index

Te beoordelen eigenschappen

Punt in het RINF

Verplicht punt van technisch document

[1]

EN50163:2004

Voedingsspanningen van tractiesystemen

[1.1]

Umax2

Tabel 1,

1.1.1.2.2.1.3

Tabel 1

” ”