17.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 79/54 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/593 VAN DE COMMISSIE
van 16 maart 2023
tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea wat betreft de Hansol-groep, en tot wijziging van het residuele recht (Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“de basisverordening”) (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 14, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Naar aanleiding van een antidumpingonderzoek overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie op 2 mei 2017 Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 (2) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op in de Unie ingevoerd bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (“het betrokken land”) (“de litigieuze verordening”) vastgesteld. De maatregelen bestonden uit een vast recht: 104,46 EUR per ton nettogewicht, voor zowel de Hansol-groep als voor alle andere ondernemingen. |
1.1. De arresten in de zaken T-383/17 (3) en C-260/20 P (4)
(2) |
De Hansol-groep (Hansol Paper Co. Ltd en Hansol Artone Paper Co. Ltd) (“Hansol”) heeft tegen de litigieuze verordening beroep ingesteld bij het Gerecht. Bij arrest van 2 april 2020 in zaak T-383/17 heeft het Gerecht Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 nietig verklaard voor zover zij Hansol betrof. Op 11 juni 2020 heeft de Commissie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (zaak C-260/20 P). Op 12 mei 2022 heeft het Hof van Justitie die hogere voorziening afgewezen. |
(3) |
Het Gerecht oordeelde dat de Commissie een fout had gemaakt bij het vaststellen van de normale waarde voor ten minste één productsoort die door Hansol Artone Paper Co. Ltd (“Artone”) werd verkocht. Aangezien er voor die productsoort geen binnenlandse verkoop was, had de Commissie de normale waarde voor Artone overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld op basis van de productiekosten van Artone. Aangezien Hansol Paper Co. Ltd (“Hansol Paper”) voor die productsoort een representatieve binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had, oordeelde het Gerecht dat de Commissie de binnenlandse verkoopprijs van die partij als normale waarde had moeten gebruiken overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening. |
(4) |
Het Gerecht stelde ook vast dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij de weging van de verkoop van jumborollen in de Europese Unie aan onafhankelijke afnemers ten opzichte van de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven voor de verwerking tot kleine rollen. De Commissie had die weging toegepast om het algemene dumpinggedrag van Hansol correct weer te geven, terwijl Hansol, op haar verzoek, voor drie van haar verbonden verwerkende bedrijven een vrijstelling van het invullen van een vragenlijst had verkregen. Het Gerecht oordeelde dat de Commissie geen rekening had gehouden met een bepaald volume van wederverkoop door Schades Nordic, een van die drie verbonden verwerkende bedrijven in de Unie, en daardoor het gewicht van de verkoop van jumborollen door Hansol aan onafhankelijke afnemers te laag had geschat, terwijl de dumpingmarge voor die verkoop aanzienlijk lager was dan voor de verkoop door Hansol aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop in de vorm kleine rollen aan onafhankelijke afnemers. De Commissie had derhalve artikel 2, lid 11, van de basisverordening geschonden, aangezien de door de Commissie verrichte berekeningen niet de volledige omvang van de door Hansol toegepaste dumping weergaven. |
(5) |
Het Gerecht stelde tot slot vast dat de in overweging 4 beschreven wegingsfout tevens van invloed was op de berekening van de prijsonderbiedings- en schademarge, omdat de Commissie voor die berekeningen dezelfde weging had gebruikt. Het oordeelde daarom dat de Commissie artikel 3, leden 2 en 3, van de basisverordening had geschonden. |
(6) |
Deze bevindingen werden door het Hof van Justitie bevestigd (5). |
1.2. Uitvoering van de arresten
(7) |
Ingevolge artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) moeten de instellingen van de Unie de maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie. Indien een door de instellingen van de Unie in het kader van een bestuurlijke procedure, zoals het antidumpingonderzoek in casu, vastgestelde handeling nietig wordt verklaard, wordt aan een arrest van het Gerecht uitvoering gegeven door de nietig verklaarde handeling te vervangen door een nieuwe waarin de door het Gerecht vastgestelde onwettigheid wordt opgeheven (6). |
(8) |
Volgens de rechtspraak van het Gerecht en het Hof van Justitie mag de procedure ter vervanging van een nietig verklaarde handeling worden hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid is ontstaan (7). Dit houdt met name in dat wanneer een handeling tot afsluiting van een bestuurlijke procedure nietig wordt verklaard, de nietigverklaring niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de voorbereidende handelingen, zoals die tot inleiding van de antidumpingprocedure. Wanneer bijvoorbeeld een verordening tot instelling van definitieve antidumpingmaatregelen nietig wordt verklaard, blijft de procedure hangende omdat alleen de handeling tot afsluiting van de procedure uit de rechtsorde van de Unie is verdwenen (8), tenzij de onwettigheid al in het stadium van de inleiding is ontstaan. De hervatting van de administratieve procedure en het opnieuw instellen van antidumpingrechten op goederen die tijdens de toepassingsperiode van de nietig verklaarde verordening zijn ingevoerd, kan niet worden geacht in strijd te zijn met het verbod van terugwerkende kracht (9). |
(9) |
In casu heeft het Gerecht de litigieuze verordening om de in overwegingen 3 tot en met 5 genoemde redenen nietig verklaard voor zover zij Hansol betrof. |
(10) |
De bevindingen van de litigieuze verordening die niet zijn betwist of die zijn betwist maar waarvan de betwisting door het Gerecht is afgewezen of niet is onderzocht, en die derhalve niet tot de nietigverklaring van de litigieuze verordening hebben geleid, blijven ten volle geldig (10). |
(11) |
Na het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P heeft de Commissie besloten het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van bepaald licht thermisch papier naar aanleiding waarvan de litigieuze verordening is vastgesteld, ten dele te heropenen en te hervatten op het punt waarop de onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Op 30 juni 2022 is een bericht (“het bericht van heropening”) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (11). De heropening was beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot Hansol. |
(12) |
Tegelijkertijd heeft de Commissie besloten de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea en geproduceerd door Hansol aan registratie te onderwerpen, en de nationale douaneautoriteiten verzocht de bekendmaking van de uitvoeringsverordening van de Commissie tot het opnieuw instellen van de rechten af te wachten alvorens een besluit te nemen over verzoeken om terugbetaling of kwijtschelding van antidumpingrechten voor zover die betrekking hebben op invoer die in verband staat met de producten van Hansol (12) (de “registratieverordening”). |
(13) |
De Commissie heeft de belanghebbenden van de heropening in kennis gesteld en hen verzocht opmerkingen te maken. |
2. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NA DE HEROPENING
(14) |
De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van Hansol en de European Thermal Paper Association (“ETPA”) en haar leden. |
(15) |
Hansol merkte op dat de Commissie zich in de registratieverordening had gebaseerd op de arresten van het Gerecht in de zaken T-440/20 en T-441/20 (“Jindal Saw”) (13) om te besluiten dat registratie een middel was om ervoor te zorgen dat maatregelen naderhand kunnen worden toegepast op producten die vanaf de datum van registratie zijn ingevoerd. Hansol voerde aan dat deze arresten nog niet definitief waren en niet van toepassing waren op de onderhavige situatie, aangezien het Gerecht in zaak T-383/17 had verklaard dat de verordening onwettig was, terwijl het dat niet had verklaard in de zaken T-440/20 en T-441/20. De onderneming voerde ook aan dat in de arresten Jindal Saw de betrokken onderneming, Jindal Saw, een van meerdere producenten-exporteurs was en er meerdere betrokken landen waren, terwijl Hansol in de onderhavige zaak de enige producent-exporteur is en de zaak uitsluitend betrekking heeft op Korea. Op grond daarvan stelde Hansol dat de Commissie zich niet mag baseren op de arresten Jindal Saw om met terugwerkende kracht het uiteindelijke bedrag van het antidumpingrecht op de invoer van het door Hansol vervaardigde betrokken product te innen. |
(16) |
Met betrekking tot het feit dat de arresten Jindal Saw nog vatbaar zijn voor hogere voorziening, voerde ETPA aan dat in deze arresten vaste rechtspraak is overgenomen. ETPA betwistte eveneens de door Hansol aangevoerde verschillen tussen de arresten Jindal Saw en het arrest T-383/17, aangezien het Gerecht in het dictum van de arresten in de zaken T-300/16 en T-301/16 (die aan de zaken T-440/20 en T-441/20 voorafgingen en waarbij de oorspronkelijke verordeningen in de zaak Jindal Saw nietig werden verklaard), net zoals in T-383/17, de betwiste verordening in haar geheel nietig had verklaard voor zover zij de verzoeker betreft. Volgens ETPA betekent het feit dat de litigieuze verordening uitsluitend ten aanzien van Hansol nietig werd verklaard, dat de verordening in tegenstelling tot wat Hansol aanvoert nog steeds deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie. |
(17) |
In dat verband merkte de Commissie op dat het feit dat het arrest in zaak T-440/20 nog steeds niet definitief was toen de registratieverordening werd bekendgemaakt, niet betekent dat registratie in die zaak niet mogelijk was. Het Gerecht heeft in die zaak de praktijk van de Commissie bekrachtigd om invoer te registreren bij de uitvoering van arresten, wat het feit onderbouwt dat de Commissie in dergelijke situaties wel degelijk invoer kan registeren. Het Gerecht verklaarde dat artikel 14 van de basisverordening, waarbij de Commissie wordt gemachtigd om nationale autoriteiten de opdracht te geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, algemeen van toepassing is. Het Gerecht merkte met name op dat “artikel 14, lid 5, van die verordening niet onderworpen is aan enige beperkingen ten aanzien van de omstandigheden waarin de Commissie gemachtigd is nationale douane-instanties de opdracht te geven om goederen te registreren”. Het Gerecht verklaarde verder dat “indien de Commissie het recht wordt ontnomen om gebruik te maken van registratie in het kader van de procedures voor het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht, afbreuk kan worden gedaan aan de doeltreffendheid van verordeningen die tot het opnieuw instellen van een dergelijk recht kunnen leiden”. Het arrest is ondertussen hoe dan ook definitief geworden. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(18) |
Met betrekking tot het argument van Hansol dat de litigieuze verordening niet langer geldt aangezien Hansol, de onderneming waarvoor de verordening nietig werd verklaard, de enige producent-exporteur was waarop die verordening betrekking had, merkte de Commissie op dat dit argument, zonder in te gaan op de juridische relevantie ervan, feitelijk onjuist is. Het feit dat geen andere producenten uit de Republiek Korea werden gevonden die tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie uitvoerden, betekent niet dat Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 alleen van toepassing is op Hansol. In de litigieuze verordening heeft de Commissie via het residuele recht immers ook rechten ingesteld ten aanzien van andere producenten-exporteurs (14). Bovendien heeft het Gerecht de litigieuze verordening uitsluitend nietig verklaard “voor zover zij betrekking heeft op Hansol Paper Co. Ltd”. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(19) |
Hansol gaf verder aan bezorgd te zijn dat de Commissie mogelijk niet goed begreep hoe zij het probleem met de weging moest rechtzetten. Uit het arrest van Gerecht volgde volgens Hansol dat het percentage dat het aandeel van de wederverkoop van jumborollen door Schades Ltd in de totale verkoop van jumborollen door Hansol Paper, Artone, en zijn verbonden handelaar Hansol Europe aan zijn verbonden handelaar Schades Ltd, vertegenwoordigt, moet worden toegepast op de verkoop van jumborollen aan zijn verbonden verwerkende bedrijven (Schades Nordic, Heipa en R+S) met het oog op wederverkoop. De resulterende verkoop zou moeten worden opgeteld bij de verkoop van jumborollen (direct en indirect) die wordt gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge en wordt afgetrokken van de verkoop van jumborollen aan Schades Nordic, Heipa en R+S met het oog op verwerking. Op basis daarvan heeft Hansol een herberekening verstrekt van de weging van de directe en indirecte verkoop van jumborollen aan onafhankelijke afnemers in vergelijking met de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan onafhankelijke afnemers. ETPA onderstreepte dat — afgezien van Schades Ltd — Schades Nordic het enige aan Hansol verbonden verwerkende bedrijf was dat tijdens het onderzoek ook jumborollen doorverkocht, en dat een dergelijke benadering alleen al daarom niet in overeenstemming zou zijn met het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte. Zij benadrukte ook dat het Gerecht weliswaar bepaalde fouten had vastgesteld in de benadering die de Commissie in het oorspronkelijk onderzoek had toegepast, maar dat het geen benadering voor een herziene berekening van de weging had opgelegd en had verduidelijkt dat het aan de Commissie stond om te beslissen welke maatregelen passend waren om de naleving van het arrest te verzekeren. |
(20) |
Met betrekking tot deze kwestie merkte de Commissie op dat de door Hansol voorgestelde methode fundamenteel verschilt van de methode die de Commissie voor de litigieuze verordening had gebruikt bij de berekening van de dumping. In die berekening voor de vaststelling van de marges van Hansol had de Commissie de totale directe en indirecte verkoop van jumborollen aan niet-verbonden afnemers door de Hansol-groep in haar geheel gekwantificeerd, zoals vermeld in de verkooptabellen in de antwoorden op de vragenlijst van de verschillende entiteiten van de groep. Op basis daarvan heeft de Commissie het gewicht van die verkoop vastgesteld in vergelijking met het gewicht van jumborollen voor verwerking tot kleine rollen. Het voorstel van Hansol om het berekende aandeel van de wederverkoop van jumborollen door Schades Ltd in de totale aankoopvolumes van Schades Ltd toe te passen op de andere drie verbonden verwerkende bedrijven, vormt een fundamenteel andere en minder nauwkeurige methode, gezien de omvang van de wederverkoop van jumborollen van de drie verbonden verwerkende bedrijven die niet op de vragenlijst hadden geantwoord, zoals Hansol tijdens de procedure heeft gemeld. |
(21) |
De Commissie lichtte voorts toe dat het Gerecht weliswaar heeft vastgesteld dat de Commissie een fout had gemaakt door de in de procedure door Schades Nordic gemelde wederverkoop van jumborollen niet in de berekening op te nemen (15), maar dat het de methode van de Commissie als zodanig niet had uitgesloten. De Commissie heeft zich dus strikt aan de uitspraak van het Gerecht gehouden door de methode voor de vaststelling van het respectieve gewicht ongewijzigd te laten, behalve dat zij nu de door Schades Nordic, Heipa en R+S verkochte jumborollen in aanmerking had genomen, zoals vereist door het Gerecht. De berekening werd nader toegelicht in de beperkte ondernemingsspecifieke mededeling van feiten en overwegingen. |
3. HERONDERZOEK VAN DE DOOR HET GERECHT VASTGESTELDE EN DOOR HET HOF VAN JUSTITIE BEVESTIGDE KWESTIES
3.1. Dumpingmarge
3.1.1. Normale waarde
(22) |
Voor twee productsoorten die Artone naar de Unie uitvoerde, had de Commissie bij haar berekening van de dumping de normale waarde vastgesteld omdat de binnenlandse verkoop voor die partij niet representatief was. In punt 148 en de punten 152-158 van het arrest in zaak T-383/17 en de punten 79 en 85 van het arrest in zaak C-260/20 P, oordeelden de rechterlijke instanties van de Unie dat uit zowel de bewoordingen als de systematiek van artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening blijkt dat voor het vaststellen van de normale waarde als eerste de prijs in aanmerking moet worden genomen die in het kader van normale handelstransacties werkelijk is of moet worden betaald. Wanneer de exporteur het soortgelijke product niet op de binnenlandse markt verkoopt, moet de normale waarde met voorrang worden vastgesteld aan de hand van de prijzen van andere verkopers of producenten en niet op basis van de productiekosten van de betrokken onderneming. |
(23) |
Een van de twee in overweging 22 genoemde productsoorten werd wel degelijk in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt verkocht door de verbonden onderneming Hansol Paper en daarom oordeelde het Gerecht dat de Commissie artikel 2, lid 1, van de basisverordening had geschonden bij de vaststelling van de normale waarde van Artone. |
(24) |
De Commissie heeft de berekening van de normale waarde voor die productsoort daarom herzien door de door berekening vastgestelde normale waarde van Artone te vervangen door de normale waarde van Hansol Paper voor die productsoort. |
(25) |
De andere door Artone uitgevoerde productsoort waarvoor de normale waarde was vastgesteld werd evenmin in representatieve hoeveelheden door Hansol verkocht op de binnenlandse markt. De omvang van de binnenlandse verkoop van Hansol bedroeg namelijk aanzienlijk minder dan de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening vastgestelde drempel van 5 %. De normale waarde van die productsoort werd daarom overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening ook voor Hansol Paper berekend. Bij gebrek aan representatieve verkoopprijzen in het kader van normale handelstransacties van andere verkopers of producenten in het land van uitvoer, werd de vaststelling van de normale waarde van Artone voor deze productsoort daarom gehandhaafd. |
3.1.2. Weging
(26) |
In het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, had de Commissie antwoorden op de vragenlijst ontvangen van Hansol, Artone, Hansol Europe (een verbonden handelaar in de Unie) en Schades UK Ltd, een in de Unie gevestigde verbonden handelaar/verwerkend bedrijf. Drie in de Unie gevestigde en aan de Hansol-groep verbonden verwerkende bedrijven, te weten Schades Nordic, Heipa en R+S, hadden verzocht om vrijstelling van het invullen van de vragenlijst voor met de producent-exporteur verbonden ondernemingen (bijlage I bij de vragenlijst). Deze partijen verwerkten het betrokken product tot kleine rollen met het oog op wederverkoop aan onafhankelijke afnemers. De Commissie aanvaardde hun verzoek om vrijstelling, dat was gebaseerd op het feit dat deze partijen het betrokken product niet of slechts in zeer beperkte hoeveelheden hadden verkocht. |
(27) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening is de Commissie verplicht om bij de berekening van de dumpingmarge rekening te houden met alle uitvoertransacties naar de Unie. Teneinde de aanzienlijke omvang van de verkoop van de Hansol-groep aan de verbonden verwerkende bedrijven die waren vrijgesteld van het invullen van een vragenlijst op te nemen in haar berekening van de dumping, had de Commissie de resultaten van de dumpingberekening uitgebreid door een weging toe te passen van de dumpingmarges die waren berekend op basis van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van Hansol Paper, Artone, Hansol Europe en Schades UK Ltd Daartoe kende de Commissie een gewicht tussen 15 % en 25 % toe aan de dumpingmarge die was vastgesteld voor directe verkoop en verkoop van het betrokken product via verbonden ondernemingen, en een gewicht tussen 75 % en 85 % aan de dumpingmarge die was vastgesteld voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen (16). |
(28) |
Het Gerecht en het Hof van Justitie oordeelden daarom dat de Commissie artikel 2, lid 11, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening had geschonden. Zij stelden vast dat de gebruikte weging kennelijk onjuist was aangezien een bepaald volume van het door Schades Nordic doorverkochte betrokken product buiten beschouwing was gelaten. Er was dus sprake van een onderschatting van de omvang van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product bij de berekening van de weging, waardoor de volledige omvang van de dumping in de berekeningen niet tot uiting was gekomen (17). |
(29) |
In het licht van de bevindingen van de rechterlijke instanties van de Unie zoals samengevat in overweging 28, heeft de Commissie de wegingsberekening herzien. Daartoe heeft zij de omvang van de wederverkoop van jumborollen van Hansol via Schades Nordic zoals Hansol tijdens het onderzoek had gemeld, opgeteld bij de omvang van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product die voor voornoemde berekening was gebruikt. Het gewicht van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product door Hansol in verhouding tot de totale verkoop aan de Unie nam bijgevolg met 0,7 procentpunten toe, terwijl het gewicht van de verkoop van dat product aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen met hetzelfde percentage afnam. |
3.1.3. Dumpingmarge
(30) |
De Commissie heeft de dumpingmarge voor Hansol herberekend door de door berekening vastgestelde normale waarde van een door Artone verkochte productsoort te vervangen door een normale waarde op basis van de binnenlandse verkoopprijs van die productsoort die door Hansol Paper werd aangerekend, zoals uiteengezet in overweging 24, en door de weging van de vastgestelde dumpingmarges voor de twee soorten verkoop te herzien, zoals uiteengezet in overweging 29. |
(31) |
Op basis daarvan werd de herziene definitieve gewogen gemiddelde dumpingmarge van de Hansol-groep, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, verlaagd van 10,3 % naar 10,2 %. |
3.2. Prijsonderbiedingsmarge en onderzoek van het effect
(32) |
In de litigieuze verordening is de prijsonderbiedingsmarge van Hansol berekend aan de hand van dezelfde weging als die welke is toegepast op de dumpingmarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds. |
(33) |
De rechterlijke instanties van de Unie oordeelden dat de fout die van invloed was op de weging van de verkoop, ook van invloed was op de berekening van de prijsonderbieding en op het onderzoek van het effect van de invoer met dumping op soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie (18). |
(34) |
Met betrekking tot de berekening van de prijsonderbieding heeft de Commissie het arrest van het Hof van Justitie uitgevoerd door de herziene wegingsfactoren, zoals uiteengezet in overweging 29, eveneens toe te passen op de prijsonderbiedingsmarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds. |
(35) |
Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak, was een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 9,3 %. |
(36) |
De prijsonderbiedingsmarge die werd vastgesteld tijdens het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, bedroeg 9,4 %. Gelet op het onbeduidende verschil tussen die marge en de herziene prijsonderbiedingsmarge, concludeerde de Commissie dat deze wijziging geen nieuwe beoordeling van de schade of analyse van het oorzakelijk verband rechtvaardigde. Zij bevestigde derhalve de bevindingen dienaangaande, zoals samengevat in de punten 4 en 5 van de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen (19) en overweging 102 van de litigieuze verordening. |
4. MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(37) |
Op 14 november 2022 heeft de Commissie alle belanghebbenden in kennis gesteld van de bovenstaande bevindingen op basis waarvan zij wilde voorstellen om, in het licht van de verzamelde en meegedeelde gegevens betreffende het oorspronkelijke onderzoek, het antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea en geproduceerd door Hansol opnieuw in te stellen en het residuele recht aan te passen. Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen werden opmerkingen ontvangen van Hansol, ETPA en de overheid van de Republiek Korea (“Koreaanse overheid”). |
(38) |
De Koreaanse overheid uitte haar bezorgdheid over de manier waarop de Commissie de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie had uitgevoerd, aangezien de herziene dumpingberekeningen volgens haar opvatting de in die arresten vastgestelde fouten niet volledig hebben verholpen. De Koreaanse overheid heeft echter niet nader gespecificeerd in welke zin de Commissie een fout zou hebben gemaakt. |
(39) |
ETPA steunde de beoogde aanpak van de Commissie ten zeerste. |
(40) |
In haar opmerkingen bij de mededeling van feiten en overwegingen stelde Hansol dat de Commissie de fout met betrekking tot de berekening van de normale waarde niet had verholpen. Hansol voerde ook aan dat de Commissie de door het Gerecht vastgestelde en door het Hof van Justitie bevestigde wegingsfout niet had verholpen. |
4.1. Normale waarde
(41) |
Hansol stelde het eens te zijn met het feit dat de Commissie de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie had uitgevoerd door, voor de vergelijking met de uitvoerprijs van Artone, de binnenlandse verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken voor een productsoort die deze partij in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt had verkocht (zie de overwegingen 23 en 24). Hansol was het echter niet eens met het feit dat de Commissie, zoals toegelicht in overweging 25, dat niet had gedaan voor een andere productsoort die door Artone niet op de binnenlandse markt werd verkocht. |
(42) |
Volgens Hansol had de Commissie desalniettemin gebruik moeten maken van de verkoopprijzen van Hansol Paper voor die productsoort, hierna ook “productsoort X” genoemd (het werkelijke nummer van de productsoort is vertrouwelijk). Hansol voerde aan dat het Gerecht had geoordeeld dat de Commissie “als eerste” gebruik moet maken van de verkoopprijzen van andere partijen, indien die beschikbaar zijn. In dat verband stelde zij dat de binnenlandse verkopen van Hansol voor productsoort X alle winstgevend waren en dat de door berekening vastgestelde normale waarde van Hansol Paper voor die productsoort bijgevolg gelijk was aan een normale waarde op basis van verkoopprijzen. Aangezien de door berekening vastgestelde normale waarde gelijk was aan de verkoopprijs, was de Commissie volgens Hansol verplicht om de verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken. |
(43) |
De Commissie was het hier niet mee eens. Ten eerste verduidelijkte zij dat het Gerecht had bevestigd dat de Commissie, wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht, krachtens artikel 2, lid 3, eerste alinea, van de basisverordening moet afwijken van het beginsel dat de verkoopprijzen worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, en de normale waarde moet baseren op prijzen van andere verkopers of producenten of, als die niet beschikbaar zijn, de normale waarde moet berekenen op basis van de productiekosten. Het Gerecht had in punt 150 van het arrest in zaak T-383/17 gepreciseerd dat een ontoereikende verkoop de situatie omvat waarin de verkoop van het soortgelijke product in het land van uitvoer minder dan 5 % van de naar de Unie verkochte hoeveelheid van het betrokken product bedraagt. Het Gerecht bevestigde dus dat de Commissie in dit scenario geen gebruik mag maken van de binnenlandse verkoopprijzen (20). In dit geval vertegenwoordigde de binnenlandse verkoop van Hansol Paper voor productsoort X minder dan 1 % van de verkoop van die productsoort naar de Unie, wat ruim onder de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening genoemde drempel van 5 % ligt, en werd haar normale waarde voor die productsoort dus door de Commissie berekend. Zij herinnerde er ook aan dat Hansol tijdens het onderzoek nooit heeft aangevoerd dat de Commissie de normale waarde van die productsoort voor Hansol Paper niet had mogen berekenen. Aangezien er geen andere medewerkende producenten waren en de Commissie de normale waarde van productsoort X voor Hansol Paper had berekend, zoals hierboven uiteengezet, en er dus geen alternatieve binnenlandse verkoopprijs van die productsoort beschikbaar was, heeft de Commissie de normale waarde van productsoort X voor Artone berekend. |
(44) |
Ten tweede betekent het enkele feit dat de door berekening vastgestelde normale waarde van een bepaalde productsoort identiek is aan de verkoopprijs van die productsoort niet dat dit een op de verkoopprijzen gebaseerde normale waarde is. De normale waarde zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening is een door berekening vastgestelde normale waarde. Met het oog op de berekening van de dumping kan deze door berekening vastgestelde normale waarde dus niet worden gebruikt voor een vergelijking met de uitvoerprijzen van andere partijen, aangezien de basisverordening daar niet in voorziet. Het argument van Hansol dat de Commissie op grond van de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie verplicht was de binnenlandse verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken om de dumping voor Artone voor die specifieke productsoort te berekenen, werd derhalve afgewezen. |
4.2. Weging
(45) |
Hansol voerde verder aan dat de Commissie de methode die zij moest hanteren om de wegingsfout te corrigeren, niet juist had begrepen. Zij beriep zich op punt 86 van het arrest in zaak T-383/17 en punt 64 van het arrest in zaak C-260/20 P om te stellen dat de Commissie het aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades UK Ltd had moeten weergeven in de verkoop van Hansol aan haar andere verbonden handelaren, en niet eenvoudigweg het volume van de verkopen zonder verwerking van Schades Nordic had mogen toevoegen aan de directe en indirecte verkopen van Hansol aan onafhankelijke afnemers. Hansol voerde ook aan dat indien het Gerecht van oordeel zou zijn geweest dat de Commissie de wegingsfout zou hebben verholpen zoals uiteengezet in overweging 29, zij gelet op het beperkte effect niet tot de conclusie zou zijn gekomen dat de wegingsfout van invloed had kunnen zijn op de berekening van de prijsonderbieding en het onderzoek van het effect van de invoer met dumping op soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie. |
(46) |
Bij wijze van voorlopige opmerking lijkt het argument van Hansol erop te wijzen dat de Commissie gebruik had gemaakt van een steekproef, d.w.z. dat zij artikel 17, lid 1, van de basisverordening had toegepast toen zij besloot om de gegevens van Schades UK Ltd te gebruiken om de dumpingmarge voor de verkoop van het betrokken product aan verbonden verwerkende bedrijven te berekenen. De Commissie merkte op dat het Gerecht datzelfde argument in de punten 63 tot en met 69 van het arrest in zaak T-383/17 heeft verworpen. De Commissie had inderdaad besloten om de dumpingmarge voor de verkoop van Hansol aan de andere drie verbonden verwerkende bedrijven te berekenen op basis van de gegevens over de uitvoerprijs van Schades UK Ltd, omdat die onderneming werd geacht zich in de beste positie te bevinden om de meest nauwkeurige cijfers te verstrekken met betrekking tot de meerderheid van de verkoop door de Hansol-groep aan verbonden verwerkende bedrijven in de Unie met het oog op latere wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden afnemers (21). Wat de dumpingberekening voor de Hansol-groep betreft, was de Commissie van oordeel dat Schades UK Ltd het enige aan de Hansol-groep verbonden verwerkende bedrijf was dat het betrokken product aan onafhankelijke afnemers had doorverkocht. Die conclusie werd door de rechterlijke instanties van de Unie onjuist geacht in het licht van het in het dossier beschikbare bewijsmateriaal met betrekking tot Schades Nordic. |
(47) |
De Commissie merkte namelijk op dat Hansol in het oorspronkelijke onderzoek aan de Commissie had gemeld dat Schades Nordic [170-190] ton zonder verwerking had doorverkocht aan onafhankelijke afnemers. Zij meldde eveneens dat de andere twee verbonden verwerkende bedrijven die waren vrijgesteld, Heipa en R+S, geen wederverkoop zonder verwerking hadden (22). Hansol heeft geen bewijs verstrekt van de verkoop van jumborollen door Heipa of R+S. Het argument van Hansol was dus rechtstreeks in tegenspraak met de informatie die zij tijdens het onderzoek had verstrekt. |
(48) |
In het arrest in zaak C-260/20 P heeft het Hof van Justitie duidelijk verklaard dat de Commissie geen door belanghebbenden verstrekte inlichtingen kan uitsluiten op de enkele grond dat zij buiten een antwoord op een antidumpingvragenlijst om zijn verstrekt (23). Nadat de Commissie het onderzoek had heropend, heeft zij aan deze bevinding voldaan, aangezien zij de in het onderzoek door Hansol verstrekte informatie over de wederverkoop van jumborollen door Schades Nordic, Heipa en R+S had meegenomen. Aangezien Hansol eveneens had gemeld dat Heipa en R+S het betrokken product niet doorverkochten, hoefden de voor die partijen vastgestelde hoeveelheden niet te worden gecorrigeerd. |
(49) |
Bovendien baseerde Hansol haar argument dat de Commissie het aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades UK Ltd moest toepassen op de drie andere verbonden handelaren, met name op de tekst in punt 86 van het arrest in zaak T-383/17, die luidt: “[…] er zij op gewezen dat de Commissie heeft besloten om gebruik te maken van de gegevens van Schades [UK Ltd] om de dumpingmarge voor de verkopen van verzoekster aan de drie andere verbonden verwerkende bedrijven te berekenen […]”. In dat verband verwees zij ook naar de verklaring van het Hof van Justitie in punt 64 van het arrest in zaak C-260/20 P: “Uit de punten 85 en 86 van het bestreden arrest volgt […] dat de Commissie had besloten om de gegevens van Schades [UK Ltd] te gebruiken om de dumpingmarge voor de verkopen van Hansol aan de drie andere verbonden verwerkende bedrijven te berekenen. […] Aangezien de Commissie wist dat Schades [Nordic] bepaalde hoeveelheden van het betrokken product zonder verwerking had doorverkocht aan onafhankelijke afnemers, heeft het Gerecht geoordeeld dat zij met die situatie rekening had moeten houden wat betreft de verkoop van de betrokken producten aan de andere verbonden verwerkende bedrijven. […]”. |
(50) |
De Commissie was van mening dat Hansol de verklaringen van de rechterlijke instanties van de Unie verkeerd had begrepen. De gegevens van Schades UK Ltd waren inderdaad gebruikt om de dumpingmarge voor de verkoop van Hansol aan de andere drie verbonden verwerkende bedrijven te berekenen, aangezien de dumpingmarge die was vastgesteld voor de verkoop van Schades UK Ltd van jumborollen die tot kleine rollen zijn verwerkt, was toegepast op de toepasselijke hoeveelheden voor verwerking van Koreaanse oorsprong die aan deze andere drie verbonden verwerkende bedrijven waren verkocht. In punt 64 merkte het Hof van Justitie evenwel op dat de representatieve aard van de gegevens van Schades UK Ltd “geenszins [uitsluit] dat de op die gegevens gebaseerde berekening fouten bevat, aangezien niet met alle voor die berekening relevante gegevens rekening is gehouden”. Het Hof van Justitie heeft met andere woorden geoordeeld dat het gebruik van de gegevens van Schades UK Ltd als representatief voor de verkoop van Hansol aan de andere verbonden verwerkende bedrijven, niet betekende dat de Commissie het bewijsmateriaal in het dossier over de door Schades Nordic gerapporteerde verkoop van jumborollen aan onafhankelijke afnemers naast zich neer kon leggen. Het heeft de Commissie niet verplicht om hetzelfde aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades Ltd in de verkoop van Hansol aan zijn andere verbonden handelaren weer te geven of uit te breiden. Dat zou in tegenspraak zijn met de feitelijke gegevens in het dossier, die door Hansol niet zijn betwist. Door het onderzoek te heropenen, heeft de Commissie, in tegenstelling tot wat zij eerst had gedaan, de hoeveelheden jumborollen die zijn verkocht aan Hansols verbonden verwerkende bedrijven in de Unie die jumborollen zonder verwerking doorverkochten, volledig in aanmerking genomen. |
(51) |
De fout die het Gerecht en het Hof van Justitie hadden vastgesteld, betrof de [170-190] ton aan wederverkoop van het betrokken product door Schades Nordic aan onafhankelijke afnemers, aangezien die wederverkoop, die Hansol in de procedure anders dan door middel van een antwoord op de vragenlijst had gemeld, niet in aanmerking was genomen door de Commissie. Dat werd, zoals uiteengezet in overweging 29, gecorrigeerd door bij het volume van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, het volume op te tellen van de wederverkoop van jumborollen door Hansol via Schades Nordic, zoals gemeld door Hansol tijdens het onderzoek. Er waren geen verdere correcties nodig, aangezien Hansol had gemeld dat de verwerkende bedrijven Heipa en R+S het betrokken product niet hadden doorverkocht aan onafhankelijke afnemers. |
(52) |
Tot slot was de Commissie het er niet mee eens dat het feit dat de door haar aangebrachte correctie slechts een geringe invloed heeft op de prijsonderbiedingsmarge en geen weerslag heeft op de analyse van de schade en het oorzakelijk verband, zou aantonen dat zij de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie verkeerd had begrepen. In het arrest van het Gerecht wordt verklaard dat “niet kan worden uitgesloten” dat de fout van de Commissie van invloed kon zijn geweest, niet dat zij van invloed was op de analyse van de schade en het oorzakelijk verband (24). In dezelfde geest merkte het Hof van Justitie in punt 62 op: “Het feit dat het, gelet op die gegevens, op zijn minst mogelijk was dat de Commissie een te grote wegingsfactor had toegekend aan de verkopen aan de verbonden verwerkende bedrijven voor de verwerking tot kleine rollen en dat daardoor de werkelijke dumping van Hansol te hoog werd vastgesteld, was voldoende om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van de beoordeling van de Commissie van de door Hansol gepleegde dumping.” Het feit dat de correctie van de weging een geringe invloed had op de herziene prijsonderbieding toont dus alleen maar aan dat de door het Gerecht vastgestelde fout onbeduidend was. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
5. NIVEAU VAN DE MAATREGELEN
(53) |
De door het Gerecht vastgestelde en door het Hof van Justitie bevestigde fout met betrekking tot de weging van de verkopen was ook van invloed op de berekening van de schademarge. De Commissie heeft de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie uitgevoerd door de herziene wegingsfactoren, zoals uiteengezet in overweging 29, eveneens toe te passen op de schademarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds. |
(54) |
Het resultaat van de vergelijking leverde een schademarge van 36,9 % op voor Hansol, terwijl de schademarge die was vastgesteld tijdens het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, 37 % bedroeg (25). Aangezien de herberekende dumpingmarge lager is dan de schademarge, moet het antidumpingrecht overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden vastgesteld op de dumpingmarge. Bijgevolg bedraagt het opnieuw ingestelde antidumpingrecht voor Hansol 10,2 %. |
(55) |
De Commissie herinnerde eraan dat het antidumpingrecht werd ingesteld als een vast bedrag in euro per ton nettogewicht. Het herziene definitieve recht van 10,2 % is een vast recht van 103,16 EUR per ton nettogewicht. |
(56) |
De Commissie herinnerde er tevens aan dat de mate van medewerking in dit geval hoog was omdat de invoer van Hansol de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte tijdens het onderzoektijdvak. Derhalve werd het residuele antidumpingrecht vastgesteld op het niveau van de medewerkende onderneming. Het residuele definitieve recht, dat van toepassing is op alle andere ondernemingen, werd daarom herzien tot een vast recht van 103,16 EUR per ton nettogewicht. |
(57) |
Het herziene antidumpingrecht is van toepassing zonder onderbreking sinds de inwerkingtreding van de litigieuze Verordening (namelijk sinds 4 mei 2017). De douaneautoriteiten wordt opgedragen het passende bedrag te innen bij invoer met betrekking tot Hansol en het overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving eventueel te veel geïnde bedrag terug te betalen. |
(58) |
Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (26) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand. |
6. CONCLUSIE
(59) |
Op basis van het bovenstaande achtte de Commissie het passend om het definitieve antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier met een gewicht van 65 g/m2 of minder; in rollen met een breedte van 20 cm of meer, een gewicht per rol (inclusief papier) van 50 kg of meer en een diameter per rol (inclusief papier) van 40 cm of meer (“jumborollen”); met of zonder grondlaag op één of beide zijden; bekleed met een warmtegevoelige stof op één of beide zijden; en met of zonder toplaag, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4809 90 00, ex 4811 90 00, ex 4816 90 00 en ex 4823 90 85 (Taric-codes: 4809900010, 4811900010, 4816900010, 4823908520), van oorsprong uit de Republiek Korea, opnieuw in te stellen tegen een vast recht van 103,16 EUR per ton. |
(60) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Met ingang van 4 mei 2017 wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald licht thermisch papier, met een gewicht van 65 g/m2 of minder; in rollen met een breedte van 20 cm of meer, een gewicht per rol (inclusief papier) van 50 kg of meer en een diameter per rol (inclusief papier) van 40 cm of meer (“jumborollen”); met of zonder grondlaag op één of beide zijden; bekleed met een warmtegevoelige stof op één of beide zijden; en met of zonder toplaag, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4809 90 00, ex 4811 90 00, ex 4816 90 00 en ex 4823 90 85 (Taric-codes: 4809900010, 4811900010, 4816900010, 4823908520), van oorsprong uit de Republiek Korea.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product is een vast bedrag van 103,16 EUR per ton nettogewicht.
3. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
1. Alle definitieve antidumpingrechten die voor de producten van Hansol zijn betaald uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 en die het in artikel 1 vastgestelde definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden terugbetaald of kwijtgescholden.
2. De terugbetaling of kwijtschelding wordt overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten aangevraagd. Terugbetalingen die hebben plaatsgevonden na het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, Hansol Paper, worden door de autoriteiten die de terugbetaling hebben verricht, teruggevorderd tot het in artikel 1, lid 2, vastgestelde bedrag.
Artikel 3
Het bij artikel 1 ingestelde definitieve antidumpingrecht wordt eveneens geïnd op de invoer die is geregistreerd overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041 ter onderwerping van de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea aan registratie na de heropening van het onderzoek ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763.
Artikel 4
De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer die is ingesteld bij artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041, die hierbij wordt ingetrokken, te beëindigen.
Artikel 5
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie van 2 mei 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 114 van 3.5.2017, blz. 3).
(3) ECLI:EU:T:2020:139.
(4) ECLI EU:C:2022:370.
(5) Het Hof van Justitie verklaarde dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie ten onrechte had besloten om de VAA-kosten en een winstmarge voor de wederverkoop van het betrokken product door Schades aan onafhankelijke afnemers in mindering te brengen bij de vaststelling van de uitvoerprijzen van dat product in het kader van de bepaling van de schade.
(6) Arrest van het Hof van Justitie van 26 april 1988, Asteris AE e.a. en Helleense Republiek/Commissie, 97, 193, 99 en 215/86, ECLI:EU:C:1988:199, punten 27 en 28), en arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20 P, ECLI:EU:T:2022:318, punten 77-81.
(7) Arresten van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, ECLI:EU:C:1998:533, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, ECLI:EU:C:2000:531, punten 80-85; arresten van het Gerecht van 9 juli 2008, Alitalia/Commissie, T-301/01, ECLI:EU:T:2008:262, punten 99 en 142, en 12 mei 2011, Région Nord-Pas de Calais/Commissie, T-267/08 en T-279/08, ECLI:EU:T:2011:209, punt 83.
(8) Arresten van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, ECLI:EU:C:1998:533, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, ECLI:EU:C:2000:531, punten 80-85.
(9) Arresten van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C-256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 79, en 19 juni 2019, C & J Clark International, C-612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 58; en arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20, ECLI:EU:T:2022:318, punt 59.
(10) Arrest van het Gerecht van 20 september 2019, Jinan Meide Casting Co. Ltd, T-650/17, ECLI:EU:T:2019:644, punten 333-342.
(11) Bericht van heropening van het antidumpingonderzoek met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P (PB C 248 van 30.6.2022, blz. 152).
(12) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041 van de Commissie van 29 juni 2022 ter onderwerping van de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea aan registratie na de heropening van het onderzoek ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 64).
(13) Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20 P, ECLI:EU:C:2022:318, punten 154-159.
(14) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overwegingen 129 en 133.
(15) Punten 86 en 87 van het arrest van het Gerecht in zaak T-383/17, en punten 62-64 van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P.
(16) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2005 van de Commissie van 16 november 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 310 van 17.11.2016, blz. 1), overwegingen 45 en 46.
(17) Arrest T-383/17, punten 83-87 en punt 92; en arrest C-260/20 P, punt 63.
(18) Arrest T-383/17, punten 211 en 212; en arrest C-260/20 P, punt 112.
(19) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2005.
(20) Arrest T-383/17, punten 150 en 152.
(21) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overweging 32.
(22) E-mail: van Hansol van 19 februari 2016, Sherlocknummer t16.002026.
(23) Arrest C-260/20 P, punten 50-53.
(24) Arrest T-383/17, punt 212.
(25) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overweging 126.
(26) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).