24.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 86/44


AANBEVELING (EU) 2023/681 VAN DE COMMISSIE

van 8 december 2022

betreffende procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis en betreffende materiële detentieomstandigheden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de waarden waarop de Europese Unie berust eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. In de artikelen 1, 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) wordt bepaald dat de menselijke waardigheid onschendbaar is en moet worden geëerbiedigd en beschermd, dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen en dat eenieder recht heeft op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. In de artikelen 7 en 24 van het Handvest worden het recht op een gezinsleven en de rechten van het kind erkend. Artikel 21 van het Handvest bepaalt dat niemand mag worden gediscrimineerd. In de artikelen 47 en 48 van het Handvest worden het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht erkend, evenals het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. Artikel 52 van het Handvest bepaalt dat beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet moeten worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden moeten eerbiedigen, evenals de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid.

(2)

De lidstaten zijn reeds wettelijk gebonden door de bestaande instrumenten van de Raad van Europa inzake de mensenrechten en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling, met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de protocollen bij dat Verdrag, de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag van 1987 ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Voorts zijn alle lidstaten partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (UNCAT).

(3)

Ook moeten een aantal niet-juridisch bindende instrumenten in aanmerking worden genomen die meer specifiek betrekking hebben op de rechten van personen wier vrijheid hun is ontnomen, en met name: op het niveau van de Verenigde Naties, de standaard minimumregels van de Verenigde Naties voor de behandeling van gevangenen (Nelson Mandela-regels); de standaard minimumregels voor niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen (Tokio-regels); en op het niveau van de Raad van Europa, de Aanbeveling Rec (2006)2-rev inzake de Europese gevangenisregels; de Aanbeveling CM/Rec (2006)13 inzake het gebruik van voorlopige hechtenis, de omstandigheden waarin deze plaatsvindt en het verstrekken van waarborgen tegen misbruik; Aanbeveling CM/Rec (2017)3 inzake de Europese regels voor de in de gemeenschap toegepaste sancties en maatregelen; Aanbeveling CM/Rec (2014)4 inzake elektronische monitoring; Aanbeveling CM/Rec (2010)1 inzake de reclasseringsregels van de Raad van Europa; en het witboek betreffende overbevolking in gevangenissen.

(4)

Daarnaast bestaan er andere instrumenten die gericht zijn op specifieke groepen personen wier vrijheid hun is ontnomen, met name: op het niveau van de Verenigde Naties, de regels van de Verenigde Naties voor de bescherming van jongeren die van hun vrijheid zijn beroofd en de regels van de Verenigde Naties voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen en niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen voor vrouwelijke daders (Bangkok-regels); het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind (UNCRC); en op het niveau van de Raad van Europa, de Aanbeveling CM/Rec (2008)11 inzake de Europese regels voor jeugdige delinquenten aan wie sancties of maatregelen worden opgelegd; en de Aanbeveling CM/Rec (2018)5 over kinderen met gedetineerde ouders; Aanbeveling CM/Rec (2012)12 inzake buitenlandse gevangenen; evenals, op internationaal niet-gouvernementeel niveau, de beginselen betreffende de toepassing van het internationaal recht inzake mensenrechten met betrekking tot seksuele geaardheid en genderidentiteit (Yogyakarta-beginselen), ontwikkeld door de Internationale Commissie van Juristen en de International Service for Human Rights.

(5)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest Aranyosi/Căldăraru en latere arresten (1) het belang erkend van detentieomstandigheden in het kader van de wederzijdse erkenning en de werking van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europese aanhoudingsbevel (2). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich ook uitgesproken over de gevolgen van slechte detentieomstandigheden voor de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel (3).

(6)

In de conclusies van de Raad van december 2018 over het bevorderen van wederzijdse erkenning door het vergroten van het wederzijds vertrouwen, werden lidstaten ertoe aangespoord gebruik te maken van alternatieve maatregelen voor detentie teneinde de bevolking in hun detentiecentra te verminderen, en daarbij werk te maken van het doel van sociale rehabilitatie en tevens iets te doen aan het feit dat povere detentieomstandigheden en het probleem van overbevolkte gevangenissen het wederzijds vertrouwen vaak in de weg staan (4).

(7)

In de conclusies van de Raad van december 2019 over alternatieven voor detentie hebben de lidstaten zich ertoe verbonden op nationaal niveau verschillende maatregelen te nemen op het gebied van detentie, zoals het vaststellen van maatregelen als alternatief voor detentie (5).

(8)

In de conclusies van de Raad van juni 2019 over het voorkómen en bestrijden van radicalisering in gevangenissen en het omgaan met terroristische en gewelddadige extremistische daders na hun vrijlating, hebben de lidstaten zich ertoe verbonden op dit gebied met spoed doeltreffende maatregelen te nemen (6).

(9)

Al verscheidene jaren dringt het Europees Parlement er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen om de kwestie van de materiële detentieomstandigheden aan te pakken en ervoor te zorgen dat voorlopige hechtenis een uitzonderlijke maatregel blijft die moet worden gebruikt met inachtneming van het vermoeden van onschuld. Dit verzoek werd herhaald in het verslag van het Europees Parlement over het Europees aanhoudingsbevel (7).

(10)

Op verzoek van en gefinancierd door de Commissie heeft het Europees Bureau voor de grondrechten een databank over detentieomstandigheden ontwikkeld, die in december 2019 van start is gegaan en voor het publiek toegankelijk is (8). De databank inzake strafrechtelijke detentie van het Bureau verzamelt informatie over de detentieomstandigheden in alle lidstaten. Op basis van nationale normen, EU-normen en internationale normen, jurisprudentie en monitoringverslagen geeft deze databank informatie over bepaalde kernaspecten van detentieomstandigheden, waaronder celruimte, sanitaire omstandigheden, toegang tot gezondheidszorg en bescherming tegen geweld.

(11)

Uit de beschikbare statistieken over het Europees aanhoudingsbevel blijkt dat de lidstaten sinds 2016 de uitvoering hebben geweigerd of uitgesteld om redenen die verband houden met een reëel risico op schending van de grondrechten in bijna 300 gevallen, onder meer op basis van ontoereikende materiële detentieomstandigheden (9).

(12)

De nationale rechterlijke autoriteiten hebben om concretere richtsnoeren gevraagd voor de behandeling van dergelijke zaken. De door beroepsbeoefenaars vastgestelde problemen betreffen het gebrek aan harmonisatie, verspreiding en gebrek aan duidelijkheid van detentienormen in de hele EU als een uitdaging voor justitiële samenwerking in strafzaken (10).

(13)

De helft van de lidstaten die de Commissie statistieken hebben verstrekt over hun detentiepopulaties gaf aan dat zij een probleem hebben met overbezetting in hun detentiefaciliteiten met een bezettingsgraad van meer dan 100 %. Het buitensporige of onnodige gebruik en de duur van voorlopige hechtenis dragen ook bij tot het fenomeen van overbezetting in detentiefaciliteiten, wat de verbetering van de detentieomstandigheden ernstig ondermijnt.

(14)

Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot belangrijke aspecten van voorlopige hechtenis, zoals het gebruik van voorlopige hechtenis als laatste redmiddel en de toetsing van de beslissingen tijdens het vooronderzoek (11). De maximale termijn voor voorlopige hechtenis verschilt ook van lidstaat tot lidstaat en varieert van minder dan 1 tot meer dan 5 jaar (12). In 2020 varieerde de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis in de verschillende lidstaten van 2 tot 13 maanden (13). Het aantal gedetineerden in voorlopige hechtenis als percentage van de totale gevangenisbevolking verschilt ook aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat en varieert van minder dan 10 % tot meer dan 40 % (14). Dergelijke enorme verschillen lijken ongerechtvaardigd te zijn in een gemeenschappelijke EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

(15)

Recente verslagen van het Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa vestigen de aandacht op de aanhoudende ernstige problemen in sommige lidstaten, zoals mishandeling, ongeschiktheid van detentiefaciliteiten, gebrek aan zinvolle activiteiten en adequate gezondheidszorg.

(16)

Bovendien constateert het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nog steeds dat lidstaten artikel 3 of artikel 5 van het EVRM overtreden in het kader van detentie.

(17)

Gezien het grote aantal aanbevelingen van internationale organisaties op het gebied van strafrechtelijke detentie, zijn deze aanbevelingen mogelijk niet altijd gemakkelijk toegankelijk voor individuele rechters en aanklagers in de lidstaten die detentieomstandigheden moeten beoordelen alvorens hun beslissingen te nemen, hetzij in het kader van een Europees aanhoudingsbevel, hetzij op nationaal niveau.

(18)

In de EU en, met name binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zijn specifieke minimumnormen van de Unie, die van toepassing zijn op de detentiesystemen van alle lidstaten, vereist om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te versterken en de wederzijdse erkenning van arresten en rechterlijke beslissingen te faciliteren.

(19)

Om het vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtstelsels te versterken en aldus de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen te verbeteren, zijn reeds zes maatregelen inzake procedurele rechten in strafprocedures vastgesteld, namelijk de Richtlijnen 2010/64/EU (15), 2012/13/EU (16), 2013/48/EU (17), (EU) 2016/343 (18), (EU) 2016/800 (19) en (EU) 2016/1919 (20) van het Europees Parlement en de Raad, alsmede een Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (21). Deze maatregelen hebben tot doel ervoor te zorgen dat de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures worden geëerbiedigd, ook wanneer voorlopige hechtenis wordt opgelegd. Daartoe bevatten deze richtlijnen specifieke procedurele waarborgen voor verdachten en beklaagden van wie de vrijheid hun is ontnomen. Richtlijn (EU) 2016/800 bevat specifieke bepalingen betreffende de voorwaarden voor voorlopige hechtenis voor kinderen; deze hebben tot doel hun welzijn te waarborgen wanneer zij onderworpen zijn aan een dergelijke dwangmaatregel. Het is noodzakelijk de in deze richtlijnen en de aanbeveling van 2013 vastgestelde procedurele normen aan te vullen, alsook, in het geval van Richtlijn (EU) 2016/800, de relevante normen inzake detentievoorwaarden voor kinderen die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis.

(20)

De Commissie streeft naar het consolideren van en het voortbouwen op deze minimumnormen die zijn vastgesteld in het kader van de Raad van Europa en de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daartoe moet een overzicht worden gegeven van de geselecteerde minimumnormen voor procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis en voor materiële detentieomstandigheden op belangrijke prioritaire gebieden voor justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten.

(21)

Wat betreft de procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis, moeten de richtsnoeren in deze aanbeveling betrekking hebben op belangrijke normen inzake het gebruik van voorlopige hechtenis als laatste redmiddel en alternatieve maatregelen voor detentie, gronden voor voorlopige hechtenis, vereisten voor besluitvorming door rechterlijke autoriteiten, periodieke toetsing van voorlopige hechtenis, het verhoren van verdachten of beklaagden voor beslissingen over voorlopige hechtenis, doeltreffende rechtsmiddelen en het recht op beroep, de duur van voorlopige hechtenis en de erkenning van de tijd die in voorlopige hechtenis wordt doorgebracht met het oog op de aftrek ervan van de definitieve straf.

(22)

Met betrekking tot materiële detentieomstandigheden moeten richtsnoeren worden gegeven voor belangrijke normen op het gebied van huisvesting, de toewijzing van gedetineerden, hygiëne en sanitaire voorzieningen, voeding, detentieregelingen met betrekking tot buitencelse oefening en activiteiten, werk en onderwijs, gezondheidszorg, preventie van geweld en mishandeling, contact met de buitenwereld, toegang tot rechtsbijstand, verzoek- en klachtenprocedures en inspecties en controles. Voorts moet worden voorzien in richtsnoeren voor de bescherming van de rechten van personen voor wie de vrijheidsbeneming een bijzonder kwetsbare situatie vormt, zoals vrouwen, kinderen, personen met een handicap of ernstige gezondheidsproblemen, lhbtiq’ers en vreemdelingen, en ter voorkoming van radicalisering in gevangenissen.

(23)

Voorlopige hechtenis moet altijd worden gebruikt als laatste redmiddel op basis van een beoordeling per geval. Een zo breed mogelijk scala aan minder beperkende maatregelen als alternatief voor detentie (alternatieve maatregelen) moet beschikbaar worden gesteld en waar mogelijk worden toegepast. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat beslissingen over voorlopige hechtenis niet discriminerend zijn en niet automatisch worden opgelegd aan verdachten en beklaagden op basis van bepaalde kenmerken, zoals de buitenlandse nationaliteit.

(24)

Adequate materiële detentieomstandigheden zijn van fundamenteel belang voor de bescherming van de rechten en de waardigheid van personen wier vrijheid hun is ontnomen en om schendingen van het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (mishandeling) te voorkomen.

(25)

Om gepaste detentienormen te garanderen, moeten de lidstaten elke gedetineerde een minimum aan persoonlijke leefruimte bieden, overeenkomstig de aanbevelingen van het Europees Comité ter voorkoming van foltering (CPT) en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(26)

Personen wier vrijheid hun is ontnomen, zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld, mishandeling en sociaal isolement. Om hun veiligheid te waarborgen en hun sociale re-integratie te ondersteunen, moet bij de toewijzing en scheiding van gedetineerden rekening worden gehouden met verschillen in detentieregimes en met de noodzaak om gedetineerden tegen misbruik te beschermen in situaties waarin zij bijzonder kwetsbaar zijn.

(27)

Het detentieregime mag de vrijheid van verkeer van gedetineerden binnen de detentiefaciliteit en hun toegang tot lichaamsbeweging, buitenruimtes, zinvolle activiteiten en sociale interactie niet onnodig beperken, zodat zij hun lichamelijke en geestelijke gezondheid kunnen behouden en hun sociale re-integratie kunnen bevorderen.

(28)

Slachtoffers van strafbare feiten die in detentie zijn gepleegd, hebben vaak beperkte toegang tot de rechter, ondanks de verplichting van staten om te voorzien in doeltreffende rechtsmiddelen in gevallen waarin hun rechten zijn geschonden. In overeenstemming met de doelstellingen van de EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025) wordt aanbevolen dat de lidstaten zorgen voor doeltreffende rechtsmiddelen voor schendingen van de rechten van gedetineerden en beschermings- en ondersteuningsmaatregelen. Rechtsbijstand en mechanismen voor het indienen van verzoeken en klachten moeten eenvoudig toegankelijk, vertrouwelijk en doeltreffend zijn.

(29)

De lidstaten moeten bij alle beslissingen in verband met detentie rekening houden met de bijzondere behoeften van bepaalde groepen gedetineerden, onder wie vrouwen, kinderen, ouderen, personen met een handicap of ernstige gezondheidsproblemen, lhbtiq’ers, personen met een raciale of etnische minderheidsachtergrond en vreemdelingen. Met name wanneer kinderen worden vastgehouden, moet het belang van het kind altijd een primaire overweging zijn.

(30)

Met betrekking tot terroristische en gewelddadige extremistische daders moeten de lidstaten doeltreffende maatregelen nemen om radicalisering in gevangenissen te voorkomen en strategieën voor rehabilitatie en re-integratie uit te voeren, gezien het risico dat terroristische en gewelddadige extremistische daders of daders tijdens hun gevangenschap zijn geradicaliseerd en het feit dat een aantal van deze daders binnen korte tijd zal worden vrijgelaten.

(31)

Deze aanbeveling bevat alleen een overzicht van geselecteerde normen en dient te worden overwogen in het licht van en onverminderd de meer gedetailleerde richtsnoeren in de normen van de Raad van Europa en de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De aanbeveling doet geen afbreuk aan het bestaande recht van de Unie en de toekomstige ontwikkeling ervan. Ook laat de aanbeveling de gezaghebbende uitlegging van het Unierecht, die door het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden gegeven, onverlet.

(32)

Deze aanbeveling moet ook de uitvoering van Europese aanhoudingsbevelen uit hoofde van Kaderbesluit 2002/584/JBZ vergemakkelijken, alsmede de erkenning van vonnissen en de tenuitvoerlegging van straffen uit hoofde van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad (22) inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd.

(33)

Deze aanbeveling eerbiedigt en bevordert de grondrechten die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze aanbeveling beoogt met name de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het recht op vrijheid, het recht op een gezinsleven, de rechten van het kind, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, alsmede het vermoeden van onschuld en het recht van verdediging te bevorderen.

(34)

Verwijzingen in deze aanbeveling naar passende maatregelen om een doeltreffende toegang tot de rechtbank voor personen met een handicap te waarborgen, moeten worden begrepen in het licht van de rechten en verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap waarbij de Europese Unie en alle lidstaten partij zijn. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat indien personen met een handicap in strafprocedures van hun vrijheid worden beroofd, op voet van gelijkheid met anderen, recht hebben op garanties overeenkomstig het internationaal recht inzake de mensenrechten en worden behandeld in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, onder meer door te voorzien in redelijke aanpassingen voor bijzondere behoeften en door toegankelijkheid te waarborgen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

DOEL VAN DE AANBEVELING

1)

Deze aanbeveling bevat richtsnoeren voor de lidstaten om doeltreffende, passende en evenredige maatregelen te nemen ter versterking van de rechten van alle verdachten en beklaagden in strafprocedures wier vrijheid hun is ontnomen, zowel met betrekking tot de procedurele rechten van personen in voorlopige hechtenis als met betrekking tot materiële detentieomstandigheden, teneinde ervoor te zorgen dat personen aan wie vrijheidsbeneming is opgelegd met waardigheid worden behandeld, dat hun grondrechten worden geëerbiedigd en dat hun vrijheid slechts als laatste redmiddel wordt ontnomen.

2)

Deze aanbeveling consolideert normen die zijn vastgesteld in het kader van het bestaande beleid op nationaal, EU- en internationaal niveau inzake de rechten van personen wier vrijheid hun is ontnomen als gevolg van strafprocedures, die van essentieel belang zijn in het kader van justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten.

3)

De lidstaten kunnen de richtsnoeren in deze aanbeveling uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. Deze hogere beschermingsniveaus mogen geen belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen die deze richtsnoeren moeten vergemakkelijken. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die opgenomen zijn in het Handvest en in het EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

DEFINITIES

4)

In deze aanbeveling wordt onder “voorlopige hechtenis” verstaan: elke periode van detentie van een verdachte of beklaagde in een strafprocedure die door een rechterlijke autoriteit is gelast en voorafgaat aan de veroordeling. Voorlopige hechtenis omvat niet de eerste vrijheidsbeneming door een politie- of wetshandhavingsfunctionaris (of door iemand anders die daartoe gemachtigd is) met het oog op het ondervragen of beveiligen van de verdachte of beklaagde totdat een beslissing over voorlopige hechtenis is genomen.

5)

In deze aanbeveling wordt onder “alternatieve maatregelen” verstaan: minder beperkende maatregelen als alternatief voor detentie.

6)

In deze aanbeveling wordt onder “gedetineerde” verstaan: personen wier vrijheid hun is ontnomen in voorlopige hechtenis en veroordeelde personen die een gevangenisstraf uitzitten. Onder “detentiefaciliteit” moet worden verstaan elke gevangenis of andere inrichting voor het houden van gedetineerden zoals gedefinieerd in deze aanbeveling.

7)

Volgens deze aanbeveling moet “kind” worden opgevat als een persoon jonger dan 18 jaar.

8)

Volgens deze aanbeveling moet “jongvolwassene” worden opgevat als een persoon ouder dan 18 jaar en jonger dan 21 jaar.

9)

In deze aanbeveling moet “personen met een handicap” worden opgevat overeenkomstig artikel 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, met inbegrip van personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die in wisselwerking met verschillende barrières hun volledige en effectieve deelname aan de samenleving op voet van gelijkheid met anderen kunnen belemmeren.

ALGEMENE BEGINSELEN

10)

De lidstaten mogen de voorlopige hechtenis alleen als laatste redmiddel gebruiken. Alternatieve maatregelen voor detentie moeten de voorkeur krijgen, met name wanneer het strafbare feit slechts wordt bestraft met een korte gevangenisstraf of wanneer de dader een kind is.

11)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gedetineerden worden behandeld met respect en waardigheid en in overeenstemming met hun respectieve mensenrechtenverplichtingen, met inbegrip van het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

12)

De lidstaten worden aangemoedigd detentie op zodanige wijze te beheren dat de sociale re-integratie van gedetineerden wordt vergemakkelijkt, teneinde recidive te voorkomen.

13)

De lidstaten moeten deze aanbeveling toepassen zonder onderscheid van welke aard dan ook, zoals ras of etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, vermogen, geboorte of enige andere status.

MINIMUMNORMEN VOOR PROCEDURELE RECHTEN VAN VERDACHTEN EN BEKLAAGDEN DIE ONDERWORPEN ZIJN AAN VOORLOPIGE HECHTENIS

Voorlopige hechtenis als laatste redmiddel en alternatieven voor detentie

14)

De lidstaten mogen alleen voorlopige hechtenis opleggen wanneer dit strikt noodzakelijk is en als laatste redmiddel, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk individueel geval. Daartoe moeten de lidstaten waar mogelijk alternatieve maatregelen toepassen.

15)

De lidstaten moeten een vermoeden aannemen ten gunste van vrijlating. De lidstaten moeten van de bevoegde nationale autoriteiten eisen dat zij de bewijslast dragen om aan te tonen dat het noodzakelijk is voorlopige hechtenis op te leggen.

16)

Om ongepast gebruik van voorlopige hechtenis te voorkomen, moeten de lidstaten een zo breed mogelijk scala aan alternatieve maatregelen beschikbaar stellen, zoals de alternatieve maatregelen die worden genoemd in Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad (23) inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis.

17)

Zulke maatregelen zouden het volgende kunnen omvatten: a) een verbintenis om te verschijnen voor een rechterlijke autoriteit als en wanneer dit vereist is, zich niet te mengen in de rechtsgang en geen specifiek gedrag te vertonen, met inbegrip van gedrag dat verband houdt met een beroep of een bepaalde tewerkstelling; b) een vereiste om dagelijks of periodiek verslag uit te brengen aan een rechterlijke autoriteit, de politie of een andere autoriteit; c) een vereiste om toezicht te aanvaarden door een door de rechterlijke autoriteit aangewezen instantie; d) een vereiste om zich aan elektronische monitoring te onderwerpen; e) een vereiste om op een bepaald adres te verblijven, met of zonder voorwaarden met betrekking tot de aldaar door te brengen uren; f) een vereiste om bepaalde plaatsen of districten niet zonder toestemming te verlaten; g) een vereiste om bepaalde personen niet zonder toestemming te ontmoeten; h) een vereiste voor het inleveren van paspoorten of andere identificatiedocumenten, en i) een vereiste om financiële of andere vormen van garanties te bieden of te waarborgen met betrekking tot het in behandeling nemen van een proces.

18)

De lidstaten moeten voorts eisen dat, indien een financiële zekerheid wordt vastgesteld als voorwaarde voor vrijlating, het bedrag evenredig is aan de middelen van de verdachte of beklaagde.

Redelijke verdenking en gronden voor voorlopige hechtenis

19)

De lidstaten mogen de voorlopige hechtenis alleen opleggen op basis van een redelijk vermoeden, dat is vastgesteld door middel van een zorgvuldige beoordeling van geval tot geval, dat de verdachte het strafbare feit in kwestie heeft gepleegd, en moeten de rechtsgronden voor voorlopige hechtenis beperken tot: a) het risico op onderduiken; b) het risico op recidive; c) het risico dat de verdachte of beklaagde zich bemoeit met de rechtsgang; of d) het risico van een bedreiging voor de openbare orde.

20)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de vaststelling van elk risico gebaseerd is op de individuele omstandigheden van het geval, maar dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan: a) de aard en de ernst van het vermeende strafbare feit; b) de straf die in geval van veroordeling waarschijnlijk zal worden opgelegd; c) de leeftijd, de gezondheid, het karakter, de eerdere veroordelingen en de persoonlijke en sociale omstandigheden van de verdachte, en in het bijzonder de banden van de verdachte met de gemeenschap; en d) het gedrag van de verdachte, in het bijzonder de wijze waarop deze heeft voldaan aan verplichtingen die in de loop van eerdere strafprocedures zijn opgelegd. Het feit dat de verdachte geen onderdaan is van of geen andere banden heeft met de staat waar het strafbare feit wordt verondersteld te zijn gepleegd, volstaat op zich niet om te concluderen dat er een vluchtrisico bestaat.

21)

De lidstaten worden aangemoedigd om voorlopige hechtenis alleen op te leggen voor strafbare feiten waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar geldt.

Motivering van beslissingen tot voorlopige hechtenis

22)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat elke beslissing van een rechterlijke autoriteit om voorlopige hechtenis op te leggen, deze voorlopige hechtenis te verlengen of alternatieve maatregelen op te leggen, naar behoren gemotiveerd en gerechtvaardigd is, en verwijst naar de specifieke omstandigheden van de verdachte of beklaagde die detentie rechtvaardigen. De betrokkene moet een kopie van de beslissing krijgen, waarin ook redenen moeten worden opgenomen waarom alternatieven voor voorlopige hechtenis niet passend worden geacht.

Periodieke toetsing van voorlopige hechtenis

23)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de blijvende geldigheid van de gronden waarop een verdachte of beklaagde in voorlopige hechtenis wordt vastgehouden, periodiek door een rechterlijke autoriteit wordt getoetst. Zodra de gronden voor de bewaring van de persoon ophouden te bestaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de verdachte of beklaagde onverwijld wordt vrijgelaten.

24)

De lidstaten moeten toestaan dat op verzoek van de verweerder of, ambtshalve, van een rechterlijke autoriteit, beslissingen tot voorlopige hechtenis periodiek worden getoetst.

25)

De lidstaten moeten het interval tussen de toetsingen in beginsel beperken tot maximaal één maand, behalve in gevallen waarin de verdachte of beklaagde het recht heeft om te allen tijde een verzoek tot invrijheidstelling in te dienen en onverwijld een besluit over dit verzoek te ontvangen.

Verhoor van de verdachte of beklaagde

26)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een verdachte of beklaagde persoonlijk of via een wettelijke vertegenwoordiger wordt gehoord door middel van een hoorzitting op tegenspraak voor de bevoegde rechterlijke autoriteit die een beslissing over voorlopige hechtenis neemt. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beslissingen over voorlopige hechtenis onverwijld worden genomen.

27)

De lidstaten moeten het recht van de verdachte of beklaagde op een proces binnen een redelijke termijn handhaven. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat gevallen waarin voorlopige hechtenis is opgelegd, met spoed en met de nodige zorgvuldigheid worden behandeld.

Doeltreffende voorzieningen in rechte en het recht op beroep

28)

De lidstaten moeten garanderen dat verdachten of beklaagden wier vrijheid hun is ontnomen, een zaak aanhangig kunnen maken bij een rechtbank die bevoegd is om de rechtmatigheid van hun detentie te toetsen en, in voorkomend geval, hun invrijheidstelling te gelasten.

29)

De lidstaten moeten verdachten of beklaagden tegen wie een beslissing over voorlopige hechtenis is genomen, het recht verlenen om beroep in te stellen tegen een dergelijke beslissing en hen in kennis stellen van dit recht wanneer de beslissing wordt genomen.

Duur van de voorlopige hechtenis

30)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de duur van de voorlopige hechtenis niet langer is dan de sanctie die voor het betrokken strafbare feit kan worden opgelegd en daaraan niet onevenredig is.

31)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de duur van de voorlopige hechtenis niet in strijd is met het recht van een gedetineerde om binnen een redelijke termijn te worden berecht.

32)

De lidstaten moeten gevallen waarin een persoon onderworpen is aan voorlopige hechtenis prioritair behandelen.

Aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd van de definitieve veroordeling

33)

De lidstaten moeten elke periode van voorlopige hechtenis voorafgaand aan de veroordeling, ook wanneer deze door middel van alternatieve maatregelen ten uitvoer wordt gelegd, aftrekken van de duur van een later opgelegde gevangenisstraf.

MINIMUMNORMEN VOOR MATERIËLE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN

Accommodatie

34)

De lidstaten moeten elke gedetineerde een minimumoppervlakte toekennen van ten minste 6 m2 in eenpersoonscellen en 4 m2 in meerpersoonscellen. De lidstaten moeten garanderen dat de absolute minimale persoonlijke ruimte die beschikbaar is voor elke gedetineerde, ook in een meerpersoonscel, gelijk is aan het equivalent van ten minste 3 m2 oppervlakte per gedetineerde. Wanneer de persoonlijke ruimte waarover een gedetineerde beschikt minder dan 3 m2 bedraagt, ontstaat er een sterk vermoeden van schending van artikel 3 EVRM. Bij de berekening van de beschikbare ruimte moet de ruimte die door meubels wordt ingenomen, worden meegerekend, maar niet de ruimte die door sanitaire voorzieningen wordt ingenomen.

35)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat elke uitzonderlijke vermindering van de absolute minimumoppervlakte per gedetineerde van 3 m2 kort, incidenteel en beperkt is en gepaard gaat met voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel en passende buitencelse activiteiten. Voorts moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in dergelijke gevallen de algemene detentieomstandigheden in de inrichting passend zijn en dat er geen andere verzwarende factoren zijn in de detentieomstandigheden van de betrokkene, zoals andere tekortkomingen in de minimale structurele vereisten voor cellen of sanitaire voorzieningen.

36)

De lidstaten moeten garanderen dat gedetineerden toegang hebben tot natuurlijk licht en frisse lucht in hun cel.

Toewijzing

37)

De lidstaten worden aangemoedigd gedetineerden zo veel mogelijk te plaatsen in detentiefaciliteiten in de buurt van hun huis of andere plaatsen die geschikt zijn voor hun sociale rehabilitatie, en in het geval van kinderen moeten zij ervoor zorgen dat gedetineerden in dergelijke faciliteiten worden geplaatst.

38)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gedetineerden in voorlopige hechtenis gescheiden worden vastgehouden van veroordeelde gedetineerden. Vrouwen moeten apart van mannen worden gehouden. Kinderen mogen niet samen met volwassenen worden vastgehouden, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht om dit te doen.

39)

Wanneer een kind in detentie de leeftijd van 18 jaar bereikt, en, in voorkomend geval, voor jongvolwassenen jonger dan 21 jaar, moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om die persoon gescheiden van andere volwassenen in detentie te blijven houden wanneer de omstandigheden van de persoon in kwestie dit rechtvaardigen, op voorwaarde dat dit verenigbaar is met de belangen van de kinderen die samen met die persoon worden vastgehouden.

Hygiëne en sanitaire omstandigheden

40)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat sanitaire voorzieningen te allen tijde toegankelijk zijn en dat zij gedetineerden voldoende privacy bieden, met inbegrip van een effectieve structurele scheiding van leefruimten in meerpersoonscellen.

41)

De lidstaten moeten doeltreffende maatregelen nemen om goede hygiënische normen te handhaven door middel van ontsmetting en fumigatie. De lidstaten moeten er bovendien voor zorgen dat sanitaire basisproducten, met inbegrip van hygiënische handdoeken, aan gedetineerden worden verstrekt en dat er warm en stromend water beschikbaar is in de cellen.

42)

De lidstaten moeten gedetineerden voorzien van passende schone kleding en beddengoed en over de middelen om deze voorwerpen schoon te houden.

Voeding

43)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat levensmiddelen in voldoende hoeveelheid en kwaliteit worden verstrekt om aan de voedingsbehoeften van de gedetineerde te voldoen en dat voeding onder hygiënische omstandigheden wordt bereid en geserveerd. Bovendien moeten de lidstaten garanderen dat gedetineerden te allen tijde schoon drinkwater kunnen krijgen.

44)

De lidstaten moeten gedetineerden voorzien van een voedzaam dieet dat rekening houdt met hun leeftijd, handicap, gezondheid, lichamelijke conditie, godsdienst, cultuur en de aard van hun werk.

Buiten de cel en in de open lucht doorgebrachte tijd

45)

De lidstaten moeten gedetineerden toestaan ten minste één uur per dag in de open lucht aan lichaamsbeweging te doen en daarvoor ruime en passende faciliteiten en apparatuur te bieden.

46)

De lidstaten moeten gedetineerden toestaan een redelijke hoeveelheid tijd buiten hun cel door te brengen om werk, onderwijs en recreatieve activiteiten te verrichten die nodig zijn voor een passend niveau van menselijke en sociale interactie. Om een schending van het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat uitzonderingen op deze regel in het kader van speciale veiligheidsregelingen en -maatregelen, met inbegrip van eenzame opsluiting, noodzakelijk en evenredig zijn.

Werk en opleiding van gedetineerden om hun sociale re-integratie te bevorderen

47)

De lidstaten moeten investeren in de sociale rehabilitatie van gedetineerden, rekening houdend met hun individuele behoeften. Daartoe moeten de lidstaten ernaar streven om bezoldigd werk van nuttige aard te leveren. Om de succesvolle re-integratie van de gedetineerde in de samenleving en op de arbeidsmarkt te bevorderen, moeten de lidstaten de voorkeur geven aan werk dat beroepsopleiding omvat.

48)

Om gedetineerden te helpen zich voor te bereiden op hun vrijlating en hun re-integratie in de samenleving te vergemakkelijken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle gedetineerden toegang hebben tot veilige, inclusieve en toegankelijke onderwijsprogramma’s (met inbegrip van afstandsonderwijs) die aan hun individuele behoeften voldoen, rekening houdend met hun ambities.

Gezondheidszorg

49)

De lidstaten moeten garanderen dat gedetineerden tijdig toegang hebben tot de medische, met inbegrip van psychologische, bijstand die zij nodig hebben om hun lichamelijke en geestelijke gezondheid te behouden. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de gezondheidszorg in detentiefaciliteiten voldoet aan dezelfde normen als die van het nationale volksgezondheidsstelsel, ook met betrekking tot psychiatrische behandeling.

50)

De lidstaten moeten voor medisch toezicht zorgen en vaccinatie- en gezondheidsscreeningsprogramma’s aanmoedigen, onder meer voor overdraagbare (hiv, virale hepatitis B en C, tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen) en niet-overdraagbare ziekten (met name kankerscreening), gevolgd door diagnose en aanvang van de behandeling indien nodig. Programma’s voor gezondheidsvoorlichting kunnen bijdragen tot het verbeteren van screeningpercentages en gezondheidsgeletterdheid. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de behandeling van gedetineerden met drugsverslaving, preventie en verzorging van infectieziekten, geestelijke gezondheid en zelfmoordpreventie.

51)

De lidstaten moeten eisen dat een medisch onderzoek onverwijld wordt uitgevoerd aan het begin van een periode van vrijheidsbeneming en na elke overplaatsing.

Preventie van geweld en mishandeling

52)

De lidstaten moeten alle redelijke maatregelen nemen om de veiligheid van gedetineerden te waarborgen en elke vorm van foltering of mishandeling te voorkomen. De lidstaten moeten met name alle redelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat gedetineerden niet worden onderworpen aan geweld of mishandeling door personeel in de detentiefaciliteit en dat zij met respect voor hun waardigheid worden behandeld. De lidstaten moeten ook het personeel van de detentiefaciliteit en alle bevoegde autoriteiten verplichten gedetineerden te beschermen tegen geweld of mishandeling door andere gedetineerden.

53)

De lidstaten moeten erop toezien dat deze zorgplicht wordt uitgevoerd en dat personeel in de detentiefaciliteit geen geweld gebruikt.

Contact met de buitenwereld

54)

De lidstaten moeten gedetineerden toestaan bezoek te ontvangen van hun familie en andere personen, zoals wettelijke vertegenwoordigers, maatschappelijk werkers en artsen. De lidstaten moeten ook toestaan dat gedetineerden vrij met dergelijke personen corresponderen per brief en, zo vaak mogelijk, telefonisch of via andere vormen van communicatie, met inbegrip van alternatieve communicatiemiddelen voor personen met een handicap.

55)

De lidstaten moeten passende faciliteiten bieden voor gezinsbezoeken onder kindvriendelijke omstandigheden, die verenigbaar zijn met de veiligheidseisen, maar minder traumatisch zijn voor kinderen. Dergelijke familiebezoeken moeten het onderhouden van regelmatig en zinvol contact tussen familieleden bevorderen.

56)

De lidstaten moeten overwegen communicatie via digitale middelen, zoals videogesprekken, mogelijk te maken, onder meer om gedetineerden in staat te stellen contact te onderhouden met hun familie, te solliciteren naar een baan, opleidingen te volgen of accommodatie te zoeken ter voorbereiding op hun vrijlating.

57)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat, wanneer het gedetineerden bij wijze van uitzondering verboden is om met de buitenwereld te communiceren, een dergelijke beperkende maatregel strikt noodzakelijk en evenredig is en niet voor een langere periode wordt toegepast.

Rechtsbijstand

58)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gedetineerden effectieve toegang hebben tot een advocaat.

59)

De lidstaten moeten de vertrouwelijkheid van vergaderingen en andere vormen van communicatie, met inbegrip van juridische correspondentie, tussen gedetineerden en hun juridisch adviseurs eerbiedigen.

60)

De lidstaten moeten gedetineerden toegang verlenen tot documenten die verband houden met hun gerechtelijke procedures, of deze in hun bezit laten houden.

Verzoeken en klachten

61)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat alle gedetineerden duidelijk worden geïnformeerd over de regels die van toepassing zijn in hun specifieke detentiefaciliteit.

62)

De lidstaten moeten de daadwerkelijke toegang tot een procedure vergemakkelijken om gedetineerden in staat te stellen aspecten van hun verblijf in de detentiefaciliteit officieel aan te vechten. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat gedetineerden via interne en externe klachtenmechanismen vrijelijk vertrouwelijke verzoeken en klachten over hun behandeling kunnen indienen.

63)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat klachten van gedetineerden onverwijld en zorgvuldig worden behandeld door een onafhankelijke autoriteit of rechterlijke instantie die bevoegd is hulpmaatregelen te gelasten, met name maatregelen om een einde te maken aan schendingen van het recht om niet te worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling.

Bijzondere maatregelen voor vrouwen en meisjes

64)

De lidstaten moeten bij het nemen van beslissingen die van invloed zijn op elk aspect van de detentie van vrouwen en meisjes rekening houden met hun specifieke fysieke, beroeps-, sociale en psychologische behoeften, alsook met hun sanitaire en gezondheidszorgbehoeften.

65)

De lidstaten moeten gedetineerden toestaan in een ziekenhuis buiten de detentiefaciliteit te bevallen. Wanneer een kind toch in de detentiefaciliteit wordt geboren, moeten de lidstaten alle nodige ondersteuning en faciliteiten regelen om de band tussen moeder en kind te beschermen en hun fysieke en mentale welzijn te waarborgen, met inbegrip van passende prenatale en postnatale gezondheidszorg.

66)

De lidstaten moeten gedetineerden met zuigelingen toestaan dergelijke kinderen bij hen te houden in de detentiefaciliteit voor zover dit verenigbaar is met het belang van het kind. De lidstaten moeten bijzondere accommodatie bieden en alle redelijke kindvriendelijke maatregelen nemen om de gezondheid en het welzijn van de getroffen kinderen tijdens de tenuitvoerlegging van de straf te waarborgen.

Bijzondere maatregelen voor vreemdelingen

67)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vreemdelingen en andere gedetineerden met bijzondere taalkundige behoeften wier vrijheid hun is ontnomen, redelijke toegang hebben tot professionele tolkdiensten en vertalingen van schriftelijk materiaal in een taal die zij begrijpen.

68)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vreemdelingen onverwijld in kennis worden gesteld van hun recht om contact op te nemen en redelijke faciliteiten krijgen om met de diplomatieke of consulaire dienst van het land waarvan zij de nationaliteit bezitten, te communiceren.

69)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat informatie over rechtsbijstand wordt verstrekt.

70)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vreemdelingen in kennis worden gesteld van de mogelijkheid om te verzoeken dat de tenuitvoerlegging van hun straf of voorlopige toezichtmaatregelen worden overgedragen naar het land waarvan zij de nationaliteit bezitten of waarin zij permanent verblijven, zoals bepaald in Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2009/829/JBZ.

Bijzondere maatregelen voor kinderen en jongvolwassenen

71)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het belang van het kind voorop staat in alle aangelegenheden die verband houden met hun detentie en dat er rekening wordt gehouden met hun specifieke rechten en behoeften bij het nemen van beslissingen die van invloed zijn op enig aspect van hun detentie.

72)

Voor kinderen moeten de lidstaten een passende en multidisciplinaire detentieregeling invoeren die hun gezondheid en hun fysieke, mentale en emotionele ontwikkeling, hun recht op onderwijs en opleiding, de doeltreffende en regelmatige uitoefening van hun recht op een gezinsleven en hun toegang tot programma’s die hun re-integratie in de samenleving bevorderen, waarborgt en in stand houdt.

73)

Elk gebruik van tuchtmaatregelen, met inbegrip van eenzame opsluiting, het gebruik van beperkingen of het gebruik van geweld, moet worden afgewogen op grond van strikte noodzaak of evenredigheid.

74)

In voorkomend geval worden de lidstaten aangemoedigd de regeling voor jeugddetentie toe te passen op delinquenten die jonger zijn dan 21 jaar.

Bijzondere maatregelen voor personen met een handicap of ernstige medische aandoeningen

75)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat personen met een handicap of andere personen met ernstige medische aandoeningen passende zorg krijgen die vergelijkbaar is met die van het nationale volksgezondheidsstelsel en aan hun specifieke behoeften voldoet. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat personen bij wie de diagnose van een geestelijke gezondheidsaandoening is gesteld, gespecialiseerde professionele zorg krijgen, indien nodig in gespecialiseerde instellingen of specifieke afdelingen van de detentiefaciliteit onder medisch toezicht, en dat indien nodig wordt voorzien in continuïteit van de medische zorg voor gedetineerden ter voorbereiding op hun vrijlating.

76)

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de behoeften van gedetineerden met een handicap of ernstige medische aandoening en de toegang tot deze zorg waarborgen met betrekking tot materiële detentieomstandigheden en detentieregimes. Dit moet onder meer het aanbieden van passende activiteiten voor dergelijke gedetineerden omvatten.

Bijzondere maatregelen ter bescherming van andere gedetineerden met speciale behoeften of kwetsbaarheden

77)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat plaatsing in detentie de marginalisering van personen vanwege hun seksuele oriëntatie, ras of etnische afstamming of religieuze overtuiging of op basis van andere gronden niet verder verergert.

78)

De lidstaten moeten alle redelijke maatregelen nemen om geweld of andere vormen van mishandeling, zoals fysiek, geestelijk of seksueel misbruik, door personeel in de detentiefaciliteit of andere gedetineerden tegen personen vanwege hun seksuele oriëntatie, ras of etnische afstamming of religieuze overtuiging of op basis van andere gronden, te voorkomen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegepast wanneer er een risico op dergelijk geweld of mishandeling bestaat.

Inspecties en controles

79)

De lidstaten moeten regelmatige inspecties door een onafhankelijke autoriteit faciliteren om te beoordelen of detentiefaciliteiten worden beheerd overeenkomstig de vereisten van het nationale en internationale recht. De lidstaten moeten met name ongehinderde toegang verlenen tot het Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing en tot het netwerk van het nationaal preventiemechanisme.

80)

De lidstaten moeten nationale parlementsleden toegang verlenen tot detentiefaciliteiten en worden aangemoedigd soortgelijke toegang te verlenen aan leden van het Europees Parlement.

81)

De lidstaten moeten ook overwegen regelmatig bezoeken aan detentiecentra en andere detentiecentra voor rechters, aanklagers en advocaten te organiseren in het kader van hun justitiële opleiding.

Bijzondere maatregelen om radicalisering in gevangenissen aan te pakken

82)

De lidstaten worden aangemoedigd een eerste risicobeoordeling uit te voeren om het passende detentieregime vast te stellen voor gedetineerden die worden verdacht van of veroordeeld zijn wegens terroristische en gewelddadige extremistische misdrijven.

83)

Op basis van deze risicobeoordeling kunnen deze gedetineerden samen in een aparte vleugel voor terroristen worden geplaatst of onder de algemene gevangenispopulatie worden verspreid. In het laatste geval moeten de lidstaten voorkomen dat dergelijke personen rechtstreeks contact hebben met gedetineerden die bijzonder kwetsbaar zijn.

84)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de gevangenisadministratie regelmatig verdere risicobeoordelingen uitvoert (aan het begin van de detentie, tijdens de detentie en vóór de vrijlating van gedetineerden die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor terroristische en gewelddadige extremistische misdrijven).

85)

De lidstaten worden aangemoedigd om alle personeelsleden een algemene bewustmakingsopleiding te bieden en gespecialiseerd personeel op te leiden om in een vroeg stadium tekenen van radicalisering te herkennen. De lidstaten moeten ook overwegen een passend aantal goed opgeleide gevangenispastors te voorzien die een verscheidenheid aan religies vertegenwoordigen.

86)

De lidstaten moeten maatregelen nemen die voorzien in rehabilitatie-, deradicaliserings- en terugtrekkingsprogramma’s in de gevangenis, ter voorbereiding van de vrijlating, en programma’s na vrijlating ter bevordering van de re-integratie van gedetineerden die zijn veroordeeld voor terroristische en gewelddadige extremistische misdrijven.

TOEZICHT

87)

De lidstaten moeten de Commissie binnen 18 maanden na de vaststelling van deze aanbeveling in kennis stellen van het gevolg dat zij eraan hebben gegeven. Op basis van deze informatie moet de Commissie de door de lidstaten genomen maatregelen controleren en evalueren en binnen 24 maanden na de vaststelling van deze aanbeveling verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

Gedaan te Brussel, 8 december 2022.

Voor de Commissie

Didier REYNDERS

Lid van de Commissie


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198. Arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, Generalstaatsanwaltschaft, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589, en arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2019, Dimitru-Tudor Dorobantu, C-128/18, ECLI:EU:C:2019:857.

(2)  Kaderbesluit 2002/584/JHA van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(3)  Bivolaru en Moldovan/Frankrijk, arrest van 25 maart 2021, 40324/16 en 12623/17.

(4)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14540-2018-INIT/nl/pdf

(5)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14075-2019-INIT/en/pdf

(6)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9727-2019-INIT/nl/pdf

(7)  (2019/2207(INI)) zoals vastgesteld op 20 januari 2021.

(8)  Zie https://fra.europa.eu/en/databases/criminal-detention

(9)  Periode 2016-2019. Ga voor meer informatie naar: https://ec.europa.eu/info/publications/replies-questionnaire-quantitative-information-practical-operation-european-arrest-warrant_en

(10)  De negende ronde van wederzijdse evaluaties en conclusies van de conferentie op hoog niveau over het Europees aanhoudingsbevel, georganiseerd door het Duitse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in september 2020.

(11)  Zie Directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, Rights of suspects and accused persons who are in pre-trial detention (exploratory study): final report, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2022, https://data.europa.eu/doi/10.2838/293366; Directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, Rights of suspects and accused persons who are in pre-trial detention (exploratory study). Annex 2, Country fiches, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2022, https://data.europa.eu/doi/10.2838/184080

(12)  Minder dan 1 jaar in Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Estland, Letland, Zweden en Slowakije; 1 tot 2 jaar in Bulgarije, Griekenland, Litouwen, Malta, Polen en Portugal; 2 tot 5 jaar in Tsjechië, Frankrijk, Spanje, Kroatië en Hongarije; meer dan 5 jaar in Italië en Roemenië; geen limiet in België, Cyprus, Finland, Ierland, Luxemburg en Nederland.

(13)  In 2020 van iets minder dan 2,5 maanden in Malta tot bijna 13 maanden in Slovenië. Gemiddelde per lidstaat: Oostenrijk — 2,9 maanden; Bulgarije — 6,5 maanden; Tsjechië — 5,1 maanden; Estland — 4,7 maanden; Finland — 3,7 maanden; Griekenland — 11,5 maanden; Hongarije — 12,3 maanden; Ierland — 2,5 maanden; Italië — 6,5 maanden; Litouwen — 2,8 maanden; Luxemburg — 5,2 maanden; Malta — 2,4 maanden; Nederland — 3,7 maanden; Portugal — 11 maanden; Roemenië — 5,3 maanden; Slowakije — 3,9 maanden; Slovenië — 12,9 maanden; Spanje — 5,9 maanden. Voor 2020 zijn er geen gegevens voor België, Denemarken, Frankrijk, Letland, Polen, Duitsland, Kroatië, Cyprus en Zweden.

(14)  In 2019 minder dan 10 % in Bulgarije, Tsjechië en Roemenië en meer dan 45 % in Luxemburg.

(15)  Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).

(16)  Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).

(17)  Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).

(18)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).

(20)  Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).

(21)   PB C 378 van 24.12.2013, blz. 8.

(22)  Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).

(23)  Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20).