|
17.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 10/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/58 VAN DE COMMISSIE
van 14 januari 2022
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Oorspronkelijk onderzoek en geldende maatregelen
|
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1953 (2) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) antidumpingrechten ingesteld op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal (grain oriented electrical sheets, “GOES”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “China”), Japan, de Republiek Korea (“Korea”), de Russische Federatie (“Rusland”) en de Verenigde Staten van Amerika (“de VS”) (“de oorspronkelijke maatregelen”). Het onderzoek dat leidde tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen wordt hierna “het oorspronkelijke onderzoek” genoemd. |
|
(2) |
Op basis van de specifieke feiten van het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie besloten dat variabele rechten in de vorm van drie minimuminvoerprijzen (“MIP’s”) voor drie verschillende productcategorieën van GOES om de volgende redenen de meest passende maatregelen zijn:
|
|
(3) |
De drie thans geldende MIP’s variëren van 1 536 EUR/ton tot 2 043 EUR/ton. Zij gelden voor de specifiek genoemde producenten-exporteurs uit alle betrokken landen, namelijk de VRC, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika, waarvoor individuele dumpingmarges zijn vastgesteld:
|
1.2. Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
|
(4) |
Na de bekendmaking van een bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (3), heeft de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. |
|
(5) |
Het verzoek om een nieuw onderzoek werd op 29 juli 2020 ingediend door de European Steel Association (“Eurofer” of “de indiener van het verzoek”) namens producenten die meer dan 50 % van de totale productie van GOES in de Unie vertegenwoordigen. Het verzoek om een nieuw onderzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en van schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
1.3. Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
|
(6) |
Daar de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijs was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 30 oktober 2020 een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geopend met betrekking tot de invoer van GOES van oorsprong uit de VRC, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (“de betrokken landen”) op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (4) (“het bericht van opening”). |
1.4. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
|
(7) |
Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of “TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”). |
1.5. Terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU
|
(8) |
Deze zaak is ingeleid op 30 oktober 2020, dus tijdens de tussen het Verenigd Koninkrijk (“VK”) en de EU overeengekomen overgangsperiode waarin het VK onderworpen bleef aan het Unierecht. Deze periode is op 31 december 2020 afgelopen. Bijgevolg komen ondernemingen en verenigingen uit het VK sinds 1 januari 2021 niet langer in aanmerking als belanghebbenden bij deze procedure. |
|
(9) |
In een nota bij het dossier (5) van 14 januari 2021 heeft de Commissie marktdeelnemers uit het VK die van mening waren dat zij niettemin nog steeds als belanghebbende in aanmerking komen, verzocht contact met haar op te nemen. Er werden geen opmerkingen van marktdeelnemers uit het VK ontvangen. |
1.6. Belanghebbenden
|
(10) |
In het bericht van opening zijn de belanghebbenden uitgenodigd contact met de Commissie op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de indiener van het verzoek, de haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de betrokken landen, importeurs, gebruikers, handelaren alsmede de haar bekende betrokken verenigingen op de hoogte gesteld van het nieuwe onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken. |
|
(11) |
De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. |
|
(12) |
De Commissie heeft tijdens het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen hoorzittingen gehouden met verscheidene gebruikers, verscheidene gebruikersverenigingen en producenten-exporteurs. |
1.7. Samenstelling van steekproef
|
(13) |
In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. |
1.7.1. Steekproef van producenten in de Unie
|
(14) |
In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef had samengesteld van producenten in de Unie die zouden worden onderzocht. Op de dag van bekendmaking van het bericht van opening, 30 oktober 2020, heeft de Commissie echter in het dossier een mededeling opgenomen waarin werd aangegeven dat gezien het beperkte aantal bekende producenten in de Europese Unie een steekproef van producenten in de EU niet nodig werd geacht, en heeft zij de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen. Derhalve werd alle vier de bekende producenten in de Unie verzocht om uitgebreid te antwoorden op een vragenlijst en om in te stemmen met een controle van de antwoorden op de vragenlijst. |
1.7.2. Steekproef van importeurs
|
(15) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. |
|
(16) |
Slechts één niet-verbonden importeur heeft zich gemeld en de gevraagde informatie verstrekt. De Commissie heeft bijgevolg besloten dat een steekproef niet nodig was. |
1.7.3. Steekproef van producenten in de betrokken landen
|
(17) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten in de landen die bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken zijn, werd in het bericht van opening overwogen om gebruik te maken van een steekproef. |
|
(18) |
Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten in de betrokken landen verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de vertegenwoordigingen van de betrokken landen verzocht mogelijke andere producenten die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen. |
|
(19) |
Vier producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs (twee ondernemingen in Japan, één onderneming in de VRC en één in Rusland) hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Geen van de benaderde Amerikaanse of Koreaanse producenten heeft zich gemeld of de verlangde informatie verstrekt. Gezien het geringe aantal medewerkende producenten heeft de Commissie besloten dat voor geen van de betrokken landen een steekproef noodzakelijk was. |
1.8. Antwoorden op de vragenlijst
|
(20) |
Exemplaren van de vragenlijsten werden bij de inleiding van de procedure op de website van het directoraat-generaal Handel (6) beschikbaar gesteld. |
|
(21) |
De Commissie heeft ook een vragenlijst aan de overheid van de VRC (“de Chinese overheid”) gestuurd betreffende het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. De Chinese overheid heeft de vragenlijst niet beantwoord en werd derhalve meegedeeld dat de Commissie overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik zou maken van de beschikbare gegevens. |
|
(22) |
Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van alle vier de bekende producenten in de Unie en de medewerkende niet-verbonden importeur. Zeven gebruikers hebben zich kenbaar gemaakt en zich bereid verklaard aan het onderzoek mee te werken. Zij werden verzocht de vragenlijst voor de gebruikers in te vullen. Slechts vier van hen hebben echter volledig aan dit onderzoek meegewerkt door een ingevulde vragenlijst in zowel de open als de “sensitive”-versie in te dienen. |
|
(23) |
De vragenlijst is beantwoord teruggestuurd door één groep producenten-exporteurs in de VRC, namelijk China Baowu Steel Group Co. Ltd (“de Baoshan Group”) — bestaande uit de twee producenten-exporteurs Baoshan Iron & Steel Co., Ltd (“Baosteel”) en Wuhan Iron & Steel Co., Ltd (“WISCO”) — en één groep producenten-exporteurs in Japan, namelijk Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo, Japan (“Nippon Steel”). De Russische producent, Novolipetsk Steel (“NLMK”), die er aanvankelijk mee had ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen, heeft geen volledig ingevulde vragenlijst teruggestuurd, maar heeft in zijn opmerkingen van 10 december 2020 informatie verstrekt die is beperkt tot zijn specifieke capaciteit en productie. Bijgevolg heeft de Commissie de onderneming en de Russische Federatie meegedeeld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik zou maken van de beschikbare gegevens. NLMK heeft gereageerd, maar het antwoord is na de gestelde termijn ingediend en zou in geen geval de beoordeling door de Commissie hebben gewijzigd. |
|
(24) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde NLMK aan dat de Commissie geen termijn had gesteld voor het indienen van opmerkingen over de toepassing door de Commissie van artikel 18 van de basisverordening. Voorts betoogde NLMK dat de Commissie artikel 18 niet had mogen toepassen met betrekking tot dit deel van haar antwoord op de vragenlijst. |
|
(25) |
De Commissie heeft inderdaad geen termijn gesteld voor de beantwoording van haar brief waarin zij aangaf voornemens te zijn artikel 18 toe te passen. In haar opmerkingen van 10 december 2020 had NLMK echter al aangegeven dat zij vanwege bijzondere omstandigheden met de beantwoording van de vragenlijst was gestopt en geen volledig ingevulde vragenlijst zou terugsturen. Samengevat heeft NLMK slechts fragmentarische informatie verstrekt die beperkt was tot haar specifieke productiecapaciteit en productievolume. |
|
(26) |
Aangezien NLMK geen voldoende betrouwbare informatie over de productiecapaciteit en de productievolumes heeft verstrekt, heeft de Commissie, zoals toegelicht in de overwegingen 241 tot en met 245, gebruikgemaakt van de informatie in het dossier. In elk geval heeft de Commissie, zoals vermeld in overweging 242, in dit verband voor zover mogelijk gebruikgemaakt van de door NLMK verstrekte informatie. |
|
(27) |
De andere groep producenten-exporteurs in Japan, JFE Steel Corporation (“JFE Steel”), die er aanvankelijk mee had ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen, heeft een onvolledig antwoord op de vragenlijst verstrekt, dat beperkt was tot de uitvoer naar de EU en de rest van de wereld. Bijgevolg is aan JFE Steel meegedeeld dat de Commissie met betrekking tot de ontbrekende informatie overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik zou maken van de beschikbare gegevens. |
|
(28) |
De producenten in de VS en Korea hebben geen medewerking verleend. Bijgevolg heeft de Commissie de VS en Korea meegedeeld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik zal maken van de beschikbare gegevens. |
1.9. Controle
|
(29) |
Onverminderd de toepassing van artikel 18 van de basisverordening heeft de Commissie alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij nodig achtte om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade vast te stellen en om het belang van de Unie te bepalen. |
|
(30) |
Gezien de uitbraak van COVID-19 en de inperkingsmaatregelen die door verschillende lidstaten en door verschillende derde landen zijn genomen, kon de Commissie geen controlebezoeken op grond van artikel 16 van de basisverordening verrichten. In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar vaststellingen nodig achtte, op afstand getoetst in overeenstemming met haar mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (7). De Commissie heeft kruislingse controles op afstand verricht bij de volgende belanghebbenden:
|
1.10. Mededeling van feiten en overwegingen
|
(31) |
Op 21 oktober 2021 heeft de Commissie de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld op basis waarvan zij voornemens was de van kracht zijnde antidumpingrechten te handhaven. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen. Op 22 november 2021 heeft de Commissie Nippon Steel een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen gezonden betreffende een correctie van de dumpingberekeningen. Er werden geen opmerkingen ontvangen. |
|
(32) |
De Commissie heeft de opmerkingen van belanghebbenden overwogen en, voor zover van toepassing, in aanmerking genomen. De partijen die hierom verzochten, werden gehoord. |
2. ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Onderzocht product
|
(33) |
Het onderzochte product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een dikte van meer dan 0,16 mm, van oorsprong uit de VRC, Japan, Korea, Rusland en de VS, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7225 11 00 (Taric-codes 7225110011, 7225110015 en 7225110019) en ex 7226 11 00 (Taric-codes 7226110012, 7226110014, 7226110016, 7226110092, 7226110094 en 7226110096) (“het onderzochte product”). |
|
(34) |
GOES worden vervaardigd uit warmgewalst breedband (coils) van met silicium gelegeerd staal van verschillende dikten waarin alle korrelstructuren in één richting zijn georiënteerd zodat het product zeer goed een magnetisch veld kan geleiden. Verminderingen van deze magnetische geleidbaarheid worden “kernverliezen” genoemd; zij vormen de belangrijkste indicator van de kwaliteit van het product, die wordt uitgedrukt in W/kg. GOES kunnen worden geproduceerd met een hoge permeabiliteit of met een standaardpermeabiliteit. Bij soorten met een hoge permeabiliteit zijn de kernverliezen bij alle plaatdikten geringer. Bovendien kunnen soorten met een hoge permeabiliteit worden geproduceerd in de kwaliteit “domain refined” (DR), waarbij de kernverliezen nog geringer zijn omdat er dunne lijnen in het oppervlak van het staal zijn gekerfd. |
|
(35) |
Ondanks de verschillen in magnetische geleidbaarheid, dikte en breedte hebben alle soorten van het onderzochte product in wezen dezelfde fysische basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen. |
|
(36) |
GOES worden hoofdzakelijk gebruikt in elektrische apparatuur waarin het magnetische flux kan worden ingeperkt om zich te richten naar de “georiënteerde” richting, zoals wanneer elektrische energie wordt overgebracht over grote afstanden. Het onderzochte product wordt dan ook toegepast als kernmateriaal in stroom- en distributietransformatoren. |
|
(37) |
GOES worden ook toegepast in compensatiespoelen, die worden gebruikt in hoogspanningsenergietransmissiesystemen om bij wisselende belasting de spanning te stabiliseren. Het onderzochte product kan ook worden gebruikt in apparatuur met kleinere transformatoren, zoals toestellen en luchtvaart-, ruimtevaart- en elektronische apparatuur. GOES kunnen ook worden gebruikt in grote, geavanceerde generatoren wanneer deze zodanig zijn ontworpen dat de gerichte magnetische eigenschappen doelmatig kunnen worden gebruikt. |
2.2. Soortgelijk product
|
(38) |
Dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft bevestigd wat was vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:
|
|
(39) |
Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
2.3. Argumenten betreffende de productomschrijving
|
(40) |
NLMK en de Russische overheid hebben aangevoerd dat de lagere gemiddelde prijzen van de invoer uit de Russische Federatie worden verklaard door het feit dat een aanzienlijk deel van de uitgevoerde GOES van de “tweede” en de “derde keuze” is (met meer oneffenheden en naden en minder vlakheid) en dat die laatste soorten niet concurreren met andere soorten van het onderzochte product. De uitgevoerde GOES van de “tweede” en de “derde keuze” vormen verschillende producten en voldoen niet aan de Europese technische normen. Zij voerden derhalve aan dat hun materiaal van de “tweede” en de “derde keuze” moet worden uitgesloten van de productomschrijving of dat een afzonderlijk (vierde) MIP-niveau moet worden gecreëerd waarin de uitzonderlijk lage waarde op de markt tot uitdrukking komt. |
|
(41) |
De Commissie heeft de bovengenoemde verzoeken afgewezen, aangezien noch de productomschrijving noch de MIP in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen kan worden gewijzigd. |
|
(42) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen verklaarde NLMK dat een onbevooroordeelde onderzoeksautoriteit prompt een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek had moeten openen dat beperkt was tot de productomschrijving en/of de vorm van de maatregelen. De Commissie heeft dit argument afgewezen, aangezien zij niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om een dergelijk onderzoek te openen. |
3. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
|
(43) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of het vervallen van de bestaande maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van de invoer met dumping uit de betrokken landen. |
3.1. Inleidende opmerkingen
|
(44) |
Geen enkele producent in Rusland, de VS en Korea heeft aan het onderzoek meegewerkt. |
|
(45) |
De Commissie heeft de autoriteiten van alle drie de betrokken landen meegedeeld dat zij wegens gebrek aan medewerking mogelijk artikel 18 van de basisverordening zou toepassen voor de bevindingen met betrekking tot Rusland, de VS en Korea. De Commissie heeft van de autoriteiten van de drie betrokken landen in dit verband geen opmerkingen ontvangen noch verzoeken om de raadadviseur-auditeur in te schakelen. |
|
(46) |
Daarom werden in overeenstemming met artikel 18, lid 1, van de basisverordening de bevindingen inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping met betrekking tot Rusland, de VS en Korea gebaseerd op de beschikbare gegevens, met name op vrij toegankelijke informatie (zoals officiële websites van ondernemingen), de in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie en de van de medewerkende partijen tijdens het nieuwe onderzoek verkregen informatie. De Commissie heeft ook gebruikgemaakt van verschillende invoerstatistieken, waaronder de invoerstatistieken van Eurostat (Comext) en de Global Trade Atlas (“GTA”). |
|
(47) |
Daarnaast heeft de Commissie met betrekking tot de Baoshan Group na de kruislingse controle op afstand artikel 18, lid 1, van de basisverordening toegepast voor zover het de loonkosten betreft. De onderneming heeft namelijk, zoals toegelicht in overweging 207, geen geverifieerd en betrouwbaar bewijs geleverd met betrekking tot de berekening van de manuren die aan de vervaardiging van GOES zijn toegerekend. |
3.2. Japan
3.2.1. Inleidende opmerkingen
|
(48) |
Slechts één Japanse producent-exporteur (Nippon Steel) heeft volledig meegewerkt aan het onderhavige onderzoek. Na de opening van het onderzoek heeft de tweede bekende Japanse producent-exporteur (JFE Steel) zich gemeld en een onvolledig antwoord op de vragenlijst ingediend dat beperkt was tot de uitvoer, de productie en de capaciteit. Bijgevolg heeft de Commissie JFE Steel en de overheid van Japan in kennis gesteld van haar voornemen om overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik te maken van de beschikbare gegevens. Er werden geen opmerkingen ontvangen. |
|
(49) |
Daarom werden de bevindingen in dit punt overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gedeeltelijk op de beschikbare gegevens gebaseerd voor zover het de binnenlandse verkoop betrof. Hiertoe werd gebruikgemaakt van de door Nippon Steel verstrekte gegevens, de door JFE verstrekte gegevens over de uitvoer, het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, statistieken van Eurostat en openbaar toegankelijke informatie. |
|
(50) |
De twee Japanse producenten-exporteurs vertegenwoordigden 100 % van de Japanse uitvoer naar de Unie tijdens het TNO. |
3.2.2. Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
3.2.2.1. Normale waarde
|
(51) |
De Commissie heeft de normale waarde voor Nippon Steel als volgt vastgesteld. Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van de volledig medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur in het TNO ten minste 5 % bedroeg van zijn totale uitvoer van het onderzochte product naar de Unie. Op basis daarvan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door de enige medewerkende producent-exporteur representatief. |
|
(52) |
Vervolgens stelde de Commissie voor de producent-exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop vast welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten. |
|
(53) |
Daarna heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door de volledig medewerkende producent-exporteur op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het TNO ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie. De Commissie stelde vast dat die productsoorten representatief waren. |
|
(54) |
Vervolgens bepaalde de Commissie voor Nippon Steel als geheel voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO, om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoopprijs kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. |
|
(55) |
De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:
|
|
(56) |
In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort gedurende het TNO. |
|
(57) |
De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten tijdens het TNO indien:
|
|
(58) |
Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat meer dan 90 % van alle binnenlandse verkopen winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. Bijgevolg werd de normale waarde, afhankelijk van de productsoort, berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkooptransacties tijdens het TNO in de situatie zoals beschreven in overweging 56 of, in de in overweging 57 beschreven situatie, als een gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkooptransacties. |
|
(59) |
Voor een productsoort van het soortgelijke product waarvan in het kader van normale handelstransacties geen of onvoldoende hoeveelheden werden verkocht, stelde de Commissie de normale waarde door berekening vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening. |
|
(60) |
Voor een dergelijke productsoort werd de normale waarde berekend door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de enige medewerkende producent-exporteur in het TNO te vermeerderen met:
|
|
(61) |
Voor productsoorten die in het geheel niet waren verkocht op de binnenlandse markt, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de gewogen gemiddelde winst op alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt in de normale waarde opgenomen. |
|
(62) |
Voor JFE Steel heeft de Commissie, bij gebrek aan medewerking, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens voor zover het de binnenlandse verkoop betrof. Aangezien er geen betrouwbare gegevens over de prijzen van JFE Steel op de binnenlandse markt beschikbaar waren, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld aan de hand van de methode en de waarden als vermeld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
3.2.2.2. Uitvoerprijs
|
(63) |
Nippon Steel voerde uitsluitend via verbonden handelaren naar de Unie uit. De uitvoerprijs werd derhalve berekend op basis van artikel 2, lid 9, van de basisverordening, namelijk op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst werden doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer. Er werden prijscorrecties toegepast voor alle tussen de invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor winst. |
|
(64) |
JFE Steel voerde rechtstreeks uit naar de EU en als gevolg daarvan was haar uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het onderzochte product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht. |
3.2.2.3. Vergelijking
|
(65) |
De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs, zoals hierboven vastgesteld, vergeleken in het stadium af fabriek. |
|
(66) |
Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor zover dit van toepassing en gerechtvaardigd was, werden correcties toegepast voor door de medewerkende producent-exporteur betaalde kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, kredietkosten en bankkosten. |
|
(67) |
Nippon Steel heeft sommige productsoorten die zij naar de EU uitvoerde niet op de binnenlandse markt verkocht. Gezien het hoge uitvoervolume waarvoor een vergelijking kan worden gemaakt en rekening houdend met het feit dat het in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen niet nodig is om een exacte dumpingmarge te berekenen, maar dat alleen hoeft te worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van dumping in de toekomst waarschijnlijk is, was de Commissie van oordeel dat de vergelijking, zoals vastgesteld, correct was. |
|
(68) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Nippon Steel aan dat de Commissie de voor Nippon Steel geldende dumpingmarge had moeten berekenen op basis van de totale uitvoer naar de EU, waarbij zij verwees naar de bestaande jurisprudentie (9). |
|
(69) |
De Commissie herinnerde eraan dat de dumpingmarge geen betrekking had op de totale uitvoer naar de EU omdat, zoals toegelicht in overweging 67, er geen overeenkomstige binnenlandse verkoop bestond voor sommige productsoorten die de onderneming naar de EU uitvoerde. Deze productsoorten (38 % van de totale uitgevoerde hoeveelheid) waren aanvankelijk niet in de dumpingberekeningen opgenomen, aangezien de onderneming de overeenkomstige productiekosten ervan niet had meegedeeld. Om een dumpingmarge voor 100 % van de uitvoer naar de EU te berekenen en bij gebrek aan nauwkeuriger gegevens van de onderneming, heeft de Commissie besloten de productsoorten te groeperen op basis van hun breedte, een parameter met een geringer effect op de productiekosten en de verkoopprijs dan kernverlies en dikte. Op basis daarvan heeft zij de normale waarde voor alle productsoorten berekend. De gecorrigeerde dumpingberekeningen zijn aan de onderneming meegedeeld en er zijn geen opmerkingen ontvangen. |
3.2.2.4. Dumpingmarge
|
(70) |
Voor zowel Nippon Steel als JFE Steel is uit de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs gebleken dat hun verkopen naar de EU in het tijdvak van het nieuwe onderzoek plaatsvonden tegen dumpingprijzen. Voor Nippon Steel werd een dumpingmarge van ongeveer 31 % vastgesteld, terwijl deze voor JFE Steel ongeveer 19 % bedroeg. |
|
(71) |
De Commissie heeft daarom geconcludeerd dat de dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd voortgezet. |
3.2.3. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
|
(72) |
In aansluiting op de vaststelling van invoer met dumping tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek is de Commissie nagegaan of de dumping waarschijnlijk zou worden voortgezet indien de maatregelen ten aanzien van de invoer van GOES uit Japan zouden komen te vervallen. Daarbij werden de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in Japan en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
a) Reservecapaciteit
|
(73) |
Op basis van de antwoorden van de twee bekende Japanse producenten-exporteurs op de vragenlijst heeft de Commissie vastgesteld dat de Japanse productiecapaciteit in het TNO [350 000-410 000] ton bedroeg. |
|
(74) |
Op basis van dezelfde gegevens heeft de Commissie vastgesteld dat de reservecapaciteit voor GOES in Japan ongeveer [50 000-110 000] ton bedroeg. |
|
(75) |
Nippon Steel heeft aangevoerd dat de reservecapaciteit van Japan werd overschat, aangezien de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat Japan zich richt op de dunste GOES-soort, die minder volume oplevert dan de door de bedrijfstak van de Unie en andere betrokken landen geproduceerde GOES-soort. |
|
(76) |
Uit de analyse van de naar de Unie en naar de andere belangrijke exportlanden, zoals India en Mexico, uitgevoerde modellen is gebleken dat de overgrote meerderheid van de door Nippon Steel uitgevoerde modellen even dik of dikker was dan de door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde producten. Het aandeel van naar de EU uitgevoerde dunnere GOES-soorten was eveneens aanzienlijk en er was inderdaad vraag naar deze productsoort op de markt van de Unie. Met andere woorden, zelfs als de reservecapaciteit uitsluitend betrekking had op dunnere producten, wat niet het geval was, zou er op de markt van de Unie vraag naar deze producten zijn. |
|
(77) |
Voorts heeft de Commissie haar beoordeling van de reservecapaciteit gebaseerd op de door de Japanse producenten-exporteurs verstrekte informatie. Bijgevolg ziet de Commissie niet in hoe zij de reservecapaciteit had kunnen overschatten als de gegevens van de producenten-exporteurs zelf afkomstig waren. In elk geval was de Commissie van oordeel dat het argument betreffende de opbrengst niet voldoende gedetailleerd noch onderbouwd was, aangezien het geen aanwijzingen bevatte voor een overeenkomstig verschil in productiecapaciteit of reservecapaciteit in verband met het vermeende verschil in opbrengst. Voorts werd dit argument alleen door Nippon Steel aangevoerd en bevatte het geen informatie met betrekking tot de dikten van de andere belangrijke Japanse producent-exporteur. Op grond van het voorgaande heeft de Commissie dit argument afgewezen. |
|
(78) |
Daarnaast was de Commissie van oordeel dat Japanse producenten-exporteurs ook elektrostaal met niet-geöriënteerde korrel (non-oriented electrical steels, “NOES”) vervaardigen. GOES en NOES worden vervaardigd met dezelfde installaties. Dit betekent dat het technisch mogelijk is capaciteit voor NOES vrij te maken en over te hevelen naar GOES. Een dergelijke overheveling kan in de toekomst voorkomen wanneer de Japanse producenten-exporteurs de economische prikkel hebben om dit te doen. Als gevolg daarvan zou de vastgestelde reservecapaciteit nog verder kunnen toenemen. |
|
(79) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden de Japanse overheid en Nippon Steel aan dat Japanse producenten geen capaciteit voor de productie van NOES kunnen vrijmaken ten behoeve van de productie van GOES voor uitvoer naar de EU, aangezien Nippon Steel gebonden is aan contracten voor de productie van NOES met fabrikanten van elektrische voertuigen. In dit verband werd aangevoerd dat de beoordeling van de reservecapaciteit niet op dat element mag worden gebaseerd. |
|
(80) |
De Commissie heeft nota genomen van het bestaan van bindende contracten voor de productie van NOES met fabrikanten van elektrische voertuigen, die per definitie niet voorzien in de mogelijkheid om onmiddellijk capaciteit vrij te maken voor GOES. De Commissie was echter ook van oordeel dat indien de marktomstandigheden op de markt voor elektrische voertuigen zich negatief zouden ontwikkelen, Japanse producenten-exporteurs meer capaciteit aan de productie van GOES zouden kunnen toewijzen, aangezien de producenten voor de productie van GOES en NOES dezelfde installaties gebruiken. Ongeacht hoe de vraag naar NOES zich de komende jaren ontwikkelt, heeft de Commissie geoordeeld dat haar conclusies over de beoordeling van de reservecapaciteit, zoals vermeld in overweging 74, geldig blijven, aangezien deze zijn gebaseerd op het bestaan van aanzienlijke reservecapaciteit voor uitsluitend GOES, waaraan geen extra vrijgemaakte capaciteit in verband met de productie van NOES is toegevoegd. |
b) Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(81) |
De markt van de Unie is qua omvang (een verbruik van meer dan 265 000-280 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek) een van de grootste GOES-markten ter wereld. Van de betrokken landen heeft alleen de VRC een grotere binnenlandse markt dan de EU, terwijl de VS, Korea, Rusland en Japan een veel lager binnenlands verbruik hebben. |
|
(82) |
De vastgestelde reservecapaciteit komt overeen met [28-31] % van het verbruik in de Unie tijdens het TNO, zoals vastgesteld in overweging 259. Tegelijkertijd is het waarschijnlijk dat de reservecapaciteit in grote hoeveelheden voor de markt van de Unie zal worden bestemd, mochten de maatregelen komen te vervallen. De Japanse binnenlandse markt absorbeert namelijk ongeveer een vierde van de Japanse productiecapaciteit en aan de vraag op die markt wordt traditioneel voor bijna 100 % voldaan door de binnenlandse productie. |
|
(83) |
Daarnaast zijn de Japanse GOES-producenten exportgeoriënteerd, aangezien meer dan [70-80] % van alle productie voor de uitvoer is bestemd. Tot slot heffen de VRC en de VS handelsbeschermingsrechten die in feite de toegang van de Japanse producenten-exporteurs tot die belangrijke markten beperken. Met name de Japanse uitvoer naar de VRC is meteen na het instellen van maatregelen door de VRC sterk gedaald. |
|
(84) |
Voorts beschikken de Japanse producenten-exporteurs over een gevestigd distributiesysteem binnen de Europese Unie, waardoor zij de leveringen aan de markt van de Unie onmiddellijk kunnen verhogen. |
|
(85) |
In het licht van de bovenstaande overwegingen kan redelijkerwijs worden verwacht dat, als de maatregelen worden ingetrokken, een aanzienlijk deel van de huidige Japanse uitvoer en reservecapaciteit naar de Unie zou worden verlegd c.q. op de Unie zou worden gericht. |
|
(86) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden de Japanse overheid en Nippon Steel aan dat de markt van de Unie niet langer zo aantrekkelijk is als tijdens het oorspronkelijke onderzoek, dat Japanse producenten voornemens zijn de groeiende Aziatische markten actief te veroveren en dat de Japanse uitvoer de markt van de Unie niet zal overspoelen als de maatregelen zouden worden beëindigd. |
|
(87) |
Nippon Steel was ook van oordeel dat de conclusie van de Commissie over de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie niet was onderbouwd, aangezien deze uitsluitend op de omvang van de markt was gebaseerd. In dit verband wees zij naar andere specifieke elementen met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, zoals het prijsniveau, het bestaan van een sterke binnenlandse bedrijfstak, de vraag naar een specifieke productsoort, handelsbeschermingsmaatregelen en/of met het vervoer verband houdende negatieve prikkels. |
|
(88) |
De Commissie was van oordeel dat het argument met betrekking tot de Aziatische markt niet werd gestaafd met bewijsmateriaal. Hoe het ook zij, Japanse producenten-exporteurs bleven tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijke hoeveelheden uitvoeren en handhaafden in die periode hun marktaandeel in de Unie ondanks alle door Nippon Steel genoemde factoren, de daling van het verbruik en de geldende maatregelen. |
|
(89) |
Daarnaast was de EU-markt de op twee na grootste exportmarkt voor Japanse producenten-exporteurs in het TNO (10). Voorts is uit een analyse van de ontwikkeling van de uitvoer door de twee Japanse producenten-exporteurs gebleken dat hun uitvoer naar niet-EU-landen in de beoordelingsperiode veel sterker is afgenomen (–[25-35] %) dan de uitvoer naar de EU (–[5-15] %) in dezelfde periode. |
|
(90) |
Naast de omvang van de EU-markt en de grote hoeveelheden die Japanse producenten-exporteurs op die markt kunnen verkopen, heeft de Commissie ook opgemerkt dat de markt van de Unie wordt gekenmerkt door hoge prijsniveaus en een aanzienlijke invoer, waaruit de aantrekkelijkheid ervan voor producenten van GOES buiten de EU blijkt. Daarom werden deze argumenten afgewezen. |
c) Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
|
(91) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen zouden komen te vervallen. Gezien de dumpingprijzen voor de uitvoer van GOES naar de Unie in het TNO, de reservecapaciteit in Japan en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie concludeerde de Commissie ook dat er waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden GOES uit Japan tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie terecht zouden komen, mochten de maatregelen komen te vervallen. |
3.3. Republiek Korea
3.3.1. Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
3.3.1.1. Inleidende opmerkingen
|
(92) |
Bij gebrek aan medewerking van Koreaanse producenten-exporteurs, zoals aangegeven in overweging 28, heeft de Commissie haar algemene analyse, met inbegrip van de dumpingberekening, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens. |
|
(93) |
Bijgevolg werd de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping beoordeeld op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, in combinatie met gegevens van Eurostat en de uitvoerstatistieken van de GTA. |
3.3.1.2. Dumping
a) Normale waarde
|
(94) |
Om de normale waarde vast te stellen, gebruikte de Commissie dezelfde methode als die welke door de indiener van het verzoek was toegepast in het verzoek. Aangezien er geen betrouwbare gegevens over de prijzen op de Koreaanse binnenlandse markt beschikbaar waren, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld aan de hand van de methode en de waarden als vermeld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
b) Uitvoerprijzen
|
(95) |
De prijzen bij uitvoer naar de Unie zijn vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. |
c) Vergelijking
|
(96) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Hiertoe werden de kosten van vervoer en verzekering in mindering gebracht op basis van de gegevens die beschikbaar waren in het verzoek (115,82 EUR/ton). De aldus vastgestelde normale waarde af fabriek bedroeg 1 893 EUR/ton, terwijl de uitvoerprijs af fabriek in het TNO 1 880 EUR/ton bedroeg. |
d) Dumping
|
(97) |
Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie vastgesteld dat de dumpingmarge van de Koreaanse uitvoer naar de Unie overeenkwam met het de minimis-niveau, d.w.z. minder dan 2 %, uitgedrukt als een percentage van de uitvoerprijs. |
3.3.2. Waarschijnlijkheid van herhaling van dumping indien de maatregelen zouden worden ingetrokken
|
(98) |
De Commissie heeft onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de huidige antidumpingmaatregelen tot herhaling van de dumping zou leiden. Daarbij heeft zij gekeken naar het gedrag van Koreaanse exporteurs op andere markten, de productie- en reservecapaciteit in Korea en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
a) Uitvoer naar derde landen
|
(99) |
De Commissie heeft de prijzen bij uitvoer uit Korea naar andere derde markten in het TNO, volgens de officiële Koreaanse uitvoerstatistieken van de GTA, geanalyseerd en deze prijzen met de invoerprijzen vergeleken. Uit de analyse bleek dat de Koreaanse uitvoer naar meerdere van zijn andere belangrijke uitvoermarkten plaatsvond tegen prijzen beneden de prijzen bij uitvoer naar de EU. De gemiddelde prijs bij uitvoer naar derde markten werd voor het TNO vastgesteld op 1 442 EUR/ton, wat lager is dan de laagste MIP die van toepassing is in de EU en veel lager dan de gemiddelde prijs af fabriek bij uitvoer naar de EU. Uit de vergelijking van die prijzen bij uitvoer naar derde markten met de door berekening vastgestelde normale waarde kwam een prijsverschil van ongeveer 30 % naar voren. |
|
(100) |
Daarom werd het waarschijnlijk geacht dat, indien de huidige maatregelen zouden worden ingetrokken, de Koreaanse producenten-exporteurs tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden gaan uitvoeren. |
b) Reservecapaciteit
|
(101) |
Volgens de beschikbare gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek had Korea in het TNO een geschatte productiecapaciteit van 280 000 ton en een geschatte reservecapaciteit van 24 000 ton. De reservecapaciteit van Korea kwam dus overeen met ongeveer [7-10] % van het GOES-verbruik in de Unie tijdens het TNO. |
c) Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(102) |
De Commissie heeft vastgesteld dat de markt van de Unie om de hieronder vermelde redenen aantrekkelijk is voor Koreaanse producenten. |
|
(103) |
Ten eerste is, zoals aangegeven in overweging 81, de markt van de Unie een van de grootste markten ter wereld. Ten tweede wordt het Koreaanse binnenlandse verbruik voornamelijk gedekt door de binnenlandse productie, aangezien slechts ongeveer 19 % ervan uit invoer bestaat. Als gevolg daarvan zijn de producenten-exporteurs voor het merendeel exportgeoriënteerd. |
|
(104) |
Ten derde is na de instelling van antidumpingmaatregelen in de VRC tegen onder meer Korea en de verhoging van de binnenlandse productiecapaciteit van de VRC zelf, de Koreaanse uitvoer naar de VRC de afgelopen jaren sterk gedaald. Als gevolg hiervan zou de markt van de Unie aantrekkelijker worden, waardoor het risico zich zou voordoen dat handelsverkeer deels naar de Unie wordt verlegd. |
d) Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping
|
(105) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat herhaling van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen zouden komen te vervallen. Gezien de reservecapaciteit in Korea, de lage prijzen van de uitvoer van GOES naar derde landen in het TNO — die plaatsvond tegen dumpingprijzen vergeleken met de normale waarde — en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie concludeerde de Commissie ook dat er waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden GOES uit Korea tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie terecht zouden komen, mochten de maatregelen komen te vervallen. |
3.4. Verenigde Staten van Amerika
3.4.1. Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
3.4.1.1. Inleidende opmerkingen
|
(106) |
Bij gebrek aan medewerking van Amerikaanse producenten-exporteurs, zoals aangegeven in overweging 28, heeft de Commissie haar algemene analyse, met inbegrip van de dumpingberekening, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens. |
|
(107) |
Bijgevolg werd de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping beoordeeld op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere informatiebronnen zoals Eurostat en de GTA. |
3.4.1.2. Dumping
a) Normale waarde
|
(108) |
Om de normale waarde vast te stellen, gebruikte de Commissie dezelfde methode als die welke door de indiener van het verzoek was toegepast in het verzoek. Aangezien er geen betrouwbare gegevens over de prijzen op de Amerikaanse binnenlandse markt beschikbaar waren, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld aan de hand van de methode en de waarden als vermeld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
b) Uitvoerprijzen
|
(109) |
De prijzen bij uitvoer naar de Unie zijn vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. |
c) Vergelijking
|
(110) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Hiertoe werden de kosten van vervoer en verzekering in mindering gebracht op basis van gegevens die beschikbaar waren in het verzoek (166,66 EUR/ton). De normale waarde af fabriek werd aldus vastgesteld op 2 310 EUR/ton, terwijl de uitvoerprijs in het TNO 1 880 EUR/ton bedroeg. |
d) Dumping
|
(111) |
Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie een dumpingmarge van ongeveer 21 % vastgesteld. De Commissie heeft daarom geconcludeerd dat de dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd voortgezet. |
3.4.2. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping indien de maatregelen zouden worden ingetrokken
|
(112) |
De Commissie heeft onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de huidige antidumpingmaatregelen tot voortzetting van de dumping zou leiden. Daarbij heeft zij gekeken naar de productie- en reservecapaciteit in de VS en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
a) Reservecapaciteit
|
(113) |
Volgens de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen had de VS in het TNO een geschatte productiecapaciteit van 265 000 ton en een geschatte reservecapaciteit van 77 000 ton. Alleen al de reservecapaciteit in de VS kan daarom [27-30] % van het totale verbruik van GOES in de Unie dekken. |
b) Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(114) |
Het onderzoek heeft bevestigd dat de markt van de Unie om de hieronder vermelde redenen aantrekkelijk is voor Amerikaanse producenten. |
|
(115) |
Ten eerste is, zoals aangegeven in overweging 81, de markt van de Unie een van de grootste markten ter wereld. |
|
(116) |
Ten tweede wordt het Amerikaanse binnenlandse verbruik al voornamelijk gedekt door de binnenlandse productie, aangezien in het TNO slechts ongeveer 15 % ervan uit invoer bestond. Als gevolg daarvan zijn de producenten-exporteurs exportgeoriënteerd. |
c) Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
|
(117) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen zouden komen te vervallen. Gezien de dumpingprijzen bij de uitvoer van GOES naar de Unie in het TNO, de grote reservecapaciteit in de VS en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie concludeerde de Commissie ook dat er waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden GOES uit de VS tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie terecht zouden komen, mochten de maatregelen komen te vervallen. |
3.5. Volksrepubliek China
3.5.1. Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
3.5.1.1. Procedure voor de vaststelling van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening
|
(118) |
Artikel 2, lid 1, van de basisverordening bepaalt het volgende: “De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.” |
|
(119) |
Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening bepaalt echter het volgende: “Wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en “omvat [deze] een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.” (Hierna wordt naar “administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten” verwezen met “VAA-kosten.) |
|
(120) |
Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening met betrekking tot de VRC, achtte de Commissie het passend om ten aanzien van de producenten-exporteurs uit dit land het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. |
|
(121) |
Om de benodigde gegevens voor de eventuele toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te verzamelen, heeft de Commissie in het bericht van opening de producenten van de VRC verzocht informatie over de basisproducten voor de vervaardiging van het onderzochte product te verstrekken. Eén producent-exporteur heeft de gevraagde informatie verstrekt. |
|
(122) |
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de vermeende verstoringen van betekenis nodig achtte, heeft de Commissie de Chinese overheid eveneens een vragenlijst toegezonden. Daarnaast heeft de Commissie in punt 5.3.2 van het bericht van opening alle belanghebbenden uitgenodigd om binnen 37 dagen na de datum van bekendmaking van dat bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken, informatie in te dienen en ondersteunend bewijsmateriaal te verstrekken ten aanzien van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. De Chinese overheid reageerde niet binnen de daarvoor gestelde termijn op de vragenlijst, noch diende zij opmerkingen in over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. |
|
(123) |
Op 30 november 2020 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), tweede streepje, van de basisverordening een eerste mededeling in het dossier bekendgemaakt (“de eerste mededeling”), waarin de belanghebbenden werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken over de relevante bronnen die de Commissie mogelijk zou gebruiken voor de vaststelling van de normale waarde. In die mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, energie en arbeid die bij de productie van het onderzochte product door de producenten-exporteurs worden gebruikt. Daarnaast heeft de Commissie op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks twee mogelijke representatieve landen aangewezen: Brazilië en Rusland. |
|
(124) |
De Commissie heeft de belanghebbenden opgeroepen hun opmerkingen kenbaar te maken. Er werden opmerkingen ontvangen van Eurofer en de Baoshan Group. |
|
(125) |
Op de opmerkingen over de eerste mededeling is ingegaan in een tweede mededeling (“de tweede mededeling”), die de Commissie op 20 juli 2021 heeft gepubliceerd en waarin zij de belanghebbenden op de hoogte bracht van de relevante bronnen die zij voornemens was te gebruiken om de normale waarde vast te stellen, met Brazilië als het representatieve land. Ook informeerde zij de belanghebbenden dat zij de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) en de winst zou vaststellen op basis van gegevens van Aperam Inox América so Sul SA (“Aperam”), een producent in het representatieve land. Er werden opmerkingen ontvangen van Eurofer en de Baoshan Group. |
3.5.1.2. Niet-medewerking van de Chinese overheid
|
(126) |
Na de opening van het onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening heeft de Commissie de Chinese overheid een vragenlijst over het bestaan van verstoringen toegezonden. De Chinese overheid heeft echter geen antwoord ingediend. De Commissie heeft de Chinese overheid bij verbale nota van 24 september 2021 in kennis gesteld van haar voornemen om artikel 18 van de basisverordening toe te passen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis op de Chinese binnenlandse markt voor GOES in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. De Commissie heeft de Chinese overheid verzocht haar opmerkingen over de toepassing van artikel 18 in te dienen. Er werden geen opmerkingen ontvangen. |
3.5.1.3. Bestaan van verstoringen van betekenis
|
(127) |
In recente onderzoeken met betrekking tot de staalsector in de VRC (11) stelde de Commissie vast dat er sprake was van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. De Commissie concludeerde in dit onderzoek dat het op basis van het beschikbare bewijsmateriaal ook passend was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen. |
|
(128) |
In die onderzoeken stelde de Commissie vast dat er sprake is van aanzienlijk overheidsingrijpen in de VRC, met als gevolg dat er sprake is van een verstoring van de doeltreffende toewijzing van middelen overeenkomstig marktbeginselen (12). De Commissie concludeerde met name dat in de sector staal, waartoe GOES behoren, niet alleen een aanzienlijke mate van eigendom van de Chinese overheid in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste streepje, van de basisverordening (13) blijft bestaan, maar dat de Chinese overheid zich ook in de prijzen en kosten kan mengen via overheidsaanwezigheid in ondernemingen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), tweede streepje, van de basisverordening (14). De Commissie stelde voorts vast dat de aanwezigheid en het ingrijpen van de staat op de financiële markten, alsmede het ingrijpen door de staat in de levering van grondstoffen en basisproducten een aanvullend verstorend effect op de markt hebben. Over de gehele linie leidt het planningsysteem in de VRC er namelijk toe dat de middelen zijn geconcentreerd in sectoren die door de Chinese overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat allocatie plaatsvindt in overeenstemming met de marktkrachten (15). Bovendien heeft de Commissie geconcludeerd dat de Chinese faillissements- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vierde streepje, van de basisverordening, en dus verstoringen veroorzaakt, met name wanneer insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en rechten op het gebruik van grond worden toegewezen in de VRC (16). In dezelfde lijn stelde de Commissie vast dat er sprake is van verstoringen van loonkosten in de staalsector in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vijfde streepje, van de basisverordening (17), alsmede van verstoringen op de financiële markten in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), zesde streepje, van de basisverordening, met name wat betreft de toegang tot kapitaal voor bedrijven in de VRC (18). |
|
(129) |
Evenals in de voorafgaande onderzoeken met betrekking tot de staalsector in de VRC is de Commissie in het huidige onderzoek nagegaan of het wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening al dan niet passend was om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Daartoe heeft zij gebruikgemaakt van het beschikbare bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in het verzoek, alsmede in het rapport, dat gebaseerd is op openbaar beschikbare bronnen. Bij deze analyse is niet alleen gekeken naar het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen, maar ook naar de specifieke marktsituatie in de betrokken sector, met inbegrip van het onderzochte product. De Commissie heeft deze bewijselementen verder aangevuld met haar eigen onderzoek naar de verschillende criteria die relevant zijn om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC te bevestigen, zoals die ook in het kader van haar eerdere onderzoeken in dit verband zijn vastgesteld. |
|
(130) |
Het verzoek bevatte informatie over de verstorende effecten van het 13e vijfjarenplan staal op de staalindustrie. Daarnaast werd in het verzoek verwezen naar de bevindingen van de Amerikaanse overheid betreffende de staatscontrole door middel van de relatief sterke zeggenschap over de staalsector in de VRC via SASAC en de absolute zeggenschap over de elektriciteitssector (19). In het verzoek werd voorts opgemerkt dat GOES net als organisch beklede staalproducten worden vervaardigd uit warmgewalste coils. Dezelfde verstoringen die door de Commissie in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/687 (20) zijn vastgesteld met betrekking tot organisch beklede staalproducten, gelden daarom ook voor GOES. In het verzoek werd ook opgemerkt dat de twee belangrijkste Chinese producenten-exporteurs in het GOES-onderzoek, Baosteel en WISCO, ook producenten-exporteurs zijn van organisch beklede staalproducten die zijn onderworpen aan de definitieve maatregelen ten aanzien van dat product. Baosteel en WISCO zijn eind 2016 gefuseerd en zijn daarmee de grootste staalproducent van de VRC geworden. In het verzoek werd ook verwezen naar de antisubsidieprocedure met betrekking tot warmgewalste platte staalproducten (21), waarin de Commissie een aantal subsidies constateerde die wijzen op het bestaan van verstoringen in de sector. Tot slot werd in het verzoek de financiële steun vermeld die Baosteel en andere producenten hebben ontvangen, zoals blijkt uit een verslag dat is opgesteld door de Steel Industry Coalition (22) en uit de bevindingen van verschillende Amerikaanse antisubsidieonderzoeken (23). |
|
(131) |
Zoals aangegeven in overweging 126, heeft de Chinese overheid geen opmerkingen gemaakt of bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning of weerlegging van het bestaande bewijsmateriaal in het dossier, waaronder het rapport, en het door de indiener van het verzoek verstrekte aanvullende bewijsmateriaal over de aanwezigheid van verstoringen van betekenis en/of over de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval. |
|
(132) |
Specifiek in de sector staal, waartoe GOES behoren, blijft een aanzienlijke mate van eigendom van de Chinese overheid bestaan. Veel van de grootste producenten zijn eigendom van de staat. Zo is bijvoorbeeld Baosteel, de belangrijkste exporteur van GOES, een grote Chinese staatsonderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging van staal. Baosteel maakt deel uit van de recent geconsolideerde China Baowu Steel Group Co. Ltd, voorheen Baoshan Iron & Steel Co., Ltd en Wuhan Iron & Steel (24). De nominale verdeling tussen het aantal staatsondernemingen en particuliere ondernemingen is volgens ramingen weliswaar bijna gelijk, maar van de vijf Chinese staalproducenten die tot ‘s werelds tien grootste staalproducenten behoren, zijn er vier staatsondernemingen (25). En terwijl de tien grootste producenten in 2016 slechts ongeveer 36 % van de totale industriële productie voor hun rekening namen, stelde de Chinese overheid in datzelfde jaar de doelstelling vast om tegen 2025 60 % tot 70 % van de staalproductie te consolideren in circa tien grote ondernemingen (26). Dit voornemen is door de Chinese overheid in april 2019 herhaald bij de aankondiging van richtsnoeren betreffende de consolidering van de staalindustrie (27). Deze consolidering kan ertoe leiden dat winstgevende particuliere ondernemingen moeten fuseren met ondermaats presterende staatsondernemingen (28). De twee producenten van GOES in de VRC, Baosteel en WISCO (beide onderdeel van de Baoshan Group), zijn eigendom van de staat. |
|
(133) |
Wat de mogelijkheid van de Chinese overheid betreft om zich via overheidsaanwezigheid in ondernemingen in de prijzen en kosten te mengen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), tweede streepje, van de basisverordening, zijn tijdens het onderzoek persoonlijke banden vastgesteld tussen producenten van het onderzochte product en de Chinese Communistische Partij (“CCP”), zoals CCP-leden onder het hogere management of leden van de raad van bestuur van de Baoshan Group. |
|
(134) |
Zowel staats- als particuliere ondernemingen in de GOES-sector staan onder beleidstoezicht en krijgen beleidsadvies. De volgende voorbeelden illustreren op treffende wijze de bovengenoemde trend dat de Chinese overheid steeds meer in de sector ingrijpt. De twee GOES-producenten leggen expliciet de nadruk op partijopbouwende activiteiten op hun website, hebben partijleden in het management van de onderneming en benadrukken hun banden met de CCP. Uit het onderzoek bleek dat zowel bij Baosteel als bij WISCO partijopbouwende activiteiten werden verricht. Baosteel beschrijft de partijopbouwende activiteiten als volgt: “Wij nemen de hoofdverantwoordelijkheid voor het strikt en volledig toepassen van het partijbeleid; wij leiden de ideologische en politieke werkzaamheden van de onderneming, de werkzaamheden voor het Eenheidsfront, de opbouw van een spirituele beschaving, de vorming van een bedrijfscultuur en werkzaamheden voor het collectief, zoals vakbonden en de Communistische Jeugdliga; wij leiden de opbouw van een eerlijk bestuur volgens de partijlijn en ondersteunen tuchtcommissies bij de doeltreffende vervulling van hun toezichthoudende verantwoordelijkheden” (29). WISCO geeft op haar website aan dat het eerste congres voor partijleden van de Chinese Communistische Partij, gehouden op 22 januari 2021, “heeft besloten de leiderschapsrol van het partijcomité bestaande in “het bepalen van de richting, het beheren van de algemene toestand en het verzekeren van de uitvoering” ten volle tot uiting te laten komen, de politieke standpunten te verbeteren, de verantwoordingsplicht te versterken en alles op alles te zetten om de uitvoering van ontwikkelingsstrategie “1345” te bevorderen” (30). |
|
(135) |
Verder wordt in de GOES-sector een beleid gehanteerd dat discrimineert ten gunste van binnenlandse producenten of dat anderszins de markt beïnvloedt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), derde streepje, van de basisverordening. |
|
(136) |
Hoewel GOES een gespecialiseerde bedrijfstak betreft en er tijdens het onderzoek geen specifieke beleidsdocumenten konden worden gevonden die met name de ontwikkeling van de GOES-bedrijfstak als zodanig sturen, profiteert de GOES-bedrijfstak van richtsnoeren en interventies van de overheid ten aanzien van staal en de belangrijkste grondstoffen voor de vervaardiging van GOES, namelijk staal en ijzererts. |
|
(137) |
De Chinese overheid beschouwt de staalindustrie als een sleutelindustrie (31). Dit wordt bevestigd in de talrijke op de staalproductie gerichte plannen, richtlijnen en andere documenten die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden gepubliceerd, zoals het “Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie voor 2016-2020”, dat tijdens het onderzoektijdvak van kracht was. In dit plan staat dat de staalindustrie “een belangrijke, fundamentele sector van de Chinese economie en een hoeksteen van de natie” is (32). De voornaamste in dit plan beschreven taken en doelstellingen bestrijken alle aspecten van de ontwikkeling van de industrie (33). Het 13e vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling (34), dat tijdens het onderzoektijdvak van kracht was, voorziet in steun aan ondernemingen die hoogwaardige soorten staalproducten produceren. Daarnaast is het gericht op het realiseren van kwaliteit, duurzaamheid en betrouwbaarheid van de producten door ondernemingen te ondersteunen die technologieën voor schone staalproductie, precisiewalsen en kwaliteitsverbetering toepassen (35). |
|
(138) |
In de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013)” (36) (“de catalogus”) wordt staal genoemd als aangemoedigde bedrijfstak. Een belangrijke grondstof die voor de productie van GOES wordt gebruikt, is ijzer. IJzererts viel tijdens het onderzoektijdvak onder het Nationale Plan voor Delfstoffen voor 2016-2020. Het plan voorzag onder meer in “de concentratie van ondernemingen en de ontwikkeling van grote en middelgrote mijnen die concurrerend zijn op de markt”, “het geleiden van plaatselijke hulpbronnen naar meer concentratie in grote mijnbouwgroepen”, “de vermindering van de last voor ijzerertsondernemingen en de verbetering van het concurrentievermogen van binnenlandse ijzerertsondernemingen”, “adequaat toezicht op de ontwikkeling van mijnen met een diepte van 1 000 meter en kleinschalige mijnen voor laagwaardig ijzererts”. |
|
(139) |
IJzererts wordt ook genoemd in het 13e vijfjarenplan staal voor 2016-2020, dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek van toepassing was. Het plan beoogt met betrekking tot ijzererts: “de verdere ondersteuning van exploratiewerkzaamheden in belangrijke binnenlandse ertshoudende gebieden, […], de ondersteuning van een aantal bestaande en sterk concurrerende binnenlandse ijzerertsondernemingen dankzij een bredere en intensievere ontwikkeling, […], en de versterking van de rol van binnenlandse minerale hulpbronnen wat de (voorzienings-)zekerheid betreft”. |
|
(140) |
IJzererts is geclassificeerd als een Strategische Opkomende Industrie en valt daarom onder het 13e vijfjarenplan voor strategische opkomende industrieën. IJzererts, ruwijzer en ferrolegeringen zijn ook allemaal opgenomen in de door de NRDC (Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming) vastgestelde catalogus voor leidende beginselen voor aanpassing van de industrie (2019). Ferrolegeringen worden vermeld in de door het Ministerie van Industrie en Informatietechnologie vastgestelde catalogus voor leidende beginselen voor industriële ontwikkeling en overdracht 2018. |
|
(141) |
Uit de bovenvermelde voorbeelden voor staal en ijzer kan worden afgeleid dat de Chinese overheid de ontwikkeling van de GOES-sector verder stuurt aan de hand van een breed scala aan beleidsinstrumenten en -richtlijnen en dat zij vrijwel elk aspect van de ontwikkeling en de werking van de sector controleert. Bijgevolg profiteert de GOES-bedrijfstak van richtsnoeren en interventies van de overheid ten aanzien van staal en de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van GOES, namelijk ijzererts. |
|
(142) |
Daarnaast ontvangen de GOES-producenten ook overheidssubsidies, waaruit duidelijk het belang van de staat bij deze sector blijkt. Tijdens het onderzoek stelde de Commissie vast dat de twee GOES-producenten Baosteel (37) en WISCO (38) rechtstreekse overheidssubsidies hebben ontvangen. |
|
(143) |
Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om marktdeelnemers ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden, namelijk ondersteuning van aangemoedigde bedrijfstakken, met inbegrip van de productie van ijzer en staal, waaronder GOES vallen. Dergelijke maatregelen belemmeren de vrije marktwerking. |
|
(144) |
Uit het huidige onderzoek is niet gebleken dat de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), vierde streepje, van de basisverordening in de GOES-sector als bedoeld in overweging 128 geen gevolgen zou hebben voor de producenten van het onderzochte product. |
|
(145) |
De GOES-sector wordt ook beïnvloed door verstoringen van de loonkosten in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vijfde streepje, van de basisverordening, zoals ook vermeld in overweging 128. Deze verstoringen beïnvloeden de sector zowel direct (bij het vervaardigen van het onderzochte product of de belangrijkste basisproducten) als indirect (bij het verkrijgen van toegang tot kapitaal of basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsrechtstelsel onderworpen zijn) (39). |
|
(146) |
Bovendien is in het onderhavige onderzoek geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de GOES-sector niet wordt beïnvloed door overheidsingrijpen in het financiële stelsel in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), zesde streepje, van de basisverordening, zoals ook vermeld in overweging 128. Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed. |
|
(147) |
Ten slotte herinnert de Commissie eraan dat voor de productie van GOES een aantal basisproducten nodig zijn. Wanneer de producenten van GOES deze basisproducten inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als hun kosten worden geregistreerd) blootgesteld aan dezelfde systemische verstoringen als hierboven genoemd. Zo zetten leveranciers van basisproducten arbeidskrachten in die aan de verstoringen onderhevig zijn, kunnen zij geld lenen dat onderhevig is aan de verstoringen in de financiële sector/bij de kapitaaltoewijzing en zijn zij onderworpen aan het planningsysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is. |
|
(148) |
Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van GOES ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, maar geldt dit ook voor alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.), omdat de prijsvorming ervan door aanzienlijk overheidsingrijpen wordt beïnvloed, zoals beschreven in de delen A en B van het rapport. Het overheidsingrijpen dat is beschreven met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen, vindt in heel de VRC plaats. Dit betekent bijvoorbeeld dat een basisproduct dat zelf in de VRC is geproduceerd door de combinatie van een reeks productiefactoren aan verstoringen van betekenis onderhevig is. Hetzelfde geldt voor de basisproducten van die basisproducten enz. |
|
(149) |
De Chinese overheid heeft geen bewijzen of argumenten van het tegendeel aangedragen. Eén groep producenten-exporteurs, namelijk Baosteel en WISCO (“de Baoshan Group”), heeft een reeks opmerkingen ingediend over het bestaan van verstoringen van betekenis. |
|
(150) |
Ten eerste heeft de Baoshan Group benadrukt dat de bewering over “verstoringen van betekenis” in de VRC geen vooraf bepaalde conclusie mag worden. De Baoshan Group voerde aan dat de Commissie de benodigde informatie voor de berekening van de normale waarde op basis van de methode van het representatieve land niet mag verzamelen aan het begin van het onderzoek, d.w.z. voordat de verstoringen van betekenis in een bepaald onderzoek worden vastgesteld en bevestigd. Volgens de Baoshan Group mag deze informatie pas worden verzameld nadat de Commissie de gegevens heeft bevestigd die nodig zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. De groep stelde eveneens vast dat het verzoek grotendeels was gebaseerd op het rapport over China, dat volgens de Baoshan Group niet voldoet aan de normen van onpartijdig en objectief bewijs omdat het is opgesteld om het indienen van klachten voor de Europese bedrijfstak te vergemakkelijken. Voorts voerde de Baoshan Group aan dat de nauwkeurigheid van de informatie in het rapport van de Commissie en de relevantie voor de huidige procedure hoogst twijfelachtig zijn omdat het rapport in 2017 is gepubliceerd en de inhoud en de referenties uit 2016 en de jaren daarvoor dateren, waardoor het in het kader van het huidige onderzoek niet op het onderzoektijdvak van toepassing is. De Baoshan Group stelde ook vast dat het rapport over China geen betrekking heeft op GOES, maar alleen op de staalsector en dat de bevindingen ten aanzien van staal niet noodzakelijkerwijs relevant zijn voor GOES. |
|
(151) |
De Commissie was van mening dat het bewijsmateriaal in het bericht van opening voldoende was om de opening van een onderzoek op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te rechtvaardigen. Immers, hoewel de vaststelling van het bestaan van verstoringen van betekenis en het daaruit voortvloeiende gebruik van de in artikel 2, lid 6 bis, punt a), voorgeschreven methode pas gebeurt op het moment van de voorlopige en/of definitieve mededeling van feiten en overwegingen, voorziet artikel 2, lid 6 bis, punt e), in de verplichting om de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de toepassing van deze methode wanneer het onderzoek op deze basis is geopend. In dit geval achtte de Commissie het door de indiener van het verzoek overgelegde bewijsmateriaal over de verstoringen van betekenis voldoende om het onderzoek op deze basis te openen. In overeenstemming met de verplichting van artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening werd dit in punt 3 van het bericht van opening duidelijk vermeld. Daarom heeft de Commissie de nodige stappen ondernomen om haar in staat te stellen de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen indien het bestaan van verstoringen van betekenis tijdens het onderzoek zou worden bevestigd. |
|
(152) |
Met betrekking tot de bewering over het gebrek aan onpartijdigheid van het rapport merkt de Commissie op dat dit rapport een veelomvattend document is dat is gestoeld op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, waaronder wet- en regelgeving en en andere officiële door de Chinese overheid gepubliceerde beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van academici, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen. Het rapport is sinds december 2017 openbaar, zodat alle belanghebbenden ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om het rapport en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd, te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken. Aangaande het argument dat het rapport achterhaald zou zijn, herinnerde de Commissie eraan dat tot op heden geen bewijs is geleverd om aan te tonen dat het rapport achterhaald is. Integendeel: de Commissie merkt met name op dat de belangrijkste beleidsdocumenten en bewijzen in het rapport, waaronder de relevante vijfjarenplannen en de wettelijke voorschriften die op het onderzochte product van toepassing zijn, nog steeds relevant waren tijdens het TNO en dat noch de Baoshan Group noch andere partijen hebben aangetoond dat dit niet langer het geval zou zijn. |
|
(153) |
Met betrekking tot het argument dat het rapport van de Commissie geen specifiek hoofdstuk over GOES bevat maar alleen over staal in het algemeen, merkte de Commissie op dat ten eerste GOES een speciaal soort staal is en dat de bepalingen ten aanzien van staal daarom ook algemeen toepasbaar zijn op GOES. Ten tweede is er geen verband tussen het bestaan van de verstoringen van betekenis die aanleiding geven voor toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, en het bestaan van een specifiek sectoraal hoofdstuk over het onderzochte product. Het rapport beschrijft verschillende soorten in de VRC voorkomende verstoringen die van toepassing zijn op de gehele Chinese economie en die de prijzen en/of grondstoffen en productiekosten van het onderzochte product beïnvloeden. De argumenten van de Baoshan Group werden derhalve afgewezen. |
|
(154) |
Samengevat is uit het beschikbare bewijsmateriaal gebleken dat de prijzen en kosten van het onderzochte product, waaronder de kosten van grondstoffen, energie en arbeid, niet door vrije marktwerking tot stand zijn gekomen doordat zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening, hetgeen wordt aangetoond door de daadwerkelijke of mogelijke gevolgen van een of meer van de daarin genoemde relevante factoren. Op grond daarvan, en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het in dit geval niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten. Bijgevolg heeft de Commissie de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, dat wil zeggen in dit geval aan de hand van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening en zoals wordt besproken in het volgende punt. |
3.5.1.4. Representatief land
a) Algemene opmerkingen
|
(155) |
De keuze voor het representatieve land is gemaakt op basis van de volgende criteria uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening:
|
|
(156) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 123 en 125, heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen aangaande de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde bekendgemaakt: de eerste mededeling over de productiefactoren van 30 november 2020 (“de eerste mededeling”) en de tweede mededeling over de productiefactoren van 20 juli 2021 (“de tweede mededeling”). In deze mededelingen werden de feiten en het bewijsmateriaal beschreven die aan de relevante criteria ten grondslag liggen en werd ingegaan op de opmerkingen die van de partijen over deze elementen en de relevante bronnen waren ontvangen. In de tweede mededeling heeft de Commissie de belanghebbenden in kennis gesteld van haar voornemen om Brazilië in het onderhavige geval als een passend representatief land aan te merken indien het bestaan van verstoringen van betekenis in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening zou worden bevestigd. |
b) Een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC
|
(157) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie Brazilië en Rusland aangemerkt als landen die volgens de Wereldbank een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als de VRC, d.w.z. dat zij door de Wereldbank op basis van het bruto nationaal inkomen elk als “hogermiddeninkomensland” worden ingedeeld, en dat bekend is dat het onderzochte product daar wordt geproduceerd. De bedrijfstak van de Unie had ook Zuid-Korea voorgesteld als een representatief land dat geschikt zou zijn. Gezien het niveau van economische ontwikkeling van Zuid-Korea volgens de indeling van de Wereldbank kon dit land echter niet in aanmerking worden genomen. |
|
(158) |
In aansluiting op de eerste mededeling heeft de bedrijfstak van de Unie aangevoerd dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de Commissie een ruime marge laat bij het bepalen welk representatief land geschikt kan zijn en het concept van een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling niet beperkt tot landen die door de Wereldbank zijn ingedeeld in dezelfde groep van bruto nationaal inkomen. De bedrijfstak van de Unie voerde met name aan dat de indelingen van het bruto nationaal inkomen door de Wereldbank weliswaar in veel gevallen zinvol zijn, maar dat zij niet zinvol zijn met betrekking tot de aan dit onderzoek onderworpen GOES-bedrijfstak. GOES zijn namelijk unieke hoogtechnologische staalproducten en de Chinese producent-exporteur beschikt over GOES-fabrieken die voldoen aan de hoogste internationale normen en exporteert voornamelijk GOES-soorten met een hoge permeabiliteit (premiumkwaliteit) naar de Europese Unie. De bedrijfstak van de Unie voerde verder aan dat de producent in Brazilië geen vergelijkbare kwaliteitsniveaus kon bereiken, terwijl de Chinese producent-exporteur hetzelfde niveau van economische ontwikkeling en technologie had als de Koreaanse fabriek POSCO en dat Korea naar zijn oordeel dus het meest geschikte representatieve land was. |
|
(159) |
Met betrekking tot het gebruik van de classificatie van de Wereldbank kan de Commissie krachtens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening voor landen met verstoringen van betekenis de normale waarde berekenen aan de hand van een representatief land met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer. Om te bepalen welke landen een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als het betrokken land van uitvoer, maakt de Commissie gebruik van landen die door de Wereldbank in dezelfde inkomenscategorie zijn ingedeeld. De Commissie doet dit door de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid bij de uitlegging en toepassing van de basisverordening, zoals het Hof van Justitie bij herhaling heeft bevestigd in omstandigheden waarin het aan de Commissie staat dat te doen. Volgens de Commissie maakt deze databank het mogelijk te beschikken over voldoende potentieel geschikte landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau met het oog op de keuze van een passend representatief land overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. |
|
(160) |
In dit geval bestaat de relevante categorie van de Wereldbank waarin de VRC is ingedeeld uit de hogermiddeninkomenslanden. Korea had derhalve geen vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als de VRC en werd geacht niet te voldoen aan het criterium van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening. |
|
(161) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft Eurofer aangevoerd dat de beoordeling van de Commissie op basis van het niveau van economische ontwikkeling voor het gehele land en de classificatie van de Wereldbank niet zinvol is en dat ook rekening moet worden gehouden met de economische ontwikkeling van de Chinese GOES-bedrijfstak. In dit verband betoogde Eurofer dat de Koreaanse en Japanse GOES-bedrijfstakken een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als de Chinese. Bij gebrek aan medewerking van de Koreaanse producenten-exporteurs voerde Eurofer aan dat de Commissie Japan als representatief land voor de VRC zou kunnen kiezen en de door Nippon Steel verstrekte informatie zou kunnen gebruiken om de normale waarde vast te stellen. |
|
(162) |
De Commissie was van oordeel dat de formulering van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening een dergelijke restrictieve lezing niet toelaat, aangezien daarin geen sprake is van een sectorspecifieke benadering. Voorts heeft Eurofer geen onafhankelijke bronnen aangegeven waarop de Commissie zich zou kunnen baseren om vast te stellen dat de Koreaanse en Japanse GOES-bedrijfstakken een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben. Op grond hiervan werd dit argument afgewezen. |
c) Beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in het representatieve land
|
(163) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie te kennen gegeven dat voor de landen die zijn aangemerkt als landen waar het onderzochte product werd geproduceerd, te weten Brazilië en Rusland, de beschikbaarheid van openbare gegevens beperkt was tot één producent van het onderzochte product in Brazilië, te weten Aperam Inox América do Sul SA (“Aperam”) voor het kalenderjaar 2019. In dit verband heeft de Commissie belanghebbenden verzocht om opmerkingen te maken en, indien zij dit passend achten, andere producenten van het onderzochte product in een representatief land van hun keuze voor te stellen die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening, waarvan de jaarrekeningen met de relevante gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn. |
|
(164) |
In aansluiting op de eerste mededeling heeft geen van de belanghebbenden opmerkingen over Aperam ingediend of relevante openbare financiële gegevens van een producent van GOES in een potentieel representatief land verstrekt. |
|
(165) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft Eurofer ermee ingestemd dat Brazilië geschikter was dan Rusland. Niettemin voerde Eurofer aan dat Aperam technisch niet in staat zou zijn de door de Baoshan Group naar de EU uitgevoerde producten van hoge kwaliteit te vervaardigen, omdat zij te weinig zou hebben geïnvesteerd in de technologie, processen en knowhow die voor deze producten nodig zijn. Eurofer verwees met name naar het afschrijvingsniveau, dat te laag zou zijn en aangepast zou moeten worden aan het niveau van de producenten in de Unie en Korea. |
|
(166) |
Zoals toegelicht in overweging 180, heeft de Commissie zich niet op het afschrijvingsniveau van Aperam gebaseerd om de normale waarde te berekenen. De voor de berekening van de normale waarde gebruikte gegevens van Aperam hadden namelijk alleen betrekking op de VAA-kosten en winstpercentages. Wat de afschrijving en andere overheadkosten betreft, heeft de Commissie zich gebaseerd op de overheadkosten van de Baoshan Group, uitgedrukt als percentage van de overige productiekosten, en heeft zij dit percentage toegepast op de “herberekende” productiekosten. Op grond hiervan werd dit argument afgewezen. |
|
(167) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft Eurofer ook aangevoerd dat de Commissie de financiële gegevens van Aperam voor het kalenderjaar 2020 zou moeten opnemen in haar berekening van de VAA-kosten en de winst voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
|
(168) |
De Commissie heeft dit argument aanvaard, maar heeft uiteindelijk alleen gebruikgemaakt van de gegevens over 2020 omdat, zoals vermeld in overweging 203, de jaarrekening 2019 geen winst laat zien wanneer de niet-operationele kosten buiten beschouwing worden gelaten. |
|
(169) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, arbeid en energie die bij de productie van GOES een rol spelen. In dezelfde mededeling heeft de Commissie geoordeeld dat er handelsbeperkingen voor bepaalde productiefactoren waren vastgesteld op basis van de inventaris inzake uitvoerbeperkingen voor industriële grondstoffen van de OESO (42) en met name van de lijst met uitvoerbeperkingen voor industriële grondstoffen voor Brazilië (GS 7225 11 en 7226 11) en Rusland (GS 7204 10 tot en met 7204 50). Voorts werd in het werkdocument van de diensten van de Commissie over verstoringen van betekenis in de economie van de Russische Federatie in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken (SWD(2020) 242) met betrekking tot Rusland ook vastgesteld dat er sprake was van verstoringen van betekenis in de sectoren aardgas (43) en elektriciteit (44), van een hoge mate van overheidsbemoeienis en van concentratie en verticale integratie in belangrijke grondstofsectoren, de staalindustrie en het vervoer (45) alsmede van het bestaan van invoerrechten op GOES (GS 7225 11 en 7226 11). Gezien deze handelsbeperkingen en verstoringen van betekenis had de Commissie in deze fase geoordeeld dat Brazilië het geschikte representatieve land zou zijn en de partijen verzocht opmerkingen te maken over de geschiktheid van de mogelijke representatieve landen. |
|
(170) |
In aansluiting op de eerste mededeling heeft de bedrijfstak van de Unie argumenten aangevoerd, in aanvulling op de argumenten in de eerste mededeling, voor de stelling dat Rusland een minder geschikt representatief land zou zijn dan Brazilië. |
|
(171) |
Voorts heeft de Commissie opgemerkt dat geen van de partijen haar bevindingen in punt 2 van de eerste mededeling betreffende de voor Rusland als representatief land vastgestelde tekortkomingen heeft betwist. Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat Brazilië een geschikt land was, aangezien het aan alle criteria voldeed. Met andere woorden: het bevindt zich op een ontwikkelingsniveau dat vergelijkbaar is met dat van de VRC, het heeft een producent van GOES en de gegevens van deze producent zijn onmiddellijk beschikbaar voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
d) Niveau van sociale en milieubescherming
|
(172) |
Aangezien was vastgesteld dat Brazilië op grond van alle voornoemde factoren een geschikt representatief land was, hoefde er geen beoordeling van het niveau van sociale en milieubescherming plaats te vinden conform artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, laatste zin, van de basisverordening. |
e) Conclusie
|
(173) |
In het licht van bovenstaande analyse heeft de Commissie besloten Brazilië te beschouwen als het geschikte representatieve land in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. |
3.5.1.5. Niet-verstoorde kosten en benchmarks
a) Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld
|
(174) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie de productiefactoren vermeld zoals grondstoffen, energie en arbeid waarvan de producent-exporteur bij de productie van het onderzochte product gebruikmaakt, en heeft zij de belanghebbenden verzocht om opmerkingen te maken en openbaar beschikbare informatie voor te stellen over niet-verstoorde waarden voor elk van de in die mededeling genoemde productiefactoren. |
|
(175) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening heeft de Commissie ook bronnen vastgesteld die moeten worden gebruikt voor de berekening van niet-verstoorde prijzen en benchmarks. De voornaamste bron die de Commissie voorstelde te gebruiken was de Global Trade Atlas (de “GTA”). Tot slot heeft de Commissie in dezelfde mededeling de codes van het geharmoniseerd systeem (GS), of de goederencodes die onder meer worden gebruikt in de EU, Canada en Brazilië, van de productiefactoren in kaart gebracht die op basis van de door de belanghebbenden verstrekte informatie aanvankelijk werden overwogen om te worden gebruikt voor de GTA-analyse. |
|
(176) |
De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken en openbaar beschikbare informatie voor te stellen over niet-verstoorde waarden voor elk van de in die mededeling genoemde productiefactoren. |
|
(177) |
Op basis van het voorstel om Brazilië als representatief land te gebruiken, heeft de Commissie de belanghebbenden er in de tweede mededeling van op de hoogte gesteld dat zij gebruik zou maken van de GTA om de niet-verstoorde kosten van de meeste grondstoffen vast te stellen. |
b) Voor de berekening van de normale waarde gebruikte gegevens
|
(178) |
De Commissie heeft een lijst van productiefactoren en bronnen opgesteld die zij van plan is te gebruiken voor alle productiefactoren, zoals grondstoffen, energie en arbeid, die bij de vervaardiging van het onderzochte product door de producenten-exporteurs worden gebruikt. De Commissie heeft geen opmerkingen over de lijst van productiefactoren ontvangen. |
|
(179) |
Aan de hand van alle door de belanghebbenden verstrekte en tijdens de kruislingse controle op afstand verzamelde gegevens zijn voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de volgende productiefactoren en de bronnen daarvan in kaart gebracht: Tabel 1 Productiefactoren voor GOES
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(180) |
Voorts heeft de Commissie een waarde voor de overhead-productiekosten opgenomen om de kosten te bestrijken die niet in de bovengenoemde productiefactoren zijn opgenomen, zoals afschrijvingen en andere vaste kosten die niet kunnen worden gekwantificeerd. Gezien het ontbreken van relevante gegevens in de openbaar beschikbare financiële gegevens van Aperam om het bedrag aan overheadkosten vast te stellen, zijn in plaats daarvan de bedrijfsspecifieke gegevens van de producent-exporteur gebruikt en op de “herberekende” productiekosten toegepast. Deze methode is uiteengezet in punt 3.5.1.6. |
|
(181) |
In aansluiting op de tweede mededeling in het dossier heeft Eurofer de Commissie verzocht de normale waarde rechtstreeks in EUR te berekenen om verstoringen door de wisselkoers van de CNY te voorkomen. Wat de voor de berekening van de dumping gebruikte valuta betreft, heeft Eurofer geen bewijs van verstoring geleverd. Op grond hiervan heeft de Commissie de dumpingberekening uitgevoerd in overeenstemming met haar standaardpraktijk, dat wil zeggen dat zij gebruik heeft gemaakt van de valuta van het land van uitvoer. |
c) Grondstoffen
|
(182) |
Met het oog op de vaststelling van de niet-verstoorde prijs van grondstoffen als geleverd aan de fabriekspoort van een producent in het representatieve land, heeft de Commissie als basis de gewogen gemiddelde invoerprijs voor het representatieve land gebruikt, zoals vermeld in de GTA, waarbij invoerrechten en vervoerskosten werden opgeteld. Een invoerprijs in het representatieve land werd vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van invoer uit alle derde landen met uitzondering van de VRC en de in bijlage I bij Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (46) genoemde landen die geen lid zijn van de WTO. De Commissie heeft besloten de invoer uit de VRC in het representatieve land uit te sluiten, aangezien zij in overweging 154 tot de conclusie is gekomen dat het niet passend is om de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC te gebruiken wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen hebben voor de voor de uitvoer bestemde producten, was de Commissie van mening dat die verstoringen gevolgen hebben gehad voor de uitvoerprijzen. Na de invoer uit de VRC in het representatieve land te hebben uitgesloten, bleef het volume van de invoer uit andere derde landen representatief (gemiddeld boven de 90 %). |
|
(183) |
Voor een aantal productiefactoren vertegenwoordigden de werkelijk gemaakte kosten door de medewerkende producenten-exporteurs een verwaarloosbaar percentage van de totale grondstofkosten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Aangezien de voor die factoren gebruikte waarde geen merkbare invloed had op de berekeningen van de dumpingmarge, ongeacht de gebruikte bron, heeft de Commissie besloten die kosten op te nemen in de kosten van verbruiksgoederen, zoals toegelicht in overweging 209. |
|
(184) |
De Commissie heeft de vervoerskosten van de medewerkende producent-exporteur voor de levering van grondstoffen uitgedrukt als een percentage van de werkelijke kosten van dergelijke grondstoffen, en heeft vervolgens hetzelfde percentage toegepast op de niet-verstoorde kosten van dezelfde grondstoffen, teneinde de niet-verstoorde vervoerskosten te verkrijgen. De Commissie was van oordeel dat, in het kader van dit onderzoek, de ratio tussen de grondstofkosten van de producent-exporteur en de gerapporteerde vervoerskosten redelijkerwijs kon worden gebruikt als indicatie voor de schatting van de niet-verstoorde vervoerskosten van grondstoffen bij levering aan de fabriek van de onderneming. |
|
(185) |
In aansluiting op de eerste mededeling heeft de Baoshan Group aangevoerd dat voor bepaalde grondstoffen (waterstof, stikstof, zuurstof en tin) de prijzen in Brazilië veel hoger waren dan in Rusland, voornamelijk vanwege de zeer beperkte invoer in Brazilië. In dit verband heeft zij de Commissie verzocht gebruik te maken van alternatieve bronnen op basis van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, zoals internationale prijzen of binnenlandse kosten in de VRC. |
|
(186) |
De Commissie was van oordeel dat zuurstof, stikstof en tin in representatieve hoeveelheden in Brazilië werden ingevoerd. Bijgevolg werd het argument betreffende deze grondstoffen in eerste instantie afgewezen. Wat waterstof betreft, heeft de Commissie echter vastgesteld dat de invoerniveaus en de prijsverschillen inderdaad aanzienlijk waren. De Commissie was derhalve van oordeel dat het gebruik van de gegevens van de grootste exporteur van waterstof ter wereld, namelijk Canada, het meest geschikt was. Omdat er geen significante verschillen in de invoerniveaus en prijzen van tin zijn, heeft de Commissie zich gebaseerd op de invoer in Brazilië als geheel. |
|
(187) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft de Baoshan Group aangevoerd dat de berekende prijzen voor stikstof en zuurstof bij invoer in Brazilië niet correct waren, aangezien er afhankelijk van het land van oorsprong sprake was van aanzienlijke verschillen in de prijs per eenheid. Zij wees erop dat de prijs bij invoer van stikstof en zuurstof van oorsprong uit Paraguay respectievelijk elf en acht keer lager was dan de gemiddelde invoerprijs, hetgeen afhankelijk van het land van oorsprong wijst op significante verschillen in de invoerprijzen. De Baoshan Group heeft voorts aangevoerd dat Paraguay verantwoordelijk was voor respectievelijk ruim 98 % en 70 % van het invoervolume van stikstof en zuurstof. Bovendien voerde hij aan dat de kosten per eenheid van deze grondstoffen beduidend lager waren dan de gemiddelde invoerprijs. Op grond hiervan en rekening houdend met het aandeel van deze twee grondstoffen heeft de Baoshan Group voorgesteld om stikstof en zuurstof te beschouwen als verbruiksgoederen of om enkel uit te gaan van de invoerprijs van stikstof en zuurstof van oorsprong uit Paraguay. |
|
(188) |
Gezien het aandeel van de kosten van stikstof en zuurstof in de productiekosten en de geconstateerde prijsverschillen was de Commissie van oordeel dat het passend was om deze grondstoffen als verbruiksgoederen te beschouwen. |
|
(189) |
In aansluiting op de eerste mededeling heeft de bedrijfstak van de Unie aangevoerd dat voor de vervaardiging van GOES zeer hoogwaardig ijzererts en magnesiumoxide nodig zijn en dat daarmee in de invoerstatistieken — die zijn gebaseerd op de GS-codes of de codes van het representatieve land, waarin gewoonlijk alle kwaliteitsklassen zijn begrepen — geen rekening is gehouden. |
|
(190) |
De Commissie was van oordeel dat dit argument steekhoudend was, aangezien GOES inderdaad zeer geavanceerde producten zijn. GOES zijn veel duurder dan de gewone soorten staal en vereisen speciale procedés en grondstoffen van zeer hoge kwaliteit/zeer hoogwaardige grondstoffen, zelfs op upstreamniveau vóór de eigenlijke productie van ijzer. Aangezien de Commissie op grond van de door de producent-exporteur verstrekte gegevens niet kon bepalen welke kwaliteitsklassen ijzererts specifiek bij de vervaardiging van GOES worden gebruikt, was zij van oordeel dat de prijs van ijzererts met een Fe-gehalte van 66 %, zoals gerapporteerd door Fastmarkets (47), de meest geschikte benchmark was. |
|
(191) |
De Commissie was van oordeel dat het bij de vervaardiging van GOES gebruikte magnesiumoxide (“MgO”) van veel hogere kwaliteit is dan het magnesiumoxide dat in Brazilië wordt ingevoerd. De in het representatieve land gehanteerde douanecodes voor MgO omvatten meer kwaliteitsklassen MgO dan de zeer specifieke kwaliteit die bij de vervaardiging van GOES wordt gebruikt. Daarnaast wordt dit MgO vervaardigd door zeer weinig producenten in zeer weinig landen, waaronder Frankrijk. Het door de Chinese producent-exporteur en de bedrijfstak van de Unie gerapporteerde soort MgO dat voor GOES wordt gebruikt, is inderdaad vele malen duurder dan het MgO dat in Brazilië wordt ingevoerd. Bijgevolg is het in Brazilië ingevoerde MgO geen passende benchmark voor MgO voor de vervaardiging van GOES. De Commissie was daarom van oordeel dat de in Comext gerapporteerde uitvoer uit Frankrijk als belangrijke MgO-producent voor GOES naar de landen waar GOES worden vervaardigd (48), met uitzondering van de uitvoer naar de VRC en de uitvoer die in de Unie blijft, een geschikte benchmark was waarin de internationale prijzen buiten de Unie en Canada tot uitdrukking komen. |
|
(192) |
De Commissie was van oordeel dat de prijzen bij invoer in Brazilië, zoals gerapporteerd door de Global Trade Atlas (“GTA”), niet representatief waren voor cokeskolen en perslucht. Voorts leidden deze prijzen tot ernstige problemen bij de omrekening. |
|
(193) |
Bij gebrek aan specifieke informatie over de kwaliteitsklassen van de door de Chinese producent-exporteur gebruikte cokeskolen heeft de Commissie geoordeeld dat de door Fastmarkets gerapporteerde prijs van harde cokeskolen van premiumkwaliteit, dat wil zeggen de hoogste kwaliteit, geschikt was. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de benchmarkprijs voor cokeskolen van de hoogste kwaliteit nog lager was dan de door de producent-exporteur gerapporteerde prijs bij aankoop van zijn cokeskolen. Dit is wederom een aanwijzing dat de producent-exporteur voor zijn productieproces cokeskolen van zeer hoge kwaliteit heeft gebruikt. |
|
(194) |
Wat perslucht betreft, heeft de producent-exporteur zijn verbruik in kubieke meters gerapporteerd, terwijl de invoer in Brazilië alleen in kg wordt gerapporteerd en de Commissie geen passende omrekeningsfactor kon vinden. In elk geval maakte perslucht slechts een verwaarloosbaar gedeelte uit van de totale productiekosten van de producent-exporteur. Op grond hiervan heeft de Commissie deze productiefactor als een verbruiksgoed beschouwd. |
|
(195) |
Er is geen invoer van ferroniobium (“Fe-Nb”) in Brazilië gerapporteerd in het onderzoektijdvak. De Commissie heeft daarom voor Fe-Nb ook gebruikgemaakt van de gegevens van de grootste exporteur ter wereld, te weten Brazilië, en dezelfde benadering gevolgd die in overweging 186 voor waterstof is beschreven. |
|
(196) |
Wat steenkoolgas betreft, heeft de producent-exporteur zijn verbruik in kubieke meters gerapporteerd, terwijl de invoer in Brazilië alleen in kg wordt gerapporteerd en de Commissie geen passende omrekeningsfactor voor steenkoolgas kon vinden. Bovendien bedroeg de invoer van steenkoolgas in Brazilië slechts 58 kg. De Commissie heeft de benchmarkprijs voor steenkoolgas dan ook berekend op basis van de prijs van aardgas in het representatieve land, rekening houdend met de warmtewaarde van beide gassen. |
|
(197) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft Eurofer opmerkingen ingediend over bepaalde grondstoffen en verbruiksgoederen die bij de vervaardiging van GOES worden gebruikt. Zij heeft de Commissie tevens verzocht rekening te houden met het binnenlandse vervoer naar de Chinese producent-exporteur. |
|
(198) |
In dit verband heeft de Commissie geoordeeld dat in de door de Baoshan Group verstrekte informatie alle relevante productiefactoren zijn meegenomen, ook al werd een ander productieproces toegepast. Voorts heeft de Commissie bij haar berekening rekening gehouden met het binnenlandse vervoer, zoals toegelicht in overweging 184. |
d) Arbeid
|
(199) |
In de tweede mededeling heeft de Commissie voorgesteld de loonkosten van de GOES-producent in het representatieve land, Aperam, te gebruiken om de niet-verstoorde waarde voor de loonkosten vast te stellen. Geen van de belanghebbenden heeft hierover opmerkingen ingediend. Toen de financiële gegevens over 2020 beschikbaar kwamen, heeft de Commissie de loonkosten herberekend als een gemiddelde van de gegevens over 2019 en 2020 om aansluiting te vinden bij het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
e) Elektriciteit
|
(200) |
In de tweede mededeling heeft de Commissie voorgesteld om voor de vaststelling van de niet-verstoorde waarde voor elektriciteitskosten gebruik te maken van het elektriciteitstarief dat is gerapporteerd door CEMIG — de elektriciteitsleverancier in de Braziliaanse staat Minas Gerais, waar de enige Braziliaanse GOES-producent is gevestigd (49). Geen van de belanghebbenden heeft hierover opmerkingen ingediend. |
f) Aardgas
|
(201) |
In de tweede mededeling heeft de Commissie voorgesteld gebruik te maken van de prijs van aardgas voor industriële gebruikers die is gerapporteerd door Gasmig — de leverancier in de Braziliaanse staat Minas Gerais, waar de GOES-producent is gevestigd (50). Meer in het bijzonder heeft de Commissie de gegevens gebruikt van de industriële gasprijzen in de overeenkomstige verbruikscategorieën. De Commissie heeft de benchmarkprijs berekend op basis van de Gasmig-tarieven die in het onderzoektijdvak van toepassing waren. De benchmarkprijs is inclusief belastingen (tarifa com impostos). Geen van de belanghebbenden heeft hierover opmerkingen ingediend. |
g) Overhead-productiekosten, VAA-kosten, winst en afschrijving
|
(202) |
Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening luidt: “De door berekening vastgestelde normale waarde omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.” Bovendien moet een waarde voor de overhead-productiekosten worden vastgesteld om de niet in de bovengenoemde productiefactoren opgenomen kosten te bestrijken. |
|
(203) |
De Commissie heeft in haar eerste en tweede mededeling aangegeven dat zij de financiële gegevens van Aperam zou gebruiken en heeft in dit verband de financiële gegevens van Aperam over 2019 beschikbaar gesteld. Uit een nadere analyse en na uitsluiting van de niet-operationele inkomsten en uitgaven is echter gebleken dat Aperam in 2019 verlies heeft geleden. Daarom konden haar gegevens over 2019 niet worden gebruikt. |
|
(204) |
De financiële gegevens van Aperam over het kalenderjaar 2020 zijn in de loop van de procedure ter beschikking van de Commissie gekomen. Na uitsluiting van de niet-operationele inkomsten en uitgaven rapporteerde Aperam een winst. Overeenkomstig het verzoek van Eurofer om de jaarrekening 2020 te gebruiken, heeft de Commissie de percentages van de VAA-kosten en de winst berekend op basis van de jaarrekening van Aperam over dat jaar. Voorts heeft de Commissie geoordeeld dat het in de onderhavige zaak passender was om gebruik te maken van de geconsolideerde gegevens van Aperam dan om uit te gaan van de jaarrekeningen van de verbonden entiteiten waarover zij de zeggenschap uitoefende. De geconsolideerde benadering geeft namelijk een nauwkeuriger beeld van de activiteiten van Aperam. Daarbij worden de intercompanywinsten, die niet uit de individuele jaarrekeningen blijken, op haar financiële resultaten in mindering gebracht. Bovendien heeft noch de geconsolideerde jaarrekening, noch de individuele jaarrekening van Aperam uitsluitend betrekking op de productie van GOES. Het gebruik van de geconsolideerde gegevens maakt de gegevens dan ook niet minder nauwkeurig. Bijgevolg werden de niet-verstoorde VAA-kosten en winst gebaseerd op de jaarrekening van Aperam over 2020. |
|
(205) |
De overhead-productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden uitgedrukt als percentage van de werkelijke productiekosten van de producenten-exporteurs. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten. |
3.5.1.6. Berekening
|
(206) |
Op basis daarvan heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de normale waarde berekend per productsoort in het stadium af fabriek. |
|
(207) |
Eerst heeft de Commissie de niet-verstoorde productiekosten vastgesteld. De Commissie heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de medewerkende producent-exporteur. Deze door de Baoshan Group verstrekte verbruiksratio’s zijn gecontroleerd tijdens de kruislingse controle op afstand. Zoals aangegeven in overweging 47, heeft de Commissie in aansluiting op de kruislingse controle op afstand een brief (“de artikel 18-brief”) aan de Baoshan Group gestuurd, waarin zij haar voornemen bekendmaakt om gebruik te maken van de beschikbare gegevens en artikel 18, lid 1, van de basisverordening toe te passen met betrekking tot de berekening van de aan de vervaardiging van GOES toegerekende manuren. Inhoudelijk heeft de Commissie geoordeeld dat de toerekening van de loonkosten van de Baoshan Group niet werd ondersteund door geverifieerd en betrouwbaar bewijsmateriaal. In haar opmerkingen over de artikel 18-brief heeft de Baoshan Group hetzelfde ondersteunende bewijsmateriaal verstrekt als tijdens de kruislingse controle op afstand. Aangezien uit die documenten niet bleek hoeveel uur elke werknemer per dag had gewerkt, heeft de Commissie haar voornemen bevestigd en de beschikbare gegevens over de toerekening van manuren aan de vervaardiging van GOES gebruikt. Daarbij heeft de Commissie het aantal aan de vervaardiging van GOES toegerekende manuren herberekend door de totale loonkosten van Baosteel en WISCO te delen door de desbetreffende berekende uurkosten per werknemer voor de afdeling Siliciumstaal van beide ondernemingen. De door Baosteel en WISCO gerapporteerde berekende manuren werden bijgevolg vervangen door de respectieve waarden die door de Commissie waren herberekend. |
|
(208) |
De Commissie heeft de verbruiksratio’s vermenigvuldigd met de in het representatieve land Brazilië vastgestelde niet-verstoorde kosten per eenheid, zoals beschreven in punt 3.5.1.5 hierboven. |
|
(209) |
Ten tweede heeft de Commissie, om tot de totale niet-verstoorde productiekosten te komen, de overhead-productiekosten erbij opgeteld. De overhead-productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden verhoogd met de kosten van grondstoffen en verbruiksgoederen waarnaar in overweging 187 wordt verwezen, en vervolgens uitgedrukt als percentage van de werkelijke productiekosten van elk van de producenten-exporteurs. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten. |
|
(210) |
De Commissie heeft de VAA-kosten en winst van Aperam toegepast op de productiekosten zoals beschreven in de vorige overweging. De VAA-kosten, uitgedrukt als percentage van de kosten van verkochte goederen (“KVG”) en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroegen 13,5 %. De winst, uitgedrukt als percentage van de KVG en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroeg 7,6 %. |
|
(211) |
Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. |
|
(212) |
In aansluiting op de tweede mededeling heeft Eurofer voorgesteld om krachtens artikel 2, lid 3, van de basisverordening de normale waarde te berekenen op basis van de Chinese prijzen bij uitvoer naar de Verenigde Staten. |
|
(213) |
Zoals vermeld in overweging 154, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het in dit geval niet passend was om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten. Bijgevolg moest de Commissie de normale waarde berekenen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, dat niet voorziet in het gebruik van de prijzen bij uitvoer naar derde landen. |
3.5.1.7. Uitvoerprijs
|
(214) |
Aangezien de Baoshan Group het onderzochte product via verscheidene als importeur optredende verbonden ondernemingen naar de Unie had uitgevoerd, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie was doorverkocht. In dit geval zijn correcties op de prijs toegepast voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor winst. |
3.5.1.8. Vergelijking
|
(215) |
De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de Baoshan Group vergeleken in het stadium af fabriek. |
|
(216) |
Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor zeevracht-, verzekerings- en kredietkosten. |
3.5.1.9. Dumpingmarges
|
(217) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie voor de Baoshan Group, de enige medewerkende producent-exporteur, de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het onderzochte product. |
|
(218) |
Bij deze vergelijking werd geen dumping vastgesteld. |
3.5.2. Waarschijnlijkheid van herhaling van dumping
|
(219) |
De Commissie heeft overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening onderzocht of herhaling van dumping waarschijnlijk is indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. De volgende elementen zijn onderzocht: de uitvoer naar derde landen, de productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC, en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
a) Uitvoer naar derde landen
|
(220) |
De Commissie heeft vastgesteld dat de Baoshan Group in het TNO een zeer aanzienlijk deel van zijn totale uitvoer exporteerde naar andere derde markten dan de EU, waar geen minimuminvoerprijzen van toepassing zijn. |
|
(221) |
Bij het vergelijken van de overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening door berekening vastgestelde normale waarde met de uitvoerprijzen voor de grootste exportmarkten van de groep (India en Mexico), die ongeveer [35-70] % van alle uitvoer uitmaken, heeft de Commissie vastgesteld dat de uitvoerprijzen 20 % lager waren dan de normale waarde die voor de Baoshan Group is vastgesteld. |
|
(222) |
Bij gebrek aan medewerking van andere Chinese producenten-exporteurs moest de Commissie zich baseren op de beschikbare gegevens. In dit verband heeft zij voor de beoordeling van de prijzen bij uitvoer naar derde landen gebruikgemaakt van de Chinese uitvoerstatistieken zoals vermeld in de GTA. Aldus bleek uit de Chinese uitvoerstatistieken een gemiddelde prijs bij uitvoer uit de VRC die lager was dan de laagste MIP die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in de EU van toepassing was en dus lager dan de uitvoerprijs van de Baoshan Group. |
|
(223) |
Daarom werd het waarschijnlijk geacht dat, indien de huidige maatregelen zouden worden ingetrokken, de Chinese producenten-exporteurs tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden gaan uitvoeren. |
b) Productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC
|
(224) |
Naast de Baoshan Group, de enige exporteur naar de EU, zijn er nog ten minste acht andere producenten-exporteurs van GOES in de VRC. Volgens de Chinese uitvoerstatistieken zoals vermeld in de GTA exporteerden de andere Chinese producenten-exporteurs ook naar de rest van de wereld (51). |
|
(225) |
De schattingen van Eurofer met betrekking tot de productiecapaciteit van de Baoshan Group in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen kwamen zeer dicht in de buurt van de werkelijke cijfers van de Baoshan Group. Bij gebrek aan medewerking van andere producenten-exporteurs in de VRC moest de Commissie voor een beoordeling van de capaciteit van de andere producenten-exporteurs haar bevindingen baseren op de beschikbare gegevens en is zij uitgegaan van de informatie die is verstrekt in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
|
(226) |
Volgens de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd de totale Chinese capaciteit geschat op 1 810 000 ton, terwijl de productie werd geschat op 1 220 000 ton. Het Chinese verbruik werd geschat op 1 020 000 ton. Op basis hiervan werd de reservecapaciteit in de VRC geschat op 600 000 ton, wat aanzienlijk hoger is dan het totale EU-verbruik van (265 000-280 000) ton in het TNO. Daarnaast worden enkele belangrijke markten zoals de VS beschermd door hoge tarieven van 25 %, wat de toegang van de Chinese producenten-exporteurs beperkt. |
|
(227) |
Op grond hiervan is het waarschijnlijk dat de Chinese producenten bij het vervallen van de maatregelen hun reservecapaciteit in grote hoeveelheden op de markt van de Unie zullen richten en tegen dumpingprijzen gaan verkopen. |
c) Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(228) |
Zoals reeds is vastgesteld in overweging 82, is de markt van de Unie een van de grootste GOES-markten ter wereld. |
|
(229) |
De prijsniveaus in de Unie zijn in het algemeen aanzienlijk hoger dan de prijzen van de Chinese producenten bij uitvoer naar derde landen. |
|
(230) |
De omvang van de markt van de Unie en de prijsverschillen toonden de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie aan. |
d) Conclusie
|
(231) |
Op basis van bovenstaande overwegingen werd geconcludeerd dat herhaling van dumping waarschijnlijk is indien de maatregelen zouden vervallen. |
3.6. Russische Federatie
3.6.1. Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
3.6.1.1. Inleidende opmerkingen
|
(232) |
Bij gebrek aan medewerking van Russische producenten-exporteurs baseerde de Commissie, zoals aangegeven in overweging 23, haar onderzoek, met inbegrip van de dumpingberekening, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens. |
|
(233) |
Bijgevolg werd de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping beoordeeld op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere informatiebronnen zoals Eurostat en de GTA. |
3.6.1.2. Dumping
a) Normale waarde
|
(234) |
Aangezien er geen betrouwbare gegevens over de prijzen op de Russische binnenlandse markt beschikbaar waren, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld aan de hand van de methode en de waarden als vermeld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
b) Uitvoerprijs
|
(235) |
De prijs bij uitvoer naar de Unie is vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat voor het TNO. |
c) Vergelijking
|
(236) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Hiertoe werden de kosten van vervoer en verzekering in mindering gebracht op basis van gegevens die beschikbaar waren in het verzoek (202,67 EUR/ton). De aldus vastgestelde normale waarde af fabriek bedroeg 1 642 EUR/ton, terwijl de uitvoerprijs af fabriek in het TNO 797,50 EUR/ton bedroeg. |
d) Dumping
|
(237) |
Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie een prijsverschil van ongeveer 80 % vastgesteld en geconcludeerd dat de dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd voortgezet. |
|
(238) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de Russische overheid aan dat de vastgestelde dumpingmarge gezien de hoogte ervan in twijfel kan worden getrokken en dat de Commissie de informatie over de normale waarde in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen met bijzondere voorzichtigheid had moeten controleren. Volgens haar had de Commissie bij het gebruik van secundaire informatie deze informatie aan andere onafhankelijke bronnen moeten toetsen overeenkomstig bijlage II, punt 7, “Meest betrouwbare informatie die beschikbaar is in de zin van artikel 6, lid 8”, bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (“antidumpingovereenkomst”). |
|
(239) |
De Commissie was van oordeel dat de in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen verstrekte informatie over de normale waarde voor Russische producenten-exporteurs voldoende nauwkeurig en adequaat was. Bovendien heeft geen van de belanghebbenden opmerkingen ingediend over de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek. Tot slot heeft geen van de Russische producenten-exporteurs relevante gegevens verstrekt over de vaststelling van de normale waarde. Ook zijn er geen andere onafhankelijke bronnen verstrekt, noch door de Russische overheid noch door de belanghebbenden. In deze omstandigheden, en bij gebrek aan andere gegevensbronnen, was de Commissie van oordeel dat zij zich had gebaseerd op de meest betrouwbare informatie waarover zij beschikte met betrekking tot de normale waarde. Tot slot is in bijlage II, punt 7, bij de antidumpingovereenkomst ook bepaald dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent en er bijgevolg relevante informatie wordt achtergehouden voor de autoriteiten, dit kan leiden tot een resultaat dat minder gunstig is dan indien de partij volledige medewerking had verleend. Op grond hiervan werd dit argument afgewezen. |
3.6.2. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping indien de maatregelen zouden worden ingetrokken
|
(240) |
De Commissie heeft onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de huidige antidumpingmaatregelen tot voortzetting van de dumping zou leiden. Daarbij heeft zij gekeken naar de productie- en reservecapaciteit in Rusland en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. Bij gebrek aan medewerking van Russische producenten moest de Commissie zich baseren op de beschikbare gegevens. |
a) Reservecapaciteit
|
(241) |
Volgens de beschikbare gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek heeft Rusland een geschatte productiecapaciteit van ongeveer 332 000 ton. De Commissie schatte de Russische productie op 274 000 ton. De reservecapaciteit werd derhalve vastgesteld op ongeveer 58 000 ton, meer dan [16-22] % van het verbruik van GOES in de Unie. |
|
(242) |
Zelfs als de Commissie de door NLMK in haar opmerkingen van 11 december 2020 verstrekte informatie zou gebruiken, zou de reservecapaciteit nog steeds [20 000-50 000] ton bedragen en ongeveer [7-19] % van het verbruik in de Unie uitmaken. NLMK heeft in dit verband geen ondersteunend bewijsmateriaal betreffende haar productiecapaciteit verstrekt. Daarnaast was de productie in het verleden enkele jaren hoger dan de capaciteit, hetgeen twijfel doet rijzen over de werkelijke productiecapaciteit die NLMK in haar opmerkingen heeft gerapporteerd. |
|
(243) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte NLMK op dat de Commissie de informatie over de Russische capaciteit, productie en bezettingsgraad, die door NLMK tijdig was verstrekt, had moeten controleren en zich daarop had moeten baseren, en dat de Commissie met deze controle de in overweging 242 geuite twijfel had kunnen wegnemen. |
|
(244) |
Zoals vermeld in overweging 23, heeft NLMK in haar opmerkingen van 10 december 2020 zelf aangegeven dat zij gedwongen was met de beantwoording van de vragenlijst te stoppen en binnen de verlengde termijn geen volledig ingevulde vragenlijst heeft ingediend, maar slechts fragmentarische informatie heeft verstrekt die beperkt was tot haar specifieke capaciteit en productie. |
|
(245) |
In het onderhavige geval was de Commissie van oordeel dat de door NLMK verstrekte informatie te fragmentarisch was om zinvolle conclusies te kunnen trekken. In elk geval heeft de Commissie, zoals vermeld in overweging 242, rekening gehouden met de informatie die NLMK in dit verband heeft verstrekt en is zij tot een vergelijkbare conclusie gekomen wat het bestaan van reservecapaciteit betreft. Op grond hiervan werd dit argument afgewezen. |
b) Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(246) |
Het onderzoek heeft bevestigd dat de markt van de Unie om de hieronder vermelde redenen aantrekkelijk is voor Russische producenten. |
|
(247) |
Ten eerste is de markt van de Unie een van de grootste markten ter wereld. |
|
(248) |
Ten tweede is wat prijzen betreft, zoals blijkt uit overweging 271, het gemiddelde prijsniveau van de Russische invoer op de markt van de Unie lager dan dat van de producenten in de Unie. Daarom valt te verwachten dat de uitvoer blijft toenemen als de maatregelen worden ingetrokken. |
|
(249) |
Ten derde is een groot deel van de productie in Rusland gericht op de export (meer dan 86 % van de productie is voor de export bestemd), terwijl het binnenlandse verbruik bijna volledig wordt gedekt door de producenten in Rusland. |
|
(250) |
In haar opmerkingen van 11 december 2020 voerde NLMK aan dat de EU geen prioritaire markt is, aangezien de invoer sinds het oorspronkelijke onderzoek aanzienlijk is afgenomen. De Commissie merkte op dat de uitvoer van NLMK naar de EU, ook al is deze sinds het oorspronkelijke onderzoek afgenomen, nog steeds een aanzienlijk deel van het EU-verbruik uitmaakt en tijdens de beoordelingsperiode is toegenomen, zoals uit onderstaande tabel 3 kan worden opgemaakt. Daarom blijft de markt van de Unie, anders dan NLMK beweert, een belangrijke bestemmingsmarkt voor uitvoer uit Rusland. |
|
(251) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde NLMK aan dat de veronderstelling van de Commissie dat een bepaalde markt slechts aantrekkelijk is vanwege zijn grote omvang onjuist en misplaatst is. In dit verband verwees NLMK ook naar het feit dat de markt van de Unie geen aanzienlijke extra invoer uit niet-beoogde derde landen aantrok, hoewel die landen voordelige markttoegang hadden vergeleken met de exporteurs uit de betrokken landen. Nog volgens NLMK is het argument betreffende het lage prijsniveau van de Russische invoer onjuist, omdat de gemiddelde prijzen van de Russische producenten en de producenten in de Unie niet vergelijkbaar zijn vanwege het feit dat de door de respectieve partijen verkochte productsoorten niet rechtstreeks met elkaar concurreren. Daarnaast verklaarde de Russische overheid na de mededeling van feiten en overwegingen dat zij het om de volgende redenen niet met de Commissie eens was dat de markt van de Unie een aantrekkelijke markt is voor de Russische producenten-exporteurs: de Russische producenten-exporteurs richten zich op hun binnenlandse markt en hun uitvoer is voornamelijk verlegd naar Aziatische landen. Voorts voerden zij aan dat het bestaan van antidumpingmaatregelen de beoordeling van de prijzen bij invoer in de Unie heeft verstoord. |
|
(252) |
De Commissie was het niet eens met deze argumenten. De omvang van een markt is een concreet aspect bij de beoordeling van de aantrekkelijkheid ervan, aangezien grote volumes kunnen worden verkocht en schaalvoordelen kunnen worden behaald wat betreft uitgaven in verband met de productie, marketing en verkoop. Voorts steeg de invoer uit Rusland in het tijdvak van het nieuwe onderzoek zowel wat betreft omvang als marktaandeel, ongeacht of de focus van de Russische producenten-exporteurs wordt verlegd naar de Russische binnenlandse markt en/of de Aziatische markten. Hieruit bleek dat de markt van de Unie voor Russische producenten-exporteurs zeer aantrekkelijk bleef. Voorts was de stijging van de invoer uit andere derde landen, zoals vermeld in overweging 277, voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat de enige GOES-producent in het VK in november 2019 zijn activiteiten definitief heeft gestaakt. |
|
(253) |
Daarnaast is de bewering van NLMK dat het door de Commissie aangevoerde argument van de lage prijsniveaus onjuist is, om de in de vorige overweging beschreven redenen niet aanvaard. Bovendien vond de invoer uit Rusland, zoals toegelicht in overweging 272, gemiddeld plaats tegen prijzen die ongeveer 30 % lager waren dan de toepasselijke MIP (1 536 EUR/ton) en ongeveer 23 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het TNO voor vergelijkbare productsoorten. In dit verband geven de prijzen bij invoer uit Rusland, zelfs als rekening wordt gehouden met de antidumpingmaatregelen, een goede indicatie van de handelwijze van de Russische producenten-exporteurs met betrekking tot de prijzen bij uitvoer naar de Unie en van hun waarschijnlijke prijsniveau indien er geen maatregelen worden genomen. |
c) Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
|
(254) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen zouden komen te vervallen. Gezien de grote reservecapaciteit in Rusland, de dumpingprijzen voor de uitvoer van GOES naar de Unie in het TNO en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie concludeerde de Commissie dat er waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden GOES uit Rusland tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie terecht zouden blijven komen, mochten de maatregelen komen te vervallen. |
4. SCHADE
4.1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie
|
(255) |
Er zijn vier ondernemingen in de Unie die het onderzochte product vervaardigen. Uitgaande van de beschikbare informatie uit het verzoek zijn er geen andere producenten van het onderzochte product in de Unie. Zij vormen bijgevolg de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
|
(256) |
De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld op ongeveer 249 000 ton. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van informatie over de bedrijfstak van de Unie van alle haar bekende producenten in de Unie. |
4.2. De vier bekende producenten in de Unie vertegenwoordigen 100 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie. Verbruik in de Unie
|
(257) |
De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de verkopen op de markt van de Unie van alle haar bekende producenten in de Unie en de invoer uit alle derde landen zoals gerapporteerd door Eurostat (Comext-databank). |
|
(258) |
Wat Japan betreft, moet worden opgemerkt dat tijdens de beoordelingsperiode een deel van de invoer van het onderzochte product in Nederland vertrouwelijk is behandeld (52). Daarom worden in onderstaande tabel over het verbruik in de Unie en in de andere desbetreffende tabellen over de omvang en waarde van de invoer marges vermeld. |
|
(259) |
Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 2 Verbruik in de Unie (ton)
|
||||||||||||||||||||
|
(260) |
Het verbruik in de Unie was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig en varieerde tussen 265 000-280 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek en 300 000-315 000 ton in 2017. Over het geheel genomen daalde het verbruik in de Unie tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 11 %, hoewel er in 2019 sprake was van een tijdelijke piek. De daling van het verbruik is toe te schrijven aan een combinatie van factoren, zoals minder invoer en minder verkoop door de producenten in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek als gevolg van een lagere vraag naar GOES. |
|
(261) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen verwees de indiener van het verzoek naar het uitgebreide gebruik van de regelingen voor actieve veredeling door importeurs in de Unie en naar de toename van de invoer van lamellen en kernen van staal via Turkije, waardoor het werkelijke verbruik van in het buitenland geproduceerde GOES in de Unie te laag is ingeschat. De Commissie heeft bevestigd dat enerzijds alle GOES die via regelingen voor actieve veredeling werden ingevoerd, bij de berekening van de verbruiksgegevens in aanmerking zijn genomen. Anderzijds heeft de Commissie opgemerkt dat lamellen en kernen van staal buiten de werkingssfeer van de antidumpingmaatregelen vallen en derhalve niet zijn onderzocht. |
4.3. Invoer uit de betrokken landen
4.3.1. Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen
|
(262) |
De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat (Comext-databank). Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het verbruik in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 257. |
|
(263) |
De invoer uit de betrokken landen en het marktaandeel daarvan hebben zich als volgt ontwikkeld: Tabel 3 Invoervolume (ton) en marktaandeel
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
(264) |
In 2015 werden maatregelen ingesteld. De invoer van het onderzochte product uit de betrokken landen is tijdens de beoordelingsperiode met 17 % gedaald. Het marktaandeel ervan is echter slechts licht afgenomen (van 27,5-34,2 % in 2017 tot 26,5-34,0 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek), rekening houdend met de parallelle daling van het verbruik op de markt van de Unie. |
|
(265) |
Van de betrokken landen is tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek alleen de invoer uit de Republiek Korea en de Russische Federatie gestegen. Het marktaandeel van die landen nam in de desbetreffende periode toe met respectievelijk één en twee procentpunten. |
4.3.2. Prijzen van de invoer uit de betrokken landen
4.3.2.1. Prijzen
|
(266) |
De Commissie heeft de gemiddelde prijzen van de invoer vastgesteld op basis van statistieken van Eurostat. |
|
(267) |
De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen hebben zich als volgt ontwikkeld: Tabel 4 Invoerprijzen (EUR/ton)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(268) |
Tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd een daling van de gemiddelde prijs van de invoer uit de betrokken landen waargenomen voor alle soorten GOES, zowel conventionele producten als producten met een hoge permeabiliteit. De invoer uit de Russische Federatie had betrekking op conventionele soorten GOES, terwijl de invoer uit de vier andere landen GOES-producten met een hoge permeabiliteit betrof. |
|
(269) |
De gemiddelde prijzen van de invoer daalden van 1 865 EUR/ton in 2017 tot 1 718 EUR/ton tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Tijdens de beoordelingsperiode bedroeg de daling van de gemiddelde prijs van de invoer ongeveer 7,6 %. |
4.3.2.2. Prijsonderbieding
|
(270) |
De producenten in de Republiek Korea, de Russische Federatie en de VS verleenden geen medewerking, terwijl één Chinese en één Japanse producent-exporteur wel medewerking verleenden. |
|
(271) |
Voor alle invoer uit de betrokken landen behalve Rusland werden de prijzen van de invoer in de Unie om de in overweging 2 uiteengezette redenen aanzienlijk beïnvloed door de opzet van de maatregelen in de vorm van de drie MIP’s. Zoals vermeld in overweging 3 zijn er geen rechten verschuldigd indien de cif-prijs grens Unie gelijk is aan of hoger is dan de MIP. De prijzen van de invoer uit de betrokken landen, behalve Rusland, waren tijdens de gehele beoordelingsperiode in bijna alle gevallen gelijk aan of iets hoger dan de MIP en veel hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het TNO. Er werd geen onderbieding vastgesteld met betrekking tot de betrokken landen behalve Rusland. |
|
(272) |
Aangezien geen enkele Russische producent-exporteur medewerking verleende, heeft de Commissie voor Rusland de gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit Rusland volgens Eurostat, gecorrigeerd voor de kosten na invoer (65 EUR/ton), vergeleken met de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor vergelijkbare productsoorten. De invoer uit Rusland vond gemiddeld plaats tegen prijzen die ongeveer 30 % lager waren dan de toepasselijke MIP (1 536 EUR/ton) en ongeveer 23 % lager dan de toepasselijke prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het TNO. |
|
(273) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Nippon Steel aan dat de Commissie om de volgende redenen de prijsonderbiedings- en de prijsbederfmarge moet herberekenen: ten eerste zijn deze marges, waarin een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening is opgenomen, in het oorspronkelijke onderzoek berekend in strijd met artikel 3, leden 1, 2, 3 en 6, van de basisverordening. Ten tweede zijn deze marges niet berekend overeenkomstig de rechtspraak van het Hof. |
|
(274) |
De Commissie heeft dit argument afgewezen. Zij heeft met betrekking tot Japan geen onderbieding in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld (zie overweging 271). Bijgevolg was het verzoek van Nippon Steel tot herberekening van de prijsonderbiedingsmarge zoals vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek zonder voorwerp. Voorts was een herziening van de oorspronkelijk vastgestelde schademarge eveneens zonder voorwerp, aangezien bij een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen de hoogte van de rechten niet wordt gewijzigd. Bovendien heeft de Commissie ten behoeve van de analyse van de prijseffecten bij het vervallen van de maatregelen zoals uiteengezet in overweging 336, de waarschijnlijke toekomstige prijsniveaus van de invoer in de Unie vastgesteld op basis van de Japanse prijzen bij uitvoer naar derde landen waarvoor geen correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening is of had kunnen worden toegepast. |
4.4. Invoer uit andere derde landen
|
(275) |
In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg de invoer uit andere derde landen [19 000-25 000] ton ofwel [7-10,5] % van het verbruik in de Unie. De invoer van GOES uit andere landen dan de betrokken landen was hoofdzakelijk afkomstig uit Brazilië en het Verenigd Koninkrijk. |
|
(276) |
Het volume van de invoer evenals het marktaandeel en de prijzen van de invoer van GOES uit andere derde landen hebben zich als volgt ontwikkeld: Tabel 5 Invoer uit derde landen (ton)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(277) |
De invoer van het onderzochte product uit het Verenigd Koninkrijk is tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek gehalveerd, van ongeveer 25 000-35 000 ton tot 10 000-20 000 ton. Deze daling was het gevolg van het feit dat de enige GOES-producent in het VK in november 2019 zijn activiteiten definitief heeft stopgezet. |
|
(278) |
De invoer van het onderzochte product uit Brazilië is daarentegen tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toegenomen. Het Braziliaanse marktaandeel bleef in het tijdvak van het nieuwe onderzoek echter laag, namelijk minder dan 2 %. |
|
(279) |
De totale invoer uit derde landen, met uitzondering van de betrokken landen, is tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 38 % gedaald tot een marktaandeel van 7,0-10,5 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, tegen 10,2-13,5 % in 2017. |
|
(280) |
Wat de prijsniveaus betreft, verschilt de situatie van land tot land, afhankelijk van de vraag of conventionele producten dan wel producten met een hoge permeabiliteit op de markt van de Unie worden verkocht. |
|
(281) |
Niettemin zijn de gemiddelde verkoopprijzen van de invoer uit derde landen tijdens de beoordelingsperiode gedaald. Deze ontwikkeling is consistent met de ontwikkeling die is waargenomen voor de invoer uit de betrokken landen in tabel 5 en de prijsontwikkeling die is waargenomen voor de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in tabel 9. |
4.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.5.1. Algemene opmerkingen
|
(282) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode. |
|
(283) |
Voor de schadevaststelling heeft de Commissie geen onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren, aangezien alle vier de bekende producenten in de Unie de “bedrijfstak van de Unie” vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. De Commissie heeft de schade-indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens die de medewerkende producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. |
|
(284) |
De vier medewerkende producenten in de Unie behoren tot twee groepen van ondernemingen. Om deze reden heeft de Commissie onderzocht of het nodig was de ingediende informatie in marges te verstrekken om geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie bekend te maken, maar zij heeft geconcludeerd dat met de geaggregeerde gegevens geen vertrouwelijke informatie wordt bekendgemaakt. Daarom worden met betrekking tot de schade-indicatoren geen marges gegeven. |
4.5.2. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
(285) |
De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 6 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(286) |
In de beoordelingsperiode daalde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 15 %. De sterke daling van het productievolume in het tijdvak van het nieuwe onderzoek was niet alleen het gevolg van de lagere vraag in de beoordelingsperiode, zoals toegelicht in overweging 260, maar ook van:
|
|
(287) |
De gerapporteerde capaciteitscijfers slaan op de technische capaciteit, hetgeen inhoudt dat rekening is gehouden met in de bedrijfstak als standaard beschouwde correcties voor opstarttijden, onderhoud, knelpunten en andere normale onderbrekingen. De capaciteit is tijdens de beoordelingsperiode licht gedaald. Twee van de vier producenten in de Unie hebben tijdens de beoordelingsperiode geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande productieapparatuur om in verhouding meer soorten met een hoge permeabiliteit dan conventionele soorten te kunnen produceren. Als gevolg van deze investeringen konden de producenten in de Unie, vooral vanaf 2019, in verhouding meer GOES-soorten met een hoge permeabiliteit produceren, die dunner zijn, waardoor de productiecapaciteit in ton tijdens de beoordelingsperiode lager was. |
|
(288) |
De vermindering van de bezettingsgraad in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ondanks een vermindering van de productiecapaciteit was toe te schrijven aan de sterke daling van het productievolume in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, zoals toegelicht in overweging 286. Tijdens de beoordelingsperiode bedroeg de daling bijna 10 procentpunten. |
4.5.3. Verkoopvolume en marktaandeel
|
(289) |
Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 7 Verkoopvolume en marktaandeel
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
(290) |
Het volume van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie is stabiel gebleven in de periode 2017-2019, maar licht afgenomen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De afname van het verkoopvolume volgde, om dezelfde redenen als toegelicht in overweging 286, de dalende trend van het productievolume in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het productievolume daalde evenwel sterker — 15 procentpunten tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek — dan de verkoopvolumes van de producenten in de Unie. |
|
(291) |
Niettemin is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode licht toegenomen van 55,9-62,6 % tot 61,0-66,8 % als gevolg van het feit dat de afname van het verbruik groter was dan de afname van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie. |
|
(292) |
Een andere reden voor deze toename van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is het instellen van de bestaande maatregelen, in combinatie met de ontwrichting van de internationale handel en de toeleveringsketens in de eerste helft van 2020 als gevolg van de COVID-19-pandemie. |
4.5.4. Groei
|
(293) |
Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 11 % afgenomen, terwijl het volume van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie met 4 % is afgenomen. Bijgevolg is de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode, ondanks de toename van het marktaandeel, niet gegroeid. |
4.5.5. Werkgelegenheid en productiviteit
|
(294) |
De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 8 Werkgelegenheid en productiviteit
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
(295) |
Het aantal werknemers van de bedrijfstak van de Unie dat betrokken is bij de vervaardiging van het onderzochte product is in de periode 2017-2019 stabiel gebleven, maar in het tijdvak van het nieuwe onderzoek licht gedaald. |
|
(296) |
De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt als output (ton) per werknemer, is in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk afgenomen. Dit is het gevolg van een combinatie van:
|
4.5.6. Hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping
|
(297) |
Zoals uiteengezet in overweging 44, hebben de producenten-exporteurs uit Rusland, Korea en de VS geen medewerking verleend. Slechts één Chinese en één Japanse producent-exporteur hebben volledige medewerking verleend tijdens deze procedure. |
|
(298) |
Ondanks het feit dat de prijzen bij invoer in de Unie aanzienlijk werden beïnvloed door de huidige opzet van de maatregelen in de vorm van de drie MIP’s, werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niettemin dumping vastgesteld met betrekking tot de invoer uit Japan (zie overweging 70), de VS (zie overweging 111) en Rusland (zie overweging 237). Ten aanzien van de invoer uit de VRC en Korea werd geen dumping vastgesteld. |
|
(299) |
Uit de schade-indicatoren blijkt dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie ondanks de sinds 2015 geldende antidumpingmaatregelen, die aanvankelijk voor enige verlichting en betere prestaties zorgden, nog altijd kwetsbaar is en schade te zien geeft. Bijgevolg kon geen herstel van de eerdere dumping worden vastgesteld. |
4.5.7. Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden
|
(300) |
De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 9 Verkoopprijzen in de Unie
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
(301) |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkoopprijzen per eenheid in de Unie gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek licht zijn gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren. Dit was voornamelijk het gevolg van een combinatie van:
|
|
(302) |
De bovenstaande tabel laat ook de ontwikkeling van de productiekosten zien. De productiestop bij één belangrijke producent in de Unie en de daling van de productie (zie overweging 296) leidden tot een stijging van de vaste kosten per geproduceerde ton van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De combinatie van de stijging van de productiekosten en de lichte daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie leidde tot aanzienlijke verliezen voor de producenten in de Unie. |
4.5.8. Loonkosten
|
(303) |
De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 10 Gemiddelde loonkosten per werknemer
|
||||||||||||||||||||
|
(304) |
De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen tussen 2016 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 8,5 %. De gevolgen van deze stijging zijn betrekkelijk gering, aangezien de loonkosten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts ongeveer 15 % van de totale productiekosten uitmaakten. |
4.5.9. Voorraden
|
(305) |
De voorraden van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 11 Voorraden
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
(306) |
De eindvoorraden schommelden tijdens de beoordelingsperiode, maar daalden over het geheel genomen als percentage van de productie. De meeste soorten van het soortgelijke product worden door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd op basis van specifieke bestellingen van de gebruikers. Dit betekent dat de voorraden niet kunnen worden beschouwd als een belangrijke schade-indicator voor deze bedrijfstak. |
4.5.10. Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
|
(307) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 12 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(308) |
De Commissie heeft de winstgevendheid van de producenten in de Unie vastgesteld door het nettoverlies vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. |
|
(309) |
De instelling van de maatregelen in 2015 had een positief effect op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, met name in 2017, toen de bedrijfstak zich begon te herstellen. De verliezen die de producenten in de Unie in 2017 hebben geleden, waren nog betrekkelijk gering, namelijk –2,1 %. De verliezen in 2013 en in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014), de twee perioden onmiddellijk voorafgaand aan de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in 2015, bedroegen respectievelijk –26,6 % en –22,3 %. Deze waren veel hoger dan het in 2017 geleden verlies (–2,1 %). Daarna begon de economische situatie echter verder te verslechteren (53), en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek kwamen de verliezen uit op –18,6 %. |
|
(310) |
De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom vertoonde niet dezelfde neerwaartse tendens als de winstgevendheid en was positief. Deze positieve kasstroom is grotendeels te danken aan twee belangrijke contracten die waren gesloten met één producent in de Unie, die verlies leed:
|
|
(311) |
Ondanks de tijdens de beoordelingsperiode geleden verliezen bleven de investeringen in deze hele periode op een niveau van meer dan 21 miljoen EUR per jaar. Deze investeringen waren vooral bestemd voor de modernisering van het machinepark voor de vervaardiging van soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product. |
|
(312) |
Het rendement van investeringen is in principe de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Als gevolg van de geleden verliezen was het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode negatief. Het vertoonde dezelfde neerwaartse trend als de winstgevendheid. |
|
(313) |
Het vermogen om kapitaal aan te trekken is het vermogen om financiële middelen aan te trekken om te investeren, uit te breiden of te hervormen. Rekening houdend met de geleden verliezen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is financiering met eigen of vreemd vermogen voor de producenten in de Unie essentieel om te kunnen blijven investeren. Zo heeft bijvoorbeeld een producent in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 310, een winst- en verliesafdrachtovereenkomst gesloten met zijn moedermaatschappij, wat inhoudt dat zijn verliezen door zijn moedermaatschappij zijn geabsorbeerd, waardoor de onderneming de noodzakelijke investeringen, voornamelijk in het machinepark, kon blijven verrichten om soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product te vervaardigen. |
4.6. Conclusie inzake schade
|
(314) |
Zoals uiteengezet in overweging 309, had de instelling van de maatregelen in 2015 aanvankelijk een positief effect op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie, met name in 2017 toen de bedrijfstak zich begon te herstellen. |
|
(315) |
Toch begon de economische situatie daarna weer gestaag te verslechteren, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek kwamen de verliezen uit op –18,6 %. |
|
(316) |
De verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie daalden met 4 %, in combinatie met een lichte daling van de verkoopprijzen per eenheid met 2 %. De productie nam af met 15 % en de bezettingsgraad met 10 %. Tegen de achtergrond van toenemende productiekosten hebben de verliezen een niveau bereikt dat niet houdbaar is. |
|
(317) |
Als gevolg van de verliezen tijdens de beoordelingsperiode ten gevolge van de hierboven beschreven factoren vertoonden de andere indicatoren zoals het rendement van investeringen dezelfde neerwaartse trend als de winstgevendheid. |
|
(318) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde NLMK aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten was aan structurele problemen en niets te maken had met de invoer uit de betrokken landen. NLMK verwees naar de correlatie tussen de hoogte van de verliezen en de gestegen productiekosten en naar de verslechterende prestaties van de producenten in de Unie, waaronder de productiestop bij één belangrijke producent in de Unie die tot een stijging van de vaste kosten per eenheid product heeft geleid. Daarnaast voerde de Russische overheid na de mededeling van feiten en overwegingen aan dat de daling van het verbruik het grootste probleem was voor de bedrijfstak van de Unie, die volgens de Russische overheid in een stabiele situatie verkeerde, zoals blijkt uit het aantal werknemers en de stijging van de investeringen. |
|
(319) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte Nippon Steel op dat elke schade-indicator te verklaren is door andere feiten dan de invoer van GOES uit de betrokken landen. De onderneming voerde bijvoorbeeld aan dat de verliezen van –18,6 % te verklaren zijn door de stijging van de investeringsuitgaven met 32 %, terwijl de afname van het verkoopvolume met 4 % het gevolg kan zijn van de inkrimping van het verbruik in de Unie met 11 % en ook van de daling van de productie in de Unie. |
|
(320) |
De Commissie heeft deze opmerkingen van NLMK en Nippon Steel om de volgende redenen verworpen. Ten eerste heeft de Commissie niet betoogd dat de in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geleden schade is veroorzaakt, of uitsluitend is veroorzaakt, door invoer uit de betrokken landen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 330 en 331, heeft de Commissie ook rekening gehouden met andere factoren die schade kunnen veroorzaken zoals door de belanghebbenden aangegeven, maar heeft zij geconcludeerd dat deze andere factoren van tijdelijke aard waren. Ten tweede zou het uitblijven van maatregelen, zoals in het algemeen uiteengezet in punt 5 en in het bijzonder in overweging 361, gezien de vroegere en huidige schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie, naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit de betrokken landen tegen schade veroorzakende prijzen tot gevolg hebben, wat tot nog hogere verliezen voor de producenten in de Unie zou leiden. Ten derde is bij de analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie rekening gehouden met alle schade-indicatoren op basis waarvan de Commissie tot de conclusie is gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals vastgesteld in overweging 321. Ten vierde waren deze opmerkingen niet voldoende onderbouwd. Tot slot heeft de Commissie niet alleen een uitgebreide analyse gemaakt van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade (punt 4), maar ook een uitgebreide analyse van andere oorzaken van schade en van wat er zou gebeuren als er geen maatregelen zouden worden genomen (punt 5). Zoals toegelicht in overweging 361, heeft de Commissie geconcludeerd dat gezien de vroegere en huidige schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie, het uitblijven van maatregelen naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit de betrokken landen tegen schade veroorzakende prijzen tot gevolg zou hebben, wat tot nog hogere verliezen voor de producenten in de Unie zou leiden. |
|
(321) |
Op grond van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals blijkt uit alle grote schade-indicatoren in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
5. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN SCHADE ALS DE MAATREGELEN ZOUDEN WORDEN INGETROKKEN
|
(322) |
Zoals vermeld in overweging 271, werden de prijzen van de invoer in de Unie in aanzienlijke mate beïnvloed door de opzet van de maatregelen in de vorm van de drie MIP’s. Over het geheel genomen werden GOES uit de VRC, Japan, Korea en de VS ingevoerd tegen prijzen gelijk aan of hoger dan de MIP’s en aanzienlijk hoger dan de verkoopprijs en de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, en derhalve tegen prijzen die geen schade veroorzaken. De invoer uit Rusland daarentegen vond gemiddeld plaats tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan de verkoopprijs en de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, en dus tegen prijzen die schade veroorzaken. De gemiddelde prijs bij invoer uit Rusland bleek in het tijdvak van het nieuwe onderzoek namelijk meer dan 20 % lager te zijn dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie voor vergelijkbare producten. |
|
(323) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde NLMK aan dat de GOES-soorten van oorsprong uit Rusland niet rechtstreeks met de voornamelijk in de EU geproduceerde productsoorten concurreerden en dat de lage prijzen van de invoer uit Rusland de lagere kwaliteit en de beperkte toepassingen ervan weerspiegelden. Volgens haar komen de op peil gebleven invoervolumes van de GOES-soorten van oorsprong uit Rusland slechts tegemoet aan de nog steeds bestaande maar afnemende vraag naar GOES-soorten van lagere kwaliteit. |
|
(324) |
De bewering dat de uit Rusland ingevoerde GOES-soorten niet rechtstreeks met de voornamelijk in de EU geproduceerde productsoorten concurreerden, wordt evenwel niet gestaafd door de feiten van het onderzoek. Ten eerste was er in het onderzoektijdvak nog steeds concurrentie tussen de invoer uit Rusland en de door producenten in de Unie geproduceerde soorten, met name door twee van de vier producenten in de Unie die ook GOES-soorten van lagere kwaliteit produceerden. Ten tweede herinnert de Commissie eraan dat zij de drie MIP’s voor drie verschillende productcategorieën heeft vastgesteld op basis van het maximale kernverlies, een objectief niet-discriminerend criterium dat betrekking heeft op alle GOES-soorten, ook op de uit Rusland ingevoerde soorten. Ten derde maken de uit Rusland ingevoerde GOES-soorten deel uit van de productomschrijving en werden zij verkocht op de markt van de Unie, waar zij nog steeds kunnen worden gebruikt, hoewel de inwerkingtreding van fase 2 waarschijnlijk zal leiden tot een stijging van de vraag naar de soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product (zie overweging 401) en tot een daling van de vraag naar de door Russische producenten-exporteurs geproduceerde soorten. |
|
(325) |
Wat deze andere factoren betreft, heeft de COVID-19-pandemie in de beoordelingsperiode geleid tot een vertraging bij het plaatsen van orders en een inkrimping van de vraag in de Unie, gevolgd door dalende verkoopprijzen. De COVID-19-pandemie had derhalve ook een negatieve invloed op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
|
(326) |
Daarnaast veroorzaakte de wereldwijde recessie in de staalindustrie tijdens de beoordelingsperiode een inkrimping van de vraag naar en het verbruik van staal in de Unie, gevolgd door dalende verkoopprijzen. |
|
(327) |
Ook is de uitvoer (in volume) van de producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de beoordelingsperiode met 35-38 % afgenomen, van 100 000-115 000 ton in 2017 tot 60 000-75 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De producenten in de Unie werden selectiever en konden hun uitvoerprijs in de beoordelingsperiode daardoor toch licht verhogen. |
|
(328) |
De belanghebbenden voerden aan dat de producenten in de Unie niet efficiënt genoeg zouden zijn vanwege de gestegen kosten en investeringen. Eén belanghebbende voerde ook aan dat de producenten in de Unie bepaalde herstructureringsplannen niet konden voltooien, met name omdat de Commissie de fusie tussen Tata Steel en ThyssenKrupp had verboden. Deze beweringen werden echter niet met bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien zou de bedrijfstak van de Unie, als hij deze investeringen niet had kunnen doen, niet in staat zijn geweest te blijven concurreren met de producenten-exporteurs in de betrokken landen, die voornamelijk GOES-soorten met een hoge permeabiliteit naar de Unie uitvoeren. Dit zou tot een onhoudbare situatie hebben geleid, die het overleven van de vier producenten in de Unie onzeker zou maken. Bijgevolg waren de hogere investeringskosten voor de bedrijfstak van de Unie noodzakelijk om concurrerend en levensvatbaar te blijven. |
|
(329) |
De belanghebbenden hebben tevens aangevoerd dat het volume van de invoer uit andere derde landen ook heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. In dit verband verwees de Commissie naar de overwegingen 275 tot en met 281 van deze verordening en herinnerde zij eraan dat de totale invoer uit andere derde landen dan de betrokken landen tussen 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 38 % is gedaald tot een marktaandeel van 7-10,5 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, tegen 10,2-13,5 % in 2017. Er is daarom niets dat erop wijst dat andere invoer schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie. |
|
(330) |
De andere factoren, zoals hierboven uiteengezet, worden als tijdelijk beschouwd en aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek waren de vooruitzichten voor de bedrijfstak van de Unie alweer gunstiger gezien de verwachte hogere vraag naar GOES in de nabije toekomst en het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om steeds meer productsoorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product te vervaardigen. |
|
(331) |
Tegen deze achtergrond heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening beoordeeld of voortzetting van schade als gevolg van de voortgezette invoer met dumping uit Rusland en herhaling van schade door de invoer uit de andere betrokken landen waarschijnlijk zouden zijn indien de maatregelen komen te vervallen en die tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden zich niet voordoen. De Commissie heeft de volgende elementen onderzocht: 1) de reservecapaciteit in de betrokken landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, en 2) het effect van de potentiële invoer en het prijsniveau van dergelijke invoer uit deze landen op de situatie van de bedrijfstak van de Unie indien de maatregelen zouden komen te vervallen. |
5.1. Reservecapaciteit in de betrokken landen en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
|
(332) |
Zoals reeds beschreven in de overwegingen 82, 101, 113, 226 en 241, zijn de hoeveelheden die door de producenten-exporteurs uit de betrokken landen zouden kunnen worden uitgevoerd, aanzienlijk in vergelijking met de omvang van de markt van de Unie. De reservecapaciteit vertegenwoordigt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek namelijk meer dan driemaal het totale verbruik in de Unie (54). Daarnaast hebben de producenten-exporteurs in de VRC, Rusland en Japan een binnenlands marktaandeel van 97 % tot 100 %, terwijl de Amerikaanse en Koreaanse producenten-exporteurs een binnenlands marktaandeel hebben van 83 % tot 86 %. Als gevolg daarvan kan de eventuele reservecapaciteit van de producenten-exporteurs op hun respectieve binnenlandse markten niet verder worden geabsorbeerd, aangezien deze markten al voor een zeer groot deel worden bediend door de binnenlandse productie van de producenten-exporteurs. Bovendien worden de Chinese en de Amerikaanse markt beschermd door handelsmaatregelen. |
|
(333) |
Gezien het bovenstaande is het waarschijnlijk dat de producenten-exporteurs uit alle betrokken landen weer grote hoeveelheden op de markt van de Unie gaan afzetten als de maatregelen zouden komen te vervallen. |
5.2. Prijzen van de invoer uit de betrokken landen indien de maatregelen komen te vervallen
|
(334) |
Zoals vermeld in de overwegingen 271 en 322, vond de invoer uit de VRC, Japan, Korea en de VS plaats tegen een prijsniveau gelijk aan of hoger dan de desbetreffende MIP en hoger dan de verkoopprijs en de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. De invoer uit Rusland vond plaats tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan de desbetreffende MIP (1 536 EUR/ton) en leek daardoor dan ook nauwelijks beïnvloed, en ook tegen prijzen die lager waren dan de verkoopprijs en de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie was derhalve van oordeel dat de MIP aanzienlijke gevolgen had voor het prijsstellingsgedrag van producenten-exporteurs uit de eerstgenoemde vier landen en dat hun werkelijke prijzen bij invoer niet konden worden gebruikt als betrouwbare indicator voor de waarschijnlijke toekomstige prijzen indien de maatregelen zouden vervallen. |
|
(335) |
Onder deze omstandigheden heeft de Commissie voor de GOES uit deze vier landen (de VRC, Japan, Korea en de VS) (55) ook het huidige prijsstellingsgedrag van de producenten-exporteurs ervan op hun exportmarkten van derde landen onderzocht om de waarschijnlijke prijsniveaus van de invoer in de Unie bij het vervallen van de maatregelen te beoordelen. |
|
(336) |
Daartoe heeft de Commissie voor de medewerkende producenten in de VRC en Japan de waarschijnlijke prijsniveaus van de invoer in de Unie vastgesteld door voor de productsoorten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg een vergelijking te maken tussen:
|
|
(337) |
Op basis hiervan werd vastgesteld dat de Japanse en Chinese producenten-exporteurs naar hun belangrijkste exportmarkten van derde landen uitvoerden tegen prijzen die ongeveer 10 % lager waren dan de overeenkomstige MIP. |
|
(338) |
Bovendien heeft de Commissie de gewogen gemiddelde verkoopprijzen in de Unie voor de soorten GOES van de hoogste kwaliteit (GOES-soorten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg, die het grootste gedeelte van de invoer — vergeleken met de andere twee verschillende productcategorieën GOES, zoals toegelicht in overweging 2 — van de medewerkende Chinese en Japanse producenten-exporteurs op de markt van de Unie vertegenwoordigen) vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde verkoopprijzen voor dezelfde productcategorie als door deze medewerkende producenten in de VRC en Japan geproduceerd en aan de rest van de wereld verkocht, vastgesteld op cif-basis, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer. |
|
(339) |
Vastgesteld werd dat de Chinese en Japanse producenten-exporteurs naar hun belangrijkste exportmarkten van derde landen uitvoerden tegen prijzen die ongeveer 3 % hoger waren dan de overeenkomstige verkoopprijzen van de producenten in de Unie. |
|
(340) |
In dit verband moet evenwel in herinnering worden gebracht dat de producenten in de Unie gedurende de gehele beoordelingsperiode reeds beneden hun productiekosten verkochten (zie tabel 9, overweging 300), wat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot aanzienlijke verliezen en een al schade veroorzakende situatie leidde. Wanneer de Japanse en Chinese producenten-exporteurs voor hun soorten GOES van de hoogste kwaliteit op de markt van de Unie vergelijkbare prijzen zouden hanteren als op hun derde markten, zou dat de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie nog verder verergeren indien de maatregelen komen te vervallen. |
|
(341) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Nippon Steel aan dat de door de Commissie uitgevoerde analyse van de waarschijnlijke prijsniveaus van de invoer van GOES uit Japan bij het uitblijven van maatregelen niet was onderbouwd. Ten eerste lag de prijs bij invoer uit Japan constant en aanzienlijk boven de hoogste MIP en daarom had de Commissie moeten motiveren waarom de werkelijke prijzen van de Japanse invoer niet kunnen worden gebruikt voor de vaststelling van de prijzen die Japan bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk in rekening zou brengen. Nippon Steel heeft de Commissie tevens verzocht een onderbouwing te geven van haar vergelijking van de Japanse prijzen bij uitvoer naar derde landen met de respectieve MIP’s en de prijzen bij uitvoer naar de Unie. Tot slot voerde Nippon Steel aan dat haar prijzen bij uitvoer naar India hoger waren dan bij uitvoer naar de Unie, zoals blijkt bij vergelijking van haar uitvoer van soortgelijke productsoorten naar respectievelijk India en de Unie. |
|
(342) |
De Commissie heeft erkend dat de prijzen van de Japanse invoer in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek continu hoger waren dan de hoogste MIP, zoals blijkt uit tabel 4 in overweging 267. |
|
(343) |
Niettemin heeft de Commissie het argument van Nippon Steel verworpen dat zij de werkelijke prijzen van de Japanse invoer in de Unie had moeten gebruiken voor de vaststelling van de prijzen die Japan bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk in rekening zou brengen. Zoals uiteengezet in overweging 334, had de MIP aanzienlijke gevolgen voor het prijsstellingsgedrag van producenten-exporteurs uit vier betrokken landen, waaronder Japan, die voornamelijk GOES-soorten van hoge kwaliteit uitvoerden, en daarom konden hun prijzen bij invoer in de Unie niet worden gebruikt als betrouwbare indicator voor de waarschijnlijke toekomstige prijzen indien de maatregelen zouden vervallen. In het geval van Japan bleek dit uit het feit dat zijn prijzen bij uitvoer naar derde landen gemiddeld aanzienlijk lager waren dan de prijzen bij uitvoer naar de Unie. |
|
(344) |
Met betrekking tot de onderbouwing van haar vergelijking van de Japanse prijzen bij uitvoer naar markten van derde landen met de respectieve MIP’s en de prijzen bij uitvoer naar de Unie, heeft de Commissie haar benadering en de redenen daarvoor toegelicht in overweging 336. Daarnaast was het argument dat de verkoopprijzen van Nippon Steel in India hoger waren dan in de Unie onjuist, aangezien de verkoopgegevens waren gebaseerd op transacties tussen Nippon Steel en de met haar verbonden Indiase en Europese handelaren, wat niet als een betrouwbare basis werd beschouwd voor een vergelijking om conclusies te trekken over de definitieve prijzen bij verkoop aan haar eerste onafhankelijke afnemers. Voorts moet met betrekking tot de twee Japanse producenten-exporteurs worden opgemerkt dat de vergelijking van de MIP met de gemiddelde Japanse prijzen bij uitvoer naar derde landen, zoals beschreven in overweging 336, was gebaseerd op informatie van beide Japanse producenten-exporteurs en betrekking had op al hun niet-verbonden uitvoer naar al hun derde landen. |
|
(345) |
Aangezien de Koreaanse en Amerikaanse producenten geen medewerking verleenden, werd het waarschijnlijke prijsniveau van de uitvoer naar de Unie geschat door de huidige Koreaanse en Amerikaanse prijzen bij uitvoer naar derde landen te vergelijken op basis van de relevante landspecifieke invoerstatistieken van de GTA en de gemiddelde MIP. |
|
(346) |
Vastgesteld werd dat de prijzen van de niet-medewerkende Koreaanse en Amerikaanse producenten bij uitvoer naar derde landen respectievelijk 20 % en 15 % lager waren dan de gemiddelde MIP. Wanneer deze uitvoerprijzen van de VS en Korea zouden worden vergeleken met het hoogste MIP-niveau, dat wellicht nauwkeuriger is aangezien het grootse deel van de uitvoer van die landen uit GOES-producten met een hoge permeabiliteit bestaat, zouden deze percentages zelfs nog aanzienlijk hoger zijn. |
|
(347) |
Bovendien heeft de Commissie de gewogen gemiddelde verkoopprijzen in de Unie voor de GOES-soorten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg vergeleken met de overeenkomstige Koreaanse en Amerikaanse prijzen bij uitvoer naar derde landen, op basis van de relevante landspecifieke invoerstatistieken van de GTA en uitgaande van de veronderstelling dat het grootste deel van de invoer uit Korea en de VS bestaat uit GOES-producten met een hoge permeabiliteit. |
|
(348) |
Vastgesteld werd dat de Koreaanse en Amerikaanse prijzen bij uitvoer naar derde landen respectievelijk 22 % en 14 % lager waren dan de verkoopprijzen van de producenten in de Unie. Aangezien de producenten in de Unie, zoals reeds vermeld in overweging 340, al beneden hun productiekosten verkochten, zouden vergelijkbare prijzen van de Koreaanse en Amerikaanse producenten-exporteurs bij het vervallen van de maatregelen de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie nog verder verergeren. |
|
(349) |
Rekening houdend met deze prijsniveaus van de uitvoer van de vier betrokken landen naar derde landen en met de feitelijke schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie, achtte de Commissie het dan ook waarschijnlijk dat de producenten-exporteurs uit de vier betrokken landen bij uitblijven van antidumpingmaatregelen naar de Unie zouden gaan uitvoeren tegen prijsniveaus die vergelijkbaar zijn met de prijzen die zij hanteren voor hun derde markten, althans tegen prijzen beneden de toepasselijke MIP-niveaus, d.w.z. tegen schadeveroorzakende prijsniveaus. |
|
(350) |
Gezien het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de invoer in de Unie uit alle betrokken landen bij het vervallen van de maatregelen zou plaatsvinden tegen schadeveroorzakende prijsniveaus. Deze invoer zou leiden tot voortzetting van schade in het geval van Rusland, en tot herhaling van schade in het geval van de andere betrokken landen. |
5.3. Gevolgen van de potentiële invoer uit de betrokken landen voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie indien de maatregelen komen te vervallen
|
(351) |
De Commissie heeft het mogelijke effect van de invoer uit de betrokken landen op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie beoordeeld door twee mogelijke scenario’s bij het vervallen van de maatregelen te modelleren, namelijk
|
|
(352) |
In het eerste scenario ging de Commissie er ook van uit dat 100 % van de totale invoer uit de betrokken landen gevolgen zou hebben voor de bedrijfstak van de Unie en geen gevolgen zou hebben voor de invoer uit andere derde landen, aangezien het marktaandeel van deze landen verwaarloosbaar is. Verder ging de Commissie ervan uit dat de bedrijfstak van de Unie dezelfde verkoopprijzen zou handhaven als in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, aangezien hij al verlies lijdt. |
|
(353) |
Uit deze simulatie in het kader van het eerste scenario blijkt dat de toename van de invoer uit de betrokken landen ten koste van de bedrijfstak van de Unie zou gaan. Deze laatste zou verkoopvolume en marktaandeel op de markt van de Unie verliezen, wat zou leiden tot een verdere daling van zijn productie en tot hogere vaste kosten per geproduceerde ton van het onderzochte product. Dit zou gevolgen hebben voor de algehele winstgevendheid van de bedrijfstak. Als gevolg daarvan zouden de verliezen van de bedrijfstak van de Unie verder toenemen van –18,6 % tot een nog onhoudbaarder niveau van –22,6 %. |
|
(354) |
In het tweede scenario is vastgesteld dat het effect van een prijsdaling met 5 % potentieel nog schadelijker zou zijn. In het geval van een daling van de prijzen van de Unie met 5 % (1 356 EUR/ton) als gevolg van de toegenomen prijsdruk van de invoer uit de betrokken landen zouden de verliezen nog verder oplopen tot –29 %. In het geval van een daling van de prijzen van de Unie met 10 %, dat wil zeggen van 1 427 EUR/ton tot 1 285 EUR/ton, zouden de verliezen uitkomen op –37 %. |
|
(355) |
Indien de maatregelen zouden komen te vervallen, is het in werkelijkheid zeer waarschijnlijk dat een combinatie van het eerste en het tweede scenario zich op de markt zou voordoen. Dit zou nog hogere onhoudbare verliezen voor de bedrijfstak van de Unie tot gevolg hebben. |
|
(356) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de Japanse overheid ook aan dat Japan van de werkingssfeer van de antidumpingmaatregelen moet worden uitgesloten, aangezien Japanse producten om de volgende redenen geen schade aan de bedrijfstak van de Unie veroorzaken of daarvoor een bedreiging vormen. Ten eerste gaat het bij die producten om bepaalde soorten van uitzonderlijke kwaliteit, die worden gebruikt door en steeds belangrijker worden voor bepaalde gebruikers in de Unie. Ten tweede blijkt uit het feit dat de Japanse prijzen bij uitvoer naar de Unie aanzienlijk hoger zijn dan de MIP dat het vervallen van de bestaande antidumpingmaatregelen met betrekking tot Japan niet tot een daling van de invoerprijzen zou leiden. |
|
(357) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Nippon Steel wederom aan, net als de Japanse overheid, dat de antidumpingmaatregelen niet mogen worden gehandhaafd met betrekking tot Japan omdat het de VRC is die een ernstige bedreiging voor de bedrijfstak van de Unie vormt en niet Japan, gezien diens relatief lage reservecapaciteit vergeleken met de VRC. De prijzen die de Japanse producenten-exporteurs in rekening brengen op de markt van de Unie zijn de hoogste ter wereld en zijn hoger dan de hoogste MIP. Voorts concurreren Japanse producenten-exporteurs met andere producenten, waaronder de bedrijfstak van de Unie, tegen billijke prijzen. |
|
(358) |
De Commissie heeft enerzijds erkend dat de Japanse producenten-exporteurs productsoorten van hoge kwaliteit vervaardigen, zoals vermeld in overweging 381. Anderzijds werd vastgesteld, zoals vermeld in overweging 337, dat de Japanse producenten-exporteurs naar hun belangrijkste exportmarkten van derde landen uitvoerden tegen prijzen die ongeveer 10 % lager waren dan de overeenkomstige MIP voor deze specifieke soorten van hoge kwaliteit. Op basis hiervan betoogde de Commissie dat bij het ontbreken van maatregelen een aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit alle betrokken landen, waaronder Japan, tegen lagere schade veroorzakende prijzen waarschijnlijk is. De Commissie was derhalve van oordeel dat er geen reden was om Japan uit te sluiten van de reikwijdte van het onderzoek. |
|
(359) |
Bovendien heeft de Commissie, zoals toegelicht in de respectieve bovengenoemde punten, vastgesteld — ondanks de voor de VRC vastgestelde reservecapaciteit — dat:
|
|
(360) |
Gezien het bovenstaande heeft de Commissie ook dit argument van Nippon Steel verworpen. |
5.4. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting en/of herhaling van schade
|
(361) |
Op basis hiervan en gezien de vroegere en huidige schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie zou het uitblijven van maatregelen naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit de betrokken landen tegen schade veroorzakende prijzen tot gevolg hebben, wat tot nog hogere verliezen voor de producenten in de Unie zou leiden. De Commissie heeft daarom geconcludeerd dat, ongeacht of er sprake was van voldoende oorzakelijk verband wat betreft de invoer uit Rusland in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, de oorspronkelijk vastgestelde schade zich met betrekking tot de betrokken landen opnieuw zou voordoen. |
6. BELANG VAN DE UNIE
|
(362) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers, en de belangen van het overheidsbeleid met betrekking tot het onderzochte product zoals die zijn vervat in Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (57) (“richtlijn inzake ecologisch ontwerp”) en de productspecifieke regelgeving. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, derde zin, van de basisverordening werd bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak de bedrijfstak te beschermen tegen de negatieve gevolgen van schade veroorzakende dumping. |
|
(363) |
Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt bekend te maken. |
6.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
|
(364) |
De bedrijfstak van de Unie bevindt zich in vier lidstaten (Frankrijk, Duitsland, Tsjechië en Polen) en verschaft in verband met het onderzochte product rechtstreeks werk aan meer dan 2 200 werknemers. |
|
(365) |
Sommige belanghebbenden hebben betoogd dat de maatregelen kunnen vervallen, aangezien de producenten in de Unie niet langer schade lijden. Zij voerden bijvoorbeeld aan dat de producenten in de Unie hun verkopen van het onderzochte product op de markt van de Unie hebben verhoogd en hun marktaandeel op die markt sinds 2017 met 3 % konden uitbreiden. Ook zou de bedrijfstak van de Unie sinds 2017 zijn productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad en werkgelegenheid hebben gestabiliseerd. De bedrijfstak van de Unie kon ook aanzienlijke bedragen investeren, wat er eerder op zou wijzen dat de bedrijfstak vertrouwen heeft in de toekomst van zijn markt. |
|
(366) |
Zoals uiteengezet in de overwegingen 315 en volgende, leden de producenten in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een verlies van –18,6 %. Daarnaast daalden de verkoopvolumes op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode met 4 %, in combinatie met een lichte daling van de verkoopprijzen per eenheid met 2 %. Bovendien daalde de productie met 15 % en de bezettingsgraad met 10 %. De Commissie heeft derhalve in overweging 321 geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden. |
|
(367) |
Daarnaast heeft de Commissie vastgesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat de oorspronkelijk door de invoer uit deze landen veroorzaakte schade zich zal voortzetten indien de maatregelen vervallen. De instroom van aanzienlijke hoeveelheden invoer met dumping uit de betrokken landen zou voor de bedrijfstak van de Unie tot een toename van de oneerlijke concurrentie en nog meer schade leiden. Dit zou de toch al schade veroorzakende en zeer kwetsbare economische situatie van de bedrijfstak van de Unie nog verder verslechteren en de levensvatbaarheid ervan bedreigen. |
|
(368) |
Bijgevolg is de Commissie tot de conclusie gekomen dat voortzetting van de maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn. |
6.2. Belang van niet-verbonden importeurs
|
(369) |
De Commissie heeft contact opgenomen met alle haar bekende niet-verbonden importeurs. Slechts één niet-verbonden importeur heeft zich kenbaar gemaakt en aan dit onderzoek meegewerkt door de vragenlijst te beantwoorden. |
|
(370) |
De Commissie beschikt derhalve over onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat voortzetting van de maatregelen schadelijk zou zijn voor de belangen van de importeurs. Het tegendeel is eerder het geval, aangezien de invoer uit de betrokken landen nooit is opgehouden als gevolg van de maatregelen, maar in aanzienlijke hoeveelheden is voortgezet. |
6.3. Belang van de gebruikers
6.3.1. Inleiding
|
(371) |
Zeven gebruikers hebben zich kenbaar gemaakt en zich bereid verklaard aan het onderzoek mee te werken. Niettemin hebben slechts vier van hen volledig aan dit onderzoek meegewerkt door een ingevulde vragenlijst in zowel de open als de “sensitive” versie in te dienen. |
|
(372) |
Onder de vier gebruikers die volledige medewerking hebben verleend, was een van de grootste gebruikers op de markt van de Unie. De drie andere gebruikers waren relatief klein in termen van werkgelegenheid en omzet. |
|
(373) |
De volgende drie verenigingen van gebruikers hebben zich eveneens kenbaar gemaakt en de Commissie informatie verstrekt over het belang van de Unie:
|
|
(374) |
De Commissie heeft erkend dat de transformatorindustrie een belangrijke bedrijfstak op de markt van de Unie is. T&D Europe heeft verklaard dat de omzet van de Uniemarkt voor transformatoren circa 3,7 miljard EUR bedraagt, waarvan ongeveer 10 % uit invoer bestaat. De transformatorproductie in de EU vertegenwoordigt een waarde van circa 4,7 miljard EUR, waarmee de EU een netto-exporteur van transformatoren is. T&D Europe verklaarde tevens dat de transformatorindustrie van de EU bestaat uit honderden ondernemingen en werk verschaft aan meer dan 30 000 personen in de EU, onderaannemers en andere bedrijfstakken die van de transformatorindustrie in de EU profiteren niet meegerekend. Wat de verwerkende industrie betreft, heeft WindEurope verklaard dat de Europese windindustrie in 2019 meer dan 160 000 directe banen verschafte en nog eens 140 000 indirecte banen ondersteunde. De Russische producent (NLMK) heeft in zijn op 11 december 2020 ingediende documenten opmerkingen van dezelfde strekking gemaakt, waarin hij aanvoerde dat vanwege de betekenis van de transformatorindustrie het belang van de gebruikers voorop moet staan. |
|
(375) |
Het onderzochte product wordt voornamelijk toegepast als kernmateriaal voor de vervaardiging van stroom- en distributietransformatoren. Transformatorproducenten in Europa zijn een sinds lang gevestigde bedrijfstak die van oudsher aan grote energieleveranciers levert. Zij maken in het algemeen deel uit van grote industriële groeperingen die wereldwijd actief zijn. Er zijn echter ook enkele kleinere onafhankelijke ondernemingen op de markt en sommige van hen zijn actief in specifieke nichemarkten zoals core cutting. |
|
(376) |
Het onderzochte product wordt beschouwd als een belangrijke kostenpost voor de gebruikers. Zvei voerde aan dat de kosten van de transformatorkern (GOES) tussen de 20 % en 40 % van de totale productiekosten van een transformator uitmaken. Volgens de gegevens die zijn verzameld aan de hand van de vragenlijsten voor gebruikers, maakt het onderzochte product als basisproduct echter gemiddeld ongeveer 7 % tot 17 % van de totale productiekosten van transformatoren uit. Dit percentage kan in bepaalde uitzonderlijke gevallen hoger zijn, met name voor een beperkt aantal bedrijven die geplaatst zijn tussen de producenten van het onderzochte product en de producenten van transformatoren. De activiteiten van deze tussenbedrijven zijn beperkt tot het overlangs slitten van stroken en het snijden van gelamineerde producten op basis van de specificaties van de transformatorproducenten van de rollen en/of het assembleren van kernen voor de transformatoren. |
|
(377) |
De gebruikers voerden aan dat de producten van de producenten-exporteurs kwalitatief beter zijn wat de kernverliezen betreft. Volgens hen zou de bedrijfstak van de Unie na het instellen van maatregelen gedurende vijf opeenvolgende jaren nog steeds niet over voldoende capaciteit beschikken om de verwerkende bedrijven te bevoorraden, in het bijzonder met de soorten met een hoge permeabiliteit. T&D Europe betoogde dat de transformatorindustrie met name afhankelijk is van de invoer van GOES-soorten van de kwaliteit “domain refined” met een hoge permeabiliteit en dat de producenten in de EU niet in staat zijn GOES-soorten van de kwaliteit “domain refined” met een hoge permeabiliteit te vervaardigen in de kwantiteit en kwaliteit die nodig zijn op de markt van de Unie. Volgens haar kunnen de producenten in de Unie in de voorzienbare toekomst slechts aan een klein deel van de vraag in de EU voldoen. Bijgevolg betoogde zij dat er nog steeds een tekort bestaat op de markt van de Unie en dat dat ook zo zal blijven, met name bij de soorten met een hoge permeabiliteit. |
|
(378) |
De verenigingen van gebruikers voerden aan dat handhaving van de bestaande maatregelen het concurrentievermogen van de Europese transformatorproducenten zou beperken ten opzichte van de transformatorproducenten die buiten de Unie zijn gevestigd. Mochten de maatregelen worden gehandhaafd in de vorm van de drie MIP’s, dan zou dat resulteren in een verstoorde, te hoge marktprijs en aanmerkelijke gevolgen hebben voor de kosten van transformatoren en elektriciteit in heel Europa. Volgens T&D Europe en Zvei is de prijs van GOES op GOES-markten zonder kunstmatige invoermaatregelen (zoals India) in het eerste kwartaal van 2020 gedaald tot historisch lage prijsniveaus. Tot slot betoogde zij dat de MIP’s resulteren in hogere kosten voor de transformatorproducenten in de EU en vooral ten goede komen aan niet-EU-fabrieken die GOES tegen hogere prijzen naar de EU uitvoeren. Zvei voegde eraan toe dat dit ertoe zou kunnen leiden dat de Europese producenten van transformatoren zich buiten de markt van de Unie gaan vestigen. |
|
(379) |
Samenvattend zijn de twee hoofdargumenten tegen voortzetting van de bestaande maatregelen de volgende:
Om deze twee hoofdargumenten te kunnen beoordelen, heeft de Commissie rekening gehouden met de volgende marktstructuur. Wereldwijd zijn er minder dan twintig grote producenten van het onderzochte product. De markt in de Europese Unie telt na de Chinese markt het hoogste aantal producenten. Gebleken is dat niet alle producenten bepaalde soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product kunnen leveren. De producenten van de soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product zijn gevestigd in de Unie, de VS, Japan, Korea en de VRC. |
6.3.2. Ontoereikend aanbod en verschillen in kwaliteit
|
(380) |
De Commissie was in de eerste plaats van oordeel dat de antidumpingrechten niet tot doel hebben de markt van de Unie af te sluiten voor ingevoerde producten. De invoer uit de betrokken landen daalde weliswaar, maar kwam tussen 2015 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet tot stilstand. Er werden nog steeds aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd. De invoer zal naar verwachting dan ook niet tot stilstand komen indien de maatregelen worden gehandhaafd, maar zal veeleer worden voortgezet. |
|
(381) |
Wat de kwaliteit van het onderzochte product betreft, wordt op de markt erkend dat de invoer uit met name de VRC, Korea, de VS en Japan in het algemeen soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product betreft. Twee producenten in de Unie zijn echter in staat om ook bepaalde kwaliteitssoorten met lage kernverliezen van het onderzochte product te produceren. De grootste medewerkende gebruiker heeft verklaard dat twee van de vier GOES-producenten in de Unie hun inspanningen om kwaliteitssoorten GOES met een hoge permeabiliteit te produceren tussen 2015 en 2020 aanzienlijk hebben versterkt en hun productportefeuille wat de kernverliezen betreft in dezelfde periode aanzienlijk hebben verbeterd. |
|
(382) |
Uit de van de bedrijfstak van de Unie verzamelde productiegegevens, ingedeeld naar MIP-categorie van productsoorten, is inderdaad gebleken dat de GOES-producenten in de Unie hun inspanningen om producten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg te produceren aanzienlijk hebben versterkt. Hoewel de totale productie in de beoordelingsperiode aanzienlijk is gedaald, konden de producenten in de Unie in diezelfde periode verhoudingsgewijs meer producten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg produceren, wat leidde tot een toename met 36 %, namelijk meer dan 20 000 ton. |
|
(383) |
Als er geen maatregelen zouden worden ingesteld, zou het onzeker worden of de bedrijfstak van de Unie zijn GOES-soorten met een hoge permeabiliteit verder zou kunnen ontwikkelen, rekening houdend met zijn moeilijke economische situatie. |
|
(384) |
Gezien de beschikbare productiecapaciteit van de producenten in de Unie en hun lopende strategie om in de nabije toekomst verhoudingsgewijs meer soorten met een hoge permeabiliteit te produceren, kan de bedrijfstak van de Unie in toenemende mate de verwerkende bedrijven bevoorraden, ook met soorten met een hoge permeabiliteit. De producenten in de Unie verwachtten dat zij de productieniveaus van soorten met een hoge permeabiliteit vanaf 2021 verder zouden kunnen verhogen. |
|
(385) |
Zelfs bij een verdere toename van de productieniveaus van soorten met een hoge permeabiliteit verwachtte de grootste medewerkende gebruiker dat de GOES-productie in de Unie nog steeds niet voldoende zal zijn om te voldoen aan de vraag op de markt van de Unie naar soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product. |
|
(386) |
Het belang van de Unie vereist echter niet dat aan de vraag in de Unie volledig zou moeten worden voldaan door de productie in de Unie. De invoer uit de betrokken landen zal naar verwachting ook in de toekomst op de markt van de Unie worden aangeboden. Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat voortzetting van de bestaande maatregelen zou leiden tot een ontoereikend aanbod van GOES-soorten met een hoge permeabiliteit op de markt van de Unie. |
6.3.3. Concurrentievermogen van de gebruikers van het onderzochte product in de Unie
|
(387) |
Op basis van de verzamelde gegevens heeft de Commissie geoordeeld dat voortzetting van de maatregelen slechts een beperkt effect zal hebben op de prijzen van transformatoren en de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de gebruikers. Het te verwachten effect zou zijn dat de kosten van de basisproducten, die ongeveer 7 % tot 17 % van de totale productiekosten uitmaken, sinds de instelling van de maatregelen in de vorm van de drie MIP’s in 2015 ongewijzigd zouden blijven op dezelfde niveaus. |
|
(388) |
De Commissie was ook van oordeel dat, zelfs als wordt uitgegaan van een prijsverschil tussen de hogere Unieprijzen en de lagere internationale prijzen van ongeveer 20 %, een eventueel effect op de verwerkende industrie gering zou zijn: als de maatregelen op de markt van de Unie zouden vervallen en als de prijzen van de Unie met 20 % zouden dalen, dan zouden de kosten van GOES voor de gebruikers gemiddeld met minder dan 2,5 % dalen (59). |
|
(389) |
Wat de economische situatie van de medewerkende gebruikers betreft, maakten twee gebruikers winst en leden er twee verlies. Een van de verlieslijdende gebruikers werd in de tussentijd genationaliseerd. De andere gebruiker, de grootste gebruiker in termen van omzet en werknemers, verklaarde dat zijn verliezen in 2019 en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet waren toe te schrijven aan zijn operationele activiteiten, maar veeleer het gevolg waren van twee uitzonderlijke gebeurtenissen. Als deze uitzonderlijke gebeurtenissen niet hadden plaatsgevonden, zou deze onderneming ook winst hebben gemaakt. Samenvattend heeft de Commissie dan ook geconcludeerd dat de medewerkende gebruikers economisch gezien in een betere positie verkeerden dan de GOES-producenten. |
|
(390) |
Tot slot hebben de gebruikers een aanzienlijke hoeveelheid GOES, waaronder de soorten met een hoge permeabiliteit, van de bedrijfstak van de Unie betrokken. Indien de bestaande maatregelen zouden vervallen, kan niet worden uitgesloten dat de gebruikers uitsluitend afhankelijk zouden worden van de invoer, met name voor de soorten met een hoge permeabiliteit, wat zeker ook schadelijk zou zijn in die zin dat daardoor de diversiteit van hun leveringen zou worden aangetast. Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat voortzetting van de maatregelen geen onevenredige negatieve gevolgen zou hebben voor het concurrentievermogen van de verwerkende industrie. |
|
(391) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de indiener van het verzoek aan dat de Commissie terecht had geconcludeerd dat bij het vervallen van de bestaande maatregelen niet kan worden uitgesloten dat de gebruikers uitsluitend afhankelijk zouden kunnen worden van de invoer, hetgeen zeker ook schadelijk voor hen zou zijn in die zin dat daardoor de diversiteit van hun leveringen zou worden aangetast. De indiener van het verzoek voegde eraan toe dat het niet alleen een kwestie is van diversiteit van de levering, maar ook een kwestie van zekerheid van de levering. Hij voerde aan dat GOES, als noodzakelijke component voor de productie van transformatorkernen, bijvoorbeeld essentieel zijn voor het onderhoud en de uitbreiding van het elektriciteitsnet van de Unie, waarvoor geen afhankelijkheid mag bestaan van levering door buitenlandse ondernemingen in Azië, Rusland of de VS. |
|
(392) |
De Commissie herhaalde dat de antidumpingrechten niet tot doel hebben de markt van de Unie af te sluiten voor alle ingevoerde producten (zie overweging 380). Door de maatregelen in de vorm van MIP’s te verlengen, maar de markt van de Unie niet af te sluiten, kan een zekere en diverse levering uit verschillende bronnen, ook levering door de producenten-exporteurs en de producenten in de Unie, worden bereikt. |
|
(393) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde NLMK aan dat voortzetting van de maatregelen, wat Rusland betreft, niet in het belang van de Unie is en dat met een dergelijke voortzetting de structurele problemen van de bedrijfstak van de Unie niet worden aangepakt en de gebruikers worden geschaad. |
|
(394) |
Met betrekking tot deze beweringen van NLMK verwees de Commissie naar overweging 388, waarin werd toegelicht dat voortzetting van de maatregelen slechts een gering effect op de kosten van de gebruikers zou hebben. Voorts verwijst de Commissie, wat betreft de bewering dat de bedrijfstak van de Unie structurele problemen zou hebben, naar haar beschouwingen in overweging 320. |
6.3.4. Conclusie over het belang van de gebruikers
|
(395) |
Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat over het geheel genomen voortzetting van de maatregelen tegen het belang van de gebruikers zou indruisen. De Commissie kon echter niet instemmen met het argument dat voortzetting van de maatregelen zou leiden tot een ontoereikend aanbod van GOES-soorten met een hoge permeabiliteit. Zij concludeerde tevens dat het concurrentievermogen van de verwerkende industrie door voortzetting van de maatregelen mogelijk negatief zou worden beïnvloed, zij het met een minder grote invloed op de kosten dan wordt beweerd. |
6.4. Andere factoren
|
(396) |
De richtlijn inzake ecologisch ontwerp voorziet in een kader betreffende de eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, door de invoering van verplichte minimumvereisten voor de energie-efficiëntie van deze producten. De richtlijn beoogt het terugdringen van het energieverbruik in de Unie door een betere energie-efficiëntie van elektrische apparaten. |
|
(397) |
De richtlijn inzake ecologisch ontwerp wordt ten uitvoer gelegd door middel van productspecifieke regelgeving die rechtstreeks van toepassing is in alle EU-landen. De verordening inzake ecologisch ontwerp (60) betreft de nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren. In artikel 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp wordt het toepassingsgebied vastgesteld (geldig voor het in de handel brengen of in gebruik nemen van vermogenstransformatoren met een minimumvermogen van 1 kVA die in 50Hz-hoogspannings- en distributienetwerken of voor industriële toepassingen worden gebruikt). De verordening inzake ecologisch ontwerp is alleen van toepassing op transformatoren die na de inwerkingtreding van de verordening zijn aangekocht. |
|
(398) |
Fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp is in werking getreden op 1 juli 2015 en fase 2 (61) op 1 juli 2021. De eisen van fase 2 zijn strenger dan die van fase 1. |
|
(399) |
Een aantal belanghebbenden heeft gewezen op de inwerkingtreding van fase 2 van de verordening inzake ecologisch ontwerp. T&D Europe voerde aan dat de GOES-soorten van de hoogste kwaliteit, die alleen in beperkte hoeveelheden door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd, nodig zijn om transformatoren van fase 2 op kostenefficiënte wijze en binnen de gestelde ruimtelijke beperkingen te ontwerpen en te vervaardigen. Zvei voerde aan dat, vanwege de Green Deal van de Europese Commissie, de toenemende elektrificatie van alle onderdelen van de economie en de digitale transformatie van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel zullen leiden tot een toename van de vraag naar (zeer efficiënte) transformatoren. WindEurope verklaarde dat de vraag naar transformatoren waarin GOES-soorten met een hoge permeabiliteit zijn verwerkt, verder zal toenemen vanwege een groeiend bewustzijn van de energieverliezen van transformatoren gedurende hun levenscyclus en als gevolg van de EU-maatregelen om de energiekosten te verlagen en de milieuprestaties van transformatoren te verbeteren, met name gezien de uitvoering van fase 2 van de EU-richtlijn inzake ecologisch ontwerp betreffende transformatoren. |
|
(400) |
De grootste medewerkende gebruiker verklaarde dat aan de strengere eisen van fase 2 op twee manieren kan worden voldaan:
Daarom was deze gebruiker ook van mening dat als gevolg van de inwerkingtreding van fase 2 van de verordening inzake ecologisch ontwerp een verdere verschuiving naar GOES-soorten van de hoogste kwaliteit zal plaatsvinden. |
|
(401) |
De Commissie was van oordeel dat het op basis van de voornoemde argumenten inderdaad erg waarschijnlijk is dat de inwerkingtreding van fase 2 tot een toename van de vraag naar de soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product zal leiden. De vraag naar en de productie van transformatoren met conventionele soorten van het onderzochte product zal echter eveneens blijven bestaan. |
|
(402) |
Daarnaast streeft de Commissie ernaar de offshore-windcapaciteit te vergroten via de EU-strategie betreffende hernieuwbare offshore-energie (62) teneinde de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 te halen (63). De EU-strategie betreffende hernieuwbare offshore-energie voorziet in een verhoging van de Europese offshore-windcapaciteit van het huidige niveau van 12 GW tot ten minste 60 GW in 2030 en tot 300 GW in 2050. Deze strategie zal ook bijdragen tot een stijging van de vraag naar soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product. WindEurope heeft verklaard dat de Europese windindustrie transformatoren gebruikt in diverse toepassingen: in de nacelle, in offshore substations en in onshore netwerkaansluitpunten. WindEurope verklaarde dat de soorten met een hoge permeabiliteit van het onderzochte product voor transformatoren met name in de nacelle van essentieel belang zijn, aangezien ruimte belangrijk is en massa moet worden geminimaliseerd. |
|
(403) |
Daarom stellen verschillende juridisch bindende productnormen de doelstelling vast om te zorgen voor een toereikend aanbod, ongeacht de oorsprong ervan, van GOES van hoge kwaliteit voor de productie en het in de handel brengen van transformatoren in Europa. Weliswaar staat vast dat de vraag naar soorten met een hoge permeabiliteit zal stijgen, maar de omvang van deze vraag in de toekomst is vooralsnog niet duidelijk, aangezien de belanghebbenden geen relevante, op feiten gebaseerde prognoses hebben ingediend. Toch heeft de Commissie, zoals reeds aangegeven, geconcludeerd dat het dossier geen bewijzen bevat waaruit blijkt dat voortzetting van de maatregelen zou leiden tot een ontoereikend aanbod van GOES-soorten met een hoge permeabiliteit, dat zou afdoen aan de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in fase 2 van de EU-verordening inzake ecologisch ontwerp. Gezien het beperkte aantal producenten van GOES wereldwijd zou voortzetting van de maatregelen veeleer bijdragen aan de diversiteit van de levering, ook van GOES-soorten met een hoge permeabiliteit, die steeds belangrijker wordt in het licht van deze doelstellingen. |
6.5. Conclusie inzake het belang van de Unie
|
(404) |
Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geoordeeld dat voortzetting van de bestaande maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat zou stellen om geleidelijk weer winstgevend te worden en verdere investeringen te doen die noodzakelijk zijn om de kwaliteitsklassen te ontwikkelen en te produceren die nodig zijn om te voldoen aan de toegenomen vraag naar GOES-producten met een hoge permeabiliteit. |
|
(405) |
Als de maatregelen zouden vervallen, is het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Unie zijn GOES-soorten met een hoge permeabiliteit verder zou kunnen ontwikkelen en zou kunnen overleven, rekening houdend met de moeilijke situatie waarin de bedrijfstak verkeert. Bijgevolg is voortzetting van de maatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie. |
|
(406) |
Wat het belang van de gebruikers betreft, heeft handhaving van de bestaande maatregelen slechts een beperkt effect op de prijzen van transformatoren en de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de gebruikers. |
|
(407) |
Met betrekking tot de doelstelling van de verordening inzake ecologisch ontwerp om te zorgen voor een toereikend aanbod van GOES-soorten met een hoge permeabiliteit op de markt van de Unie om redenen van energie-efficiëntie, is niet vastgesteld dat deze doelstelling door voortzetting van de maatregelen zou worden ondermijnd. |
|
(408) |
Gezien het bovenstaande is de Commissie al met al en rekening houdend met het feit dat de maatregelen in de vorm van de MIP’s erop waren gericht tegemoet te komen aan de zorgen van de bedrijfstak van de gebruikers wat betreft de voortdurende behoefte aan invoer van GOES-producten met een hoge permeabiliteit, tot de conclusie gekomen dat er wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande maatregelen ten aanzien van de invoer van GOES van oorsprong uit de betrokken landen niet te handhaven. Indien de bestaande maatregelen zouden komen te vervallen, zou dat tot een prijsdaling voor alle GOES-soorten kunnen leiden. De bedrijfstak van de Unie zou dan zijn verkoopprijzen verder moeten verlagen om aantrekkelijk te blijven. In dergelijke omstandigheden zou de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder verslechteren en de levensvatbaarheid en het voortbestaan ervan bedreigen. |
|
(409) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Nippon Steel aan dat handhaving van de maatregelen niet in het belang van de Unie zou zijn, aangezien zij ineffectief waren en onnodige negatieve gevolgen voor de gebruikers hadden. Bovendien voerde Nippon Steel aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met het feit dat bepaalde gebruikers in de windenergiesector al de negatieve gevolgen ondervinden van recente handelsbeschermingsmaatregelen ten aanzien van basisproducten, zoals rechten op glasvezels en glasvezelrovings. |
|
(410) |
De Commissie heeft deze argumenten om de volgende redenen afgewezen. Ten eerste had de instelling van de maatregelen in 2015, zoals uiteengezet in overweging 309, een positief effect op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie, met name in 2017 toen de bedrijfstak zich begon te herstellen. Ten tweede heeft de Commissie verwezen naar overweging 388, waarin werd toegelicht dat voortzetting van de maatregelen slechts een gering effect op de kosten van de gebruikers zou hebben. Ten derde heeft de instelling van handelsbeschermingsmaatregelen voornamelijk tot doel weer een gelijk speelveld voor de verschillende producenten tot stand te brengen. Tot slot heeft de Commissie opgemerkt dat WindEurope, de brancheorganisatie voor windenergie in Europa, die meer dan 400 aangesloten organisaties vertegenwoordigt, niet heeft beweerd dat haar leden al de negatieve gevolgen van recente handelsbeschermingsmaatregelen ten aanzien van basisproducten ondervonden. Dit argument van Nippon Steel is derhalve niet onderbouwd. |
7. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
|
(411) |
Op basis van de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting en herhaling van dumping en schade door de invoer uit de betrokken landen, en gezien het belang van de Unie, heeft de Commissie geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika moeten worden gehandhaafd. |
|
(412) |
Eén belanghebbende heeft verzocht om, indien de Commissie besluit dat het essentieel is de bedrijfstak van de Unie enigszins te blijven beschermen ondanks het feit dat de antidumpingmaatregelen duidelijk tekortschieten in het aanpakken van de structurele problemen van de producenten in de Unie, de maatregelen te handhaven gedurende een beperkte periode van 1 of 2 jaar. |
|
(413) |
De Commissie heeft dit verzoek afgewezen op basis van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, die de instelling van maatregelen gedurende een periode korter dan vijf jaar niet rechtvaardigt. |
|
(414) |
De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het onderzochte product voor zover het van oorsprong is uit de betrokken landen en is geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Ten aanzien van de invoer van het onderzochte product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten. |
|
(415) |
Om het gevaar van ontwijking zo veel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur en een geldig fabriekscertificaat, die voldoen aan de eisen die zijn vermeld in de artikelen van deze verordening. Voor invoer die niet vergezeld gaat van een dergelijke factuur en een dergelijk fabriekscertificaat, geldt het ad-valoremrecht voor alle andere ondernemingen, zonder verwijzing naar de minimuminvoerprijzen. |
|
(416) |
Een onderneming die naderhand haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (64). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de naamswijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
(417) |
Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (65) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand. |
|
(418) |
Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een dikte van meer dan 0,16 mm, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7225 11 00 (Taric-codes 7225110011, 7225110015 en 7225110019) en ex 7226 11 00 (Taric-codes 7226110012, 7226110014, 7226110016, 7226110092, 7226110094 en 7226110096), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika.
2. Het bedrag van het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door de in lid 4 met naam genoemde ondernemingen, is gelijk aan het verschil tussen de in lid 3 vastgestelde minimuminvoerprijs en de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, indien deze laatste lager is dan de minimuminvoerprijs. Er wordt geen recht geïnd wanneer de nettoprijs, franco grens Unie, gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige in lid 3 vastgestelde minimuminvoerprijs. In geen geval mag het recht hoger zijn dan de ad-valoremrechten die zijn vastgesteld in lid 4.
3. Voor de toepassing van lid 2 geldt de in de onderstaande tabel vastgestelde minimuminvoerprijs. Indien bij controle na invoer blijkt dat de nettoprijs, franco grens Unie, die daadwerkelijk is betaald door de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie (de prijs na invoer), lager is dan de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, zoals deze blijkt uit de douaneaangifte, en de prijs na invoer lager is dan de minimuminvoerprijs, geldt een recht dat gelijk is aan het verschil tussen de in de onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs en de prijs na invoer, tenzij de toepassing van het in lid 4 opgenomen ad-valoremrecht plus de prijs na invoer leidt tot een bedrag (de daadwerkelijk betaalde prijs plus het ad-valoremrecht) dat lager is dan de in de onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs.
|
Betrokken landen |
Assortiment |
Minimuminvoerprijs (EUR/t nettoproductgewicht) |
|
Volksrepubliek China, Japan, Verenigde Staten van Amerika, Russische Federatie, Republiek Korea |
Producten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg |
2 043 |
|
|
Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 0,9 W/kg maar niet meer dan 1,05 W/kg |
1 873 |
|
|
Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg |
1 536 |
4. Voor de toepassing van lid 2 gelden de in de tabel hieronder vastgestelde ad-valoremrechten.
|
Onderneming |
Ad-valoremrecht |
Aanvullende Taric-code |
|
Baoshan Iron & Steel Co., Ltd, Shanghai, VRC |
21,5 % |
C039 |
|
Wuhan Iron & Steel Co., Ltd, Wuhan, VRC |
36,6 % |
C056 |
|
JFE Steel Corporation, Tokyo, Japan |
39,0 % |
C040 |
|
Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo, Japan |
35,9 % |
C041 |
|
POSCO, Seoul, Republiek Korea |
22,5 % |
C042 |
|
OJSC Novolipetsk Steel, Lipetsk; VIZ Steel, Ekaterinburg, Russische Federatie |
21,6 % |
C043 |
|
AK Steel Corporation, Ohio, Verenigde Staten van Amerika |
22,0 % |
C044 |
5. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek worden genoemd in lid 4, is het ad-valoremrecht dat is opgenomen in de onderstaande tabel.
|
Onderneming |
Ad-valoremrecht |
Aanvullende Taric-code |
|
Alle andere Chinese ondernemingen |
36,6 % |
C999 |
|
Alle andere Japanse ondernemingen |
39,0 % |
C999 |
|
Alle andere Koreaanse ondernemingen |
22,5 % |
C999 |
|
Alle andere Russische ondernemingen |
21,6 % |
C999 |
|
Alle andere Amerikaanse ondernemingen |
22,0 % |
C999 |
6. De maatregelen voor de in lid 4 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur en een fabriekscertificaat, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlagen I en II, worden overgelegd. Wanneer het fabriekscertificaat of de factuur niet worden overgelegd, wordt het recht toegepast dat geldt voor alle andere ondernemingen. Het fabriekscertificaat vermeldt de daadwerkelijke maximale kernverliezen voor elke coil in watt per kilogram bij een frequentie van 50 Hz en een magnetische inductie van 1,7 tesla.
7. Voor de specifiek genoemde producenten geldt dat wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve met het oog op de vaststelling van de douanewaarde verhoudingsgewijs wordt verlaagd overeenkomstig artikel 131, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (66), bovenbedoelde minimuminvoerprijs wordt verlaagd met hetzelfde percentage als de verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs. Het te betalen recht is dan gelijk aan het verschil tussen de verlaagde minimuminvoerprijs en de verlaagde nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.
8. Voor alle andere ondernemingen geldt dat wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve met het oog op de vaststelling van de douanewaarde verhoudingsgewijs wordt verlaagd overeenkomstig artikel 131, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, het op basis van lid 2 berekende antidumpingrecht wordt verlaagd met hetzelfde percentage als de verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.
9. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 januari 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1953 van de Commissie van 29 oktober 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 284 van 30.10.2015, blz. 109).
(3) Bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 40 van 6.2.2020, blz. 34).
(4) Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (VRC), Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (VS) (PB C 366 van 30.10.2020, blz. 25).
(5) Nota bij het dossier voor inzage door belanghebbenden van 14 januari 2021, referentiedocument t21.000455.
(6) Beschikbaar op: http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?ref=ong&id=2492&sta=1&en=20&page=1&c_order=date&c_order_dir=Down
(7) Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).
(8) Voor de vierde producent in de Unie werd een documentenonderzoek uitgevoerd op basis van zijn antwoord op de vragenlijst en zijn antwoord op het verzoek om ontbrekende gegevens aan te leveren.
(9) Zaak C-376/15 P, Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener/Raad, ECLI:EU:C:2017:269, punt 65.
(10) Bron: Antwoorden van de Japanse producenten-exporteurs op de vragenlijst.
(11) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635 van de Commissie van 16 april 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 145) en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508 van de Commissie van 7 april 2020 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 110 van 8.4.2020, blz. 3).
(12) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 149 en 150, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 158 en 159.
(13) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 115-118, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 122-127.
(14) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 119-122, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 128-132: het recht van de desbetreffende overheidsinstanties om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten, maar daarnaast vormen de CCP-cellen in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander belangrijk kanaal door middel waarvan de staat zich in de besluitvorming van bedrijven kan mengen. Overeenkomstig het vennootschapsrecht van de VRC moet in elke onderneming een CCP-organisatie (met ten minste drie CCP-leden zoals bepaald in de statuten van de CCP) worden opgezet en de onderneming dient de noodzakelijke voorwaarden voor de activiteiten van de partijorganisatie te scheppen. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. In elk geval sinds 2016 echter heeft de CCP haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk uitoefent op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen. In 2017 werd bericht dat in 70 % van circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties het laatste woord te laten hebben bij de zakelijke besluitvorming in de betrokken ondernemingen. Deze voorschriften zijn van algemene toepassing in de gehele Chinese economie, in alle sectoren, ook op de producenten van GOES en de leveranciers van hun basisproducten.
(15) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 123-129, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 133-138.
(16) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 130-133, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 139-142.
(17) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 134 en 135, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 143 en 144.
(18) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 136-145, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 145-154.
(19) Ministerie van Handel van de VS, “China’s status as a non-market economy”, A-570053, 26 oktober 2017, blz. 57.
(20) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/687 van de Commissie van 2 mei 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 116 van 3.5.2019, blz. 5).
(21) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17).
(22) Steel Industry Coalition, “Report on Market Research into the People’s Republic of China Steel Industry” (30 juni 2016).
(23) Non-Oriented Electrical Steel from the People’s Republic of China: “Final Results of the Expedited First Sunset Review of the Countervailing Duty Order, 85 Fed. Reg. 11339” (27 februari 2020); Countervailing Duty Investigation of Certain Corrosion-Resistant Steel Products from the People’s Republic of China: “Final Affirmative Determination, 81 Fed. Reg. 35308” (2 juni 2016).
(24) Baowu, “Company profile”, http://www.baowugroup.com/en/contents/5273/102759.html (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(25) Rapport — hoofdstuk 14, blz. 358: 51 % particuliere ondernemingen en 49 % staatsondernemingen wat betreft productie en 44 % staatsondernemingen en 56 % particuliere ondernemingen wat betreft capaciteit.
(26) Beschikbaar op:
www.gov.cn/zhengce/content/2016-02/04/content_5039353.htm (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021), https://policycn.com/policy_ticker/higher-expectations-for-large-scale-steel-enterprise/?iframe=1&secret=c8uthafuthefra4e (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021), en
www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(27) Beschikbaar op http://www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021) en http://www.jjckb.cn/2019-04/23/c_137999653.htm (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(28) Zoals de fusie van de particuliere onderneming Rizhao en de staatsonderneming Shandong Iron and Steel in 2009. Zie het rapport inzake Beijing steel, blz. 58, en het meerderheidsbelang dat is verworven door China Baowu Steel Group in Magang Steel in juni 2019, zie https://www.ft.com/content/a7c93fae-85bc-11e9-a028-86cea8523dc2 (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(29) Zie de statuten van Baoshan, artikel 133.4: http://static.sse.com.cn//disclosure/listedinfo/announcement/c/2021-01-08/600019_20210108_8.pdf (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(30) http://www.wuganggroup.cn/zzjs/index.jhtml, geraadpleegd op 9 september 2021.
(31) Rapport — hoofdstuk 14.
(32) Inleiding tot het plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie.
(33) Rapport — hoofdstuk 14, blz. 347.
(34) 13e vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China (2016-2020), beschikbaar op:
https://en.ndrc.gov.cn/newsrelease_8232/201612/P020191101481868235378.pdf (laatst geraadpleegd op 6 mei 2021).
(35) Rapport — hoofdstuk 14, blz. 352.
(36) Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013), op 27 maart 2011 vastgesteld bij besluit nr. 9 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming, en gewijzigd overeenkomstig het besluit van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming tot wijziging van de toepasselijke clausules van de catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011), op 16 februari 2013 vastgesteld bij besluit nr. 21 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming.
(37) Zie het jaarverslag 2019, blz. 181 en 187: http://static.cninfo.com.cn/finalpage/2020-04-29/1207654234.PDF
(38) Zie het jaarverslag 2019 van Baowu Steel: https://www.shclearing.com/xxpl/cwbg/nb/202005/t20200529_691577.html, blz. 210.
(39) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 134 en 135, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 143 en 144.
(40) World Bank Open Data — Upper Middle Income, https://data.worldbank.org/income-level/upper-middle-income
(41) Als het onderzochte product in geen enkel land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau wordt vervaardigd, kan de vervaardiging van een product in dezelfde algemene categorie en/of sector als van het onderzochte product in aanmerking worden genomen.
(42) http://qdd.oecd.org/subject.aspx?Subject=ExportRestrictions_IndustrialRawMaterials
(43) Werkdocument van de diensten van de Commissie over verstoringen van betekenis in de economie van de Russische Federatie in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, SWD(2020) 242 final, hoofdstuk 10, met name de bladzijden 267, 269 en 293.
(44) Idem, blz. 225, 291-293.
(45) Idem, met name de hoofdstukken 11, 12 en 14.
(46) Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33). Volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening kunnen de binnenlandse prijzen in die landen niet worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde; hoe dan ook waren de betrokken invoergegevens verwaarloosbaar.
(47) www.fastmarkets.com
(48) De Russische Federatie, de VS, Korea, Japan en India, en dus niet de VRC en de EU-lidstaten.
(49) https://novoportal.cemig.com.br/atendimento/valores-de-tarifas-e-servicos/ (laatst geraadpleegd op 21 september 2021).
(50) http://www.gasmig.com.br/Institucional/Paginas/Hist%C3%B3rico%20de%20tarifas.aspx (laatst geraadpleegd op 21 september 2021).
(51) Volgens de Chinese uitvoerstatistieken bedroeg de uitvoer 244 097 ton, terwijl de Baoshan Group een uitvoer van 203 450 ton in het onderzoektijdvak rapporteerde.
(52) De reden hiervoor was een speciaal verzoek van een Nederlandse onderneming om haar gegevens vertrouwelijk te behandelen.
(53) De in 2018 en 2019 geleden verliezen (respectievelijk –8,4 % en –11,7 %) waren wederom viermaal en vijfmaal hoger dan het verlies in 2017 (–2,1 %).
(54) De reservecapaciteit (capaciteit — werkelijke productie) in de VRC is meer dan tweemaal zo groot als het totale verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, terwijl de enige medewerkende Russische producent-exporteur een nominale productiecapaciteit heeft die vergelijkbaar is met het totale verbruik in de Unie.
(55) Zoals beschreven in de overwegingen 99 en 222, heeft de Commissie eraan herinnerd dat zij het huidige prijsstellingsgedrag van de producenten-exporteurs uit Korea en de VRC heeft onderzocht door hun prijzen op de binnenlandse markt te vergelijken met hun prijzen bij verkoop aan derde landen. Zo heeft de Commissie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek bijvoorbeeld vastgesteld dat hun gemiddelde prijzen af fabriek bij uitvoer naar derde landen lager waren dan de laagste MIP die in dezelfde periode in de EU van toepassing was (Korea en de VRC).
(56) In de beoordelingsperiode van het oorspronkelijke onderzoek werd een groot deel van de invoer van het betrokken Japanse product in Nederland gerapporteerd onder een vertrouwelijke GN-code. Daarom werden in de oorspronkelijke verordening marges vermeld met betrekking tot de invoer uit de betrokken landen.
(57) Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10). De richtlijn inzake ecologisch ontwerp wordt ten uitvoer gelegd door middel van productspecifieke regelgeving die rechtstreeks van toepassing is in alle EU-landen. De verordening inzake ecologisch ontwerp betreft de nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren. Fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp is in werking getreden op 1 juli 2015 en fase 2 op 1 juli 2021. De eisen van fase 2 zijn strenger dan die van fase 1. Hoewel nog niet alle effecten kunnen worden beoordeeld omdat fase 2 pas onlangs in werking is getreden, wordt algemeen aangenomen dat op grond van deze eisen voor fase 2 soorten GOES van de hoogste kwaliteit vereist zijn voor het ontwerp en de vervaardiging van transformatoren op kostenefficiënte wijze en binnen de gestelde ruimtelijke beperkingen.
(58) De Japanse producent-exporteur JFE merkte bovendien op dat voortzetting van de maatregelen de gebruikers onevenredig zwaar zou treffen en hun invoerkanalen zou beperken, terwijl de bedrijfstak van de Unie niet aan de vraag van de gebruikers kan voldoen (zie de initiële opmerkingen in de door JFE Steel ingediende documenten van 10 december 2020).
(59) Berekend als 20 % minus kosten van GOES als basisproduct voor de gebruikers vermenigvuldigd met 12 % (het gemiddelde van 7 % en 17 %).
(60) Verordening (EU) nr. 548/2014 van de Commissie van 21 mei 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren (PB L 152 van 22.5.2014, blz. 1).
(61) In oktober 2019 zijn bij Verordening (EU) 2019/1783 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 548/2014 van 21 mei 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren (PB L 272 van 25.10.2019, blz. 107) het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening inzake ecologisch ontwerp aangepast in het licht van de aanstaande uitvoering van de eisen van fase 2 met betrekking tot vermogenstransformatoren per 1 juli 2021.
(62) https://ec.europa.eu/energy/topics/renewable-energy/eu-strategy-offshore-renewable-energy_en
(63) https://ec.europa.eu/clima/eu-action/climate-strategies-targets/2050-long-term-strategy_en
(64) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.
(65) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(66) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
BIJLAGE I
De in artikel 1, lid 6, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring bevatten met de volgende gegevens, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur heeft opgesteld:
|
— |
de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur heeft opgesteld; |
|
— |
de volgende verklaring: “ Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) siliciumstaal met georiënteerde korrel met een kernverlies van (vermelding van het kernverlies) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is. ” Datum en handtekening |
BIJLAGE II
Het in artikel 1, lid 6, bedoelde geldige fabriekscertificaat moet een verklaring bevatten met de volgende gegevens, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die het fabriekscertificaat heeft opgesteld:
|
— |
de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die het fabriekscertificaat heeft opgesteld; |
|
— |
de volgende verklaring: “ Ondergetekende verklaart dat het siliciumstaal met georiënteerde korrel dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop dit certificaat, waarin het gemeten maximale kernverlies in watt per kilogram bij een frequentie van 50 Hz en een magnetische inductie van 1,7 tesla alsmede de dikte in mm is vermeld, betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in dit fabriekscertificaat verstrekte informatie juist en volledig is. ” Datum en handtekening |