11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/4


VERORDENING (EU) 2022/720 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1), en met name artikel 1,

Na bekendmaking van deze ontwerpverordening (2),

Na raadpleging van het Adviescomité voor restrictieve praktijken en machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG is de Commissie bevoegd artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen verticale overeenkomsten en soortgelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen.

(2)

Verordening (EU) nr. 330/2010 (3) van de Commissie omschrijft een groep verticale overeenkomsten waarvan volgens de Commissie kon worden aangenomen dat zij gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. De ervaring met de toepassing van Verordening (EU) nr. 330/2010, die op 31 mei 2022 vervalt, is over het algemeen positief, zoals is gebleken bij de evaluatie van die verordening. Rekening houdende met die ervaring en met nieuwe marktontwikkelingen – zoals de groei van e-commerce, maar ook nieuwe of meer voorkomende soorten verticale overeenkomsten – is het gepast een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vast te stellen.

(3)

De groep overeenkomsten waarvan kan worden aangenomen dat die doorgaans aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoet, omvat verticale overeenkomsten inzake de aan- of verkoop van goederen of diensten wanneer die overeenkomsten zijn gesloten tussen niet-concurrerende ondernemingen, tussen bepaalde concurrenten of door bepaalde verenigingen van detailhandelaren van goederen. Die groep omvat tevens verticale overeenkomsten die nevenbepalingen bevatten betreffende de overdracht of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten. De term “verticale overeenkomsten” moet zo worden opgevat dat het de overeenkomstige onderling afgestemde feitelijke gedragingen omvat.

(4)

Om artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen, is het niet nodig de verticale overeenkomsten te omschrijven die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag moet rekening worden gehouden met diverse factoren, in het bijzonder de marktstructuur aan de vraag- en aanbodzijde.

(5)

Het voordeel van de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling moet worden beperkt tot verticale overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(6)

Bepaalde soorten verticale overeenkomsten kunnen de economische efficiëntie binnen een productie- of distributieketen verbeteren doordat zij een betere coördinatie tussen de deelnemende ondernemingen mogelijk maken. In het bijzonder kunnen zij leiden tot een vermindering van de transactie- en distributiekosten van de partijen en tot een optimalisering van de hoogte van hun verkoop en investeringen.

(7)

De kans dat een dergelijke efficiëntiebevorderende werking zwaarder weegt dan de concurrentieverstorende gevolgen van in verticale overeenkomsten vervatte beperkingen, hangt af van de mate waarin de partijen bij de overeenkomst marktmacht bezitten en met name van de mate waarin die ondernemingen concurrentie ondervinden van andere leveranciers van goederen of diensten die door hun klanten, op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waartoe zij zijn bestemd, als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd.

(8)

Verondersteld kan worden dat, wanneer het marktaandeel van elk van de partijen bij de overeenkomst op de relevante markt niet meer dan 30 % bedraagt, verticale overeenkomsten die geen bepaalde soorten ernstige concurrentiebeperkingen bevatten, over het algemeen leiden tot een verbetering van de productie of distributie en de consumenten een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen ten goede laten komen.

(9)

Boven de marktaandeeldrempel van 30 % kan niet worden verondersteld dat verticale overeenkomsten die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen, doorgaans objectieve voordelen meebrengen die naar hun aard en omvang opwegen tegen de nadelen die voor de concurrentie uit die overeenkomsten voortvloeien. Evenmin kan echter worden verondersteld dat die verticale overeenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen of dat zij niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(10)

De onlineplatformeconomie speelt een steeds grotere rol in de distributie van goederen en diensten. Ondernemingen die actief zijn in de onlineplatformeconomie maken het mogelijk zaken te doen op nieuwe manieren, waarvan sommige niet gemakkelijk zijn in te delen aan de hand van concepten die verband houden met verticale overeenkomsten in de traditionele economie. Met name dankzij onlinetussenhandelsdiensten kunnen ondernemingen goederen of diensten aanbieden aan ondernemingen of aan eindconsumenten om het initiëren van directe transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en eindconsumenten te faciliteren. Overeenkomsten betreffende de levering van onlinetussenhandelsdiensten zijn verticale overeenkomsten en moeten derhalve kunnen profiteren van de bij deze verordening ingevoerde groepsvrijstelling, mits aan de in deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan.

(11)

De definitie van “onlinetussenhandelsdiensten” die wordt gehanteerd in Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (4) moet voor deze verordening worden aangepast. Met name moet, om het toepassingsgebied van artikel 101 van het Verdrag te weerspiegelen, de in deze verordening gebruikte definitie verwijzen naar ondernemingen. Zij moet ook onlinetussenhandelsdiensten omvatten die het initiëren van directe transacties tussen ondernemingen faciliteren, alsmede diensten die directe transacties tussen ondernemingen en eindconsumenten faciliteren.

(12)

Duale distributie is het scenario waarin een leverancier goederen of diensten niet alleen op het upstreamniveau verkoopt, maar ook op het downstreamniveau, en daarbij concurreert met zijn onafhankelijke distributeurs. In dat scenario, zonder hardcore beperkingen en op voorwaarde dat de afnemer niet met de leverancier concurreert op het upstreamniveau, is de potentiële negatieve impact van de verticale overeenkomst op de concurrentieverhouding tussen de leverancier en de afnemer op het downstreamniveau minder significant dan de potentiële positieve impact van de verticale overeenkomst op de concurrentie op het upstream- of downstreamniveau in het algemeen. Deze verordening moet daarom een vrijstelling verlenen voor verticale overeenkomsten die in dergelijke scenario’s van duale distributie worden gesloten.

(13)

De uitwisseling van informatie tussen een leverancier en een afnemer kan bijdragen tot de concurrentiebevorderende effecten van verticale overeenkomsten, met name de optimalisering van productie- en distributieprocessen. Bij duale distributie kan de uitwisseling van bepaalde soorten informatie echter horizontale problemen opleveren. Deze verordening mag daarom enkel vrijstelling verlenen voor de uitwisseling van informatie tussen een leverancier en een afnemer in een duaal distributiescenario wanneer de uitwisseling van informatie niet alleen rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van de verticale overeenkomst, maar ook noodzakelijk is om de productie of distributie van de contractgoederen of -diensten te verbeteren.

(14)

De redenering voor de vrijstelling van verticale overeenkomsten in duale distributiescenario’s is niet van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende het verrichten van onlinetussenhandelsdiensten wanneer de aanbieder van onlinetussenhandelsdiensten ook een concurrerende onderneming is op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten. Aanbieders van onlinetussenhandelsdiensten die een dergelijke hybride functie vervullen, kunnen de mogelijkheid en de prikkel hebben om de uitkomst te beïnvloeden van de concurrentie op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten. Deze verordening mag daarom geen vrijstelling verlenen voor dergelijke verticale overeenkomsten.

(15)

Deze verordening mag geen verticale overeenkomsten vrijstellen die beperkingen bevatten die waarschijnlijk de concurrentie beperken en consumenten schaden of die niet onmisbaar zijn om de voornoemde efficiëntieverhogende effecten te bereiken. In het bijzonder mag het voordeel van de in deze verordening vervatte groepsvrijstelling niet van toepassing zijn op verticale overeenkomsten die bepaalde soorten ernstige concurrentiebeperkingen bevatten, zoals minimumwederverkoopprijzen en vaste wederverkoopprijzen, en bepaalde vormen van gebiedsbescherming, waaronder het verhinderen van het daadwerkelijke gebruik van internet om te verkopen of bepaalde beperkingen van onlinereclame. Beperkingen van onlineverkoop en onlinereclame moeten daarom de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling genieten, mits zij direct noch indirect, op zich of in combinatie met andere door de partijen gecontroleerde factoren, tot doel hebben de afnemer of zijn klanten te beletten het internet effectief te gebruiken om de contractgoederen of -diensten aan bepaalde grondgebieden of aan bepaalde klanten te verkopen, of te beletten dat een volledig online reclamekanaal, zoals prijsvergelijkingsdiensten of advertenties in zoekmachines, wordt gebruikt. Beperkingen van de onlineverkoop mogen bijvoorbeeld de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling niet genieten wanneer zij tot doel hebben het totale volume van de onlineverkoop van de contractgoederen of -diensten op de relevante markt, of de mogelijkheid voor consumenten om de contractgoederen of -diensten online te kopen, aanzienlijk te verminderen. Om een beperking in te delen als hardcore beperking in de zin van artikel 4, punt e), kan rekening worden gehouden met de inhoud en de context van de beperking, maar die indeling mag niet afhangen van marktspecifieke omstandigheden of van de individuele kenmerken van de partijen.

(16)

In deze verordening mogen geen beperkingen worden vrijgesteld waarvan niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Met name om de toegankelijkheid tot de relevante markt te waarborgen en collusie op de relevante markt te voorkomen, moeten aan de groepsvrijstelling bepaalde voorwaarden worden verbonden. Daarom moet de vrijstelling voor concurrentiebedingen worden beperkt tot bedingen die de duur van vijf jaar niet overschrijden. Verplichtingen waardoor de leden van een selectief distributiestelsel geen merken van bepaalde concurrerende leveranciers mogen verkopen, moeten eveneens van de vrijstelling van deze verordening worden uitgesloten. Het voordeel van deze verordening mag niet gelden voor pariteitsverplichtingen van detailhandelaren waardoor afnemers van onlinetussenhandelsdiensten geen goederen of diensten aanbieden, verkopen of doorverkopen aan eindgebruikers onder gunstigere voorwaarden via concurrerende onlinetussenhandelsdiensten.

(17)

De beperkingen van het marktaandeel, de uitsluiting van bepaalde verticale overeenkomsten en de voorwaarden in deze verordening waarborgen op algemene wijze dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven de concurrentie uit te schakelen voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten.

(18)

Overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (5), kan de Commissie het voordeel van deze verordening intrekken indien zij in een bepaald geval van oordeel is dat een overeenkomst waarop de bij deze verordening ingestelde groepsvrijstelling van toepassing is, toch bepaalde met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft. De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan het voordeel van deze verordening intrekken indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

(19)

Indien de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat het voordeel van deze verordening intrekt, staat het aan hen om te bewijzen dat de betrokken verticale overeenkomst onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag valt en dat de overeenkomst niet voldoet aan ten minste één van de vier voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag.

(20)

Om te bepalen of het voordeel van deze verordening ingevolge artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003 moet worden ingetrokken, zijn de concurrentieverstorende effecten die kunnen voortvloeien uit het bestaan van parallelle netten van verticale overeenkomsten met gelijkaardige effecten die de toetreding tot of de concurrentie op een relevante markt aanmerkelijk beperken, van bijzonder belang. Dergelijke cumulatieve effecten kunnen met name optreden in het geval van exclusieve distributie, exclusieve levering, selectieve distributie, pariteitsverplichtingen of concurrentiebedingen.

(21)

Om het toezicht te versterken op parallelle netten van verticale overeenkomsten die soortgelijke concurrentieverstorende effecten hebben en meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, kan de Commissie bij verordening deze verordening buiten toepassing verklaren voor verticale overeenkomsten die bepaalde met de betrokken markt samenhangende beperkingen bevatten, en zodoende de volledige toepassing van artikel 101 van het Verdrag op die overeenkomsten herstellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“verticale overeenkomst”: een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarbij twee of meer ondernemingen, met het oog op de toepassing van de overeenkomst of de onderling afgestemde feitelijke gedraging, elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzaam zijn, en die betrekking heeft op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten kunnen kopen, verkopen of doorverkopen;

b)

“verticale beperking”: een beperking van de concurrentie in een verticale overeenkomst die binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag valt;

c)

“concurrerende onderneming”: een daadwerkelijke of potentiële concurrent; “daadwerkelijke concurrent”: een onderneming die actief is op dezelfde relevante markt; “potentiële concurrent”: een onderneming die zonder de verticale overeenkomst, op grond van realistische verwachtingen en niet als louter theoretische mogelijkheid, wellicht binnen een korte periode de vereiste extra investeringen zou doen of andere noodzakelijke kosten zou maken om de relevante markt te betreden;

d)

“leverancier”: omvat een onderneming die onlinetussenhandelsdiensten verleent;

e)

“onlinetussenhandelsdiensten”: diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (6) die ondernemingen in staat stellen goederen of diensten aan te bieden:

i)

aan andere ondernemingen, teneinde het initiëren van directe transacties tussen die ondernemingen te faciliteren, of

ii)

aan eindconsumenten, teneinde het initiëren van directe transacties tussen die ondernemingen en eindconsumenten te faciliteren,

ongeacht of en waar de transacties uiteindelijk worden gesloten;

f)

“concurrentiebeding”: elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt die met de contractgoederen of -diensten concurreren, of elke directe of indirecte verplichting voor de afnemer om op de relevante markt meer dan 80 % van zijn totale aankopen van de contractgoederen of -diensten en substituten daarvan bij de leverancier of bij een door de leverancier aangewezen onderneming te betrekken, berekend op basis van de waarde of, waar zulks in de sector vaste praktijk is, van de omvang van de aankopen van de afnemer in het voorafgaande kalenderjaar;

g)

“selectief distributiestelsel”: een distributiestelsel waarbij de leverancier zich ertoe verbindt de contractgoederen of -diensten — direct of indirect — slechts te verkopen aan distributeurs die op grond van vastgestelde criteria zijn geselecteerd, en waarbij die distributeurs zich ertoe verbinden om dergelijke goederen of diensten niet aan niet-erkende distributeurs te verkopen binnen het grondgebied waarop de leverancier heeft besloten dat stelsel toe te passen;

h)

“exclusief distributiestelsel”: een distributiestelsel waarbij de leverancier een grondgebied of een groep klanten uitsluitend aan zichzelf of aan ten hoogste vijf afnemers toewijst en al zijn andere afnemers beperkt actief in het exclusieve gebied of aan de exclusieve klantengroep te verkopen;

i)

“intellectuele eigendomsrechten”: omvat industriële eigendomsrechten, knowhow, auteursrecht en naburige rechten;

j)

“knowhow”: een geheel van niet-geoctrooieerde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de leverancier en de door hem uitgevoerde proeven, die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is; “geheim”: de knowhow is niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar; “wezenlijk”: de knowhow is voor de afnemer belangrijk en nuttig voor het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van de contractgoederen of -diensten; “geïdentificeerd”: de knowhow is zodanig volledig beschreven dat kan worden nagegaan of hij aan de criteria van geheim-zijn en wezenlijkheid voldoet;

k)

“afnemer”: omvat een onderneming die, op grond van een overeenkomst die valt onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag, voor rekening van een andere onderneming goederen of diensten verkoopt;

l)

“actieve verkoop”: het actief benaderen van klanten door middel van bezoeken, brieven, e-mails, oproepen of andere vormen van directe communicatie of door middel van gerichte reclame en promotie, offline of online, bijvoorbeeld door middel van gedrukte of digitale media, met inbegrip van onlinemedia, prijsvergelijkingsdiensten of advertenties op zoekmachines waarmee klanten in bepaalde grondgebieden of klantengroepen worden benaderd, het exploiteren van een website met een topleveldomein dat overeenkomt met bepaalde gebieden, of het op een website aanbieden van talen die in bepaalde gebieden gebruikelijk zijn, wanneer deze talen verschillen van de talen die gebruikelijk zijn in het gebied waar de afnemer gevestigd is;

m)

“passieve verkoop”: verkoop naar aanleiding van spontane verzoeken van individuele klanten, met inbegrip van levering van goederen of diensten aan de klant, zonder dat de verkoop is geïnitieerd door de specifieke klant, de groep klanten of het grondgebied actief te benaderen, en met inbegrip van verkoop die voortvloeit uit inschrijvingen bij overheidsopdrachten of reacties op particuliere aanbestedingen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen “onderneming”, “leverancier” en “afnemer” hun respectieve verbonden ondernemingen.

Onder “verbonden ondernemingen” wordt verstaan:

a)

ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst direct of indirect:

i)

de macht heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, of

ii)

de macht heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

iii)

het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren, of

b)

ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikken, of

c)

ondernemingen waarin een in punt b) bedoelde onderneming direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikt, of

d)

ondernemingen waarin één partij bij de overeenkomst gezamenlijk met één of meer van de in de punten a), b) of c) bedoelde ondernemingen, of twee of meer van de laatstgenoemde ondernemingen, gezamenlijk over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikken, of

e)

ondernemingen waarin de in punt a) genoemde rechten of macht gezamenlijk in handen zijn van:

i)

partijen bij de overeenkomst of de respectieve met hen verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d), of

ii)

één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d) en één of meer derde partijen.

Artikel 2

Vrijstelling

1.   Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 101, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaard voor verticale overeenkomsten. Die vrijstelling is van toepassing voor zover dergelijke overeenkomsten verticale beperkingen bevatten.

2.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is alleen van toepassing op verticale overeenkomsten tussen een ondernemersvereniging en één van haar individuele leden, of tussen een dergelijke vereniging en één van haar individuele leveranciers, indien alle leden van de vereniging detailhandelaren van goederen zijn en mits geen individueel lid van de vereniging, tezamen met de met dat lid verbonden ondernemingen, een totale jaaromzet van meer dan 50 miljoen EUR behaalt. Door dergelijke verenigingen gesloten verticale overeenkomsten vallen binnen de toepassing van deze verordening zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 101 van het Verdrag op tussen de leden van de vereniging gesloten horizontale overeenkomsten of op door de vereniging genomen besluiten.

3.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is van toepassing op verticale overeenkomsten die bepalingen bevatten betreffende de overdracht aan de afnemer of het gebruik door de afnemer van intellectuele-eigendomsrechten, op voorwaarde dat die bepalingen niet het hoofdonderwerp van dergelijke overeenkomsten vormen en direct samenhangen met het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van goederen of diensten door de afnemer of zijn klanten. De vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat ten aanzien van de contractgoederen en -diensten die bepalingen geen concurrentiebeperkingen bevatten die hetzelfde doel hebben als verticale beperkingen waarvoor op grond van deze verordening geen vrijstelling geldt.

4.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen. Die vrijstelling is echter wel van toepassing wanneer concurrerende ondernemingen een niet-wederkerige verticale overeenkomst sluiten en een van de volgende omstandigheden van toepassing is:

a)

de leverancier is op het upstreamniveau actief als fabrikant, importeur of groothandelaar en op het downstreamniveau als importeur, groothandelaar of detailhandelaar van goederen, terwijl de afnemer een importeur, groothandelaar of detailhandelaar op het downstreamniveau is, en geen concurrerende onderneming is op het upstreamniveau waar hij de contractgoederen koopt, of

b)

de leverancier is een aanbieder van diensten op verschillende handelsniveaus, terwijl de afnemer zijn diensten aanbiedt op detailhandelsniveau en geen concurrerende onderneming is op het handelsniveau waarop hij de contractdiensten koopt.

5.   De in lid 4, punten a) en b), vermelde uitzonderingen zijn niet van toepassing op de uitwisseling van informatie tussen de leverancier en de afnemer die hetzij niet direct verband houdt met de uitvoering van de verticale overeenkomst, hetzij niet noodzakelijk is om de productie of distributie van de contractgoederen of -diensten te verbeteren, of aan geen van beide voorwaarden voldoet.

6.   De uitzonderingen in lid 4, punten a) en b), zijn niet van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende de levering van onlinetussenhandelsdiensten wanneer de aanbieder van onlinetussenhandelsdiensten een concurrent is op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten.

7.   Deze verordening is niet van toepassing op verticale overeenkomsten waarvan het onderwerp valt binnen het toepassingsgebied van andere groepsvrijstellingsverordeningen, tenzij in dergelijke verordening anders is bepaald.

Artikel 3

Marktaandeeldrempel

1.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat het marktaandeel van de leverancier niet meer bedraagt dan 30 % van de relevante markt waarop hij de contractgoederen of -diensten verkoopt, en het marktaandeel van de afnemer niet meer bedraagt dan 30 % van de relevante markt waarop hij de contractgoederen of -diensten koopt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 moet, indien in een meerzijdige overeenkomst een onderneming de contractgoederen of -diensten koopt van één onderneming die partij is bij de overeenkomst en de contractgoederen of -diensten verkoopt aan een andere onderneming die ook partij is bij de overeenkomst, het marktaandeel van de eerste onderneming, als zowel afnemer als leverancier, voldoen aan de in dat lid vastgestelde marktaandeeldrempel, wil de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing zijn.

Artikel 4

Beperkingen die het voordeel van de groepsvrijstelling tenietdoen — hardcore beperkingen

De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

a)

het beperken van de mogelijkheid van de afnemer om zijn verkoopprijs vast te stellen, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumverkoopprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te bevelen, mits die prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste of minimumverkoopprijs;

b)

indien de leverancier een exclusief distributiestelsel toepast: het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan wie, de exclusieve distributeur actief of passief de contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van:

i)

de beperking van de actieve verkoop door de exclusieve distributeur en zijn directe klanten, in gebieden of aan klantengroepen die aan de leverancier zijn voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf andere exclusieve distributeurs zijn toegewezen;

ii)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de exclusieve distributeur en zijn klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in een ander grondgebied waar de leverancier een selectief distributiestelsel voor de contractgoederen of -diensten toepast;

iii)

het beperken van de plaats van vestiging van de exclusieve distributeur;

iv)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame exclusieve distributeur;

v)

het beperken van de mogelijkheid van de exclusieve distributeur om componenten die voor verwerking in een product zijn geleverd, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te produceren als door de leverancier geproduceerde goederen;

c)

indien de leverancier een selectief distributiestelsel toepast,

i)

het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan wie, de leden van het selectief distributiestelsel actief of passief contractgoederen of -diensten mogen verkopen, met uitzondering van:

1)

de beperking van de actieve verkoop door de leden van het selectief distributiestelsel en hun directe klanten, in een gebied of aan een groep klanten die aan de leverancier is voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf exclusieve distributeurs is toegewezen;

2)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de leden van het selectief distributiestelsel en hun klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in het grondgebied waarin het selectief distributiestelsel wordt toegepast;

3)

het beperken van de plaats van vestiging van de leden van het selectief distributiestelsel;

4)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door de op het groothandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel;

5)

het beperken van de mogelijkheid om componenten die voor verwerking zijn geleverd, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te vervaardigen als door de leverancier geproduceerde goederen;

ii)

het beperken van onderlinge leveringen tussen de leden van het selectief distributiestelsel die op hetzelfde of op andere handelsniveaus werkzaam zijn;

iii)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door op het detailhandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel, onverminderd punt c), i), 1) en 3);

d)

indien de leverancier noch een exclusief - noch een selectief distributiestelsel toepast: het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan, wie de afnemer actief of passief de contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van:

i)

de beperking van de actieve verkoop door de afnemer en zijn directe klanten in gebieden of aan klantengroepen die aan de leverancier zijn voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf exclusieve distributeurs zijn toegewezen;

ii)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de afnemer of zijn klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in een ander grondgebied waar de leverancier een selectief distributiestelsel voor de contractgoederen of -diensten toepast;

iii)

het beperken van de plaats van vestiging van de afnemer;

iv)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame afnemer;

v)

het beperken van de mogelijkheid van de afnemer om componenten die voor verwerking geleverd zijn, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te vervaardigen als door de leverancier geproduceerde goederen;

e)

te beletten dat de afnemer of zijn klanten het internet werkelijk gebruiken om de contractgoederen of -diensten te verkopen, aangezien dit een beperking inhoudt van het gebied waarin, of van de klanten aan wie, de contractgoederen of -diensten mogen worden verkocht in de zin van de punten b), c) of d), onverminderd de mogelijkheid om de afnemer het volgende op te leggen:

i)

andere beperkingen van de onlineverkoop, of

ii)

beperkingen op onlinereclame die niet tot doel hebben het gebruik te verhinderen van een volledig onlineadvertentiekanaal;

f)

de beperking, zoals overeengekomen tussen een leverancier van componenten en een afnemer welke die componenten verwerkt, van de mogelijkheden van de leverancier om de componenten als reserveonderdelen te verkopen aan eindgebruikers of aan reparateurs, groothandelaren of andere dienstverrichters aan wie de afnemer niet de reparatie of het onderhoud van zijn goederen heeft toevertrouwd.

Artikel 5

Uitgesloten beperkingen

1.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op de volgende in verticale overeenkomsten vervatte verplichtingen:

a)

elk direct of indirect concurrentiebeding, wanneer het van onbepaalde duur is of de duur ervan vijf jaar overschrijdt;

b)

elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer, na afloop van de overeenkomst, geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt;

c)

elke directe of indirecte verplichting waardoor de leden van een selectief distributiestelsel de merken van bepaalde concurrerende leveranciers niet verkoopt;

d)

elke directe of indirecte verplichting waardoor een afnemer van onlinetussenhandelsdiensten via concurrerende onlinetussenhandelsdiensten aan eindgebruikers geen goederen of diensten tegen gunstigere voorwaarden aanbiedt, verkoopt of doorverkoopt.

2.   In afwijking van lid 1, punt a), geldt de beperking in de tijd van vijf jaar niet indien de contractgoederen of -diensten door de afnemer worden verkocht in ruimten en op terreinen die eigendom zijn van de leverancier of door de leverancier worden gehuurd van een derde die niet met de afnemer is verbonden, mits de duur van het concurrentiebeding de termijn gedurende welke de afnemer de ruimten en terreinen in gebruik heeft, niet overschrijdt.

3.   In afwijking van lid 1, punt b), is de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing op elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer, na afloop van de overeenkomst, geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verplichting heeft betrekking op goederen of diensten die met de contractgoederen of -diensten concurreren;

b)

de verplichting is beperkt tot de ruimten en terreinen waar de afnemer gedurende de contractperiode werkzaam is geweest;

c)

de verplichting is onmisbaar om door de leverancier aan de afnemer overgedragen knowhow te beschermen;

d)

de duur van de verplichting is beperkt tot een periode van één jaar na afloop van de overeenkomst.

Lid 1, punt b), laat de mogelijkheid onverlet om een niet in tijd beperkte beperking op te leggen op het gebruik en de openbaarmaking van knowhow die niet tot het publieke domein behoort.

Artikel 6

Individuele intrekking

1.   Krachtens artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan de Commissie het voordeel van deze verordening intrekken indien zij in een bepaald geval concludeert dat een verticale overeenkomst waarop de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling van toepassing is, toch gevolgen heeft die met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbaar zijn. Deze gevolgen kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de relevante markt voor de levering van onlinetussenhandelsdiensten sterk geconcentreerd is en de concurrentie tussen de aanbieders van dergelijke diensten is beperkt door het cumulatieve effect van parallelle netten van vergelijkbare overeenkomsten dat de afnemers van de onlinetussenhandelsdiensten belemmert om goederen of diensten tegen gunstigere voorwaarden via hun rechtstreekse verkoopkanalen aan eindgebruikers aan te bieden, te verkopen of door te verkopen.

2.   De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan het voordeel van deze verordening intrekken indien aan de voorwaarden van artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 is voldaan.

Artikel 7

Niet-toepassing van deze verordening

Krachtens artikel 1 bis van Verordening nr. 19/65/EEG kan de Commissie bij verordening verklaren dat, wanneer parallelle netten van gelijksoortige verticale beperkingen meer dan 50 % van een relevante markt bestrijken, deze verordening niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die specifieke beperkingen met betrekking tot die markt omvatten.

Artikel 8

Toepassing van de marktaandeeldrempel

Voor de toepassing van de in artikel 3 vastgestelde marktaandeeldrempels gelden de volgende regels:

a)

het marktaandeel van de leverancier wordt berekend op basis van gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt, en het marktaandeel van de afnemer wordt berekend op basis van gegevens betreffende de waarde van de aankopen op de markt. Ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen of aankopen op de markt beschikbaar zijn, mag voor het bepalen van het marktaandeel van de betrokken onderneming worden gebruikgemaakt van ramingen die zijn gebaseerd op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen en aankopen op de markt;

b)

de marktaandelen worden berekend op basis van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;

c)

het marktaandeel van de leverancier omvat ook goederen en diensten die ten verkoop worden geleverd aan verticaal geïntegreerde distributeurs;

d)

indien een marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 30 % bedraagt, maar vervolgens boven dat niveau uitstijgt, blijft de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de marktaandeeldrempel van 30 % voor het eerst is overschreden;

e)

het marktaandeel van de in artikel 1, lid 2, tweede alinea, punt e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in punt a) van dat lid genoemde rechten of macht beschikt.

Artikel 9

Toepassing van de omzetdrempel

1.   Voor de berekening van de totale jaaromzet in de zin van artikel 2, lid 2, worden de omzet die in het vorige boekjaar door de relevante partij bij de verticale overeenkomst en de omzet die door de met haar verbonden ondernemingen met alle goederen en diensten is behaald, exclusief alle belastingen en andere heffingen, bij elkaar opgeteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met transacties tussen de partij bij de verticale overeenkomst en de met haar verbonden ondernemingen of tussen de met haar verbonden ondernemingen onderling.

2.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling blijft gelden indien gedurende een periode van twee opeenvolgende boekjaren de drempel voor de totale jaaromzet met niet meer dan 10 % wordt overschreden.

Artikel 10

Overgangstermijn

Het verbod van artikel 101, lid 1, van het Verdrag is gedurende de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 niet van toepassing op overeenkomsten die op 31 mei 2022 reeds van kracht waren en die niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, maar die op 31 mei 2022 wel aan de in Verordening (EU) nr. 330/2010 vastgestelde vrijstellingsvoorwaarden voldeden.

Artikel 11

Geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2022.

Zij vervalt op 31 mei 2034.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB 36 van 6.3.1965.

(2)   PB C 359 van 7.9.2021, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).

(5)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(6)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).