2.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 311/60 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2346 VAN DE COMMISSIE
van 1 december 2022
tot vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor de groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind die zijn vermeld in bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (1), en met name artikel 1, lid 2, in samenhang met artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) 2017/745 bevat voorschriften betreffende het in de handel brengen, het op de markt aanbieden en de ingebruikneming van medische hulpmiddelen voor menselijk gebruik en toebehoren van die hulpmiddelen in de Unie. Krachtens Verordening (EU) 2017/745 moet de Commissie verder voor de in bijlage XVI bij die verordening vermelde groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind gemeenschappelijke specificaties vaststellen, die ten minste betrekking hebben op de toepassing van risicomanagement zoals uiteengezet in de algemene veiligheids- en prestatie-eisen van bijlage I bij die verordening en, indien nodig, op de klinische evaluatie met betrekking tot veiligheid. |
(2) |
Vanaf de datum van toepassing van de gemeenschappelijke specificaties moet Verordening (EU) 2017/745 ook van toepassing worden op die groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind. |
(3) |
Om fabrikanten in staat te stellen de conformiteit van producten zonder een beoogd medisch doeleind met betrekking tot risicomanagement aan te tonen, moeten de gemeenschappelijke specificaties betrekking hebben op de toepassing van risicomanagement zoals uiteengezet in de tweede zin van punt 1 en in de punten 2 tot en met 5, 8 en 9 van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745. Bijgevolg worden, overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2017/745, producten zonder een beoogd medisch doeleind die in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke specificaties, geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten van die bepalingen. |
(4) |
De gemeenschappelijke specificaties moeten in beginsel worden vastgesteld voor alle in de lijst in bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 opgenomen groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind. Er zijn echter geen gemeenschappelijke specificaties nodig voor producten waarvoor geen informatie over het in de Unie in de handel brengen ervan beschikbaar is, aangezien bij Verordening (EU) 2017/745 het in de handel brengen, het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen in de Unie wordt geregeld. Er is bijvoorbeeld geen informatie beschikbaar over het in de Unie in de handel brengen van de volgende producten: contactlenzen met ingebouwde technologie, zoals een antenne of een microchip, contactlenzen die actieve hulpmiddelen zijn; actieve implanteerbare producten die bestemd zijn om met invasieve chirurgische middelen in hun geheel of ten dele in het menselijk lichaam te worden ingebracht met het oog op wijziging van de anatomie of het herstellen van een deel van het lichaam; actieve hulpmiddelen bedoeld voor gebruik als rimpelvulling voor het gezicht of andere huid- en slijmvliesvulling door onderhuidse, submukeuze of intradermale injectie of andere vorm van inbrengen; actieve implanteerbare apparatuur bedoeld om te worden gebruikt voor het verminderen, verwijderen of vernietigen van vetweefsel. Bovendien is de beschikbare informatie voor sommige producten ontoereikend om de Commissie in staat te stellen gemeenschappelijke specificaties op te stellen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een aantal andere voorwerpen die bedoeld zijn om in het oog te worden ingebracht of erop te worden aangebracht. |
(5) |
Zonnebanken en apparatuur die gebruik maakt van infrarode optische straling om het lichaam of lichaamsdelen op te warmen en die bestemd is voor de behandeling van weefsels of lichaamsdelen onder de huid, mogen voor de toepassing van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 niet worden beschouwd als producten voor huidbehandelingsdoeleinden. Zij mogen derhalve niet onder deze verordening vallen. |
(6) |
De in punt 6 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 vermelde groep producten is bestemd voor hersenstimulatie waarbij alleen elektrische stromen of magnetische of elektromagnetische velden de schedel binnendringen. Invasieve hulpmiddelen voor hersenstimulatie, zoals elektroden of sensoren die geheel of gedeeltelijk in het menselijk lichaam worden ingebracht, mogen niet onder deze verordening vallen. |
(7) |
Krachtens Verordening (EU) 2017/745 mag een product zonder een medisch doeleind dat in de lijst in bijlage XVI bij die verordening is opgenomen, wanneer het op de voorgeschreven wijze en voor de beoogde doeleinden wordt gebruikt, geen enkel risico dan wel een in verband met het gebruik van het product maximaal aanvaardbaar risico inhouden, zodat een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van personen wordt bereikt. |
(8) |
De in de lijst in bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 opgenomen groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind omvatten een grote verscheidenheid aan hulpmiddelen voor verschillende toepassingen en verschillend beoogd gebruik. Er moet een gemeenschappelijke methode voor risicomanagement worden ontwikkeld om een geharmoniseerde aanpak door de fabrikanten van verschillende groepen hulpmiddelen te waarborgen en een coherente toepassing van de gemeenschappelijke specificaties te vergemakkelijken. |
(9) |
Om een passend risicomanagement te waarborgen, moeten specifieke risicofactoren worden geïdentificeerd die moeten worden geanalyseerd en tot een minimum moeten worden beperkt, en moeten specifieke risicobeheersingsmaatregelen worden geïdentificeerd die voor elke in de lijst in bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 opgenomen groep producten moeten worden uitgevoerd. |
(10) |
Om de uitvoering van risicomanagement door fabrikanten van zowel medische hulpmiddelen als producten zonder een beoogd medisch doeleind voor beide groepen producten te vergemakkelijken, moet het risicomanagement voor beide groepen producten op dezelfde geharmoniseerde beginselen worden gebaseerd en moeten de vereisten verenigbaar zijn. De regels voor de toepassing van risicomanagement moeten daarom in overeenstemming zijn met gevestigde internationale richtsnoeren op dit gebied, met inbegrip van de internationale norm ISO 14971:2019 betreffende de toepassing van risicomanagement op medische hulpmiddelen. |
(11) |
Bij Verordening (EU) 2017/745 is bepaald dat de klinische evaluatie van producten zonder een beoogd medisch doeleind op relevante klinische gegevens over de prestaties en veiligheid moet worden gebaseerd. Deze gegevens moeten informatie afkomstig van post-market surveillance, de post-market clinical follow-up en, indien van toepassing, specifiek klinisch onderzoek omvatten. Aangezien het in het algemeen niet mogelijk is om aan te tonen dat een medisch hulpmiddel en een product zonder een beoogd medisch doeleind gelijkwaardig zijn wanneer alle beschikbare resultaten van klinisch onderzoek uitsluitend betrekking hebben op medische hulpmiddelen, moet er voor producten zonder een beoogd medisch doeleind klinisch onderzoek worden uitgevoerd. |
(12) |
Wanneer klinisch onderzoek wordt uitgevoerd om de conformiteit met de desbetreffende algemene veiligheids- en prestatie-eisen te bevestigen, is het niet mogelijk het klinisch onderzoek en de conformiteitsbeoordeling binnen zes maanden af te ronden. Voor dergelijke gevallen moeten overgangsregelingen worden vastgesteld. |
(13) |
Wanneer een aangemelde instantie bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure moet worden betrokken, kan de fabrikant de conformiteitsbeoordeling niet binnen zes maanden voltooien. Voor dergelijke gevallen moeten overgangsregelingen worden vastgesteld. |
(14) |
Er moeten ook overgangsbepalingen worden vastgesteld voor de onder bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 vallende producten waarvoor aangemelde instanties certificaten hebben afgegeven overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG van de Raad (2). Fabrikanten kunnen voor die producten ook niet binnen zes maanden klinisch onderzoek en een conformiteitsbeoordeling voltooien. |
(15) |
Om de productveiligheid tijdens de overgangsperiode te waarborgen, moet worden toegestaan om de producten in de handel te blijven brengen en op de markt aan te bieden of in gebruik te nemen, op voorwaarde dat de producten in kwestie reeds vóór de datum van toepassing van deze verordening rechtmatig in de Unie in de handel zijn gebracht, dat zij aan de vereisten van het Unierecht en het nationale recht dat vóór de datum van toepassing van deze verordening van toepassing was, blijven voldoen, en dat het ontwerp en het beoogde doeleind ervan niet ingrijpend worden gewijzigd. Aangezien het introduceren van de overgangsregelingen is bedoeld om de fabrikanten voldoende tijd te geven om de vereiste klinische onderzoeken en conformiteitsbeoordelingsprocedures uit te voeren, moeten de overgangsregelingen vervallen wanneer fabrikanten de klinische onderzoeken of de conformiteitsbeoordelingsprocedure, naargelang het geval, niet binnen een redelijke termijn initiëren. |
(16) |
De Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen is geraadpleegd. |
(17) |
De toepassingsdatum van deze verordening moet worden uitgesteld zoals bedoeld in Verordening (EU) 2017/745. |
(18) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor medische hulpmiddelen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gemeenschappelijke specificaties
1. In deze verordening worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor de in de lijst in bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 opgenomen groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind.
In bijlage I worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor al die groepen producten zonder een beoogd medisch doeleind.
In bijlage II worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor contactlenzen zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
In bijlage III worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor producten die bestemd zijn om met invasieve chirurgische middelen in hun geheel of ten dele in het menselijk lichaam te worden ingebracht met het oog op wijziging van de anatomie, met uitzondering van producten ten behoeve van tatoeages en piercings, zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
In bijlage IV worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor stoffen, combinaties van stoffen of artikelen bedoeld voor gebruik als rimpelvulling voor het gezicht of andere huid- en slijmvliesvulling door onderhuidse, submukeuze of intradermale injectie of andere vorm van inbrengen, met uitzondering van stoffen, combinaties van stoffen of artikelen ten behoeve van tatoeages, zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
In bijlage V worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor apparatuur bedoeld om te worden gebruikt voor de vermindering, verwijdering of vernietiging van vetweefsel, zoals apparatuur voor lipolyse, liposuctie, of lipoplastie, zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
In bijlage VI worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor apparatuur met elektromagnetische straling met hoge intensiteit (bijvoorbeeld infrarood, zichtbaar licht en ultraviolet licht), bestemd voor gebruik op het menselijk lichaam, met inbegrip van coherente en incoherente bronnen, eenkleurig en breed spectrum, bijvoorbeeld lasers en apparatuur met intens gepulseerd licht, voor huidvernieuwing, de verwijdering van tatoeages, ontharing of andere vormen van huidbehandeling, zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
In bijlage VII worden gemeenschappelijke specificaties vastgesteld voor uitrusting voor hersenstimulatie middels elektrische stromen of magnetische of elektromagnetische velden die de schedel binnendringen om neuronale activiteit in de hersenen te wijzigen, zoals gespecificeerd in punt 1 van die bijlage.
2. De in deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke specificaties hebben betrekking op de eisen van punt 1, tweede zin, en de punten 2 tot en met 5, 8 en 9 van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745.
Artikel 2
Overgangsbepalingen
1. Een product waarvoor de fabrikant van plan is een klinisch onderzoek uit te voeren of een klinisch onderzoek uitvoert om klinische gegevens voor de klinische evaluatie te genereren teneinde de conformiteit te bevestigen met de relevante algemene veiligheids- en prestatie-eisen van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 en met de gemeenschappelijke specificaties die zijn vastgesteld in deze verordening en waarvoor overeenkomstig artikel 52 van die verordening bij de conformiteitsbeoordeling een aangemelde instantie betrokken moet zijn, mag tot en met 22 juni 2028 in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het product is reeds vóór 22 juni 2023 rechtmatig in de Unie in de handel gebracht en blijft voldoen aan de vereisten van het Unierecht en het nationale recht die op het product van toepassing waren vóór 22 juni 2023; |
b) |
er zijn geen significante wijzigingen in het ontwerp en het beoogde doeleind van het product. |
In afwijking van de eerste alinea van dit lid mag een product dat aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden voldoet, van 22 juni 2024 tot en met 22 december 2024 alleen in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen indien de opdrachtgever een kennisgeving van de betrokken lidstaat heeft ontvangen overeenkomstig artikel 70, lid 1 of lid 3, van Verordening (EU) 2017/745, waarin wordt bevestigd dat de aanvraag voor het klinisch onderzoek van het product volledig is en dat het klinisch onderzoek binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/745 valt.
In afwijking van de eerste alinea mag een product dat aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden voldoet, van 23 december 2024 tot en met 22 juni 2026 alleen in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen indien de opdrachtgever met het klinisch onderzoek is begonnen.
In afwijking van de eerste alinea mag een product dat aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden voldoet, van 23 juni 2026 tot en met 22 juni 2028 alleen in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen indien de aangemelde instantie en de fabrikant een schriftelijke overeenkomst voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling hebben ondertekend.
2. Een product waarvoor de fabrikant niet van plan is om een klinisch onderzoek uit te voeren, maar waarvoor overeenkomstig artikel 52 van die verordening bij de conformiteitsbeoordeling een aangemelde instantie betrokken moet zijn, mag tot 22 juni 2025 in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het product is reeds vóór 22 juni 2023 rechtmatig in de Unie in de handel gebracht en blijft voldoen aan de vereisten van het Unierecht en het nationale recht die op het product van toepassing waren vóór 22 juni 2023; |
b) |
er zijn geen significante wijzigingen in het ontwerp en het beoogde doeleind van het product. |
In afwijking van de eerste alinea mag een product dat aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden voldoet, van 22 september 2023 tot en met 22 juni 2025 alleen in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen indien de aangemelde instantie en de fabrikant een schriftelijke overeenkomst voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling hebben ondertekend.
3. Een product waarop deze verordening van toepassing is en waarop een door een aangemelde instantie overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG afgegeven certificaat betrekking heeft, mag tot de in lid 1, eerste alinea, en lid 2, eerste alinea, vastgestelde data, naargelang het geval, ook na de vervaldatum van dat certificaat in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het product is reeds vóór 22 juni 2023 rechtmatig in de Unie in de handel gebracht en blijft voldoen aan de eisen van Richtlijn 93/42/EEG, met uitzondering van de eis dat het onder een geldig certificaat valt, dat door een aangemelde instantie is afgegeven, wanneer het certificaat na 26 mei 2021 vervalt; |
b) |
er zijn geen significante wijzigingen in het ontwerp en het beoogde doeleind van het product; |
c) |
na de vervaldatum van het certificaat dat door een aangemelde instantie is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG, wordt door middel van een schriftelijke overeenkomst die is ondertekend door de aangemelde instantie die het certificaat heeft afgegeven overeenkomstig Richtlijn 93/42/EEG, of door een aangemelde instantie die is aangewezen overeenkomstig Verordening (EU) 2017/745, en de fabrikant gewaarborgd dat er gepast wordt toegezien of de voorwaarden zoals bedoeld in de punten a) en b) van dit lid worden nagekomen. |
Artikel 3
Inwerkingtreding en datum van toepassing
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Zij is van toepassing met ingang van 22 juni 2023. Artikel 2, lid 3, is evenwel van toepassing met ingang van 22 december 2022.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 december 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1.
(2) Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1).
BIJLAGE I
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op alle hulpmiddelen die onder de bijlagen II tot en met VII vallen. |
Risicomanagement
2. Algemene vereisten
2.1. |
De fabrikanten stellen verantwoordelijkheden, operationele modaliteiten en criteria vast voor de uitvoering van de volgende stappen in het risicomanagementproces en documenteren deze:
|
2.2. |
De hoogste leidinggevenden van de fabrikanten zorgen ervoor dat er voldoende middelen worden toegewezen en dat voor het risicomanagement bekwaam personeel wordt aangewezen. De hoogste leidinggevenden bepalen een beleid voor het vaststellen van de criteria voor de aanvaardbaarheid van risico’s en documenteren dit. In dit beleid moet rekening worden gehouden met de algemeen erkende state-of-theart en met de bekende zorgen in verband met de veiligheid die door belanghebbende partijen zijn benoemd, en moet het beginsel bevatten dat risico’s zo veel mogelijk door middel van beheersingsmaatregelen moeten worden weggenomen of beperkt zonder dat het algehele restrisico nadelig wordt beïnvloed. De hoogste leidinggevenden zorgen ervoor dat er risicomanagement plaatsvindt en evalueren op geregelde tijdstippen de doeltreffendheid en geschiktheid ervan. |
2.3. |
Het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van risicomanagementtaken moet naar behoren gekwalificeerd zijn. Wanneer dat voor het uitvoeren van taken nodig is, moet het personeel beschikken over bewezen en gedocumenteerde kennis van en ervaring met het gebruik van het betrokken hulpmiddel, gelijkwaardige hulpmiddelen zonder een beoogd medisch doeleind of analoge hulpmiddelen met een medisch doeleind evenals kennis van de betrokken technologieën en risicomanagementtechnieken. Bewijzen van kwalificaties en bekwaamheid van het personeel, zoals onderwijs, opleiding, vaardigheden en ervaring, moeten worden gedocumenteerd.
Onder een analoog hulpmiddel met een medisch doeleind wordt hetzelfde hulpmiddel met een medisch doeleind verstaan of wordt een medisch hulpmiddel verstaan waarvoor de fabrikant overeenkomstig punt 3 van bijlage XIV bij Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (1) heeft aangetoond dat het gelijkwaardig is aan hetzelfde hulpmiddel met een medisch doeleind. |
2.4. |
De resultaten van de risicomanagementactiviteiten, met inbegrip van de verwijzing naar het hulpmiddel, de personen die de activiteiten hebben verricht en de data waarop die activiteiten zijn uitgevoerd, worden geregistreerd. De resultaten van de risicoanalyse, risicobeoordeling, risicobeheersing en beoordeling van de restrisico’s moeten voor elk vastgesteld gevaar aan de hand van de dossiers traceerbaar zijn. |
2.5. |
Op basis van de resultaten van het risicomanagementproces definiëren de fabrikanten de categorieën gebruikers en consumenten die van het gebruik van het hulpmiddel moeten worden uitgesloten of waarvoor bijzondere gebruiksvoorwaarden moeten worden toegepast. Onder consument wordt een natuurlijk persoon verstaan die wordt beoogd voor het gebruik van een product zonder een beoogd medisch doeleind. |
2.6. |
De fabrikant zet voor de gehele levensduur van een hulpmiddel een systeem op om te zorgen voor een continue systematische actualisering van het risicomanagementproces met betrekking tot dat hulpmiddel. |
3. Planning van het risicomanagement
3.1. |
De documenten voor de planning van het risicomanagement omvatten:
|
3.2. |
De criteria voor de aanvaardbaarheid van risico’s omvatten de beschrijving van het criterium voor de aanvaardbaarheid van het algehele restrisico. De methode voor de beoordeling van het algehele restrisico wordt vastgesteld en gedocumenteerd. |
3.3. |
Bij de vaststelling van de criteria voor de aanvaardbaarheid van risico’s overeenkomstig de beginselen van het in punt 2.2 bedoelde beleid, nemen de fabrikanten in overweging dat alle risico’s, met inbegrip van de risico’s in verband met chirurgische interventie, moeten worden weggenomen of zo veel mogelijk moeten worden beperkt. Indien de ongewenste bijwerkingen van voorbijgaande aard zijn en geen medische of chirurgische ingrepen vereisen om een levensbedreigende ziekte, blijvende aantasting van de lichaamsfunctie of permanente beschadiging van een lichaamsstructuur te voorkomen, kunnen restrisico’s aanvaardbaar worden geacht. Indien niet aan een of meer van de voorwaarden van dit punt is voldaan, moet de fabrikant de redenen voor de aanvaardbaarheid van de risico’s rechtvaardigen. |
4. Identificeren van gevaren en risicoanalyse
4.1. |
In de documenten voor het vaststellen van gevaren en voor de risicoanalyse:
|
4.2. |
De beschrijving van het beoogde gebruik van het hulpmiddel omvat informatie over het deel van het menselijk lichaam of het type weefsel waarmee het in contact is geweest, de categorieën gebruikers en consumenten, de gebruiksomgeving en de behandelingsprocedure. |
4.3. |
In de risicoanalyse houden de fabrikanten rekening met de specifieke kenmerken van verschillende gebruikers- en consumentengroepen. Daarbij moet ook worden nagegaan of de gebruiker een zorgverlener of een leek is. In het geval van een leek wordt onderscheid gemaakt tussen een persoon die niet over een kwalificatie voor het gebruik van het hulpmiddel beschikt en een persoon die een hulpmiddel gebruikt in het kader van zijn of haar beroepsactiviteiten, en die, hoewel hij geen zorgverlener is, over een aantoonbare kwalificatie voor het gebruik van het hulpmiddel beschikt. De fabrikant gaat ervan uit dat al deze gebruikers- en consumentengroepen toegang hebben tot het hulpmiddel, tenzij het hulpmiddel alleen rechtstreeks aan zorgverleners wordt verkocht. |
4.4. |
Fabrikanten beschouwen klinische gegevens als een van de informatiebronnen voor de risicoanalyse en voor de schatting van de kans dat er schade optreedt en van de ernst van die schade. |
4.5. |
Wanneer vanwege de aard van de hulpmiddelen of om ethische redenen geen gegevens over de kans dat er schade optreedt, kunnen worden gegenereerd, schatten de fabrikanten het risico op basis van de aard van de schade en op een “worst-case”- schatting van de kans dat er schade optreedt. Fabrikanten verstrekken in de technische documentatie het bewijsmateriaal waarmee zij motiveren waarom zij geen gegevens verstrekken over de kans dat er schade optreedt. |
4.6. |
De beschrijving van de reikwijdte van de risicoanalyse wordt geregistreerd. |
5. Risicobeoordeling
5.1. |
Fabrikanten beoordelen voor elke gevaarlijke situatie de geschatte risico’s en bepalen of de risico’s aanvaardbaar zijn overeenkomstig de in punt 3.1, e), bedoelde criteria. |
5.2. |
Indien het risico niet aanvaardbaar is, worden er risicobeheersingsmaatregelen uitgevoerd. |
5.3. |
Wanneer het risico aanvaardbaar is, zijn er geen risicobeheersingsmaatregelen nodig en wordt het uiteindelijke geschatte risico als een restrisico beschouwd. |
6. Risicobeheersing en beoordeling van de restrisico’s
6.1. |
In de documenten voor risicobeheersing en de beoordeling van restrisico’s:
|
6.2. |
De door de fabrikant uit te voeren risicobeheersingsmaatregelen worden uit de volgende categorieën risicobeheersingsopties gekozen:
Fabrikanten selecteren risicobeheersingsmaatregelen in volgorde van prioriteit uit de punten a) tot en met d). Maatregelen van een risicobeheersingsoptie worden niet uitgevoerd tenzij de maatregelen van de vorige optie niet kunnen worden uitgevoerd of, indien zij zijn uitgevoerd, niet hebben geleid tot aanvaardbaarheid van het risico. |
6.3. |
Fabrikanten zorgen ervoor dat de veiligheidsinformatie niet beperkt blijft tot de gebruiksaanwijzing of het etiket, maar ook op andere manieren beschikbaar is. Informatie die in het hulpmiddel zelf is geïntegreerd en die de gebruiker niet buiten beschouwing kan laten, en openbare informatie die gemakkelijk toegankelijk is voor de gebruiker, moet worden overwogen. Waar nodig wordt overwogen de gebruikers op te leiden. Bij de presentatie van de informatie wordt rekening gehouden met de mate van begrip van gebruikers en consumenten zoals bedoeld in punt 9. |
6.4. |
Er worden risicobeheersingsmaatregelen genomen, zelfs indien de prestaties van het hulpmiddel daardoor worden verminderd zolang de belangrijkste functie van het hulpmiddel wordt gehandhaafd. |
6.5. |
Wanneer fabrikanten besluiten nemen over risicobeheersingsmaatregelen, gaan zij na of de risicobeheersingsmaatregelen nieuwe schade, gevaren of gevaarlijke situaties tot gevolg hebben en of die maatregelen de geschatte risico’s op eerder vastgestelde gevaarlijke situaties beïnvloeden. Door een risico te verkleinen mogen een of meer andere risico’s niet worden vergroot, zodat het algehele restrisico zou kunnen worden vergroot. |
7. Evaluatie van het risicomanagement
7.1. |
Documenten voor de evaluatie van het risicomanagement omvatten een evaluatie voordat het hulpmiddel in de handel wordt gebracht. Door de evaluatie wordt ervoor gezorgd dat:
|
8. Productie- en postproductieactiviteiten
8.1. |
In de documenten voor productie- en postproductieactiviteiten:
Als deel van het systeem voor het verzamelen en evalueren van informatie over het hulpmiddel moeten fabrikanten klinische gegevens afkomstig van de post-market surveillance en, indien van toepassing, klinische gegevens van de samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties zoals bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) 2017/745 of van de post-market clinical follow-up zoals bedoeld in deel B van bijlage XIV bij die verordening, in overweging nemen. |
8.2. |
Voor de specificatie van de criteria voor de beoordeling van het effect van de verzamelde informatie moet de fabrikant rekening houden met de volgende punten:
Alle effecten van de verzamelde informatie die van invloed zijn op de doeltreffendheid en geschiktheid van het risicomanagement worden beschouwd als input voor de bij punt 2.2 bedoelde evaluatie door de hoogste leidinggevenden. |
8.3. |
Voor de specificatie van de vervolgacties die voortvloeien uit de resultaten van eerdere risicomanagementactiviteiten, moeten fabrikanten een bijwerking van de eerdere resultaten van de risicomanagementactiviteiten overwegen om:
|
8.4. |
De fabrikanten moeten rekening houden met eventuele veranderingen bij de identificatie, de analyse en de beoordeling van risico’s, die kunnen voortvloeien uit nieuwe gegevens of veranderingen in de gebruiksomgeving van hulpmiddelen. |
Veiligheidsinformatie
9. |
Wanneer fabrikanten voorzien in de veiligheidsinformatie zoals bedoeld in punt 6.2, d) een lijst waarop alle restrisico’s, en in de informatie betreffende risico’s die verband houden met het hulpmiddel zoals bedoeld in de punten 11.2, c), en 12.1, c), moeten zij rekening houden met het volgende:
|
10. |
Indien de fabrikant het hulpmiddel uitsluitend voor een niet-medisch doeleind heeft bestemd, mag in de bij het hulpmiddel verstrekte informatie geen aanspraak op of uitspraak over een klinisch voordeel worden opgenomen. Indien de fabrikant het hulpmiddel voor een medisch en een niet-medisch doeleind heeft bestemd, mag in de voor het niet-medische doeleind verstrekte informatie geen aanspraak op of uitspraak over een klinisch voordeel worden opgenomen. |
11. Etiket
11.1. |
Het etiket moet de woorden “niet-medisch doeleind” gevolgd door een beschrijving van dat niet-medisch doeleind bevatten. |
11.2. |
Indien mogelijk vermelden de fabrikanten op het etiket:
|
12. Gebruiksaanwijzing
12.1. |
De gebruiksaanwijzing moet de volgende informatie bevatten:
|
(1) Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009 en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
BIJLAGE II
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op contactlenzen die zijn vermeld in punt 1 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745. Contactlenzen met ingebouwde technologie zoals een antenne of een microchip, contactlenzen die actieve hulpmiddelen zijn en andere voorwerpen die bestemd zijn om in of op het oog te worden ingebracht, vallen niet onder deze bijlage. |
Risicomanagement
2. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces, als onderdeel van de analyse van de risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 3 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen. |
3. Specifieke risico’s
3.1. |
Fabrikanten moeten de risico’s in verband met de volgende aspecten analyseren en wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
4. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
a) |
Het gezichtsveld mag niet door de lens worden verkleind, ook niet bij redelijkerwijs te voorziene verplaatsing of onnauwkeurige plaatsing. De lens moet onder alle gebruiksomstandigheden voldoende licht kunnen doorlaten zodat het zicht voldoende is. |
b) |
Alle materialen van de lens en de binnenzijde van de primaire verpakking, met inbegrip van de bewaarvloeistof, moeten biocompatibel, niet-irriterend en niet-toxisch zijn. Bovendien mogen de stoffen die worden gebruikt voor het kleuren of bedrukken van contactlenzen onder de beoogde gebruiksomstandigheden niet uit het materiaal lekken. |
c) |
Lenzen en de binnenzijde van hun primaire verpakking, met inbegrip van de bewaarvloeistof, moeten steriel en niet-pyrogeen zijn. Indien de bewaarvloeistof in contact komt met het oog, mag deze het hoornvlies, het oog en het omringende weefsel niet beschadigen. |
d) |
Lenzen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij niet nadelig zijn voor de gezondheid van het hoornvlies, het oog en het omliggende weefsel. Lenskenmerken zoals lage zuurstofdoorlatendheid, onnauwkeurige plaatsing, verplaatsing, scherpe randen, slijtage en ongelijke mechanische drukverdeling moeten in aanmerking worden genomen. |
e) |
De fabrikant moet wat betreft lenzen voor meervoudig gebruik hetzij gelijk met de lenzen voorzien in doeltreffende onderhoudsvloeistoffen en middelen om de lenzen gedurende hun gehele levensduur te reinigen en te ontsmetten, hetzij de vereiste onderhoudsvloeistoffen en middelen om te reinigen en ontsmetten, vermelden. De fabrikant moet ook voorzien in andere uitrusting of instrumenten voor het onderhoud en het reinigen van de lenzen voor meervoudig gebruik of deze uitrusting en instrumenten vermelden. |
f) |
De fabrikant valideert wat betreft lenzen voor meervoudig gebruik het maximumaantal keren dat ze hergebruikt mogen worden en de maximale gebruiksduur (bijvoorbeeld in uren per dag en/of aantal dagen). |
g) |
Fabrikanten nemen in overweging of er oogdruppels moeten worden gebruikt om droogte van de ogen tegen te gaan. Indien dergelijke oogdruppels nodig zijn, stellen de fabrikanten criteria vast om de geschiktheid ervan aan te tonen. |
h) |
Fabrikanten stellen een procedure vast om ongewenste bijwerkingen door de gebruiker vast te laten stellen en hoe hiermee om te gaan, met inbegrip van de rapportage van dergelijke ongewenste bijwerkingen aan de fabrikant. |
i) |
De gebruiksaanwijzing en het etiket moeten zodanig zijn ontworpen en geschreven dat zij begrijpelijk zijn voor een leek en dat een leek het hulpmiddel veilig kan gebruiken. |
Veiligheidsinformatie
5. Etiket
5.1. |
De buitenverpakking die bestemd is om aan de gebruikers te worden verstrekt, bevat de volgende vermeldingen:
|
6. Gebruiksaanwijzing
6.1. |
De gebruiksaanwijzing moet de volgende informatie bevatten:
|
BIJLAGE III
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op producten die bestemd zijn om met invasieve chirurgische middelen in hun geheel of ten dele in het menselijk lichaam te worden ingebracht met het oog op wijziging van de anatomie en die in punt 2 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745 worden genoemd. Producten ten behoeve van tatoeages, piercings, en producten die bestemd zijn om met invasieve chirurgische middelen in hun geheel of ten dele in het menselijk lichaam te worden ingebracht met het oog op fixatie van lichaamsdelen, vallen niet onder deze bijlage. Deze bijlage is niet van toepassing op actieve implanteerbare hulpmiddelen. |
Risicomanagement
2. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces, als onderdeel van de analyse van de risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 3 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen.
De risicoanalyse omvat een onderdeel over risico’s die verband houden met het specifieke niet-medische beoogde doeleind van het met invasieve chirurgische middelen inbrengen van het hulpmiddel in het menselijk lichaam, rekening houdend met de specifieke kenmerken van potentiële gebruikers en consumenten van het hulpmiddel. |
3. Specifieke risico’s
3.1. |
Fabrikanten moeten rekening houden met de volgende aspecten en de daarmee samenhangende risico’s:
|
3.2. |
In voorkomend geval moeten fabrikanten met name de risico’s die verband houden met de volgende gevaren of schade, analyseren, wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
4. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
a) |
Hulpmiddelen moeten steriel en niet-pyrogeen zijn. Wanneer implantaten niet-steriel worden geleverd en de bedoeling is om ze voor gebruik te steriliseren, moeten er adequate instructies voor sterilisatie worden gegeven. |
b) |
Het veilige gebruik van het hulpmiddel moet worden ondersteund door klinische en andere gegevens, waarin rekening wordt gehouden met de anatomische locatie. |
c) |
Er worden langetermijngegevens verzameld om de aanwezigheid van uit de hulpmiddelen afkomstige niet-afbreekbare stoffen te beoordelen. |
d) |
De aanwezigheid van de in punt 10.4.1, a) en b), van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 bedoelde stoffen wordt onafhankelijk van hun concentratie beoordeeld. |
e) |
De fabrikanten voorzien in opleidingen over implantatie en veilig gebruik van het hulpmiddel. Deze opleiding moet voor gebruikers toegankelijk zijn. |
Veiligheidsinformatie
5. Etiket
5.1. |
Het etiket bevat:
|
6. Gebruiksaanwijzing
6.1. |
De gebruiksaanwijzing moet de volgende informatie bevatten:
|
6.2. |
De gebruiksaanwijzing moet een bijlage bevatten die is opgesteld in een taal die leken in het algemeen begrijpen en die zo is ontworpen dat deze gemakkelijk aan alle consumenten kan worden overhandigd. De bijlage bevat:
|
BIJLAGE IV
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op stoffen, combinaties van stoffen of voorwerpen die zijn bedoeld voor gebruik als rimpelvulling voor het gezicht of andere huid- en slijmvliesvulling door onderhuidse, submukeuze of intradermale injectie of andere vorm van inbrengen, met uitzondering van stoffen, combinaties van stoffen of artikelen ten behoeve van tatoeages, zoals vermeld in punt 3 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745. Deze bijlage is alleen van toepassing op de middelen die zijn bedoeld om stoffen in het lichaam in te brengen, bijvoorbeeld injectiespuiten en dermarollers, wanneer deze vooraf zijn gevuld met de stoffen, combinaties van stoffen of andere voorwerpen, zoals vermeld in punt 3 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745. Deze bijlage is niet van toepassing op actieve hulpmiddelen. |
Risicomanagement
2. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces, als onderdeel van de analyse van de risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 3 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen. |
3. Specifieke risico’s
3.1. |
Fabrikanten moeten rekening houden met de volgende aspecten en de daarmee samenhangende risico’s:
|
3.2. |
In voorkomend geval moeten fabrikanten de risico’s in verband met de volgende gevaren of schade analyseren, wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
4. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
a) |
Hulpmiddelen moeten steriel en niet-pyrogeen zijn en bestemd zijn voor eenmalig gebruik. |
b) |
Het veilige gebruik van het hulpmiddel moet worden ondersteund door klinische en andere gegevens, waarin rekening wordt gehouden met de anatomische locatie. |
c) |
Er worden langetermijngegevens verzameld om de aanwezigheid van uit de hulpmiddelen afkomstige niet-afbreekbare stoffen te beoordelen. |
d) |
De fabrikanten voorzien in opleidingen over het inbrengen en het veilige gebruik van het hulpmiddel. Deze opleiding moet voor gebruikers toegankelijk zijn. |
e) |
De aanwezigheid van de in punt 10.4.1, a) en b), van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 bedoelde stoffen wordt onafhankelijk van hun concentratie beoordeeld. |
Veiligheidsinformatie
5. Etiket
5.1. |
Het etiket bevat:
|
6. Gebruiksaanwijzing
6.1. |
De gebruiksaanwijzing moet de volgende informatie bevatten:
|
6.2. |
De gebruiksaanwijzing moet een bijlage bevatten die is opgesteld in een taal die leken in het algemeen begrijpen en die zo is ontworpen dat deze gemakkelijk aan alle consumenten kan worden overhandigd. De bijlage bevat:
Bovendien moet een specifiek deel van de bijlage zo worden ontworpen dat daarin voor elke consument informatie over de locatie, het aantal en het volume van de injecties kan worden geregistreerd. De fabrikant beveelt de zorgverlener aan dit specifieke deel in te vullen. |
BIJLAGE V
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op apparatuur die is bedoeld om te worden gebruikt voor de vermindering, verwijdering of vernietiging van vetweefsel, zoals apparatuur voor liposuctie, lipolyse of lipoplastie, zoals vermeld in punt 4 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745. Deze bijlage is niet van toepassing op actieve implanteerbare hulpmiddelen. |
Definities
2. |
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:
|
Risicomanagement
3. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces, als onderdeel van de analyse van de risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 5 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen. |
4. Specifieke risico’s
4.1. |
Indien relevant voor het hulpmiddel in kwestie moeten de fabrikanten rekening houden met de volgende aspecten en daarmee samenhangende risico’s:
|
4.2. |
Voor zover relevant voor het betreffende hulpmiddel moeten fabrikanten de risico’s in verband met de volgende gevaren of schade analyseren, wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
4.3. |
Fabrikanten moeten naast de in punt 4.2 vermelde risico’s de volgende risico’s analyseren, wegnemen en zo veel mogelijk beperken:
|
4.4. |
Fabrikanten moeten voor lipolysehulpmiddelen naast die in punt 4.2 vermelde risico’s met name de risico’s in verband met de volgende gevaren en schade analyseren en wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
Bij de naleving van de eisen van dit punt moeten fabrikanten rekening houden met de aard van het weefsel en de mate waarin het gehydrateerd is. |
5. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
5.1. |
Alle materialen die in contact komen met het lichaam, moeten biocompatibel, niet-irriterend en niet-toxisch zijn wanneer zij overeenkomstig de gebruiksaanwijzing worden gebruikt. |
5.2. |
Invasieve delen van de hulpmiddelen moeten vóór gebruik steriel en pyrogeenvrij zijn. |
5.3. |
Lipolysehulpmiddelen moeten voorzien zijn van bedieningselementen voor de toepassingsduur, de golfvorm, de toegepaste energie en de op of in het lichaam bereikte temperatuur. De bedieningselementen moeten voorzien zijn van automatische, gelijktijdig visuele en akoestische alarmen voor het geval er een kritische waarde wordt bereikt voor één parameter (bijvoorbeeld de temperatuur, energie en druk en gebruiksduur) of voor een combinatie van parameters. |
5.4. |
In voorkomend geval zien de fabrikanten erop toe dat de hulpmiddelen de volgende functies hebben: lage-energie-instelling, noodstopfunctie (bijvoorbeeld een noodstopschakelaar), automatische deactivering bij respectievelijk overmatige blootstelling of overmatige liposuctie. |
5.5. |
Hulpmiddelen voor liposuctie, lipolyse en lipoplastie mogen niet door leken in privéomgevingen worden gebruikt. |
5.6. |
De fabrikanten voorzien in opleidingen voor gebruikers over veilig en doeltreffend gebruik van het hulpmiddel. |
Veiligheidsinformatie
6. Gebruiksaanwijzing
6.1. |
De gebruiksaanwijzing moet een uitgebreide lijst van contra-indicaties bij de consument bevatten. Dit betreft de volgende contra-indicaties:
Naast de in de lijst in de eerste alinea genoemde contra-indicaties bevat de lijst voor lipolysehulpmiddelen die gebruikmaken van radiofrequente elektrische stromen of elektromagnetische velden, de volgende contra-indicaties:
|
6.2. |
In de gebruiksaanwijzing worden de lichaamsdelen vermeld waarbij het hulpmiddel niet kan worden gebruikt. |
6.3. |
De gebruiksaanwijzing moet een uitgebreide lijst van schadelijke gevolgen voor de consument bevatten. Dit betreft de volgende schadelijke gevolgen:
|
6.4. |
De gebruiksaanwijzing moet een uitgebreide lijst van waarschuwingen bevatten. Dit betreft de volgende waarschuwing:
“Liposuctie, lipolyse en lipoplastie zijn geen betrouwbare methoden voor gewichtsvermindering. Lichaamsbeweging en aanpassing van zowel voedingspatroon als levensstijl moeten in overweging worden genomen, zowel als alternatieven voor liposuctie en lipolyse als voor het handhaven van de afname van vetweefsel die door deze procedures kan worden bereikt. De hulpmiddelen zijn niet gevalideerd voor de behandeling van klinisch gediagnosticeerde obesitas en mogen daarom niet voor dergelijke doeleinden worden gebruikt.”. |
6.4.1. |
Naast de in punt 6.4 bedoelde waarschuwing moet de gebruiksaanwijzing voor liposuctiehulpmiddelen de volgende waarschuwing bevatten:
“De hoeveelheid bloedverlies en weefselvochtverlies kan een negatief effect hebben op de intra- en/of postoperatieve hemodynamische stabiliteit en de veiligheid van de consument. Voor de veiligheid van de consument is het van essentieel belang dat de vochtbalans van de consument tijdig en adequaat kan worden geregeld.”. |
6.4.2. |
Naast de in punten 6.4 en 6.4.1 bedoelde waarschuwingen moet de gebruiksaanwijzing voor liposuctiehulpmiddelen waarbij tumescente vloeistof wordt gebruikt, de volgende waarschuwingen bevatten:
|
6.4.3. |
Naast de in punt 6.4 bedoelde waarschuwing moet de gebruiksaanwijzing voor lipolysehulpmiddelen de volgende waarschuwing bevatten:
“Leverfunctiestoornissen of cardiovasculaire disfunctie, in dusdanige mate dat er tijdelijke afgifte van glycerol of vrije vetzuren plaatsvindt, kan een verhoogd risico met zich mee kan brengen.”. |
6.5. |
Voor liposuctie- en lipolysehulpmiddelen moet de gebruiksaanwijzing de volgende waarschuwing bevatten:
“Hulpmiddelen die bestemd zijn voor invasief gebruik mogen uitsluitend in een passende medische omgeving worden gebruikt door voldoende opgeleide artsen die overeenkomstig de nationale wetgeving gekwalificeerd of geaccrediteerd zijn. De arts die de procedure uitvoert, wordt bijgestaan door ten minste één arts of een paramedisch zorgverlener die overeenkomstig de nationale wetgeving gekwalificeerd of geaccrediteerd is. Al het personeel dat bij de procedure is betrokken, moet worden opgeleid in en moet hun kennis onderhouden over basisreanimatie en het controleren van de apparatuur en eerstehulpgeneesmiddelen die voor reanimatiedoeleinden worden gebruikt. Artsen die de procedure uitvoeren, worden ook opgeleid in gespecialiseerde reanimatie. De arts of de paramedische zorgverlener die verantwoordelijk is voor de anesthesie, zorgt voor een passende monitoring van de consument, zowel tijdens als na de behandeling. Bij tumescente liposuctie moet een passende monitoring na afloop van de procedure worden uitgevoerd, aangezien is gebleken dat de lidocaïnegehalten tot 16 uur na toediening kunnen blijven stijgen.”. |
6.6. |
De gebruiksaanwijzing bevat de verplichting voor de gebruiker om de consument te voorzien van een kopie van de in punt 6.7 bedoelde bijlage voordat de consument met het hulpmiddel wordt behandeld. |
6.7. |
De gebruiksaanwijzing moet een bijlage bevatten die is opgesteld in een taal die leken in het algemeen begrijpen en die zo is ontworpen dat deze gemakkelijk aan alle consumenten kan worden overhandigd. De bijlage bevat:
|
BIJLAGE VI
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op apparatuur met elektromagnetische straling met hoge intensiteit (bijvoorbeeld infrarood, zichtbaar licht en ultraviolet licht), bestemd voor gebruik op het menselijk lichaam, met inbegrip van coherente en incoherente bronnen, eenkleurig en breed spectrum, bijvoorbeeld lasers en apparatuur met intens gepulseerd licht, voor huidvernieuwing, de verwijdering van tatoeages, ontharing of andere vormen van huidbehandeling, zoals vermeld in punt 5 van bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745.
Voor de toepassing van deze bijlage houdt huidvernieuwing ook huidverjonging in. Voor de toepassing van deze bijlage houdt de verwijdering van tatoeages ook de verwijdering van permanente make-up in. Voor de toepassing van deze bijlage houden andere huidbehandelingen ook niet-medische behandelingen in van naevi flammei, hemangiomen, teleangiëctasieën, gepigmenteerde huidgebieden en littekens die geen letsel zijn in de zin van artikel 2, punt 1), tweede streepje, van Verordening (EU) 2017/745. Deze bijlage is bijvoorbeeld van toepassing op hulpmiddelen die bestemd zijn voor de behandeling van acnelittekens, maar is niet van toepassing op hulpmiddelen voor andere acnebehandelingen. Deze bijlage is niet van toepassing op apparatuur die gebruikmaakt van infrarode optische straling om het lichaam of lichaamsdelen te verwarmen, en niet op zonnebanken. |
Definities
2. |
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:
|
Risicomanagement
3. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces, als onderdeel van de analyse van de risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 5 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen. |
4. Specifieke risico’s
4.1. |
Fabrikanten moeten rekening houden met de volgende aspecten en de daarmee samenhangende risico’s:
|
4.2. |
Fabrikanten moeten de volgende risico’s analyseren, wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
5. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
5.1. |
De fabrikanten passen met betrekking tot hulpmiddelen voor professioneel gebruik de volgende veiligheidsmaatregelen toe:
|
5.2. |
Hulpmiddelen voor thuisgebruik mogen geen straling buiten het golflengtegebied van 400 nm tot 1 200 nm uitzenden. Onverminderd punt 4 is een tolerantie voor de uitgestoten energie bij golflengten van meer dan 1 200 nm toegestaan tot maximaal 15 % van de totale uitgezonden energie. |
5.3. |
Hulpmiddelen voor thuisgebruik mogen alleen worden gebruikt voor ontharing. |
5.4. |
Fabrikanten van hulpmiddelen voor thuisgebruik passen de in punt 5.1 vermelde risicobeheersingsmaatregelen toe, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Bovendien is het aan de fabrikanten van hulpmiddelen voor thuisgebruik om:
Fabrikanten van hulpmiddelen voor thuisgebruik stellen ook video’s met instructies voor het veilig gebruik van het hulpmiddel beschikbaar op internet. |
5.5. |
De fabrikanten voorzien bij het hulpmiddel in passende oogbescherming voor gebruikers, consumenten en alle andere personen die door weerkaatsing, verkeerd gebruik of verkeerde hantering van het hulpmiddel dat de straling uitzendt, aan de straling kunnen worden blootgesteld. De oogbescherming voor de gebruiker moet ervoor zorgen dat de ogen worden beschermd tegen intens gepulseerd licht of laserlicht, zonder dat een nauwkeurige en veilige behandeling in het gedrang wordt gebracht. |
5.6. |
Indien de oogbescherming verschillende keren zal worden gebruikt, moet ervoor worden gezorgd dat gedurende de gehele levensduur van het hulpmiddel het beschermingsniveau niet negatief wordt beïnvloed door de noodzakelijke reinigings- of ontsmettingsprocedures. Er worden de nodige reinigings- en ontsmettingsinstructies verstrekt. |
5.7. |
De fabrikanten voorzien in opleidingen die toegankelijk zijn voor de gebruikers. Deze opleidingen moeten betrekking hebben op de voorwaarden voor een veilig en doeltreffend gebruik van het hulpmiddel, de omgang met incidenten die verband houden met dat gebruik, en de identificatie en daaropvolgende verwerking van te rapporteren incidenten. Voor hulpmiddelen voor thuisgebruik worden video’s met instructies beschouwd als opleidingen die toegankelijk zijn voor de gebruikers. |
Veiligheidsinformatie
6. Gebruiksaanwijzing
6.1. |
De gebruiksaanwijzing moet de volgende informatie bevatten:
|
6.2. |
Met uitzondering van hulpmiddelen voor ontharing bij overmatige beharing die niet aan een medische aandoening wordt toegeschreven, adviseert de fabrikant de gebruikers en de consumenten om een medisch consult te ondergaan, met inbegrip van een diagnostisch onderzoek van de huidgebieden die voor behandeling bestemd zijn. Fabrikanten adviseren de gebruikers geen consumenten te behandelen voordat zij documentatie van een dergelijk consult in hun bezit hebben. |
6.3. |
In de gebruiksaanwijzing worden de eisen voor reiniging en onderhoud duidelijk beschreven. Voor hulpmiddelen die bestemd zijn voor professioneel gebruik, moet de gebruiksaanwijzing de meting van de lichtenergiedichtheid en de vereiste veiligheidsmaatregelen bevatten, die ten minste eenmaal per jaar worden uitgevoerd.
Voor hulpmiddelen voor professioneel gebruik geeft de fabrikant ook instructies over de wijze waarop constante prestaties kunnen worden gewaarborgd en beveelt hij aan om ten minste eenmaal per jaar een elektrische veiligheidstest en onderhoud uit te voeren. |
6.4. |
In de gebruiksaanwijzing worden de werkomgeving en de omstandigheden waarin de hulpmiddelen veilig kunnen worden gebruikt, duidelijk beschreven. Voor hulpmiddelen voor professioneel gebruik moet de gebruiksaanwijzing ook het volgende bevatten:
|
6.5. |
In de gebruiksaanwijzing moet de nadruk worden gelegd op de noodzaak:
|
6.6. |
In de gebruiksaanwijzing wordt duidelijk aangegeven bij welke consumenten, op welke delen van de huid, bij welke huidtypen en bij welke huidaandoeningen het hulpmiddel niet mag worden gebruikt. |
6.7. |
In de gebruiksaanwijzing moet duidelijk worden aangegeven dat het hulpmiddel niet mag worden gebruikt op delen van de huid met een verhoogde kans op huidkanker, op open wonden of uitslag of op delen van de huid waar sprake is van zwelling, roodheid, irritatie, infectie, ontsteking of exantheem. Bovendien moet de gebruiksaanwijzing informatie bevatten over verdere contra-indicaties zoals lichtflitsgevoelige epilepsie, diabetes of zwangerschap, indien van toepassing. |
6.8. |
Bij hulpmiddelen die zijn bestemd om het uiterlijk permanent te veranderen, moet in de gebruiksaanwijzing worden vermeld dat zij niet mogen worden gebruikt bij personen jonger dan 18 jaar. |
6.9. |
Bij hulpmiddelen voor professioneel gebruik zorgt de fabrikant ervoor dat alle passende informatie ter beschikking wordt gesteld van de zorgverleners of de dienstverlener, zodat zij ervoor kunnen zorgen dat professionele gebruikers de consumenten beoordelen. Hieronder valt de geschiktheid van de consumenten voor een behandeling met hulpmiddelen en het passend en adequaat adviseren van consumenten met betrekking tot de risico’s en de mogelijke resultaten van de procedure, rekening houdend met de medische voorgeschiedenis van de consumenten en de medicijnen die zij gebruiken. |
6.10. |
Bij hulpmiddelen voor thuisgebruik moet de gebruiksaanwijzing het internetadres bevatten waar de instructievideo’s te vinden zijn die overeenkomstig punt 5.4 beschikbaar zijn gesteld. |
6.11. |
De gebruiksaanwijzing van hulpmiddelen voor professioneel gebruik moet een bijlage bevatten die is opgesteld in een taal die leken in het algemeen begrijpen en die zo is ontworpen dat deze gemakkelijk aan alle consumenten kan worden overhandigd. De bijlage bevat:
|
BIJLAGE VII
Toepassingsgebied
1. |
Deze bijlage is van toepassing op uitrustingen voor hersenstimulatie middels elektrische stromen of magnetische of elektromagnetische velden die de schedel binnendringen om neuronale activiteit in de hersenen te wijzigen, zoals vermeld in punt 6 van de bijlage XVI bij Verordening (EU) 2017/745. Dergelijke uitrustingen omvatten hulpmiddelen voor transcraniële stimulatie middels wisselstroom, transcraniële stimulatie middels gelijkstroom, transcraniële stimulatie middels magnetische velden en transcraniële stimulatie middels willekeurig ruis. Deze bijlage is niet van toepassing op invasieve hulpmiddelen. |
Risicomanagement
2. |
Bij de uitvoering van het in bijlage I bij deze verordening bedoelde risicomanagementproces bij risico’s in verband met het hulpmiddel, moeten de fabrikanten rekening houden met de in punt 3 van deze bijlage vermelde specifieke risico’s en, voor zover relevant voor het hulpmiddel, de in punt 4 van deze bijlage vermelde specifieke risicobeheersingsmaatregelen vaststellen. |
3. Specifieke risico’s
3.1. |
Bij de uitvoering van het risicomanagementproces wordt bijzondere aandacht besteed aan de plaatsing van de elektroden en de sterkte, golfvorm, duur en andere parameters van de elektrische stroom en de magnetische velden. |
3.2. |
Fabrikanten moeten rekening houden met de volgende aspecten en de daarmee samenhangende risico’s:
|
3.3. |
Fabrikanten moeten de risico’s in verband met de volgende gevaren of schade, analyseren, wegnemen of zo veel mogelijk beperken:
|
4. Specifieke risicobeheersingsmaatregelen
4.1. |
Tenzij er specifiek bewijs is voor een veilig gebruik, worden bij de toepassing van punt 4.2 van bijlage I de volgende categorieën consumenten uitgesloten:
|
4.2. |
De fabrikanten moeten in voorkomend geval de volgende veiligheidsmaatregelen toepassen:
|
4.3. |
De hulpmiddelen moeten voorzien zijn van bedieningselementen voor de toepassingstijd, de golfvorm en de uitgeoefende energie. De bedieningselementen moeten voorzien zijn van automatische alarmen voor het geval er een kritische waarde wordt bereikt voor één parameter (bijvoorbeeld energieniveau, gebruiksduur) of voor een combinatie van parameters. De kritische waarden moeten onder de maximaal aanvaardbare waarden worden vastgesteld. |
Veiligheidsinformatie
5. |
De prestaties die de consument van het gebruik van het hulpmiddel kan verwachten, evenals de risico’s die aan het gebruik ervan zijn verbonden, worden in de gebruiksaanwijzing en, indien mogelijk, op het etiket vermeld. De beoogde prestaties moeten zodanig worden beschreven dat de consument begrijpt welke niet-medische effecten van het gebruik van het hulpmiddel kunnen worden verwacht (bijvoorbeeld toename van de intelligentie of verbetering van het wiskundig vermogen). |
6. |
De informatie over waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en complicaties moet betrekking hebben op:
|
7. Gebruiksaanwijzing
7.1. |
In de gebruiksaanwijzing moet duidelijk worden aangegeven hoe elektroden en magnetische spoelen op het hoofd moeten worden geplaatst. Indien de exacte plaatsing niet kan worden aangegeven, moet de gebruiksaanwijzing specifiek genoeg zijn om een correcte plaatsing mogelijk te maken. De risico’s als gevolg van een verkeerde plaatsing van elektroden en spoelen moeten worden toegelicht, evenals de mogelijke negatieve effecten op de prestaties. |
7.2. |
In de gebruiksaanwijzing wordt informatie gegeven over:
Tenzij er specifieke aanwijzingen zijn voor een veilig gebruik als bedoeld in punt 4.1, moet in de gebruiksaanwijzing duidelijk worden vermeld dat het hulpmiddel niet bij of door de in punt 4.1 vermelde categorieën consumenten mag worden gebruikt. |
7.3. |
In de gebruiksaanwijzing moet ook duidelijk worden aangegeven dat het hulpmiddel niet mag worden gebruikt als er sprake is van open wonden of uitslag, of van zwelling, roodheid, irritatie, infectie, ontsteking of exantheem van delen van de huid, wanneer bestanddelen van het hulpmiddel met deze gebieden in aanraking komen. |
7.4. |
In de gebruiksaanwijzing moeten voor de consument die hersenstimulatie ondergaat evenals voor de gebruiker alle mogelijke directe en indirecte risico’s worden vermeld die ontstaan door interactie tussen de door het hersenstimulerend hulpmiddel gegenereerde elektrische stromen, magnetische velden of elektromagnetische velden en passieve geïmplanteerde medische hulpmiddelen van metaal en andere metalen voorwerpen die zich op of in het lichaam bevinden, alsook actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld pacemakers, implanteerbare cardioverter-defibrillatoren, cochleaire implantaten en neurale implantaten) en op het lichaam gedragen medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld neurale stimulerende hulpmiddelen en medicatie-infuushulpmiddelen). Dit omvat informatie over de geleiding van elektrische stroom, versterking van interne elektrische velden, opwarming of verplaatsing van metalen implantaten zoals elektroden, stents, klemmen, pennen, platen, schroeven, beugels of andere metalen voorwerpen zoals granaatscherven of sieraden. |
7.5. |
Wanneer het hulpmiddel is bestemd om door een professioneel gebruiker bij een consument te worden gebruikt, of er kan worden verwacht dat dit gebeurt, moet de gebruiksaanwijzing een verplichting voor de gebruiker bevatten om de consument te voorzien van een kopie van de in punt 7.7 bedoelde bijlage, voordat de consument met het hulpmiddel wordt behandeld; |
7.6. |
De gebruiksaanwijzing moet het internetadres bevatten waar de instructievideo’s te vinden zijn, die overeenkomstig punt 4.2, h), beschikbaar zijn gesteld. |
7.7. |
Wanneer het hulpmiddel is bestemd om door een professioneel gebruiker bij een consument te worden gebruikt, of er kan worden verwacht dat dit gebeurt, moet de gebruiksaanwijzing een bijlage bevatten die is opgesteld in een taal die leken in het algemeen begrijpen en die zo is ontworpen dat deze gemakkelijk aan alle consumenten kan worden overhandigd. De bijlage bevat:
|