28.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1310 VAN DE COMMISSIE

van 27 juni 2023

houdende afwijking van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte voor opplant bestemde miniatuurplanten van Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en bepaalde soorten van Pinus L., van oorsprong uit de Republiek Korea

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Beschikking 2002/499/EG van de Commissie (2) zijn de lidstaten gemachtigd om afwijkingen van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (3) toe te staan ten aanzien van de in deel A, punt 1, van bijlage III bij die richtlijn bedoelde verbodsbepalingen voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte miniatuurplanten van Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en Pinus L., met uitzondering van vruchten en zaden ervan, van oorsprong uit de Republiek Korea.

(2)

Op 17 januari 2019 heeft de Republiek Korea een verzoek om verlenging van de toepassingsperiode van Besluit 2002/499/EG ingediend, maar die verlenging werd niet toegestaan vóór het verstrijken van dat besluit op 31 december 2020.

(3)

Verordening (EU) 2016/2031 heeft Richtlijn 2000/29/EG vervangen, en de bijlagen I tot en met V bij die richtlijn zijn vervangen door Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (4).

(4)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 is een lijst vastgesteld van planten, plantaardige producten en andere materialen waarvan het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie vanuit bepaalde derde landen verboden is. Overeenkomstig punt 1 van bijlage VI bij die verordening is het verboden voor opplant bestemde planten van Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en Pinus L., met uitzondering van vruchten en zaden ervan, op het grondgebied van de Unie binnen te brengen.

(5)

Het binnenbrengen van de gespecificeerde planten in de Unie met inachtneming van de voorschriften van Beschikking 2002/499/EG, zoals daadwerkelijk toegepast door de Republiek Korea, heeft tot en met 31 december 2020 geen fytosanitair risico voor het grondgebied van de Unie gevormd. Bovendien is er sinds de datum van toepassing van die beschikking geen wetenschappelijk of technisch bewijs waaruit blijkt dat er voor die planten nieuwe risico’s zijn ontstaan. Daarom moet deze afwijking opnieuw worden toegestaan.

(6)

Voor de afwijking moeten dezelfde voorwaarden gelden als die welke in Beschikking 2002/499/EG waren vastgesteld. Die voorwaarden moeten van toepassing zijn onverminderd punt 30 van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 betreffende het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte miniatuurplanten, bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden.

(7)

Tegelijkertijd moet de lijst van tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen worden bijgewerkt met betrekking tot de overeenkomstige lijst van Beschikking 2002/499/EG om rekening te houden met recente nieuwe wetenschappelijke informatie.

(8)

Verscheidene van de plaagorganismen waarvoor de gespecificeerde planten als waard dienen, en met name de plaagorganismenColeosporium paederiae Dietel ex Hirats. f., Crisicoccus pini (Kuwana), Dendrolimus spectabilis (Butler), Dendrolimus superans Butler, en Thecodiplosis japonensis Uchida & Inouye zijn nog niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen opgenomen, omdat het fytosanitaire risico ervan nog niet volledig is beoordeeld. Aangezien deze verordening betrekking heeft op een specifiek fytosanitair risico dat nog niet volledig is beoordeeld, moeten de in deze verordening vastgestelde voorwaarden daarom overeenkomstig artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 een tijdelijk karakter hebben.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“gespecificeerde planten”: op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte voor opplant bestemde miniatuurplanten van oorsprong uit de Republiek Korea van de volgende soorten:

a)

Chamaecyparis sp. Spach;

b)

Juniperus sp. L.;

c)

Pinus parviflora Sieb. & Zucc. (Pinus pentaphylla Mayr);

d)

Pinus parviflora Sieb. & Zucc., geënt op een onderstam van een andere Pinus-soort, van oorsprong uit de Republiek Korea;

2)

“tot bezorgdheid aanleiding gevend plaagorganisme”:

a)

voor alle gespecificeerde planten: elk EU-quarantaineorganisme, elk plaagorganisme met quarantainestatus voor een beschermd gebied en elk plaagorganisme waarop de in artikel 30 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen van toepassing zijn en dat voor zover bekend niet voorkomt in de Unie,

b)

voor planten van Pinus parviflora Sieb. & Zucc. (Pinus pentaphylla Mayr), de in punt a) bedoelde plaagorganismen en elk van de volgende plaagorganismen:

i)

Coleosporium paederiae Dietel ex Hirats. f.,

ii)

Crisicoccus pini (Kuwana),

iii)

Dendrolimus spectabilis (Butler),

iv)

Dendrolimus superans Butler,

v)

Thecodiplosis japonensis Uchida & Inouye.

Artikel 2

Afwijking van het verbod op het binnenbrengen van de gespecificeerde planten op het grondgebied van de Unie

1.   In afwijking van punt 1 van bijlage VI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 is het binnenbrengen van de gespecificeerde planten op het grondgebied van de Unie toegestaan mits wordt voldaan aan de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2.   Lid 1 is van toepassing op de gespecificeerde planten die in de volgende perioden op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht:

a)

voor Chamaecyparis: van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2028;

b)

voor Juniperus: van 1 november tot en met 31 maart van elk jaar tot en met 31 december 2028;

c)

voor Pinus parviflora Sieb. & Zucc. (Pinus pentaphylla Mayr) en Pinus parviflora Sieb. & Zucc., geënt op een onderstam van een andere Pinus-soort, van oorsprong uit de Republiek Korea: van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2028.

Artikel 3

Bevestigde aanwezigheid van een tot bezorgdheid aanleiding gevend plaagorganisme tijdens of na de periode van inbewaringneming na invoer

De lidstaten moeten de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte brengen van elk tot bezorgdheid aanleiding gevend plaagorganisme waarvan de aanwezigheid tijdens of na de in punt 9 van de bijlage bedoelde periode van inbewaringneming na invoer is bevestigd.

In dat geval mogen geen van de gespecificeerde planten van oorsprong uit de kwekerij vanwaar de besmette/aangetaste gespecificeerde plant afkomstig is, op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht tot de in punt 11 van de bijlage bedoelde hernieuwing van de registratie van kwekerijen.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2028.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juni 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Beschikking 2002/499/EG van de Commissie van 26 juni 2002 houdende machtiging om voor op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte miniatuurplanten van Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en Pinus L., van oorsprong uit de Republiek Korea, afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad toe te staan (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 53).

(3)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).


BIJLAGE

Voorwaarden voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de in artikel 2 bedoelde gespecificeerde planten

1.   

In het geval van de gespecificeerde planten Pinus parviflora Sieb. & Zucc., geënt op een onderstam van een andere Pinus-soort, mag de onderstam geen scheuten hebben.

2.   

Het totale aantal gespecificeerde planten dat wordt ingevoerd, mag niet groter zijn dan de hoeveelheden die door de lidstaat van invoer op basis van de beschikbare gesloten faciliteiten en quarantainestations voor elk jaar zijn vastgesteld en aan de Commissie en de andere lidstaten zijn gemeld.

3.   

Vóór de uitvoer naar de Unie moeten de gespecificeerde planten gedurende ten minste twee opeenvolgende jaren opgekweekt, verzorgd en geleid zijn in erkende kwekerijen die door de nationale plantenziektekundige dienst van de Republiek Korea worden gecontroleerd, en voor die planten moet specifiek toelating zijn gegeven voor uitvoer naar de Unie. De jaarlijkse lijsten van de officieel erkende kwekerijen moeten uiterlijk op 30 september van elk jaar aan de Commissie worden verstrekt. In die lijsten moet voor elke kwekerij het aantal opgekweekte planten dat geschikt wordt geacht om op het grondgebied van de Unie te worden binnengebracht, worden vermeld.

4.   

Voor Juniperus-planten moeten de planten van de geslachten Chaenomeles Lindl., Crataegus L., Cydonia Mill., Juniperus L., Malus Mill., Photinia Ldl. en Pyrus L. die de laatste twee jaar vóór invoer in de in punt 3 bedoelde erkende kwekerijen en in de onmiddellijke omgeving daarvan zijn opgekweekt, ten minste zesmaal per jaar op daarvoor geschikte tijdstippen officieel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van de voor de desbetreffende planten tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen. Voor Chamaecyparis- en Pinus-planten moeten de planten van het geslacht Chamaecyparis Spach en van het geslacht Pinus L. die zijn opgekweekt in die kwekerijen van op natuurlijke of kunstmatige wijze opgekweekte miniatuurplanten en in de onmiddellijke omgeving daarvan, ten minste zesmaal per jaar op daarvoor geschikte tijdstippen officieel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van de respectieve tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen.

5.   

De gespecificeerde planten moeten tijdens die inspecties vrij zijn bevonden van de tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen.

Besmette planten moeten worden verwijderd door de nationale plantenziektekundige dienst, of door de bevoegde nationale instanties of professionele marktdeelnemers onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst. De resterende gespecificeerde planten moeten doeltreffend worden behandeld en gedurende een adequate periode worden gehouden en gecontroleerd om zeker te zijn dat zij vrij zijn van die plaagorganismen.

Wanneer tijdens de op grond van punt 4 uitgevoerde inspecties één of meer van de tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen worden aangetroffen, moet dit officieel worden genoteerd; deze gegevens moeten op verzoek aan de Commissie ter beschikking worden gesteld.

Indien een of meer van die tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen worden aangetroffen, verliest de kwekerij haar plaats op de lijst van erkende kwekerijen. De nationale plantenziektekundige dienst van de Republiek Korea stelt de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis en schrapt de kwekerij uit de in punt 3 bedoelde lijst van erkende kwekerijen. De nationale plantenziektekundige dienst kan de registratie van die kwekerij pas ten vroegste in het volgende jaar hernieuwen.

6.   

De voor uitvoer naar de Unie bestemde gespecificeerde planten moeten ten minste gedurende de in punt 3 bedoelde periode van twee opeenvolgende jaren:

a)

in potten zijn gezet die ofwel op plateaus die zich ten minste 50 cm boven de grond bevinden, ofwel op een goed onderhouden, voor nematoden ondoordringbare betonnen vloer die vrij is van plantenresten, zijn geplaatst;

b)

tijdens de in punt 4 bedoelde inspecties vrij van de tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen zijn bevonden;

c)

individueel met een aan de nationale plantenziektekundige dienst meegedeeld(e) merkteken of traceerbaarheidscode zijn geïdentificeerd, zodat kan worden nagegaan in welke officieel erkende kwekerij zij zijn opgekweekt en in welk jaar zij zijn gepot, en

d)

wanneer zij van het geslacht Pinus L. zijn en op een onderstam van een andere Pinus-soort dan Pinus parviflora Sieb. & Zucc. zijn geënt, een onderstam hebben die afkomstig is van materiaal dat officieel gezond is verklaard.

7.   

De gespecificeerde planten moeten vanaf het moment dat zij de kwekerij hebben verlaten tot het tijdstip waarop zij voor uitvoer zijn geladen, traceerbaar zijn door middel van verzegeling van de voertuigen of andere geschikte maatregelen.

8.   

De gespecificeerde planten en het aanhangende of daarbij gevoegde groeimedium (“het materiaal”) moeten vergezeld gaan van een door de nationale plantenziektekundige dienst afgegeven fytosanitair certificaat waarin wordt verklaard dat aan de voorwaarden van de punten 1 tot en met 7 van deze bijlage en van bijlage VII, punt 30, bij Verordening (EU) 2019/2072 is voldaan.

Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:

a)

de naam van de erkende kwekerij(en);

b)

de in punt 6, c), bedoelde merktekens of traceerbaarheidscodes, in zoverre daardoor identificatie van de erkende kwekerij en het jaar van potten mogelijk wordt;

c)

de gedetailleerde omschrijving van de laatste, vóór verzending toegepaste behandeling;

d)

onder “aanvullende verklaring”, de volgende verklaring: “Deze zending voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2023/1310.”.

9.   

Voordat de gespecificeerde planten worden vrijgegeven, worden zij in een gesloten faciliteit of quarantainestation gehouden voor officiële inbewaringneming na invoer gedurende een periode van ten minste drie maanden van actieve groei.

In het geval van Juniperus-planten bestrijkt de periode van inbewaringneming de periode van 1 april tot en met 30 juni.

Tijdens en na de periode van inbewaringneming moet het materiaal vrij van elk tot bezorgdheid aanleiding gevend plaagorganisme worden bevonden. De bevoegde autoriteit of de professionele marktdeelnemer moet erop letten dat het merkteken of de traceerbaarheidscode zoals bedoeld in punt 6, c), op elke plant behouden blijft.

10.   

Elke partij die materiaal bevat dat tijdens de in punt 9 bedoelde periode van inbewaringneming na invoer niet vrij van de tot bezorgdheid aanleiding gevende plaagorganismen wordt bevonden, moet onmiddellijk worden vernietigd door de bevoegde autoriteit, of door de professionele marktdeelnemer onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit.

11.   

In dat geval wordt de desbetreffende kwekerij in de Republiek Korea door de nationale plantenziektekundige dienst uit de in punt 3 bedoelde lijst van erkende kwekerijen geschrapt.

De nationale plantenziektekundige dienst kan de registratie van die kwekerij dan pas ten vroegste in het volgende jaar hernieuwen.