8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1372 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

wat betreft tijdelijke maatregelen om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (2), en met name artikel 128, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) is niet opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen of door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (3).

(2)

In 2016 heeft Italië de Commissie meegedeeld dat Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) voor het eerst op zijn grondgebied werd aangetroffen in een rijstproducerend gebied in Noord-Italië. Sindsdien is het organisme ook op andere rijstvelden aangetroffen en de ernstigste plagen hebben geleid tot oogstverliezen tot 50 % van de gebruikelijke productie.

(3)

In 2017 heeft Italië officiële maatregelen genomen om verdere insleep in en verspreiding op zijn grondgebied van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen (4). Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) wordt voornamelijk geassocieerd met in de grond geteelde, bewortelde planten van Oryza sativa L. die voor opplant zijn bestemd. Het wordt ook geassocieerd met andere waardplanten, zoals gerst, maar in mindere mate dan met bewortelde planten van Oryza sativa L.

(4)

Italië is momenteel de enige lidstaat waar de aanwezigheid van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) is bevestigd. Op basis van een in 2018 door Italië uitgevoerde risicobeoordeling (5) wordt geconcludeerd dat dat plaagorganisme voldoet aan de criteria van deel 3, subdeel 2, van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2031. Het wordt derhalve noodzakelijk geacht tijdelijke maatregelen tegen dat plaagorganisme vast te stellen. Bij die maatregelen moet rekening worden gehouden met de belangrijkste verspreidingsroutes, zoals voor opplant bestemde planten, grond, machines en gereedschappen, en overdracht door de mens.

(5)

In een bepaalde regio binnen dat rijstproducerende gebied in Italië is geconcludeerd dat de uitroeiing van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) niet langer mogelijk is. Italië moet daarom toestemming krijgen om in de die regio maatregelen te nemen voor de inperking ervan, in plaats van de uitroeiing. Die maatregelen moeten erop gericht zijn de niveaus van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) stabiel te houden. Indien bij inspectie echter blijkt dat de niveau’s aan Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) toenemen, moeten maatregelen voor de uitroeiing ervan worden toegepast om de niveau’s te verlagen en de verspreiding ervan te voorkomen.

(6)

De lidstaten moeten het grote publiek en relevante professionele marktdeelnemers informeren over de dreiging van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) en over de maatregelen die ertegen worden genomen om te zorgen voor een doeltreffender aanpak door alle mogelijke betrokkenen. Met name moeten de lidstaten meer bekendheid geven aan het gevaar van verspreiding ervan via schoeisel en voertuigen, aangezien deze vormen van verspreiding het meest door het grote publiek worden gebruikt.

(7)

Er moeten inspecties worden uitgevoerd in de afgebakende gebieden en van waardplanten buiten die gebieden, om de mogelijke aanwezigheid van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) vroegtijdig op te sporen en de verspreiding ervan naar de rest van het grondgebied van de Unie te voorkomen. De lidstaten moeten jaarlijkse inspecties uitvoeren op basis van een beoordeling van het risico op de insleep van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield).

(8)

Gezien de door Italië verstrekte gegevens en de ruime verspreiding van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) in derde landen die rijst produceren, moet worden gecontroleerd of in die derde landen aan bepaalde voorwaarden is voldaan met betrekking tot de voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L., voordat zij in de Unie werden binnengebracht. Die voorwaarden moeten met name betrekking hebben op de al dan niet plaagorganismevrije status van de productielocatie of -plaats, de uit te voeren officiële inspecties en de nodige verklaringen op het fytosanitair certificaat. Deze voorwaarden zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat die planten vrij zijn van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield).

(9)

Bovendien moeten bewortelde, voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L. bij aankomst visueel worden geïnspecteerd en moeten zij, wanneer zij symptomen van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) vertonen, worden bemonsterd en op de aanwezigheid van dat plaagorganisme getest om vast te stellen of het organisme aanwezig is of niet.

(10)

Ook moet worden voorzien in maatregelen voor de verplaatsing binnen de Unie van bewortelde, uit de Unie afkomstige planten van Oryza sativa L.. Om een passend niveau van fytosanitaire bescherming te waarborgen, moet de verplaatsing van die planten en van grond van de afgebakende gebieden naar de rest van het grondgebied van de Unie worden verboden.

(11)

Deze verordening moet voldoende lang van toepassing zijn voor herziening ervan en om de aanwezigheid en de verspreiding van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te kunnen evalueren.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“het nader omschreven plaagorganisme”: Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield);

2)

“nader omschreven planten”: in de grond geteelde, bewortelde, voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L., met uitzondering van zaden;

3)

“waardplanten”: in de grond geteelde, bewortelde, voor opplant bestemde planten van de in bijlage I vermelde geslachten en soorten;

4)

“spontane waardplanten”: waardplanten die op de productieplaatsen voorkomen zonder te zijn geplant;

5)

“nader omschreven zaden”: zaden van Oryza sativa L.;

6)

“nader omschreven voorwerpen”: machines, gereedschappen, voertuigen en persoonlijke uitrusting die zijn gebruikt voor activiteiten in verband met het planten, behandelen of oogsten van de waardplanten;

7)

“afgebakend gebied”: het gebied dat wordt ingesteld als het nader omschreven plaagorganisme wordt aangetroffen, en dat bestaat uit een besmette zone en een bufferzone;

8)

“besmette zone”: een zone waarbinnen zich het veld of de velden met Oryza sativa L. bevinden met daarin:

a)

alle waardplanten waarvan bekend is dat zij met het nader omschreven plaagorganisme zijn besmet;

b)

alle waardplanten die symptomen vertonen die wijzen op een mogelijke besmetting met het nader omschreven plaagorganisme;

c)

alle andere planten die besmet zijn met het nader omschreven plaagorganisme of waarvan wordt vermoed dat zij daarmee besmet zijn, met inbegrip van planten die vatbaar zijn voor besmetting vanwege hun gevoeligheid voor dat plaagorganisme en hun onmiddellijke nabijheid tot besmette nader omschreven planten, of daaruit geteelde planten;

d)

stukken land, grond of andere elementen die door het nader omschreven plaagorganisme zijn besmet of die waarschijnlijk besmet zijn;

9)

“bufferzone”: een zone met een breedte van ten minste 100 m rondom de besmette zone;

10)

“methode met lokplanten”: een methode waarbij bepaalde nader omschreven planten tijdelijk op een besmet veld worden geplant om het nader omschreven plaagorganisme te vangen en vervolgens worden verwijderd en vernietigd, teneinde andere nader omschreven planten op hetzelfde terrein tegen dat plaagorganisme te beschermen.

Artikel 3

Verbod op het binnenbrengen in en verplaatsen binnen de Unie

Het nader omschreven plaagorganisme mag niet op of binnen het grondgebied van de Unie worden binnengebracht, verplaatst, gehouden, vermeerderd of vrijgelaten.

Artikel 4

Instelling van afgebakende gebieden

1.   Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme op het grondgebied van de Unie wordt bevestigd, stelt elke betrokken lidstaat onmiddellijk een afgebakend gebied in.

2.   Indien de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme in de bufferzone wordt bevestigd, herziet de betrokken lidstaat de afbakening van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk en wijzigt hij deze dienovereenkomstig.

3.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van het aantal en de locaties van de afgebakende gebieden die overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/2031 voor het nader omschreven plaagorganisme zijn ingesteld.

4.   Wanneer het nader omschreven plaagorganisme blijkens de in artikel 8 bedoelde inspecties gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, mag deze afbakening worden opgeheven. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie en de andere lidstaten ervan in kennis dat het afgebakende gebied overeenkomstig artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 is afgeschaft.

Artikel 5

Uitroeiingsmaatregelen

De betrokken lidstaat past in de afgebakende gebieden alle volgende maatregelen toe met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven plaagorganisme:

1)

de nader omschreven planten in de besmette zone worden verwijderd en vernietigd op velden die oogstnabij zijn. De nader omschreven planten worden ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen locatie binnen de besmette zone vernietigd op zodanige wijze dat het nader omschreven plaagorganisme zich niet verspreidt;

2)

binnen de besmette zone mogen geen nader omschreven zaden worden ingezaaid en geen waardplanten worden geplant;

3)

spontane waardplanten moeten regelmatig worden verwijderd;

4)

de velden in de besmette zone moeten gedurende meer dan 18 maanden ononderbroken onder water blijven staan. Indien continu onder water zetten niet mogelijk is, wordt de methode met lokplanten toegepast, of andere methoden die voorkomen dat het plaagorganisme zijn levenscyclus afrondt;

5)

nader omschreven planten die voor de methode met lokplanten worden gebruikt, worden binnen vijf weken na het planten vernietigd;

6)

nader omschreven voorwerpen die in een besmet gebied zijn gebruikt, worden van grond en plantenresten gereinigd voordat zij naar de omliggende velden worden verplaatst. Tijdens het reinigen moet het verspreiden van residuen uit het besmette veld worden vermeden.

Artikel 6

Inperkingsmaatregelen

1.   In de in bijlage II vermelde afgebakende gebieden past de bevoegde autoriteit alle volgende maatregelen toe om het nader omschreven plaagorganisme tot die gebieden te beperken en de verspreiding ervan buiten die gebieden te voorkomen:

a)

nader omschreven zaden en nader omschreven planten mogen alleen worden ingezaaid of geplant indien een van de volgende fytosanitaire maatregelen is genomen:

i)

het desbetreffende gebied wordt gedurende ten minste zes maanden na de laatste oogst continu onder water gehouden;

ii)

toepassing van de methode met lokplanten, waarbij de nader omschreven planten binnen vijf weken na het planten worden vernietigd;

iii)

gewasrotatie met niet-waardplanten of voor gekweekte waardplanten van het geslacht Brassica L. of de soorten Allium cepa L., Glycine max (L.) Merr., Hordeum vulgare L., Panicum miliaceum L., Sorghum bicolor (L.) Moench, Triticum aestivum L. en Zea mays L., bestemd voor de productie van bollen, groenten of granen voor eindgebruikers, behalve voor gebruik als voor opplant bestemde planten;

b)

spontane waardplanten moeten regelmatig worden verwijderd;

c)

nader omschreven voorwerpen die op het besmette veld zijn gebruikt, worden van grond en plantenresten gereinigd alvorens naar de omliggende velden te worden verplaatst. Tijdens het reinigen moet het verspreiden van residuen uit het besmette veld worden vermeden.

2.   Indien uit inspectie blijkt dat de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme is toegenomen, past de bevoegde autoriteit de in artikel 5 bedoelde maatregelen toe in de desbetreffende afgebakende gebieden.

Artikel 7

Bewustmaking

Met betrekking tot de afgebakende gebieden waarop de in de artikelen 5 en 6 bedoelde uitroeiings- en inperkingsmaatregelen zijn toegepast, moet de betrokken lidstaat het publiek bewust maken van de dreiging van het nader omschreven plaagorganisme en van de maatregelen die zijn genomen om de verdere verspreiding ervan buiten de afgebakende gebieden te voorkomen. De lidstaat zorgt ervoor dat het grote publiek en de betrokken marktdeelnemers zich bewust zijn van de grenzen van de afgebakende gebieden, de besmette zones en de bufferzones.

Artikel 8

Inspecties op het nader omschreven plaagorganisme binnen het grondgebied van de lidstaten

1.   De lidstaten voeren jaarlijks officiële inspecties uit op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme op waardplanten op hun grondgebied, waarbij zij prioriteit geven aan inspecties van de nader omschreven planten. Deze inspecties zijn risicogebaseerd.

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april van elk jaar bij de Commissie en de andere lidstaten de resultaten in van de buiten de afgebakende gebieden uitgevoerde inspecties, met gebruikmaking van de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie (6) bedoelde modellen.

2.   De betrokken lidstaat monitort de ontwikkeling van de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme in afgebakende gebieden. De betrokken lidstaat zendt de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar de resultaten toe van de uitgevoerde inspecties, en gebruikt daarvoor het model in bijlage III.

3.   Die inspecties bestaan uit visueel onderzoek van waardplanten, bemonstering van waardplanten met symptomen en, in voorkomend geval, van asymptomatische waardplanten in de nabijheid van de waardplanten met symptomen, en van de grond. Het wortelsysteem van bemonsterde planten wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van gallen van het nader omschreven plaagorganisme.

4.   Naast waardplanten met symptomen worden bodemmonsters genomen. De bodem wordt bemonsterd op een diepte van 20-25 cm. Op de geïnspecteerde velden worden de bodemmonsters genomen in een rechthoekig raster dat het gehele veld bestrijkt, waarbij de bemonsteringsafstand niet meer dan 20 m lang en 5 m breed mag zijn. De monstergrootte bedraagt 500 ml tot een totale oppervlakte van 1 ha.

Artikel 9

Verplaatsing van de nader omschreven planten, grond, nader omschreven zaden en nader omschreven voorwerpen

1.   Het buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van de nader omschreven planten is verboden.

2.   Het binnen of buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van grond waar in de voorafgaande drie jaar nader omschreven planten zijn geteeld, is verboden.

3.   Het binnen of buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van nader omschreven zaden is alleen toegestaan indien de zaden vrij zijn van grond en plantenresten.

4.   Het buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van nader omschreven voorwerpen is alleen toegestaan indien zij zijn gereinigd en vrij van grond zijn bevonden.

Artikel 10

Het in de Unie binnenbrengen van nader omschreven planten en nader omschreven zaden

Uit derde landen afkomstige nader omschreven planten en nader omschreven zaden mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als de bevoegde autoriteiten of de onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten staande professionele marktdeelnemers aan alle van de volgende voorschriften voldoen:

1)

de nader omschreven planten die op een ziektevrije plaats of een ziektevrije productielocatie zijn geproduceerd, zijn op die productieplaats of productielocatie officieel geïnspecteerd op het meest geschikte tijdstip voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de uitvoer, en zijn vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden;

2)

de officiële inspecties zijn tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer op het meest geschikte tijdstip voor het opsporen van symptomen van besmetting uitgevoerd, in een gebied met een breedte van ten minste 100 m rond de in punt 1 bedoelde productieplaats of productielocatie;

3)

alle nader omschreven planten in het gebied rond de plaagorganismevrije productieplaats of -locatie die tijdens die inspecties symptomen van infectie vertoonden, zijn onmiddellijk vernietigd;

4)

de nader omschreven planten gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat dat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 een van de volgende vermeldingen omvat:

a)

“De nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong van de nader omschreven planten heeft dat land overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend als vrij van het nader omschreven plaagorganisme.”;

b)

“De nader omschreven planten komen uit een gebied dat volgens de nationale plantenziektekundige dienst van het derde land van het betrokken gebied overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is van het nader omschreven plaagorganisme. De naam van het plaagorganismevrije gebied wordt in het fytosanitair certificaat in de rubriek “Plaats van oorsprong” vermeld.”;

c)

“De nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of -locatie die volgens de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vrij is van het nader omschreven plaagorganisme overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (voorschriften voor de vaststelling van plaagorganismevrije productieplaatsen en plaagorganismevrije productielocaties, ISPM nr. 10 (1999), Rome, IPPC, FAO 2016) en zijn geproduceerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1372 van de Commissie (*1).

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1372 van de Commissie van 5 augustus 2022 wat betreft tijdelijke maatregelen om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen (PB L 206 van 8.8.2022, blz. 16)”;"

5)

het fytosanitaire certificaat dat nader omschreven zaden van oorsprong uit derde landen vergezelt, bevat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” de vermelding dat de zaden vrij zijn van grond en plantenresten.

Artikel 11

Bemonstering en testen van nader omschreven planten die symptomen van het nader omschreven plaagorganisme vertonen

Nader omschreven planten die uit een derde land in de Unie worden binnengebracht en symptomen van het nader omschreven plaagorganisme vertonen, worden na visuele inspectie bemonsterd en getest om vast te stellen of dat plaagorganisme al dan niet aanwezig is.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 30 juni 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)   PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(4)  Misure d’emergenza per impedire la diffusione di Meloidogyne graminicola Golden & Birchfield nel territorio della Repubblica italiana. Besluit van 6 juli 2017, Gazzetta ufficiale della Repubblica Italiana. Algemene serie nr. 202, 30.8.2017.

(5)  Analyse van het fytosanitaire risico van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) uitgevoerd door Consiglio per la ricerca in agricoltura e l’analisi dell’economia agraria (CREA).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie van 27 augustus 2020 betreffende het formaat en de instructies voor de jaarlijkse verslagen over de resultaten van de onderzoeken en betreffende het formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling, die respectievelijk in de artikelen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad zijn bepaald (PB L 280 van 28.8.2020, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van de in artikel 2, punt 3), bedoelde waardplanten

Geslacht of soort

Ageratum conyzoides L.

Alisma plantago L.

Allium cepa L.

Alopecurus L.

Amaranthus spinosus L.

Amaranthus viridis L.

Avena sativa L.

Beta vulgaris L.

Brassica L.

Capsicum annuum L.

Centella asiatica (L.) Urb.

Colocasia esculenta (L.) Schott

Coriandrum sativum L.

Cucumis sativus L.

Cymbopogon citratus (DC.) Stapf

Cynodon dactylon (L.) Pers.

Cyperus compressus L.

Cyperus difformis L.

Cyperus iria L.

Cyperus rotundus L.

Dactyloctenium aegyptium (L.) Willd.

Digitaria filiformis (L.) Köler

Digitaria sanguinalis (L.) Scop.

Echinochloa colona (L.) Link

Echinochloa crus-galli (L.) P. Beauv.

Eclipta prostrata (L.) L.

Eleusine coracana (L.) Gaertn.

Eleusine indica (L.) Gaertn.

Fimbristylis dichotoma var. pluristriata (C.B.Clarke) Napper

Gamochaeta coarctata (L.) Cabrera

Glycine max (L.) Merr.

Heteranthera reniformis Ruiz & Pav.

Hordeum vulgare L.

Hydrilla Rich.

Impatiens balsamina L.

Imperata cylindrica (L.) Raeusch.

Kyllinga brevifolia Rottb.

Lactuca sativa L.

Ludwigia L.

Melilotus albus Medik.

Murdannia keisak (Hassk.) Hand.-Mazz.

Musa L.

Oryza sativa L.

Oxalis corniculata L.

Panicum L.

Pennisetum glaucum (L.) R. Br.

Pisum sativum L.

Poa annua L.

Portulaca oleracea L.

Ranunculus L.

Saccharum officinarum L.

Schoenoplectus articulatus (L.) Palla

Schoenoplectiella articulata (L.) Lye

Setaria italica (L.) P. Beauv.

Solanum lycopersicum L.

Solanum melongena L.

Solanum nigrum L.

Solanum sisymbriifolium Lam.

Solanum tuberosum L.

Sorghum bicolor (L.) Moench

Spergula arvensis L.

Spinacia oleracea L.

Stellaria media (L.) Vill.

Trifolium repens L.

Triticum aestivum L.

Urena lobata L.

Vicia faba L.

Zea mays L.


BIJLAGE II

Afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 6

Italië

Lijst van gemeenten in afgebakende gebieden in Italië

Regio

Provincie

Gemeenten

Lombardije

Pavia

Alagna, Carbonara al Ticino, Cilavegna, Dorno, Gambolò, Garlasco, Gropello Cairoli, Linarolo, Parona, Pieve Albignola, Sannazzaro de' Burgondi, Scaldasole, Sommo, Tromello, Trovo, Vigevano, Villanova d’Ardenghi, Zerbolò, Zinasco

Piëmont

Biella

Castelletto Cervo, Gifflenga, Mottalciata

Piëmont

Vercelli

Buronzo


BIJLAGE III

Modellen voor de verslaglegging van de resultaten van de overeenkomstig artikel 8, lid 2, in afgebakende gebieden uitgevoerde inspecties

1.

Beschrijving van het afgebakende gebied

2.

Aanvankelijke omvang van het afgebakende gebied (ha)

3.

Geactualiseerde omvang van het afgebakende gebied (ha)

4.

Aanpak

5.

Gebied

6.

Inspectielocaties

7.

Geïdentificeerde risicogebieden

8.

Geïnspecteerde risicogebieden

9.

Plantmateriaal/Handelsartikel

10.

Lijst van waardplantensoorten

11.

Tijdschema

12.

Bijzonderheden van de inspectie

A)

Aantal visuele controles

B)

Totaal aantal genomen monsters

C)

Type vallen/lokplanten (of andere methoden (bv. vangnet))

D)

Aantal vallen/lokplanten (of andere vangmethoden)

E)

Aantal locaties met vallen/lokplanten (indien anders dan de onder D) vermelde gegevens)

F)

Type tests (bv. microscopische identificatie, PCR, Elisa enz.)

G)

Totaal aantal tests

H)

Andere maatregelen (bv. speurhonden, drones, helikopters, bewustmakingscampagnes enz.)

I)

Aantal andere maatregelen

13.

Aantal geanalyseerde symptomatische monsters

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

14.

Aantal geanalyseerde asymptomatische monsters

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

15.

Opmerkingen

Benaming

Datum van instelling

Omschrijving

Aantal

A

B

C

D

E

F

G

H

I

i

ii

iii

iv

i

ii

iii

iv

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Instructies voor de rapportage

Kolom 1: vermeld de naam van het geografische gebied, het uitbraaknummer of andere informatie waarmee het desbetreffende afgebakende gebied kan worden geïdentificeerd, en de datum van instelling.

Kolom 2: vermeld de omvang van het afgebakende gebied voor aanvang van de inspectie.

Kolom 3: vermeld de omvang van het afgebakende gebied na inspectie.

Kolom 4: vermeld de aanpak (uitroeiing of inperking). Voeg zo veel rijen toe als nodig, afhankelijk van het aantal afgebakende gebieden per plaagorganisme en de aanpak die in deze gebieden wordt gehanteerd.

Kolom 5: vermeld de zone van het afgebakende gebied waar het onderzoek is uitgevoerd, met zoveel rijen als nodig: besmette zone of bufferzone, in afzonderlijke rijen. Vermeld, indien van toepassing, in afzonderlijke rijen het gebied van de besmette zone waar de inspectie is uitgevoerd (bv. de laatste 20 km aangrenzend aan de bufferzone, rond kwekerijen enz.).

Kolom 6: vermeld het aantal inspectielocaties en beschrijf ze aan de hand van de volgende mogelijkheden:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin; 2.2. openbare locaties, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in andere dan beschermde gebieden, 2.5. andere locaties (geef aan welke, bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4 andere locaties (geef aan welke, bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 7: vermeld welke gebieden als risicogebied zijn vastgesteld op basis van de biologische eigenschappen van het plaagorganisme, de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 8: geef aan welke van de in kolom 7 vermelde risicogebieden zijn geïnspecteerd.

Kolom 9: vermeld planten, vruchten, zaden, grond, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, water, andere, met vermelding van het specifieke geval.

Kolom 10: vermeld de lijst van plantensoorten/-geslachten die zijn onderzocht. Gebruik één rij per plantensoort/-geslacht wanneer het specifieke wettelijke voorschrift voor de inspectie op het plaagorganisme dit vereist.

Kolom 11: vermeld de maanden van het jaar waarin de inspecties werden uitgevoerd.

Kolom 12: vermeld de bijzonderheden van de inspectie, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften van het betrokken plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn.

Kolommen 13 en 14: vermeld de resultaten, indien van toepassing, en verstrek de beschikbare informatie in de desbetreffende kolommen. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarvan om verschillende redenen geen resultaat kon worden bepaald (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster enz.).