30.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/162


BESLUIT (EU) 2023/1338 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2023

betreffende de veiligheidseisen waaraan de in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde Europese normen voor bepaalde kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4, lid 1, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2001/95/EG is van toepassing op alle producten als gedefinieerd in artikel 2, punt a), van genoemde richtlijn, voor zover de voorschriften van het Unierecht met betrekking tot de veiligheid van de desbetreffende producten geen specifieke bepalingen met dezelfde doelstelling bevatten.

(2)

Voor producten die voldoen aan nationale normen tot omzetting van Europese normen krachtens Richtlijn 2001/95/EG en waarvan de referenties door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geldt het vermoeden van veiligheid.

(3)

Met de nieuwe consumentenagenda 2020 (2) verbindt de Commissie zich ertoe de veiligheid van producten voor kinderen te verbeteren door veiligheidseisen vast te stellen waaraan Europese normen voor deze producten moeten voldoen, gezien de bijzondere kwetsbaarheid van deze categorie consumenten. Van alle producten die in 2020 en 2021 via het systeem van de Unie voor snelle waarschuwingen “Safety Gate” — voorheen bekend als het systeem voor snelle uitwisseling van informatie “Rapex” — als gevaarlijk zijn aangemerkt, betrof meer dan 20 % producten voor kinderen. Met haar mededeling over de strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu (3), beoogt de Commissie voorts met name de bescherming van kinderen tegen gevaarlijke chemische stoffen in voor hen bestemde consumentenproducten te verbeteren.

(4)

De Commissie heeft reeds de volgende besluiten vastgesteld: Besluit 2010/9/EU (4) inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen met betrekking tot badringen, badhulpmiddelen, badjes en badstandaarden moeten voldoen; Besluit 2010/376/EU (5) inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor bepaalde producten voor de slaapomgeving van kinderen moeten voldoen, en Besluit 2013/121/EU (6) inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor bepaalde kinderzitjes moeten voldoen. In aanvulling op deze besluiten moeten echter ook eisen worden vastgesteld waaraan Europese normen voor een bredere groep kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen.

(5)

De voorschriften voor de veiligheid van speelgoed zijn vastgesteld in Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Richtlijn 2001/95/EG is evenwel van toepassing op de aspecten en risico’s of risicocategorieën die niet onder Richtlijn 2009/48/EG vallen. Daarom moeten in dit besluit eisen worden opgenomen waaraan Europese normen voor kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen voor zover de risico’s of risicocategorieën niet onder Richtlijn 2009/48/EG vallen.

(6)

De veiligheidseisen zijn nodig voor de opstelling en actualisering van Europese normen voor bepaalde kinderproducten en aanverwante producten. Die eisen moeten waarborgen dat producten die met die normen in overeenstemming zijn, voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van artikel 3 van Richtlijn 2001/95/EG.

(7)

Die veiligheidseisen moeten de nieuwe wetenschappelijke en technische kennis alsook de marktontwikkeling weerspiegelen. Het hanteren van een op gevaren gebaseerde benadering maakt een uitgebreide beoordeling mogelijk van de risico’s waaraan kinderen kunnen worden blootgesteld bij gebruik van producten die voor hen bestemd zijn. Bovendien helpt deze benadering om onzekerheden in verband met toekomstige nieuwe producten te onderkennen en aan te pakken. Tot slot maakt het op gevaren gebaseerde formaat de vergelijking van die eisen en de inhoud van de normen eenvoudiger, waardoor de normen gemakkelijker aan de eisen kunnen voldoen. Er moet daarom een op gevaren gebaseerde benadering worden gevolgd bij de vaststelling van de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het door het comité van artikel 15 van Richtlijn 2001/95/EG uitgebrachte advies,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Dit besluit is voor de volgende producten van toepassing op de Europese normen waarnaar in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG wordt verwezen:

a)

kinderproducten die bedoeld zijn om door kinderen te worden gedragen;

b)

kinderproducten die bedoeld zijn om ondersteuning of bescherming te bieden bij het zitten, slapen, baden, de lichaamsverzorging, ontspanning, vervoer of voorschools leren;

c)

kinderproducten die bedoeld zijn om het voeden van kinderen of drinken of zuigen door kinderen te vergemakkelijken;

d)

kinderproducten die één of meer van de in de punten a), b) en c) genoemde functies en een of meer andere functies vervullen;

e)

aan kinderproducten aanverwante producten, waaronder de volgende:

i)

producten en accessoires die specifiek voor gebruik met de in de punten a) tot en met d) bedoelde kinderproducten of in combinatie met die producten zijn ontworpen,

ii)

door volwassenen te gebruiken en te monteren of te installeren producten die toegankelijk zijn voor een kind of een beschermende functie voor een kind vervullen.

Artikel 2

Veiligheidseisen

De veiligheidseisen waaraan de in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2001/95/EG bedoelde Europese normen voor bepaalde in artikel 1 van dit besluit bedoelde kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen, zijn in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Nieuwe consumentenagenda — De weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel, COM(2020) 696 final van 13 november 2020.

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu, COM(2020) 667 final van 14 oktober 2020.

(4)  Besluit 2010/9/EU van de Commissie van 6 januari 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen met betrekking tot badringen, badhulpmiddelen, badjes en badstandaarden overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid moeten voldoen (PB L 3 van 7.1.2010, blz. 23).

(5)  Besluit 2010/376/EU van de Commissie van 2 juli 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan de in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid bedoelde Europese normen voor bepaalde producten voor de slaapomgeving van kinderen moeten voldoen (PB L 170 van 6.7.2010, blz. 39).

(6)  Besluit 2013/121/EU van de Commissie van 7 maart 2013 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor bepaalde kinderzitjes krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid moeten voldoen (PB L 65 van 8.3.2013, blz. 23).

(7)  Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1).


BIJLAGE

VEILIGHEIDSEISEN WAARAAN EUROPESE NORMEN VOOR BEPAALDE KINDERPRODUCTEN EN AANVERWANTE PRODUCTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 MOETEN VOLDOEN

1.

Chemische gevaren 166

2.

Thermische gevaren 167

3.

Ontvlammingsgevaar 167

4.

Gevaar op beknelling 168

5.

Gevaren door bewegende delen, waaronder gevaar op inklemming, snijwonden en pletten 168

6.

Gevaren van kinderproducten die zijn ontworpen om voor opslag en vervoer te worden opgevouwen 169

7.

Gevaren van kinderproducten die zijn ontworpen om voor opslag en vervoer te worden gedemonteerd 169

8.

Gevaren die verband houden met bevestigingsmechanismen en openings- en sluitsystemen 169

9.

Gevaren die verband houden met producten op wielen 170

10.

Verstrikkingsgevaar 170

11.

Gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen 170

12.

Gevaar van verstikking door uitwendige blokkering van de luchtwegen 171

12.1.

Gevaren die verband houden met de ademhaling 171

13.

Gevaar van inslikken 171

14.

Gevaren in verband met inbrengen in lichaamsholten en inademing 171

15.

Gevaarlijke punten, randen en uitsteeksels 171

16.

Gevaren die verband houden met de structurele integriteit 172

17.

Gevaren die verband houden met beschermende functies 172

18.

Gevaren die verband houden met beveiligingssystemen 173

19.

Gevaren die verband houden met de stabiliteit 173

20.

Valgevaar 173

21.

Verdrinkingsgevaar 174

22.

Elektrische gevaren 174

23.

Biometrische gevaren 174

24.

Akoestische gevaren 174

25.

Stralingsrisico’s 174

26.

Gevaren van radioactiviteit 175

27.

Gevaren die verband houden met hygiëne 175

28.

Gevaren die verband houden met de bij het product verstrekte informatie 175

In deze bijlage zijn de veiligheidseisen opgenomen waaraan de in artikel 1 van dit besluit bedoelde Europese normen voor kinderproducten en aanverwante producten moeten voldoen. Die eisen waarborgen dat producten die aan deze normen voldoen, overeenstemmen met het algemene veiligheidsvereiste van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG.

Kinderproducten mogen bij gebruik onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden, rekening houdend met de gedragingen, vaardigheden of kwetsbaarheid van kinderen en verzorgers, de veiligheid of gezondheid van kinderen en verzorgers niet in gevaar brengen.

Waar mogelijk moet rekening worden gehouden met de speciale behoeften van gebruikers met een beperking — zowel verzorgers als kinderen — om hun veiligheid te waarborgen.

Er moet altijd prioriteit worden gegeven aan veiligheid door ontwerp (“safety by design”).

Op de kinderproducten — en/of de verpakking — moet passende informatie worden aangebracht om de ouders en verzorgers te wijzen op de inherente gevaren die aan het gebruik van de producten zijn verbonden en op de manieren waarop deze kunnen worden vermeden. Deze informatie moet waarschuwingen (pictogrammen en/of tekst) en instructies voor het gebruik en/of onderhoud omvatten.

Kinderproducten moeten tijdens hun verwachte levensduur veilig blijven en hun veiligheidskenmerken behouden. Zij moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de gevaren bij langdurig gebruik gedurende de verwachte levensduur tot een minimum worden beperkt.

Kinderproducten die voor gebruik in het kader van dienstverlening bestemd zijn, moeten aan specifieke eisen voldoen om rekening te houden met het feit dat zij vaker en gedurende een langere periode worden gebruikt, en mogelijk aan strengere criteria moeten beantwoorden.

Normen die naar aanleiding van normalisatieverzoeken van de Commissie op basis van deze veiligheidseisen worden opgesteld, moeten rekening houden met de meest recente antropometrische gegevens, medisch onderzoek, relevante gezondheidsadviezen die specifiek betrekking hebben op de kindveiligheid (bv. veilige slaapgewoonten), en de meest recente wetenschappelijke en technische kennis inzake veiligheid en/of gezondheid van kinderen.

Ontwerpers en fabrikanten moeten er rekening mee houden dat gevaren van een product voor kinderen niet beperkt zijn tot de gevaren die in dit document zijn genoemd. Bovendien moeten er ook andere voorschriften van de Unie inzake productveiligheid, zoals de voorschriften betreffende de veiligheid van chemische stoffen, in acht worden genomen.

Verder moet rekening worden gehouden met aanvullende gevaren die verband houden met het veilige gebruik en de veilige werking van producten (waaronder gevaren in verband met artificiële intelligentie, cyberveiligheid, internetconnectiviteit, beveiliging en privacy).

Gevaren die verband houden met de communicatie met, de observatie van en het toezicht op een kind vanop afstand door een verzorger moeten in aanmerking worden genomen.

Kinderen ontwikkelen zich lichamelijk, geestelijk en emotioneel niet allemaal even snel. Voor elke norm die wordt ontwikkeld om aan deze veiligheidseisen te voldoen, moet in het toepassingsgebied ervan duidelijk het stadium van ontwikkeling (zoals leeftijdsgroep, gewicht en lengte) aangegeven zijn, en de norm moet dienovereenkomstig aan de productveiligheidseisen voldoen.

Wanneer deze benadering niet wordt gevolgd, moet dit in de informatieve bijlage bij de norm nader worden toegelicht.

In de normen voor kinderproducten moet rekening worden gehouden met bruikbaarheid; het kinderproduct moet met name zodanig ontworpen zijn dat één volwassen gebruiker het product kan installeren, hanteren en gebruiken.

Artikelen die voor gebruik in combinatie met kinderproducten zijn ontworpen, maar onder andere normen vallen, moeten aan de eisen van beide normen voldoen.

1.   CHEMISCHE GEVAREN

Kinderproducten moeten zodanig worden ontworpen en vervaardigd dat zij geen risico van schadelijke gevolgen voor de gezondheid van kinderen of andere personen (kinderen en volwassenen) vormen door blootstelling aan de chemische stoffen of mengsels waaruit zij zijn samengesteld of die zij bevatten, wanneer de kinderproducten worden gebruikt waarvoor zij bedoeld zijn of onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden, rekening houdend met het gedrag van kinderen, het specifieke gebruik van een product en de daaruit voortvloeiende omstandigheden van blootstelling.

Kinderproducten — en hun verpakking — moeten voldoen aan alle toepasselijke Uniewetgeving betreffende bepaalde categorieën producten of betreffende beperkingen voor bepaalde stoffen of mengsels.

De normen moeten de meest recente chemische richtsnoeren weerspiegelen en specifiek rekening houden met kennis inzake de veiligheid en gezondheid van kinderen (in verband met sabbelgedrag, inademing en absorptie).

Wanneer gerecycleerde materialen worden gebruikt, moeten deze aan dezelfde eisen voldoen als oorspronkelijke materialen.

Bij de vaststelling van de eisen inzake de chemische veiligheid van kinderproducten, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de juiste grenswaarden voor chemische stoffen, moet met alle relevante richtsnoeren, wet- en regelgeving en de meest recente wetenschappelijke bevindingen bij soortgelijke producten rekening worden gehouden. Voor de beoordeling moet gebruik worden gemaakt van de meest geavanceerde testmethoden.

Vanwege specifieke gebruiksomstandigheden (bv. blootstellingsduur of bijzonder gebruik van een product) moeten de grenswaarden worden afgestemd op het te verwachten gebruik van het product.

2.   THERMISCHE GEVAREN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat thermische gevaren tot een minimum worden beperkt. Er moet rekening worden gehouden met de gedragingen van kinderen en de beschikbare gegevens inzake oppervlaktetemperaturen in verband met brandwonden. Eventuele resterende gevaren moeten aan de hand van gepaste waarschuwingen aangegeven zijn. Bij thermische gevaren kan het onder meer, maar niet uitsluitend, gaan om:

a)

contact met hete of koude oppervlakken;

b)

inname van warme voedingsmiddelen of vloeistoffen;

c)

verbrandingsgevaar;

d)

oververhitting (hyperthermie);

e)

onderkoeling (hypothermie).

3.   ONTVLAMMINGSGEVAAR

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar van ontvlamming tot een minimum wordt beperkt.

Bij ontvlammingsgevaar kan het onder meer, maar niet uitsluitend, gaan om:

a)

gevaren door flitsverbranding;

b)

gevaren door vlamverspreiding;

c)

gevaren door het smeltgedrag van materialen;

d)

gevaren door contact met vlammen.

Kinderproducten moeten worden samengesteld uit materialen die voldoen aan een of meer van de voorwaarden uit de volgende (niet-uitputtende) lijst:

a)

zij zijn niet gemakkelijk ontvlambaar en zijn zelfdovend;

b)

indien zij vlam vatten, branden zij traag en is de snelheid waarmee de vlam zich verspreidt, laag;

c)

ongeacht hun chemische samenstelling zijn zij zo ontworpen dat het verbrandingsproces mechanisch wordt vertraagd.

Stoffen waarvan bekend is dat zij bij verbranding zeer giftige dampen afgeven, mogen niet in producten voor kinderen worden gebruikt. Brandbare materialen mogen geen risico van ontbranding opleveren voor andere in het product verwerkte materialen.

Stoffen en materialen waarvan bekend is dat zij een ernstig gevaar voor de gezondheid vormen, mogen niet migreren of vrijkomen in concentraties die gevaar kunnen opleveren voor de gebruikers van het product.

In de normen moet worden vermeld dat vlamvertragende chemische stoffen alleen mogen worden gebruikt als er geen andere mogelijkheden zijn. Als er vlamvertragende chemische stoffen worden gebruikt, mogen de toxiciteit daarvan en de verwijdering niet schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers, verzorgers en het milieu.

4.   GEVAAR OP BEKNELLING

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar op beknelling van lichaamsdelen van een kind tot een minimum wordt beperkt. Producten mogen niet het risico inhouden dat het hoofd, de nek, het bovenlichaam, de armen, de handen, de vingers, de benen, de voeten of de tenen van een kind bekneld kunnen raken.

Voorschriften ter voorkoming van beknelling moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op gevaren door vaste en niet-vaste:

a)

volledig omsloten openingen;

b)

deels omsloten openingen;

c)

V-vormige openingen;

d)

onregelmatig vormgegeven openingen;

e)

dynamische openingen;

f)

sluitingen;

g)

gaten;

h)

spleten;

i)

druk van omringend materiaal.

Alle producten die een besloten ruimte vormen waarin een kind kan komen en bekneld kan raken, moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar op beknelling tot een minimum wordt beperkt.

In normen moeten de veilige afmetingen in verband met het gevaar op beknelling duidelijk worden aangegeven. Deze afmetingen moeten altijd de meest recente antropometrische gegevens weerspiegelen van de kinderen die het product naar verwachting zullen gebruiken en ermee in aanraking zullen komen, en specifiek gebaseerd zijn op kennis inzake kindveiligheid.

Het gevaar van beknelling door beweging moet via het ontwerp tot een minimum worden beperkt. Eventuele resterende gevaren moeten aan de hand van waarschuwingen en instructies aangegeven zijn.

Bij gevaren die verband houden met bewegingen kan het onder meer, maar niet uitsluitend, gaan om:

a)

beknelling door het gewicht van een kantelend product;

b)

beknelling door spleten en openingen in verband met het te verwachten gebruik van het product (waaronder spleten en openingen die een bewegend kind doet ontstaan);

c)

beknelling door spleten en openingen die voor het kind toegankelijk zijn, maar zich naast het product bevinden;

d)

beknelling wanneer het kind de nek/keel op een zachte of harde rand legt;

e)

beknelling die door het product wordt veroorzaakt, maar in verband staat met kinderen die niet de hoofdgebruiker van het product zijn.

5.   GEVAREN DOOR BEWEGENDE DELEN, WAARONDER GEVAAR OP INKLEMMING, SNIJWONDEN EN PLETTEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren door bewegende delen tot een minimum worden beperkt. De producten mogen niet het risico inhouden dat (delen van) het lichaam, ledematen, vingers of tenen worden (af)geknipt, ingeklemd (wanneer delen ten opzichte van elkaar bewegen en een schaarbeweging maken), geplet (wanneer delen ten opzichte van elkaar bewegen en druk uitoefenen) of afgescheiden of dat snijwonden worden toegebracht.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren door bewegende delen moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op de volgende gevaren (indien van toepassing):

a)

beweging van het product zelf;

b)

verplaatsing van het lichaamsgewicht van het kind;

c)

uitoefening/ontspanning van een externe kracht.

Ontwerpers en fabrikanten moeten er rekening mee houden dat gevaren kunnen veranderen naargelang de toegankelijkheid van de bewegende delen, de flexibiliteit van het materiaal (met inbegrip van weefsels), de invloed van krachten en posities waarin kracht wordt uitgeoefend, de middelen voor bediening van de bewegende delen, de vorm of het materiaal van de delen, de vaardigheden van het kind enz.

6.   GEVAREN VAN KINDERPRODUCTEN DIE ZIJN ONTWORPEN OM VOOR OPSLAG EN VERVOER TE WORDEN OPGEVOUWEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat de gevaren van producten met een opvouwbaar ontwerp met het oog op opslag en vervoer tot een minimum worden beperkt. Het onbedoeld opvouwen van de producten mag niet tot pletten, snijwonden, beknelling of verstikking door uitwendige blokkering van de luchtwegen leiden.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren door kinderproducten die zijn ontworpen om voor opslag of vervoer te worden opgevouwen, moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

het product moet uitgerust zijn met vergrendelingsvoorzieningen om onvolledig/onbedoeld uitvouwen te voorkomen;

b)

de vergrendeling/vergrendelde stand moet duidelijk zijn voor de ouder/verzorger;

c)

er mag geen onbedoelde ontgrendeling van de vergrendelingen plaatsvinden;

d)

het product moet door één volwassene kunnen worden bediend;

e)

het moet onmogelijk zijn om de producten te gebruiken als de vergrendelingen niet zijn geactiveerd.

7.   GEVAREN VAN KINDERPRODUCTEN DIE ZIJN ONTWORPEN OM VOOR OPSLAG EN VERVOER TE WORDEN GEDEMONTEERD

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren in verband met het demonteren van producten voor opslag/vervoer en vervolgens het opnieuw monteren voor gebruik, tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met het demonteren en opnieuw monteren moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

 

er moeten instructies worden meegeleverd die duidelijk geformuleerd en gemakkelijk te begrijpen zijn en door de gemiddelde, niet-professionele consument kunnen worden begrepen;

a)

er moet informatie worden verstrekt over de manier waarop het product moet worden gedemonteerd en opnieuw moet worden gemonteerd, zodat de veiligheid tijdens het gebruik gegarandeerd blijft;

b)

voor de veiligheidsrelevante informatie moet gebruik worden gemaakt van pictogrammen en illustraties;

c)

er moeten duurzame waarschuwingen op de kinderproducten worden aangebracht om bijzonder belangrijke veiligheidsinformatie te benadrukken;

d)

eventueel benodigd speciaal gereedschap voor montage en installatie moet met het product worden meegeleverd;

e)

alle montagepunten moeten goed kunnen worden aangedraaid;

f)

het product moet uitgerust zijn met vergrendelingsvoorzieningen om onbedoelde demontage te voorkomen;

g)

de vergrendeling/vergrendelde stand moet duidelijk zijn voor de ouder/verzorger;

h)

er mogen alleen zelftappende schroeven worden gebruikt voor onderdelen die niet meer hoeven te worden losgemaakt.

8.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET BEVESTIGINGSMECHANISMEN EN OPENINGS- EN SLUITSYSTEMEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren in verband met hun bevestigingsmechanismen en/of openings- en sluitsystemen tot een minimum worden beperkt. Producten mogen niet het risico inhouden dat er door onbedoelde ontgrendeling gevaar bestaat op pletten, inklemming, snijwonden, knippen, beknelling, vallen en verstikking door uitwendige blokkering van de luchtwegen.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren door bevestigingsmechanismen en openings- en sluitsystemen moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

als het product in verschillende standen kan worden gebruikt, moet de gekozen stand gehandhaafd blijven wanneer het product wordt blootgesteld aan krachten die typisch zijn voor de handelingen en bewegingen van het kind;

b)

openings- en sluitsystemen moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat onbedoelde bediening wordt voorkomen.

9.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET PRODUCTEN OP WIELEN

Kinderproducten met wielen of zwenkwielen (voor vervoer of andere beweging) moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren in verband met wielen of zwenkwielen en onbedoelde beweging tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren door wielen/zwenkwielen en onbedoelde beweging moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

alle producten op wielen moeten uitgerust zijn met een of meer geschikte vergrendelingsvoorzieningen die de stabiliteit zo nodig waarborgen;

b)

alle vergrendelingsvoorzieningen moeten veilig in het gebruik zijn;

c)

kinderproducten op wielen moeten beschikken over een parkeerfunctie waarmee zij, ongeacht de ondergrond, op stabiele wijze kunnen worden geïmmobiliseerd.

10.   VERSTRIKKINGSGEVAAR

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar op verstrikking tot een minimum wordt beperkt.

Voorschriften moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op de volgende gevaren (indien van toepassing):

a)

het gevaar van aan iets te blijven haken;

b)

het gevaar van te blijven haken met textielproducten zoals onderdelen van kledingstukken (sluitingen, knopen, versieringen, stiksels en dergelijke, die leiden tot gaten, spleten en openingen of uitstekende delen in het ontwerp);

c)

gevaar voor verwurging door koorden, linten, touwtjes, kabels of lussen;

d)

gevaren door monofildraden;

e)

gevaren door handgrepen.

De normen moeten duidelijk de veilige afmetingen en de testvoorschriften met betrekking tot koorden, linten, touwtjes, kabels, lussen en andere bronnen van verstrikkingsgevaren vermelden. Deze afmetingen moeten altijd de meest recente antropometrische gegevens weerspiegelen en specifiek gebaseerd zijn op kennis inzake kindveiligheid. Ook de opbergzakken voor producten moeten veilig zijn.

11.   GEVAAR VAN VERSTIKKING DOOR INWENDIGE BLOKKERING VAN DE LUCHTWEGEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

geen enkel onderdeel dat los kan komen door krachten die een kind zou kunnen uitoefenen, mag zo klein zijn dat het een gevaar voor verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen oplevert;

b)

geen enkel onderdeel mag tijdens het gebruik (bv. wanneer het valt) afbreken, scheuren of loskomen in een formaat dat klein genoeg is om gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen op te leveren;

c)

onderdelen die zonder gebruikmaking van een stuk gereedschap losgehaald kunnen worden, mogen geen gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen opleveren;

d)

onderdelen die zo lang zijn dat de kokhalsreflex kan worden opgewekt als het kind het product in de mond stopt, mogen niet worden toegelaten voor kinderen die te jong zijn om zelfstandig rechtop te zitten in verband met het gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen;

e)

vulmaterialen die een gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen inhouden, mogen niet bereikbaar kunnen worden door uitoefening van krachten die een kind zou kunnen uitoefenen;

f)

producten mogen geen gevaar voor inademing opleveren vanwege de grootte van de elementen waaruit zij bestaan of doordat die elementen door uitoefening van krachten die een kind zou kunnen uitoefenen, klein genoeg of bereikbaar worden;

g)

er moet rekening worden gehouden met de totale omvang en vorm van producten, en indien nodig moeten technische/mechanische oplossingen worden toegepast (bv. luchtgaten in producten waar bij normaal en te verwachten gebruik verstikkingsgevaar aanwezig is).

In normen moeten de veilige afmetingen en testvoorschriften in verband met gevaar van verstikking door inwendige blokkering van de luchtwegen duidelijk worden aangegeven. Deze afmetingen moeten altijd de meest recente antropometrische gegevens weerspiegelen en specifiek gebaseerd zijn op kennis inzake kindveiligheid.

12.   GEVAAR VAN VERSTIKKING DOOR UITWENDIGE BLOKKERING VAN DE LUCHTWEGEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar van verstikking door uitwendige blokkering van de luchtwegen in verband met producten en hun verpakking tot een minimum worden beperkt. Dergelijke gevaren doen zich voor wanneer de neus en mond tegelijkertijd worden geblokkeerd.

Voorschriften moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op de volgende gevaren (indien van toepassing):

a)

verstikking door dunne/zachte materialen die dusdanige vormen kunnen aannemen dat het gezicht van het kind wordt bedekt (met inbegrip van plaatjes);

b)

verstikking door dunne plastic zakken met een opening die groter is dan de omtrek van het hoofd van een kind;

c)

verstikking door zelfklevend verpakkingsmateriaal (bv. huishoudfolie);

d)

verstikking door producten met een vorm die over het gezicht van het kind kan worden geplaatst en een luchtdichte afsluiting kan veroorzaken;

e)

verstikking doordat de luchtwegen worden afgedekt door of wegzakken in zachte, pluizige, buigzame materialen, vooral in de slaapomgeving van kinderen (de jongste kinderen).

Gevaarlijke verpakkingsmaterialen moeten waar mogelijk worden vermeden, maar indien zij nodig zijn, moeten zij veilig zijn door ontwerp (d.w.z. geperforeerd of dunner dan minimumdikte). Bovendien moet de consument bewust worden gemaakt van de gevaren van de verpakking (d.w.z. uitwendig verstikkingsgevaar).

12.1.   Gevaren die verband houden met de ademhaling

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar op verstikking door een gebrek aan luchtdoorlatendheid tot een minimum wordt beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met de luchtdoorlatendheid moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

de neus en mond van het kind mogen niet tegelijkertijd worden afgedekt;

b)

matrassen, beddengoed en andere soortgelijke producten mogen geen dusdanige vormen aannemen dat zij het gezicht van het kind afdekken;

c)

extra matrassen of beddengoed mogen geen extra gevaren op verstikking door uitwendige blokkering van de luchtwegen opleveren.

13.   GEVAAR VAN INSLIKKEN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren in verband met inslikken tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met inslikken moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

bevestigde onderdelen moeten bevestigd blijven en mogen niet in stukken breken als zij losraken;

b)

kleine voorwerpen en onderdelen moeten van een zodanige grootte en constructie zijn dat zij niet via de mond en keel van het kind in de maag terecht kunnen komen;

c)

magneten, batterijen en andere soortgelijke onderdelen zijn bijzonder gevaarlijk en mogen niet het risico inhouden dat een kind erbij kan of dergelijke onderdelen inslikt.

14.   GEVAREN IN VERBAND MET INBRENGEN IN LICHAAMSHOLTEN EN INADEMING

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren in verband met het inbrengen in lichaamsholten en de inademing van kleine onderdelen door dergelijke onderdelen via de oren of de neus in te brengen, tot een minimum worden beperkt.

15.   GEVAARLIJKE PUNTEN, RANDEN EN UITSTEEKSELS

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar van snijwonden en soortgelijke gevaren in verband met scherpe punten, randen of uitsteeksels tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met scherpe punten, randen of uitsteeksels moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

oppervlakken moeten glad zijn, tenzij het oppervlak specifiek anders is ontworpen om de veilige werking van het kinderproduct te bevorderen;

b)

scherpe randen, hoeken, draden en punten moeten worden voorkomen;

c)

er mogen geen uitstekende delen zijn die letsel kunnen veroorzaken;

d)

uitstekende delen van producten mogen niet tot ernstig letsel leiden;

e)

het materiaal moet vrij van splinters zijn;

f)

metalen oppervlakken en andere metalen onderdelen moeten bestand zijn tegen corrosie en afschilfering;

g)

er mag geen plaatglas worden gebruikt;

h)

glaswol en andere soortgelijke mineralen mogen geen gevaar voor verwurging of asfyxiatie opleveren;

i)

de vulling of het opvulmateriaal mag geen harde of scherpe voorwerpen bevatten.

16.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET DE STRUCTURELE INTEGRITEIT

Kinderproducten moeten voldoende sterk en structureel integer zijn om gedurende de beoogde levensduur mee te gaan. Zij moeten zodanig worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren bij langdurig gebruik gedurende een voorzienbaar tijdsbestek tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met de structurele integriteit moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

de producten moeten voldoende sterk en duurzaam zijn om gedurende de gehele levensduur van het product mee te gaan;

b)

de producten en materialen (met inbegrip van weefsels en stiksels) moeten voldoende bestand zijn tegen alle voorziene toepassingen en omstandigheden, en mogen niet door gebruik in de loop van de tijd en door temperatuurschommelingen, vochtigheid en blootstelling aan uv-licht enz. worden aangetast of gevaarlijk worden;

c)

producten die gemonteerd en/of geïnstalleerd moeten worden, moeten, na montage overeenkomstig de instructies van de fabrikant, dezelfde structurele integriteit hebben als producten die door de fabrikant zijn gemonteerd en voldoen aan alle veiligheidseisen die op deze producten van toepassing zijn;

d)

producten die kunnen worden afgestemd op de groei van het kind, mogen niet aan sterkte inboeten als gevolg van mechanische spanning;

e)

bevestigingsmiddelen die zijn ontworpen om het product stevig aan andere voorwerpen, producten of toestellen te bevestigen, moeten hun doeltreffendheid tijdens de gehele levensduur van het product behouden.

17.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET BESCHERMENDE FUNCTIES

Kinderproducten die bedoeld zijn om bescherming te bieden, moeten op veilige wijze de blootstelling van een kind aan gevaar verkleinen. Producten die een kind binnen een specifieke omgeving insluiten (bv. hekjes), een kind tegen gevaren in verband met het weer en/of insecten beschermen, de bewegingsvrijheid van een kind beperken en/of de blootstelling van een kind aan gevaar verkleinen (bv. hoekbeschermers), moeten de beoogde beschermende functie op veilige wijze vervullen.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met beschermende functies moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

de beschermende functie moet afgestemd zijn op de leeftijd en vaardigheden van het kind, mag geen aanvullende gevaren opleveren of het kind aan gevaar blootstellen, en mag tijdens het gebruik niet aan werking en doeltreffendheid inboeten;

b)

hekjes moeten zo worden ontworpen dat een kind er niet overheen kan klimmen, er niet onderdoor kan, er niet doorheen kan en ze niet kan verwijderen;

c)

de hoogte van hekjes moet altijd veilig zijn, afgestemd zijn op het stadium van ontwikkeling van het kind en de meest recente antropometrische gegevens weerspiegelen;

d)

producten met een beschermende functie voor het kind mogen geen gevaar op beknelling opleveren;

e)

vergrendelingsmechanismen mogen niet door het kind of onbedoeld door de verzorger buiten werking worden gesteld of worden verschoven;

f)

producten ter beveiliging tegen omkanteling (bijvoorbeeld producten die voorkomen dat meubelen, kasten, tv-schermen op kinderen vallen) moeten worden ontworpen met geschikte bevestigingsmiddelen en materialen die bestand zijn tegen de krachten waaraan zij naar verwachting worden blootgesteld, waaronder veroudering, uv-licht enz.;

g)

producten ter beveiliging tegen opening (bijvoorbeeld producten die verhinderen dat deuren of ramen door kinderen kunnen worden geopend) moeten worden ontworpen met geschikte vergrendelingsmechanismen en -krachten om valgevaar te voorkomen.

18.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET BEVEILIGINGSSYSTEMEN

Kinderproducten met een beveiligingssysteem moeten kinderen op veilige wijze beschermen tegen gevaar en het beveiligingssysteem zelf mag geen aanvullende gevaren opleveren.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met beveiligingssystemen moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

beveiligingssystemen moeten stevig bevestigd zijn en mogen zelf geen gevaar veroorzaken;

b)

beveiligingssystemen moeten aan de grootte van het kind kunnen worden aangepast;

c)

beveiligingssystemen moeten te allen tijde en in alle gebruikssituaties doeltreffend zijn;

d)

bij beveiligingssystemen moet rekening zijn gehouden met alle mogelijke bewegingen en krachten die het kind kan uitoefenen;

e)

de producten moeten veilig in het gebruik zijn en de beoogde beveiligingsfunctie bieden; het kind moet in een noodsituatie gemakkelijk kunnen worden losgemaakt.

19.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET DE STABILITEIT

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat de gevaren in verband met de stabiliteit van het product (waaronder de stabiliteit bij het vallen of omkantelen) tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met de stabiliteit moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

de producten mogen geen kantelgevaar opleveren waardoor het kind zou kunnen vallen (bv. een kinderstoel mag niet omkantelen wanneer het kind met de voeten tegen de tafel duwt);

b)

de producten moeten stabiel en veilig blijven als er bewegingen (van het kind of het product) plaatsvinden;

c)

accessoires bij het product of onderdelen die ontworpen zijn om te worden verwijderd, mogen de veiligheid en stabiliteit van het product niet wijzigen (bv. toevoeging van een tafelblad aan een kinderstoel).

20.   VALGEVAAR

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat het gevaar op vallen tot een minimum wordt beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van valgevaar moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

producten met draaghandgrepen moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat de handgrepen niet van het artikel loskomen wanneer het kind wordt gedragen;

b)

handgrepen moeten zo worden bevestigd dat er geen gevaar bestaat dat het kind uit het product kan vallen;

c)

schommelende producten mogen geen valgevaar opleveren;

d)

de producten moeten een toereikende hoogte (rugleuning, armleuning, hekfunctie enz.) en sterkte (met inbegrip van producten die van weefsel zijn vervaardigd) hebben om te waarborgen dat het kind veilig wordt vastgehouden;

e)

producten met een valbeveiligingsfunctie moeten veilig in het gebruik zijn en mogen via deze beveiliging geen aanvullende gevaren opleveren;

f)

producten waarbij het kind zich in een hoge positie bevindt, mogen geen valgevaar opleveren (bv. kinderstoelen en hun voetopeningen, veiligheidshekjes enz.).

21.   VERDRINKINGSGEVAAR

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren voor verdrinking tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren voor verdrinking moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

bevestigingsmiddelen moeten veilig in het gebruik zijn en mogen zelf geen aanvullende gevaren veroorzaken;

b)

het kind moet in een noodsituatie gemakkelijk kunnen worden losgemaakt;

c)

het kind mag niet onbedoeld uit een product zoals een drijfstoeltje kunnen glijden;

d)

drijvende producten moeten hun drijfvermogen behouden; de luchtdruk in de producten moet langdurig behouden blijven; in het geval van lekkage moeten de producten een resterend drijfvermogen behouden;

e)

drijvende producten moeten een veilige stabiliteit behouden en mogen niet gevoelig zijn voor de krachten van wind- en waterstromingen als zij naar verwachting in open water zullen worden gebruikt;

f)

alle passende waarschuwingen, zoals dat een kind nooit zonder toezicht mag worden gelaten, en dat verdrinking binnen een korte tijd en ook in zeer ondiep water kan optreden, moeten duidelijk worden aangegeven.

22.   ELEKTRISCHE GEVAREN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat de gevaren die verband houden met het gebruik van elektrische producten (bijvoorbeeld elektrische schokken) tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van elektrische gevaren moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

wanneer er opgeslagen energie (bv. uit een batterij) wordt gebruikt, mogen de gebruikte stroom en het ontwerp van het kinderproduct geen gevaar voor het kind opleveren;

b)

batterijen en onderdelen onder spanning mogen niet toegankelijk zijn voor een kind;

c)

snoeren van elektrische producten mogen geen aanvullende gevaren opleveren.

23.   BIOMETRISCHE GEVAREN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren door biometrische parameters tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van biometrische gevaren moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

wanneer er biometrische parameters worden gebruikt, mag het kinderproduct geen enkel risico voor het kind vormen;

b)

er moet altijd een mechanisch reservesysteem zijn, zodat een persoon wiens kenmerken niet in het toestel zijn geprogrammeerd, het kan bedienen, vooral in een noodgeval of als de batterij uitvalt.

24.   AKOESTISCHE GEVAREN

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren door geluid tot een minimum worden beperkt.

Producten die zijn ontworpen om geluid te produceren, mogen geen harde piekgeluiden en/of harde continue geluiden produceren die het gehoor van een kind kunnen beschadigen.

25.   STRALINGSRISICO’S

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren voor de gezondheid of het risico op letsel aan de ogen of huid in verband met kunstmatige en natuurlijke straling tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met straling van kunstmatige bronnen moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

het door het product uitgestraalde licht moet veilig zijn en mag het natuurlijke slaapritme niet verstoren;

b)

er mag geen gebruik worden gemaakt van licht met een hoge intensiteit of geconcentreerd licht;

c)

gevaren door niet-zichtbare straling (met inbegrip van elektrische, magnetische, elektromagnetische velden en andere soorten straling) moeten tot een minimum worden beperkt;

d)

er moeten voorschriften ter voorkoming van gevaren in verband met straling van natuurlijke bronnen, bijvoorbeeld zonnebrand, worden opgenomen.

26.   GEVAREN VAN RADIOACTIVITEIT

In kinderproducten moet het gebruik van materiaal dat het gevaar van radioactiviteit kan vergroten, worden vermeden.

27.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET HYGIËNE

Kinderproducten moeten zo worden ontworpen en vervaardigd dat gevaren die verband houden met hygiëne tot een minimum worden beperkt.

Voorschriften ter voorkoming van gevaren die verband houden met hygiëne moeten onder meer, maar niet uitsluitend, betrekking hebben op het volgende (indien van toepassing):

a)

producten moeten zodanig worden ontworpen dat het risico van infecties of verontreiniging wordt voorkomen;

b)

producten mogen geen microbiologisch gevaar opleveren door een gebrek aan hygiëne bij materialen van dierlijke oorsprong (bv. veren);

c)

producten moeten kunnen worden gereinigd en daarna nog steeds aan alle veiligheidseisen voldoen;

d)

ook producten die van gerecycleerde materialen zijn vervaardigd, moeten aan deze eisen voldoen;

e)

de fabrikant moet instructies voor een grondige reiniging verstrekken;

f)

materialen moeten vrij zijn van biologische besmettingsbronnen en schadelijke organismen.

28.   GEVAREN DIE VERBAND HOUDEN MET DE BIJ HET PRODUCT VERSTREKTE INFORMATIE

Er moet veiligheidsinformatie worden verstrekt, met name om gevaren te voorkomen die door het ontwerp van het product zelf niet kunnen worden vermeden. De informatie op of bij het product moet zodanig worden verstrekt dat gevaren tot een minimum worden beperkt.

Bij veiligheidsinformatie moeten onder meer, maar niet uitsluitend, de volgende voorschriften in acht worden genomen:

a)

de veiligheidsinformatie moet op duidelijke en opvallende wijze worden verstrekt en uit aankoopinformatie, gebruiksinstructies, opschriften en waarschuwingen bestaan;

b)

waar mogelijk moeten duidelijke en begrijpelijke pictogrammen en illustraties worden gebruikt in plaats van of in aanvulling op de tekstuele informatie in verband met veiligheid;

c)

de informatie moet worden opgesteld in de taal of talen van het land waar het product op de markt wordt gebracht;

d)

de opschriften op het product moeten tijdens de gehele levensduur van het product duidelijk zichtbaar en gemakkelijk leesbaar blijven;

e)

op het verkooppunt (ook in geval van onlineverkoop) moet alle aankoopinformatie duidelijk en gemakkelijk zichtbaar zijn voor de consument;

f)

er moeten instructies voor veilige installatie en montage en voor veilig gebruik en onderhoud worden verstrekt;

g)

beperkingen met betrekking tot veilig gebruik moeten duidelijk worden vermeld;

h)

de minimale/maximale waarden voor leeftijd, gewicht en lengte voor het gebruik moeten worden aangegeven (indien deze relevant zijn om een veilig gebruik van het product te kunnen waarborgen);

i)

wanneer een product aan veroudering onderhevig kan zijn, moet informatie worden verstrekt over de manier waarop kan worden gecontroleerd of het product nog steeds veilig voor gebruik is;

j)

er moet informatie worden verstrekt over wanneer en hoe het product moet worden verwijderd/gerecycleerd wanneer het een risico voor de veiligheid kan vormen;

k)

er moeten instructies worden verstrekt in verband met het controleren van het product vóór gebruik, en het onmiddellijk staken van het gebruik indien het product op enigerlei wijze beschadigd is;

l)

de labels op producten of hun verpakking, en de gebruiksinstructies die met de producten worden meegeleverd, moeten verzorgers wijzen op de inherente gevaren en de risico’s op schade of bijwerkingen die aan het gebruik van de artikelen kleven en de manieren waarop deze kunnen worden voorkomen;

m)

opschriften en afbeeldingen op labels of verpakkingen mogen niet misleidend zijn ten aanzien van een veiligheidseis in de norm;

n)

het opschrift waarmee het product kan worden geïdentificeerd om het door de distributieketen te kunnen traceren, moet aan de toepasselijke EU-wetgeving voldoen;

o)

kinderproducten die zijn ontworpen om aan andere producten te worden bevestigd, moeten voorzien zijn van waarschuwingen waarin wordt gewezen op de gevaren en risico’s van bevestiging aan producten die daarvoor niet geschikt zijn;

p)

kinderproducten die zijn ontworpen om aan andere producten te worden bevestigd, moeten voorzien zijn van aankoopinformatie over het type en de reeks producten waarvoor het artikel geschikt is.