28.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 170/22 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/1011 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2022
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen om te bepalen hoe de indirecte blootstellingen met betrekking tot een cliënt ten gevolge van derivaten- en kredietderivatencontracten moeten worden bepaald indien het contract niet rechtstreeks met de cliënt is gesloten maar het onderliggende schuld- of aandeleninstrument door die cliënt is uitgegeven
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 390, lid 9, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De bepaling van de indirecte blootstellingswaarden voor een cliënt die voortvloeien uit derivaten- en kredietderivatencontracten voor grote blootstellingen moet verschillen van de methode voor de berekening van de blootstellingswaarde die wordt gebruikt voor risicogebaseerde kapitaalvereisten als bepaald in Verordening (EU) nr. 575/2013 aangezien wanbetaling met betrekking tot het onderliggende instrument tot winst in plaats van verlies zou kunnen leiden. De indirecte blootstellingswaarde moet daarom afhangen van het verlies (dus de positieve blootstellingswaarde) of de winst (dus de negatieve blootstellingswaarde) bij een potentiële wanbetaling met betrekking tot het onderliggende instrument. Volgens de regeling voor grote blootstellingen in deel vier van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen instellingen in het geval van blootstellingen in de handelsportefeuille positieve en negatieve posities verrekenen in dezelfde financiële instrumenten of, in bepaalde omstandigheden, in verschillende door een bepaalde cliënt uitgegeven financiële instrumenten. De totale nettoblootstelling met betrekking tot een individuele cliënt wordt alleen in aanmerking genomen indien zij positief is. Evenzo mag de totale nettoblootstelling met betrekking tot een bepaalde cliënt, na opname van de indirecte blootstellingen met betrekking tot die cliënt die voortvloeien uit aan de handelsportefeuille toegewezen derivaten- of kredietderivatencontracten, alleen in aanmerking worden genomen indien zij positief is. Om te voorkomen dat indirecte blootstellingen die voortvloeien uit aan de niet-handelsportefeuille toegewezen derivaten- of kredietderivatencontracten, worden verrekend, moet elke uit die posities voortvloeiende negatieve blootstellingswaarde op nul worden gezet. |
(2) |
Om te waarborgen dat het wanbetalingsrisico op passende wijze in aanmerking wordt genomen, moet de indirecte blootstellingswaarde van opties, ongeacht of deze aan de handelsportefeuille dan wel aan de niet-handelsportefeuille zijn toegewezen, afhangen van de veranderingen in optieprijzen die het gevolg zouden zijn van een wanbetaling bij het respectieve onderliggende instrument, b.v. voor callopties de marktwaarde van de optie en voor putopties de marktwaarde van de optie min de uitoefenprijs. |
(3) |
Het doel van kredietderivaten is om kredietrisico met betrekking tot kredietnemers over te dragen zonder de activa zelf over te dragen. Bij het bepalen van de indirecte blootstellingswaarde van het onderliggende instrument moet rekening worden gehouden met de rol die instellingen spelen als protectiegever of -nemer en het soort kredietderivaat dat zij aangaan. De indirecte blootstelling moet dus gelijk zijn aan de marktwaarde van het kredietderivatencontract, die moet worden aangepast aan het bedrag dat verschuldigd is of naar verwachting zal worden ontvangen van de tegenpartij in geval van wanbetaling door de emittent van het onderliggende schuldinstrument. |
(4) |
Voor andere soorten derivatencontracten die een combinatie van long- en shortposities vormen, moeten instellingen, om te waarborgen dat het accurate wanbetalingsrisico in aanmerking wordt genomen, deze derivatencontracten opsplitsen in afzonderlijke transactiegedeelten. Alleen de gedeelten met wanbetalingsrisico, waarbij instellingen in geval van wanbetaling een verliesrisico hebben, zijn relevant voor de berekening van de indirecte blootstellingswaarde die uit die derivatencontracten voortvloeit. Als instellingen echter niet in staat zijn die methode toe te passen, en teneinde een conservatieve behandeling te waarborgen, moeten zij de indirecte blootstellingswaarde van de onderliggende instrumenten kunnen bepalen als het maximale verlies dat zij zouden kunnen lijden als gevolg van wanbetaling door de emittent van de onderliggende waarde waarop het derivaat betrekking heeft. |
(5) |
Derivaten kunnen worden afgeleid van instrumenten met meerdere onderliggende referentienamen. Voor de derivaten waarbij een instelling naar de onderliggende referentienamen kan kijken, en teneinde ervoor te zorgen dat de meest nauwkeurige methode wordt gebruikt, moet de indirecte blootstellingswaarde worden berekend door te kijken naar de variatie in de prijs van het derivaat in geval van wanbetaling bij elk van de onderliggende referentienamen in het instrument met meerdere onderliggende waarden. Ter wille van de consistentie met het kader voor grote blootstellingen dat van toepassing is op transacties waarbij sprake is van een blootstelling aan onderliggende activa, moet artikel 6, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014 van de Commissie (2) van toepassing zijn om de blootstellingen toe te wijzen aan de aangewezen cliënt, als een afzonderlijke cliënt of aan de onbekende cliënt. In gevallen waarin instellingen niet in staat zijn een doorkijkbenadering toe te passen of waarin een doorkijkbenadering voor een derivaat met meerdere referentienamen nodeloos omslachtig is, en teneinde een conservatieve behandeling te waarborgen, moeten instellingen de indirecte blootstellingswaarde berekenen door te kijken naar de variatie in de prijs van het derivaat in geval van wanbetaling bij al die onderliggende referentienamen. Evenzo moet, ter wille van de consistentie met het kader voor grote blootstellingen dat van toepassing is op transacties waarbij sprake is van een blootstelling aan onderliggende activa, artikel 6, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014 van toepassing zijn om de blootstellingen toe te wijzen aan een afzonderlijke cliënt of aan de onbekende cliënt. In alle gevallen waarin de onderliggende instrumenten zijn toegewezen aan de onbekende cliënt moeten instellingen eventuele negatieve indirecte blootstellingswaarden op nul zetten, om te voorkomen dat negatieve indirecte blootstellingswaarden worden verrekend met positieve indirecte blootstellingswaarden. |
(6) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd. |
(7) |
De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Algemene regels voor het bepalen van de indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt die voortvloeit uit derivaten- en kredietderivatencontracten
1. De instellingen berekenen de indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt die voortvloeit uit in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen derivatencontracten en uit kredietderivatencontracten, als de derivatencontracten niet rechtstreeks met die cliënt zijn gesloten maar het onderliggende schuld- of aandeleninstrument door de cliënt is uitgegeven, overeenkomstig de in de artikelen 2 tot en met 5 van deze verordening beschreven methode.
2. Als de onderliggende instrumenten zijn opgenomen in een schuld-, aandelen- of kredietverzuimswapindex of een instelling voor collectieve belegging, of als de derivatencontracten meerdere onderliggende referentienamen hebben, berekenen instellingen, in afwijking van lid 1, de uit de in lid 1 bedoelde derivatencontracten voortvloeiende indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt en de bijdrage van die blootstelling aan de blootstelling met betrekking tot een cliënt overeenkomstig de in artikel 6 bepaalde methode.
3. Als de in lid 1 bedoelde derivaten- en kredietderivatencontracten aan de handelsportefeuille zijn toegewezen, en na de berekening van de indirecte blootstellingswaarden met betrekking tot een cliënt die voortvloeien uit deze contracten, nemen de instellingen die blootstellingswaarden op in de blootstelling met betrekking tot die cliënt in de handelsportefeuille. Na aggregatie worden negatieve nettoblootstellingen op nul gezet.
4. Als de in lid 1 bedoelde derivaten- en kredietderivatencontracten aan de niet-handelsportefeuille zijn toegewezen, en als na de berekening van de indirecte blootstellingswaarden met betrekking tot een cliënt die voorvloeien uit deze contracten, de indirecte blootstellingen een negatieve waarde hebben, zetten de instellingen, in afwijking van de leden 1 en 2, deze blootstellingswaarden op nul alvorens ze mee te tellen bij de blootstellingen met betrekking tot die cliënt.
Artikel 2
Toewijzing van de indirecte blootstellingen aan categorieën van derivatencontracten
Instellingen wijzen de in artikel 1, lid 1, bedoelde indirecte blootstellingen toe aan een van de volgende categorieën derivatencontracten:
a) |
opties op schuld- en aandeleninstrumenten; |
b) |
kredietderivatencontracten; |
c) |
alle andere in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen derivatencontracten die als onderliggend activum een schuld- of aandeleninstrument hebben en die niet onder de in punt a) of punt b) van dit lid bedoelde categorieën vallen. |
Artikel 3
Berekening van de indirecte blootstellingswaarde voor opties op schuld- en aandeleninstrumenten
1. Met inachtneming van de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, berekenen instellingen de indirecte blootstellingswaarde voor de in artikel 2, punt a), bedoelde opties als de som van de actuele marktwaarde van de optie en het bedrag dat verschuldigd is aan de tegenpartij van de optie bij een potentiële wanbetaling door de emittent van het onderliggende instrument, min het bedrag dat die tegenpartij in dat geval aan de instelling is verschuldigd.
2. Voor callopties is de indirecte blootstellingswaarde gelijk aan de marktwaarde van de optie. Voor een lange positie in een calloptie is de indirecte blootstellingswaarde positief terwijl zij voor een korte positie in een calloptie negatief is.
3. Voor putopties is de indirecte blootstellingswaarde gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de optie en de uitoefenprijs ervan. Voor een korte positie in een putoptie is de indirecte blootstellingswaarde positief terwijl zij voor een lange positie in een putoptie negatief is.
4. In afwijking van lid 3 gebruiken instellingen voor putopties waarvoor op de transactiedatum geen uitoefenprijs beschikbaar is maar nadien wel, de voor de berekening van de reële waarde van de optie gebruikte verwachte uitoefenprijs.
5. Als op een gegeven datum de marktwaarde van de optie niet beschikbaar is, gebruiken instellingen de reële waarde van de optie op die datum. Als op een gegeven datum noch de marktwaarde noch de reële waarde van een optie beschikbaar is, gebruiken instellingen de meest recente marktwaarde of reële waarde. Als op geen enkele datum de marktwaarde noch de reële waarde van een optie beschikbaar is, gebruiken instellingen de waarde waartegen de optie wordt gewaardeerd in overeenstemming met het toepasselijke boekhoudkundig kader.
Artikel 4
Berekening van de indirecte blootstellingswaarde voor kredietderivatencontracten
1. De indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt die voortvloeit uit de in artikel 2, punt b), bedoelde kredietderivatencontracten, is gelijk aan de som van de actuele marktwaarde van het kredietderivatencontract en het bedrag dat verschuldigd is aan de tegenpartij van het kredietderivatencontract bij een potentiële wanbetaling door de emittent van het onderliggende instrument, min het bedrag dat die tegenpartij in dat geval aan de instelling is verschuldigd.
2. Als de marktwaarde van het kredietderivaat op een gegeven datum niet beschikbaar is, gebruiken instellingen de reële waarde van het kredietderivaat op die datum. Als op een gegeven datum noch de marktwaarde noch de reële waarde van het kredietderivaat beschikbaar is, gebruiken instellingen de meest recente marktwaarde of reële waarde. Als op geen enkele datum de marktwaarde noch de reële waarde van een kredietderivatencontract beschikbaar is, gebruiken instellingen de waarde waartegen het kredietderivatencontract wordt gewaardeerd in overeenstemming met het toepasselijke boekhoudkundig kader.
Artikel 5
Berekening van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde indirecte blootstellingswaarde voor andere derivatencontracten
1. Bij de berekening van de indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt die voortvloeit uit andere in artikel 2, punt c), bedoelde derivatencontracten, met inbegrip van swaps, futures of forwards, splitsen instellingen hun meervoudige transactiegedeelten op in afzonderlijke transactiegedeelten.
2. Voor de in lid 1 bedoelde transactiegedeelten die het wanbetalingsrisico van de emittent van het onderliggende instrument met zich meebrengen, berekenen instellingen de indirecte blootstellingswaarde alsof het posities in die gedeelten betrof.
3. Als een instelling echter niet in staat is de in de leden 1 en 2 beschreven behandeling toe te passen, moet zij de indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot de emittent van de onderliggende instrumenten kunnen bepalen als het maximale verlies dat zij zou kunnen lijden bij een potentiële wanbetaling door de emittent van de onderliggende waarde waarop het derivatencontract betrekking heeft.
Artikel 6
Berekening van de indirecte blootstellingswaarden die voortvloeien uit derivatencontracten met meerdere onderliggende waarden
1. Bij het bepalen van de indirecte blootstellingswaarde met betrekking tot een cliënt die voortvloeit uit derivatencontracten die zijn afgeleid van een schuld-, aandelen- of kredietverzuimswapindex of een instelling voor collectieve belegging, of als de derivatencontracten meerdere onderliggende referentienamen hebben, kijken de instellingen door alle individuele onderliggende instrumenten en berekenen zij de indirecte blootstellingswaarde als de variatie in de prijs van het derivatencontract in geval van wanbetaling door elk van de onderliggende referentienamen. Instellingen wijzen elke indirecte blootstellingswaarde toe aan een geïdentificeerde cliënt, een afzonderlijke cliënt of aan de onbekende cliënt, zoals bepaald in artikel 6, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014.
2. Als een instelling echter niet in staat is door alle individuele onderliggende instrumenten van het derivatencontract te kijken zoals bepaald in lid 1, of als het voor de instelling nodeloos omslachtig zou zijn om dat te doen, zal zij:
a) |
door alle individuele onderliggende instrumenten kijken als dit voor haar mogelijk en niet nodeloos omslachtig is, en de indirecte blootstellingswaarde berekenen overeenkomstig lid 1; |
b) |
voor de onderliggende instrumenten waar de instelling niet kan doorkijken of waarvoor het nodeloos omslachtig zou zijn om dat te doen, de indirecte blootstellingswaarde berekenen door te kijken naar de variatie in de prijs van het derivatencontract in geval van wanbetaling door al die onderliggende referentienamen. |
De in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde indirecte blootstellingswaarde wordt toegewezen aan de derivatentransactie als een afzonderlijke cliënt of aan de onbekende cliënt, als bepaald in artikel 6, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014.
3. Als deze indirecte blootstellingswaarden aan de onbekende cliënt moeten worden toegewezen als bepaald in artikel 6, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014, en als deze indirecte blootstellingswaarden negatief zijn, zet de instelling ze, in afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel, op nul alvorens ze aan de blootstellingen aan de onbekende cliënt toe te wijzen.
Artikel 7
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014 van de Commissie van 2 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen voor het bepalen van de totale blootstelling aan een cliënt of een groep van verbonden cliënten met betrekking tot transacties met onderliggende activa (PB L 324 van 7.11.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).